Gemeente: | Nijkerk |
---|---|
Status: | ontwerp |
Team: | |
Contact: |
De initiatiefnemer is voornemens om op het erf aan de Nieuwe Voorthuizerweg 10 te Nijkerk, drie nieuwe woningbouwkavels te realiseren. Om deze kavels te realiseren maakt de initiatiefnemer gebruik van het functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016, welke is ondertekend door de gemeente Nijkerk.
Op het perceel bevinden zich een aantal grote varkensstallen met een totaal oppervlak van circa 6.412 m2. Deze stallen worden gesaneerd inzake de functieverandering. Om de realisatie van de drie bouwkavels mogelijk te maken worden alle stallen gesaneerd en worden landschappelijke inpassingsmaatregelen genomen om de nieuwe functie van het erf in het landschap te laten passen.
Het beleid biedt kansen!
Voor de functieverandering van agrarische erven wordt gebruik gemaakt van het regionale functieveranderingsbeleid 'Regio Food Valley 2016'. Als onderdeel van de regio Food Valley heeft de gemeente Nijkerk dit beleidskader onderschreven. In het beleidskader wordt een kortingssysteem gehanteerd, wat inhoud dat niet alle vierkante meters ingezet kunnen worden voor de realisatie van woningen in het kader van een functieverandering naar wonen. Voor voorliggend plangebied geldt dat, na het toepassen van de korten, 4.081 m2 aan zogeheten sloopmeters overblijft. Bij een functieverandering naar wonen is het aantal nieuwe woningen gemaximaliseerd tot twee. Gelet op de hoeveelheid aanwezig oppervlaktes (meer dan 6.000 m2) kan voor voorliggende locatie maatwerk worden toegepast. Met het toepassen van maatwerk staat de gemeente Nijkerk in ruil voor de sloop van 6.412 m2 aan opstallen de realisatie van drie woningbouwkavels toe.
Het erf en de omgeving
Het erf aan de Nieuwe Voorthuizerweg ligt ten zuidoosten van Nijkerk, tussen twee grotere dorpskernen in: Nijkerk en Voorthuizen. De Nieuwe Voorthuizerweg is de oude verbindingsweg tussen deze twee dorpen. De locatie ligt in het jonge heideontginningslandschap. Kenmerkend voor dit landschap is het geometrisch wegenpatroon met lange rechte lijnen en de geometrische blokverkaveling. Deze blokkenstructuur is nog steeds te herkennen in de omgeving. Vrijwel alle bebouwing in dit gebied stamt van na de ontginning en verkaveling in de 19e eeuw. De locatie aan de Nieuwe Voorthuizerweg is, als een van de weinige locaties in de omgeving, niet georiënteerd op de oorspronkelijke blokverkaveling. Zie op onderstaande afbeelding het plangebied in relatie tot deze blokkenstructuur.
Afbeelding 1: Ligging plangbied aan de Nieuwe Voorthuizerweg 10.
Op het erf staat een boerderijwoning met aangebouwd bijgebouw en een schaapskooi. Deze drie gebouwen vormen het voorerf. Op het achtererf bevinden zich de agrarische opstallen met een totaal oppervlak van circa 6.412 m2. Afbeelding 2 geeft het plangebied aan de Nieuwe Voorthuizerweg 10 weer. De gronden, circa 6 hectare, rondom het erf behoren ook bij het erf en zijn daarmee onderdeel van het plangebied.
Afbeelding 2: Weergave plangebied aan de Nieuwe Voorthuizerweg 10.
Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017, veegplan 1'. Dit bestemmingsplan is op 17 mei 2019 vastgesteld door de gemeenteraad van Nijkerk op 3 mei 2020 onherroepelijk geworden door een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tevens behoort het plangebied tot het bestemmingsplan 'Consolidatieplan Buitengebied Nijkerk'. Dit consolidatieplan betreft een geconsolideerde versie van alle voorgaande bestemmingsplan die van toepassing zijn op het plangebied. Het plangebied aan de Nieuwe Voorthuizerweg kent de volgende bestemmingen:
Het bouwvlak op het agrarisch erf kent daarnaast de functieaanduiding: 'Specifieke vorm van agrarisch – niet grondgebonden veehouderij'. Op afbeelding 3 is de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.
Afbeelding 3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017, veegplan 1' (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
Het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Herziening Nieuwe Voorthuizerweg 10, Nijkerk' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die volgen uit het beleid. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het projectgebied en de directe omgeving aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieu-aspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling nader toegelicht, waarbij eerst de huidige situatie wordt beschreven. Hierna volgt een beschrijving van het toekomstige erf.
Beschrijving plangebied
Het plangebied is gelegen aan de oude verbindingsweg tussen Nijkerk en Voorthuizen. De locatie is gelegen in een jonge heideontginningslandschap. Kenmerkend voor het jonge heideontginningslandschap is het geometrisch wegenpatroon met lange rechte lijnen en de geometrische blokverkaveling. Deze blokkenstructuur is nog steeds te herkennen in de omgeving. Het plangebied wijkt enigzins af van deze blokkenstructuur. Daarentegen is de kenmerkende indeling van een agrarisch erf wel terug te vinden op het erf. De boerderijwoning, met aangebouwd bijgebouw en schaapskooi vormen het voorerf en de agrarische opstallen vormen het achter erf. Op afbeelding 4 is een impressie van het huidige voorerf weergeven en op afbeelding 5 een impressie van het achtererf.
Afbeelding 4: Impressie van het voorerf aan de Nieuwe Voorthuizerweg 10.
Afbeelding 5: Impressie van het achtererf met de agrarische opstallen aan de Nieuwe Voorthuizerweg 10.
Ondergrond
De geomorfologische kaart (afbeelding 6) laat de ontstaansgeschiedenis van de diepere ondergrond van het gebied zien. Het plangebied ligt tussen de hooggelegen westrand van de stuwwal van de Veluwe en het laaggelegen en vlakke veen- en zeekleigebied aan de noordkant van de Gelderse Vallei. Op de geomorfologische kaart is het plangebied gekarteerd als ‘vlakte van ten dele verspoelde dekzanden’ (code 2M9) en ‘dekzandrug’ (+/- oud bouwlanddek)(code 4K14). Het landschap kenmerkt zich als jong ontginningslandschap met heidevelden die vanaf 1850 zijn ontgonnen. Er werden akkers aangelegd. In het dekzandlandschap zijn overwegend droge podzolbodems ontwikkeld. Ter plekke van het plangebied ligt een veldpodzolgrond (code Hn21) bestaande uit leemarm en zwak lemig fijn zand.
Afbeelding 6: Geomorfologische kaart, plangebied kenmerkt zich als dekzandlandschap.
Historisch landschap
De reeks kaarten (afbeelding 7) laten de ontwikkelingen en veranderingen van het landschap, rondom de Nieuwe Voorthuizerweg, zien. Vanaf circa 1850 werden de woeste gronden en heidegebieden rondom Nijkerk ontgonnen en ontstond het jonge heideontginningslandschap. Het landschap kent een ruimtelijke variatie aan openheid en beslotenheid en een grote verscheidenheid aan landschapselementen: (geometrische) bospercelen, rabatbossen, houtwallen, lanen, boomrijen, boomgaarden (fruit/eiken), solitaire bomen en erfrandbeplanting. Er is relatief weinig bebouwing maar wel grootschaligere erven, zoals aan de Nieuwe Voorthuizerweg 10. Met de tijd leidde schaalvergrotingen in de landbouw tot het verdwijnen van houtwallen, bosjes, boomsingels en andere landschapselementen.
Afbeelding 7: Historische ontwikkeling van het plangebied aan de Nieuwe Voorthuizerweg 10.
Indeling van het erf
In totaal mogen op het erf een drietal woningen met inpandige bijgebouwen worden gerealiseerd. Daarbij wordt de bestaande bedrijfswoning omgezet naar burgerwoning. Het plan voorziet in totaal 4 burgerwoningen. Op onderstaande afbeelding is de situering van het nieuwe erf weergegeven. Het uitgangspunt van het ontwerp is de typische scheiding tussen het voor -en achtererf. In de nieuwe situatie blijft de bestaande boerderij behouden en wordt het historische voorerf, door de versterking van een boomgaard, ook weer zodanig ingericht. De nieuwe woningen worden op het achtererf gesitueerd. Het zijn grootse woningen in forse groenstructuren passend in het ruim opgezette landschap. Dit wordt gedaan door de bijgebouwen te koppelen aan de woningen en waar mogelijk de oude bebouwingscontour te behouden. Rondom de woningen ligt een privé tuin welke wordt omsloten door landschappelijke hagen.
Afbeelding 8: Inrichtingsplan nieuw erf aan de Nieuwe Voorthuizerweg 10.
Ontsluiting
Het erf kent in de huidige situatie twee ontsluitingen; waarvan de hoofdontsluiting aan de oostzijde van het erf ligt. De westelijke ontsluiting is kleinschalig en is als het ware de secundaire ontsluiting. De ontsluiting aan de oostzijde wordt gebruikt door de bewoners welke aan de voorzijde van het erf wonen. De westelijke ontsluiting wordt in de nieuwe situatie verbeterd, waardoor deze gebruikt kan worden voor zowel de bed and breakfast als de drie nieuwe woningen. De ontsluitingsweg wordt 6 meter breed en wordt begeleid door een nieuw aan te planten elzensingel. Naast de ontsluitingweg is ruimte voor parkeren opgenomen.
Herstel kerkepad en uitbreiding Kruishaarderpad
Ten noorden van het erf wordt een oude ontginningslijn hersteld met de aanplant van een houtwal. Deze houtwal sluit aan op de houtwal in het naastgelegen perceel aan de oostzijde van het plangebied. Langs de nieuwe houtwal wordt een kleinschalig wandelpad aangelegd, welke door de toekomstige bewoners kan worden gebruikt om een klein ommetje te maken óf naar het noordelijk gelegen Kruishaarderpad te wandelen. Ter hoogte van één van de nieuwe woningen wordt geen struweel laag aangeplant. Hier kan men onder de bomen door het open landschap in kijken. Zo ontstaat een transparant beeld maar loopt het landschapselement wel door.
In het inrichtingsplan (afbeelding 8) wordt een nieuw kleinschalig wandelpad aangelegd langs de randen van het plangebied waarmee een extra lus naar het Kruishaarderpad ontstaat. Deze lus biedt de mogelijkheid om via de Tweede Kruishaarsweg richting het plangebied te wandelen en hier te genieten van de omgeving. Ook de gasten van de bed and breakfast kunnen gebruik maken van deze lus en zo ook genieten van de mooie omgeving. De wandelpaden worden natuurlijk ingericht en worden uit het toekomstige agrarisch gebruik onttrokken.
Afbeelding 9: Visualisatie: vogelvlucht (Bennie Janssen, 2022).
Op het erf worden vooral inheemse soorten toegepast. Voor de beplanting wordt gebruik gemaakt van inheemse soorten, passend bij het landschap en haar bodem.
Herstel landschapsstructuren
Aan de randen van het plangebied beschikt het perceel over een enkele restanten van singels en bomenrijen. Elementen die horen bij het jonge ontginningen landschap. Deze bestaande landschappelijke elementen blijven behouden en worden waar nodig versterkt en/of aangevuld. Hierdoor krijgt het te ontwikkelende erf meer aansluiting met zijn omgeving en het omliggende landschap. Bij het planten van de houtwal, elzensingel en het struweel worden ten behoeve van de biodiversiteit enkel inheemse plantsoorten gebruikt. Deze landschappelijke elementen bieden beschutting en nestgelegenheid aan vogels en geven voedsel in de vorm van noten of vruchten aan vogels en zoogdieren. Ook dienen ze als uitkijkpost voor vogels. Struweel is insectenrijk en daarmee belangrijk als jachtgebied voor vleermuizen. Op onderstaande afbeelding (10) is het beplantingsplan van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 10: Beplantingsplan plangebied aan de Nieuwe Voorthuizerweg 10.
Erfbeplanting
Het erf wordt sterk verankerd door een landschappelijk raamwerk van bestaande en nieuwe bomen. Erf en landschap lopen in elkaar over door de bestaande en nieuwe bebouwing te combineren met opgaand groen en het perceel niet te sterk te omranden. Op de centrale plek midden op het erf creëren twee boomgroepen massa tussen de nieuwe woningen. Diverse solitaire bomen geven het erfensemble een groene uitstraling. De bestaande bomenrij wordt aangevuld met nieuwe bomen en geeft het erfensemble een entree. Om de setting van de tuinen van de nieuwe woningen vorm te geven, wordt gebruik gemaakt van inheemse hagen. Deze hagen krijgen een hoogte van circa 120 cm en zorgen voor een groen raamwerk op het erf. Een totale lengte van circa 370 m wordt aan haag gerealiseerd. De haag krijgt een robuuste vorm door deze twee rijen breed aan te planten (1 meter breed). Het toepassen van hagen verrijkt de lokale biodiversiteit. Een haag zorgt voor meer privacy en een scheiding tussen de woningen op het erf.
Een boomgaard op het historische voorerf vormt een volume aan de voorkant van de nieuwe woning. De bomen flankeren de oprit.
Afbeelding 11: Weergave solitaire boom met een haag en een boomgaard.
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid beschreven dat betrekking heeft op het projectgebied en de voorgenomen ontwikkeling. Het wordt benaderd vanuit het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.
Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze vier prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt:
Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven, gehanteerd namelijk:
Het Rijk formuleert in de NOVI dat de huidige woningvoorraad onvoldoende aansluit op de toename van het aantal inwoners en huishoudens. Het doel is om tussen 2019 en 2035 de woningvoorraad aan te vullen met circa 1,1 miljoen woningen, die aansluiten op de huidige en toekomstige woonbehoeften in een fijne, leefbare omgeving. In bepaalde regio's kan transformatie of sloop van vastgoed uitkomst bieden, zodat de ruimtelijke structuur in gebieden wordt behouden. Het Rijk zet in op het behoud van compacte kernen in de regio. Bij transformatie en groei dient rekening te worden gehouden met cultuurlandschappen, landschappelijke structuren en objecten en andere waardevolle elementen in de omgeving. Het streven is om deze unieke kwaliteiten te versterken en waarborgen in het ruimtelijk ontwerp. Daarnaast richt het Rijk zich op de realisatie van meer natuur en biodiversiteit in steden en het landelijk gebied. Bij nieuwe ruimtelijke opgaven dienen natuur en natuur-inclusief ontwikkelen meegenomen te worden.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling:
Voorliggend plan voorziet in de transformatie van een agrarisch erf naar een woonerf met drie woningen. Dit wordt mogelijk gemaakt door de sloop van 6.412 m2 aan agrarische opstallen. Het nieuwe woonerf sluit met nieuwe en aanvullende landschapselementen, zoals het herstel van een oude ontginningslijn de oude ontginningslijn en struweelstroken. Het sluit met deze impulsen aan bij de ambitie om het leefgebied van flora en fauna te versterken. Zo wordt afwenteling voorkomen en ingespeeld op het combineren van functies.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert, ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld, omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document, gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden geen specifieke uitspraken gedaan over dergelijke of soortgelijke ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen zoals beschreven in de structuurvisie.
Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro worden een aantal projecten die van rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro komen de volgende onderdelen aan bod:
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer, is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Daarbij is de term 'Ecologische Hoofdstructuur' gewijzigd in 'Natuurnetwerk Nederland' (NNN).
Ladder van duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij ook een nieuwe "Laddersystematiek" wordt toegepast. Deze nieuwe regeling is opgenomen in artikel 3.1.6 Bro. De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen. De toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking houdt in dat:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Het gaat dus om een stedelijke ontwikkeling die een nieuw of groter planologisch beslag legt op de ruimte. Of, als er alleen een wijziging van de gebruiksfunctie is, op een andere manier wezenlijke ruimtelijke effecten heeft.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In het Bro zijn in artikel 1.1.1 de definities opgenomen voor:
- bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
- stedelijke ontwikkeling: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In het voorliggende plan zijn in het kader van een functieverandering 6.412 m2 aan agrarische opstallen gesloopt en daarvoor in de plaats drie nieuwe woningen met inpandig bijgebouw gerealiseerd. Deze ontwikkeling is, gelet op bovenstaande definitie, niet aan te merken als een 'stedelijke ontwikkeling'. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking in de zin van de Bro dan ook niet van toepassing. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.
Vanuit de NOVI, SVIR, het Barro, de Bro en de ladder voor duurzame verstedelijking komen geen randvoorwaarden of uitgangspunten naar voren die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan. Geconcludeerd kan worden dat het niet in strijd is met het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste plannen zijn de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.
Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. Deze is in werking getreden op 1 maart 2019. In de geconsolideerde Omgevingsverordening 2018 is de juridische vastlegging van de onderdelen behorende tot de Omgevingsvisie opgenomen.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland beschrijft de provincie hoe zij toewerkt naar een schoon, gezond veilig en welvarend Gelderland. In de ontwikkeling naar een toekomstbestendig Gelderland heeft de provincie haar ambities uitgewerkt aan de hand van een zevental onderwerpen:
De provincie streeft bij ruimtelijke opgaven naar een combinatie tussen de bovenstaande ambities. Met een brede kijk vanuit de unieke kwaliteiten van de provincie weegt zij de verschillende belangen af. De belangen dienen aan te sluiten op de kwaliteiten van de provincie en bijdragen aan de ambities van een duurzaam, economisch krachtig en verbonden Gelderland. Daarbij streeft zij naar maatwerk en samenwerken.
Sinds de Omgevingsvisie 2014 heeft de provincie een vijftal wettelijk verplichte planfiguren opgenomen in de Omgevingsvisie: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. De voor de voorgenomen ontwikkeling relevante planfiguren zijn hieronder beschreven aan de hand van de bijbehorende themakaarten.
Waterbeleid
Omgevingsvisie
Het Gelders waterbeleid is gericht op een duurzaam en veerkrachtig water- en bodemsysteem. Het is verwerkt in het Regionaal Waterprogramma Gelderland. Met het beleid sluit de provincie aan op de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water om in 2027 afdoende water beschikbaar is voor duurzaam gebruik en het grond- en oppervlaktewater in Europa ecologisch gezond en schoon is.
Op de themakaart Waterbeleid is te zien dat het plangebied behoort tot het beschermingsgebied natte landnatuur. Natte landnatuurgebieden dragen bij aan de ecologische diversiteit binnen de provincie. De provincie streeft naar het in stand houden en waar mogelijk versterken van deze gebieden. Hiervoor is het van belang om de waterhuishouding in en rondom deze gebieden op een duurzame manier op orde te houden. Voor de bescherming van deze gebieden zijn op de themakaart meerdere beschermingszones natte landnatuurgebieden aangeduid (afbeelding 12). Waterschappen nemen voor deze zones in de keuren en beheerplannen een strikt drainage- en beregeningsbeleid op.
Afbeelding 12: Uitsnede themakaart waterbeleid provincie Gelderland (bron: Omgevingsvisie Gaaf Gelderland).
Omgevingsverordening
De provincie heeft voor ruimtelijke ontwikkelingen regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Voor de beschermingszone natte landnatuur geldt artikel 2.61.
Artikel 2.61 (instructieregel Beschermingszone natte landnatuur)
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Voorliggend plan is onderdeel van de beschermingszone natte landnatuur. De ontwikkeling leidt niet tot nadelige effecten op het natte landnatuurgebied en de waterhuishouding van het gebied binnen de beschermingszone. Met de ontwikkeling is verharding verwijderd en een totaal oppervlak van 6.412 m2 aan agrarische opstallen gesloopt. Daarvoor in de plaats komt een drietal woningen op het erf te staan. Voor de ontsluiting van het erf wordt half verharding aangelegd. De nieuwe omstandigheden bieden meer mogelijkheden voor de opvang en infiltratie van hemelwater. Met de Notitie natte natuurwaarden Nieuwe Voorthuizerweg, behorend tot de bijlagen van deze toelichting, is vooronderzoek gedaan naar de hydrologische gesteldheid van het gebied voor en na de ontwikkeling. Hierin wordt het voorgaande onderstreept.
Naast een verbetering van de waterhuidhouding draagt voorliggend plan met nieuwe inheemse groenstructuren in de vorm van struweel, houtwallen, singels, solitaire/groepen bomen en hagen bij aan de versterking van de ecologische diversiteit. Het biedt beschutting, voedsel en nestmogelijkheden voor verschillende vogels en kleine zoogdieren.
Natuur- en landschapsbeleid
Omgevingsvisie
Een compact een hoogwaardig netwerk van onderling verbonden natuurgebieden is het streven voor de provincie Gelderland. Versterking en behoud van het landschap liggen hier aan ten grondslag. In Gelderland zijn bepaalde gebieden aangewezen voor bescherming van de omgevingscondities, natuurwaarden en potentiële waarden. Deze gebieden behoren tot het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO).
Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van provinciaal, nationaal en internationaal belang dat dient als ecologische verbindingszone. De gebieden zijn ook onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). In het Gelders Natuurnetwerk is het niet mogelijk om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren, tenzij deze een substantiële bijdrage leveren aan het algemeen belang. De Groene Ontwikkelingszone (GO) zijn wel ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk indien deze samengaan met ver ontwikkeling van natuur. De weidevogelgebieden, ecologische verbindingszones en rustgebieden voor winterganzen maken deel uit van de GO.
Afbeelding 13: Uitsnede themakaart natuur- en landschapsbeleid provincie Gelderland (bron: Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
Omgevingsverordening
In de bijlagen 6 en 7 van de Omgevingsverordening Gaaf Gelderland 2018 zijn de kernkwaliteiten van het GGN en GO opgenomen. De bijlagen zijn om te beoordelen of een ontwikkeling een negatieve impact heeft op de kernkwaliteiten van het gebied en om te sturen in eventuele mitigerende maatregelen. Middels een kaart en bijbehorende beschrijving is aangeduid over welke kwaliteiten de gebieden beschikken. Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'Veldbeek - Oldernaller'. De kernkwaliteiten van het deelgebied zijn onder andere:
De provincie Gelderland wil het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone in Veldbeek - Oldernaller verder ontplooien met:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Voorliggend plan is gelegen aan de oostzijde van het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone. Bij de landschappelijke inpassing van het plan is rekening gehouden met deze gebieden door plaats te maken voor een variatie aan inheems groen. Met een houtwal ten noorden van het erf wordt een oude ontginningslijn, genaamd kerkepad, hersteld. Ook een Elzensingel en struweel versterken de bestaande landschapsstructuren. Dit zorgt voor een beter samenhang tussen de landschapselementen rondom en binnen het plangebied.
De nieuwe landschapselementen bieden meer beschutting, voedsel en nestmogelijkheden voor verschillende vogels en kleine zoogdieren.
Woonbeleid
Omgevingsverordening
Regio's verschillen in karakter en ontwikkelen zich op hun eigen manier. Ook op het gebied van wonen zijn er in de provincie grote verschillen te vinden, zowel in vraag en aanbod als op andere gebieden. De provincie legt de verantwoordelijkheden voor het opstellen van een woonagenda daarom neer bij de regio's. Dit is opgenomen in artikel 2.1 van de geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland 2018. De regelgeving is doorvertaald naar de bestemmingsplannen van de gemeenten binnen de regio's.
Voorliggend plan voldoet aan de provinciale regelgeving en ambities, zoals gesteld in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 en geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland.
In de omgevingsverordening van provincie Gelderland is vastgelegd dat de Gedeputeerde Staten de regionale woonagenda vaststellen. Gemeentebesturen stellen deze op voor de betreffende regio's. Nijkerk behoort tot de regio Food Valley, waarvoor in samenwerking met de gemeente Putten in 2016 het beleidsdocument 'Functieverandering Regio Food Valley 2016' is vastgesteld. Het document is een actualisatie en bundeling van een aantal belangrijke beleidskaders op het gebied van functieverandering en nevenactiviteiten.
De regio staat voor een grote opgave voor het behoud van kwaliteit in het buitengebied. Maar liefst 30 tot 40% van de agrarische bebouwing verliest in de periode tot 2030 haar functie. Om te voorkomen dat er een grote problematiek ontstaat zijn in het beleidsdocument uitkomsten geboden. Hier zijn wel een aantal voorwaarden aan verbonden, zowel ten aanzien van het aantal sloopmeters, een goede ruimtelijke ordening als ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit. Nieuwe woningen dienen aan te sluiten op het landschap als gesteld in het beeldkwaliteitsplan van de betreffende gemeente.
Sloopmeters
In ruil voor het aantal te slopen meters landschapsontsierende bebouwing mag een bepaald aantal meters bebouwing gerealiseerd worden. Voor 'basisgevallen' wordt bepaald aan de hand van de tabel in afbeelding 14. Een grotere beschikbaarheid van sloopmeters betekent een relatief lagere beschikbaarheid van inzetbare sloopmeters (voor de bouw van een nieuw pand).
Afbeelding 14: Tabel berekening aantal inzetbare sloopmeters (bron: Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016).
Afbeelding 15: Tabel aantal sloopmeters voor een woning (bron: Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016).
Voor de functieverandering van agrarisch naar wonen gelden ook de bijkomende eisen uit de basisregeling in afbeelding 15. Per woonrecht moet 300 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt worden. Verder is voor elke 1 m3 van een woning 1,5 m2 aan te slopen landschapsontsierende bebouwing nodig. Binnen het 'Bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017, veegplan 1' is opgenomen dat bij een functieverandering het aantal nieuwe woningen maximaal 2 mag bedragen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In voorliggend plan is 6.412 m2 aan opstallen gesloopt. Bij het aanhouden van de basisregeling en de regelgeving, zoals ook opgenomen in het bestemmingsplan, mogen hiervoor maximaal 2 woningen gebouwd worden. Dit betekent dat voor elke woning 3.211 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt wordt. Hierin ontbreekt een balans tussen sloop en nieuwbouw. Gezien de omvang de ontwikkeling is bepaald dat voorliggend plan behoort tot de locaties met een 'zeer grote' oppervlakte aan bedrijfsgebouwen. Voor dergelijke situaties kan maatwerk worden toegepast. In overleg met de gemeente Nijkerk is middels de kortingsregeling gekomen tot een aantal van drie nieuwe woningen, in ruil voor de sloop van 6.412 m2 aan landschapsontsierende bebouwing op het erf aan de Nieuwe Voorthuizerweg. Een resterend aantal van 481 m2 aan sloopmeters wordt geregistreerd voor een functieverandering op een nader te bepalen locatie.
De ontwikkeling sluit aan op de kaders uit het Landschapsontwikkelingsplan Nijkerk (LOP). De richtlijnen van het ontwerp zijn gewaarborgd in het Ontwikkelplan Nieuwe Voorthuizerweg, behorende tot de bijlagen van deze toelichting.
De gemeenteraad van Nijkerk heeft op 20 juni 2011 de Structuurvisie Nijkerk/Hoevelaken 2030 vastgesteld. In deze beleidsnotitie geeft de gemeente een blik op de stand van zaken in 2011 en zet zij de ambities en doelen voor de toekomst uiteen. De visie 'Ontwikkelen, koesteren, verwelkomen' is de leidraad door de structuurvisie. De gemeente gaat uit van de eigen kracht op het gebied van wonen, werken en voorzieningen. De visie is vertaald naar een integrale toekomstvisiekaart. Deze is te zien in afbeelding 16, met het plangebied binnen de witte cirkel. Het plangebied is onderdeel van het 'beleefbaar en recreatief heideontginningenlandschap'. Binnen dit gebied liggen mogelijkheden voor functieverandering of verbreding van agrarische bedrijven.
Afbeelding 16: Integrale toekomstvisiekaart gemeente Nijkerk (bron: Structuurvisie Nijkerk/Hoevelaken 2030).
De visie is uitgewerkt voor acht sectoren. Ten aanzien van wonen zet de gemeente zich in op een realistisch bouwprogramma met onderscheidende kwaliteit. Nijkerk speelt in op de kwalitatieve wensen dan de eigen inwoners en nieuwe bewoners. Voor de eigen inwoners wordt een geschikt doorstroombezit van dorpse en stedelijk identiteit gecreëerd. Nieuwe bewoners krijgen de mogelijkheid zich te vestigen in een ruim, groen en rustig woonmilieu in het landelijk, dorps en stedelijk gebied. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt er eerst gekeken naar inbreidingslocaties, maar zijn er ook mogelijkheden voor transformatie en nieuwe combinaties van functies.
Op het gebied van landschap streeft de gemeente naar een zichtbare identiteit met ruimte voor nieuwe kansen. Wonen wordt op beperkte schaal toegestaan, mits een koppeling gelegd wordt met landschapsontwikkeling. Functieveranderingen van agrarische bedrijven sluiten aan op het landelijke, provinciale en gemeentelijke landschapsbeleid. De gemeente heeft dit ook doorvertaald naar eigen richtlijnen.
Verder wil de gemeente bijdragen aan de duurzaamheid van Nederland. Dit doet zij onder meer door water- en energiezuinig, circulair en levensloopbestendig bouwen te stimuleren. Ook stuurt zij aan op meervoudig ruimtegebruik en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen.
Op 1 januari 2014 is de Welstandnota 2014 in werking getreden. In de welstandsnota is vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente Nijkerk is geregeld. De nota geeft tevens uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel.
Het doel van het welstandstoezicht is om een bijdrage te leveren aan de schoonheid en de aantrekkelijkheid van de (bebouwde) omgeving. Door het opstellen van welstandsbeleid kan de gemeente in alle openheid een effectief en inzichtelijk welstandstoezicht inrichten en opdrachtgevers en ontwerpers in een vroeg stadium informeren over de criteria die bij de welstandsbeoordeling een rol spelen. In de welstandsnota van gemeente Nijkerk wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende welstandsregimes:
Relatie tot de voorgenomen ontwikkeling
Voorliggend plan bevat een beeldkwaliteitsplan, waarin de relatie tussen het landschap en de bebouwing is beschreven en verbeeld. Dit beeldkwaliteitsplan is opgenomen in het Ontwikkelplan Nieuwe Voorthuizerweg, behorende tot de bijlagen van deze toelichting.
Het Landschapsontwikkelingsplan Nijkerk (LOP) is vastgesteld in 2019. Het plan vormt de basis voor ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Nijkerk. Het moet initiatiefnemers inspireren om landschapsinclusief te ontwikkelen en daarmee het buitengebied herkenbaarder te maken. In het beleidsdocument worden de kwaliteiten van de verschillende landschappen beschreven en zijn ontwerprichtlijnen opgesteld voor de landschappelijke inpassing van nieuwe en aangepaste erven. Op die manier kan een landschappelijke inpassing gerealiseerd worden die past bij het betreffende deel van het buitengebied. Het erf aan de Nieuwe Voorthuizerweg is gelegen in het jonge heide ontginningslandschap.
Afbeelding 17: Landschappelijke deelgebieden.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De ontwerprichtlijnen voor dit landschapstype zijn overgenomen in voorliggend plan. Onder andere volgt de bebouwing op het erf de geometrische vorm van de kavel, neemt het bestraat oppervlak aanzienlijk af en is er een dichte houtwal aan de achterkant van het erf gelegen. Voorliggend plan sluit hiermee ook aan op het 'landschappelijk streefbeeld' en het 'een erfprincipe'. De landschapskwaliteiten zijn gewaarborgd in het hoofdstuk Beeldkwaliteit van het Ontwikkelplan Nieuwe Voorthuizerweg.
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de beleidsuitgangspunten die gelden in de 'Structuurvisie Nijkerk/Hoevenlaken 2030', de welstandsnota en het landschapontwikkelingsplan.
In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen ecologie, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de gewenste ontwikkeling.
De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: de bescherming van soorten, de bescherming van gebieden en de bescherming van houtopstanden. De kern van het natuurbeleid wordt gevormd door het Natuurnetwerk Nederland, dat een samenhangend netwerk vormt van natuurgebieden. De provincies zijn het bevoegd gezag. Alleen in een aantal situaties, zoals bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, is het Rijk het bevoegd gezag.
In het kader van de Wet natuurbescherming is door Eelerwoude een natuurtoets uitgevoerd, dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 Quickscan Wet natuurbescherming Nieuwe Voorthuizerweg 10 behorend bij deze toelichting. De belangrijkste conclusies zijn hier weergegeven.
Het uitgangspunt bij het onderdeel soortenbescherming is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De wet kent een drietal beschermingsregimes; beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn, beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn en beschermingsregime andere soorten. Daarnaast zijn landelijk van een aantal vogelsoorten de nesten jaarrond beschermd. Elk beschermingsregime heeft zijn eigen verbodsbepalingen.
Voor ieder ruimtelijk plan of ruimtelijke ontwikkeling is het verplicht om te toetsen of deze leidt tot overtreding van de betreffende verbodsbepalingen. Wanneer er sprake is van een overtreding dient er onderzocht te worden of er een vrijstelling geldt. Indien er geen vrijstelling geldt, kan het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk zijn. In de Wet natuurbescherming is in artikel 1.11 een omschrijving opgenomen over de algemene zorgplicht, waarin staat dan men 'voldoende zorg' in acht neemt voor alle in het wild levende dieren, planten en hun directe leefomgeving.
Voor ieder ruimtelijk plan is het verplicht om te toetsen of deze leiden tot overtreding van de betreffende verbodsbepalingen. Wanneer er sprake is van een overtreding dient er onderzocht te worden of er een vrijstelling geldt. Indien dit niet mogelijk blijkt, is het nodig om na te gaan of een ontheffing kan worden verkregen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De ontwikkeling zal naar verwachting niet leiden tot een verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Het achtererf is dusdanig verhard dat na de ontwikkeling waarschijnlijk geschikter leefgebied voorhanden is dan in de huidige situatie het geval is. Voor de soorten en/of soortgroepen waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt dient rekening gehouden te worden:
Vogels met jaarrond beschermde functionele leefomgeving
In deze situatie zijn enkele vogelsoorten aangetroffen dan wel te verwachten waarvan de functionele leefomgeving jaarrond beschermd is. Gelet op de beperkte omvang van de projectlocatie en het beperkte aanbod aan geschikt leefgebied voor deze soorten, gaat het om slechts enkele broedparen van voornamelijk spreeuw en koolmees. Er zijn in de omgeving voldoende alternatieve nestmogelijkheden en leefgebied aanwezig. Genoemde soorten zijn bovendien goed in staat alternatieve nestplaatsen te vinden. De nestlocaties in en aan de boerderijwoning van boerenzwaluw en huiszwaluw blijven gehandhaafd bij het uitvoeren van de geplande ontwikkeling. Compenserende maatregelen of het aanvragen van een ontheffing is om deze redenen is wettelijk dan ook niet aan de orde. Wel wordt geadviseerd om enkele spreeuwenkasten en/of mezenkasten op te hangen aan bomen of gebouwen binnen het plangebied. Op deze manier blijft veel nestgelegenheid behouden en zouden nieuwe soorten als ringmus en gekraagde roodstaart zich kunnen vestigen binnen het plangebied.
Overige (broed)vogels
Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, of nesten van vogels wegnemen. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen (periode van 1 maart tot 15 juli) uit te voeren. Doordat er ook laat broedende soorten als houtduif en holenduif binnen het plangebied aanwezig zijn dient de heester op het achtererf en de opstallen na 1 oktober weggehaald of gesloopt te worden om schade op broedvogels te voorkomen. Indien dit niet haalbaar is dient een ter zaken kundige de te slopen opstallen en te verwijderen heesters te inspecteren op de aanwezigheid van in gebruik zijnde nesten van broedvogels.
Met het onderdeel gebiedenbescherming worden binnen de Wet natuurbescherming de Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Voor alle gebieden gelden instandhoudingsdoelstellingen. De kern van de bescherming is dat deze instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar mogen worden gebracht.
Activiteiten mogen geen negatieve effecten hebben op de waarden waarvoor het gebied is aangewezen. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Hierdoor is in Nederland een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor natuurgebieden.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Niet stikstof-gerelateerde effecten:
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. Op ongeveer 5,5 km afstand ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Veluwe. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er geen sprake van mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming van niet stikstof-gerelateerde effecten wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Stikstof-gerelateerde effecten:
Een AERIUS-berekening is altijd noodzakelijk om de uitstoot en depositie van stikstof, en de gevolgen daarvan op Natura 2000-gebieden te bepalen. Echter is de geplande ontwikkeling dusdanig klein en de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied dusdanig groot dat stikstof-gerelateerde effecten vrijwel zeker uitgesloten kunnen worden. Daarnaast zijn de gegevens hiervoor in deze fase van de ontwikkeling nog niet bekend. Het laten uitvoeren van een AERIUS-berekening wordt niet noodzakelijk geacht.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Provincies hebben hiervoor soms een andere benaming. Zo gebruikt Gelderland de benaming Gelders Natuurnetwerk (GNN). De Groene Ontwikkelingszone (GO) bestaat uit terreinen met een andere bestemming gelegen in de voormalige EHS.
Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van het GNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op het GNN denkbaar zijn, is het noodzakelijk een GNN-toetsing uit te voeren.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het GNN. Het plangebied ligt op ongeveer 200 meter van de dichtstbijzijnde groene ontwikkelingszone (GO) en circa 300 meter van het dichtstbijzijnde Gelders Natuurnetwerk (GNN) van de provincie Gelderland. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN significant aantasten. Een toetsing aan het GNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht. (Provincie Gelderland, 2020).
Het omhakken of rooien van bossen is niet zomaar toegestaan in de Wet natuurbescherming. Dit geldt ook bij het rooien of het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Hieronder valt ook beschadiging door vee. Onder bos wordt verstaan:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Er worden binnen het plangebied geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.
Het voorgenomen plan is betreffende het aspect natuurwaarden, in relatie tot wet- en regelgeving, uitvoerbaar.
Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden.
Archeologie
Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.
De gemeente Nijkerk heeft haar archeologische waarden beschermd middels een bestemming in het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017, veegplan 1'. In het vigerende bestemmingsplan komt dit tot uiting door de aanwezigheid van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', met een functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - 6'
In het bestemmingsplan is opgenomen dat een onderzoeksverplichting is vereist wanneer de oppervlakte van de bodemverstorende ingreep of bouwwerk groter is dan 1.000 m2 en de verstoring dieper reikt dan 0,3 meter beneden maaiveld.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Gezien de aard van de ontwikkeling vindt naar alle waarschijnlijkheid wel een bodemverstoring van dieper dan 0,3 meter plaats. Daarnaast worden een drietal woningen gerealiseerd binnen de kaders waar de agrarische opstallen zijn gevestigd. Ondanks de aanwezigheid van de agrarische stallen is op voorhand niet uit te sluiten dat de realisatie van de nieuwe woningen geen afbreuk doet aan de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Hiertoe verlangt de gemeente Nijkerk een archeologisch bureauonderzoek om aan te kunnen tonen dat de voorgenomen ontwikkeling geen afbreuk doet aan de mogelijke archeologische waarden.
Dit onderzoek is uitgevoerd door 3 en is als Bijlage 3 bijgevoegd bij voorliggende toelichting. Het advies uit de rapportage is alsvolgt:
"Uit een inventarisatie van de verstoring van de huidige en toekomstige bebouwing is gebleken dat de bodemverstoring van de nieuwbouwwoningen slechts gering zal zijn, gezien de funderingsdiepte van de bestaande schuren. De resterende geplande bodemverstoringen die binnen de zones met een hoge en middelhoge archeologische verwachting vallen, zullen van dermate klein zijn dat zij de vrijstellingsgrens van 250 of 1.000 m2 niet overschrijden. Derhalve adviseert RAAP om geen verder vervolgonderzoek uit te voeren binnen het plangebied."
Met bovenstaande conclusie en advies wordt de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar geacht en is nader onderzoek niet aan de orde.
Cultuurhistorie
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij ruimtelijke ontwikkelingen die met een nieuw bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt. Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Op het erf aan de Nieuwe Voorthuizerweg 10 staan geen karakteristieke panden. Het erf wordt volgens de algemene en streekeigen karakteristieken van een erf ingericht. Daarmee wordt geen afbreuk gedaan aan de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied aan de Nieuwe Voorthuizerweg 10.
Conclusie archeologie en cultuurhistorie
Met het voorliggende plan worden geen archeologische en cultuurhistorische waarden aangetast.
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Waterschap Vallei en Veluwe
Het Waterbeheerprogramma 2016-2021 van het Waterschap Vallei & Veluwe is door het Algemeen Bestuur op 30 september 2015 vastgesteld. Het Waterbeheerprogramma (WBP) geeft de koers aan die het waterschap gaat varen en beoogt daarmee twee dingen. Ten eerste inzicht geven aan alle gebruikers en partners in het werkgebied in de doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat bereiken. Ten tweede de koers intern – als spoorboekje – expliciet maken en vastleggen. Het Waterbeheerprogramma (WBP) is neergezet als een 'programma' en niet meer als een waterbeheerplan. Met het WBP als programma wordt aangesloten bij het Bestuursakkoord Water. Binnen de kaders van de Waterwet, de Europese Kaderrichtlijn Water en de Deltabeslissingen beschrijft het waterschap hoe ze werkt aan de wateropgaven.
Water in het bebouwde gebied is onlosmakelijk verbonden met de openbare ruimte, een verantwoordelijkheid van de gemeente. Daarnaast is de gemeente verantwoordelijk voor het verwerken van het overtollige hemelwater en grondwater en de inzameling van het afvalwater (veelal via de riolering). Bij hevige buien kan het voorkomen dat vanuit de riolering (ongezuiverde) lozingen plaatsvinden op het oppervlaktewater. Het waterschap spant zich maximaal in om bij ruimtelijke ontwikkelingen te zorgen voor een goede inpassing van het water, zodat geen wateroverlast ontstaat in kwantitatieve zin en in kwalitatieve zin.
Watertoets
Op 28 november 2020 is het waterschap Vallei en Veluwe geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling door gebruik te maken van de digitale watertoets. De resultaten zijn als Bijlage 4 opgenomen bij voorliggende toelichting.
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen, waaruit blijkt dat de zogenaamde normale procedure wordt doorlopen. Bij een normale procedure levert het waterschap uitgangspunten gericht op de voorgenomen ontwikkeling aan de Nieuwe Voorthuizerweg 10. Uit de watertoets is tevens naar voren gekomen dat een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen.
Met de voorgenomen ontwikkeling neemt het oppervlak aan verharding aanzienlijk af, waardoor hemelwater meer kans krijgt om te infiltreren, in plaats van af te voeren.
Hydrologisch onderzoek
Ten behoeve van de effecten op de waterhuishouding is door Eelerwoude een hydrologisch bureauonderzoek uitgevoerd, welke als Bijlage 5 is bijgevoegd bij deze toelichting.
Door herontwikkeling zal er een verandering plaats vinden in de aanwezige verharding. In tabel is het totale oppervlak verharding en half-verharding weergegeven in de huidige situatie (voor) en na herinrichting (na). Vervolgens is het verschil tussen beide te zien (verschil). Onder verharding wordt verstaan: het dakoppervlak; onder half-verharding wordt verstaan: de bestrating. Bij de verharding kan het regenwater ter plaatse niet infiltreren. Bij half-verharding kan het regenwater deels (ca. de helft van het regenwater) infiltreren in de bodem.
De schuren met een oppervlakte van 6.412 m2 hebben momenteel rechtstreekse afwatering over de verharding. Door de sloop van deze schuren komt er een groot oppervlak vrij waar circa 680 m2 verharding voor in de plaats komt. Door het vrijkomen van een groot deel van het verharde oppervlak is hier infiltratie van regenwater rechtstreeks in de bodem mogelijk. Extra infiltratie kan nu plaatsvinden op een oppervlakte van ca. 5732 m2.
Voor de half-verharding die aanwezig is wordt ook een groot areaal vrijgemaakt waar het regenwater rechtstreeks in de bodem kan infiltreren. De half-verharding gaat van circa 4.340 m2 in huidige situatie, naar circa 1.900 m2 na de herinrichting. Hierbij kan op een oppervlakte van circa 2.440 m2 meer regenwater infiltreren.
In tabel 2 is een berekening gemaakt van de toename van de hoeveelheid regenwater die in de bodem infiltreert na herontwikkeling. De berekening is uitgevoerd aan de hand van het neerslagoverschot Voor de infiltratie van regenwater op half-verharding geldt dat circa de helft van het regenwater kan infiltreren in de bodem. Voor verharding geldt dat niks infiltreert in de bodem en dat het regenwater wordt afgevoerd. In de tabellen is een berekening gemaakt a.d.h.v. het neerslagoverschot en de hoeveelheid regenwater er kan infiltreren na herontwikkeling. In de eerste kolom staat de gemiddelde hoeveelheid neerslag per jaar in de omgeving van Nijkerk, in de tweede kolom is de hoeveelheid m3 neerslag dat kan infiltreren berekend na verwijdering van de verharding, in de derde kolom is de hoeveelheid m3 neerslag dat kan infiltreren berekend na verwijdering van de half-verharding en in de vierde kolom een berekening van de hoeveelheid m3 neerslag dat kan infiltreren berekend op de nieuwe gerealiseerde half-verharding.
Aangezien de verharding en half-verharding sterk wordt verminderd vindt er meer infiltratie plaats in de bodem hierdoor zal er geen afbreuk gedaan worden aan de hydrologische beschermingszone door de herontwikkeling van dit gebied.
Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieu-aspecten. Een aantal van deze milieu-aspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.
Om te bepalen of het toekomstige gebruik past bij de bodemkwaliteit is door Grondvitaal BV een verkennend bodemonderzoek (Bijlage 6) uitgevoerd. Dit onderzoek is te vinden in de toelichting van dit bestemmingsplan. De belangrijkste conclusies zijn in dit hoofdstuk weergegeven.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De onderzoekshypothese ”onverdacht” kan op grond van de analyseresultaten van de grond- en grondwatermonsters niet worden gehandhaafd. Gezien de onderzoeksresultaten wordt de onderzochte locatie thans aangeduid als verdacht m.b.t. de aanwezigheid van de aangegeven stoffen.
De aangetroffen concentraties in de grond en in het grondwater van peilbuis 16 (zie hiervoor Bijlage 6) zijn van lichte aard geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek. De invloed hiervan op de volksgezondheid en het milieu is nihil.
Formeel gezien dient er, naar aanleiding van het aangetroffen bariumgehalte in peilbuis 19 een nader onderzoek uitgevoerd te worden. Echter wordt aangenomen dat het aangetroffen bariumgehalte een verhoogde natuurlijke achtergrondwaarde betreft. Derhalve wordt een nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Uit milieutechnisch oogpunt is er geen belemmering tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen aangezien geacht wordt dat de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Wet geluidshinder
Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Railverkeerslawaai en industrielawaai is bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen spoorwegen en industrie in de nabije omgeving gelegen zijn.
De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling'
Om aan te kunnen tonen dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor voorliggende ontwikkeling is door Alcedo een akoestisch onderzoek uitgevoerd, welke is bijvoegd in Bijlage 7. In het uitgevoerde onderzoek zijn de geluidsbelastingen gepresenteerd ten gevolge van het wegverkeerslawaai afkomstig van de Nieuwe Voorthuizerweg en de Bulderweg / Eerste Kruishaarseweg. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB conform de Wet geluidhinder voldaan. Het wegverkeer op de omliggende wegen vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Omliggende bedrijven
Naast het plangebied, aan de Nieuwe Voorthuizerweg 8, is een dierenpension gelegen. Dit dierenpension valt onder milieucategorie 3.2 en kent een richtafstand van 100 meter. De huidige afstand van de plaats van de bedrijfsactiviteiten aan de Nieuwe Voorthuizerweg 8 tot aan de grens van het bouwvlak aan de Nieuwe Voorthuizerweg 10 is meer dan 100 meter. Daarnaast is de afstand van de bedrijfsactiviteiten aan de Nieuwe Voorthuizerweg 8 tot aan de gevel van de B&B aan de Nieuwe Voorthuizerweg 10 ook al meer dan 100 meter. Hiermee komen de nieuw te realiseren woningen ook op een grotere afstand dan 100 meter ten opzichte van de huidige bedrijfactiviteiten aan de Nieuwe Voorthuizerweg 8.
Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt.
In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. Voor een woningbouwlocatie geldt bijvoorbeeld dat deze niet in betekenende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1.500 woningen omvat (met de bijbehorende verkeersbewegingen).
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de mogelijkheid voor het toevoegen van drie woningen in het kader van een functieverandering. Daarbij komt de intensieve bedrijfsfunctie te vervallen, waardoor er sprake is van een afname van het aantal verkeersbewegingen van het bedrijf. Er is daarom sprake van een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Conclusie
Gezien het vorenstaande, vormt het aspect luchtkwaliteit in voorliggend plan geen belemmering.
Externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving door onder andere productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water, en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Er wordt gewerkt met een plaatsgebonden risicocontour (PR) en een groepsgebonden risico (GR):
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedruk aardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Wro.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Om uitspraken te kunnen doen over de externe veiligheid is de Risicokaart geraadpleegd. Het plangebied is in afbeelding weergegeven met een rode cirkel. Rondom het plangebied zijn er geen externe risicobronnen aanwezig. Hiermee wordt de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar geacht.
Afbeelding 18: Uitsnede risicokaart (risicokaartnederland.nl).
Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.
Bij de toetsing aan de richtafstanden gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Ten westen van het erf aan de Nieuwe Voorthuizerweg ligt een bedrijf met een bedrijfsbestemming. Het naastgelegen bedrijf betreft een dierenpension. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is voor dierenasiels- en pensions de grootste richtafstand 100 meter. De nieuw te bouwen woningen liggen op meer dan 100 meter afstand (gevel tot gevel) en voldoen daarmee ruimschoots aan de richtafstand uit de VNG. Daarnaast wordt het dierenpension met de realisatie van de woningen niet belemmerd in haar bedrijfsvoering.
Op basis van vorenstaande wordt gesteld dat aan de Nieuwe Voorthuizerweg 10 geen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden omliggende bedrijven niet beperkt in hun bedrijfsvoering.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake kan zijn van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.' Aangezien hier sprake van is, dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Als voorliggend plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook, wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit wordt vergeleken met de omvang van ontwikkeling (toevoegen van drie nieuwe woningen in ruil voor de sloop van agrarische opstallen), wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is.
Gelet op de kenmerken van het plan (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de aan bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten in Hoofdstuk 5 en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.
Conclusie
Op basis van de beschikbare informatie kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieueffecten met zich meebrengt. Dit plan is daarom niet m.e.r.- (beoordelings-) plichtig.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling.
Het toevoegen van drie woningen heeft minimale wijzigingen in de verkeersgeneratie tot gevolg. De parkeerplaatsen die behoren bij de nieuwe woning worden op eigen terrein aangelegd. De voorgenomen ontwikkeling resulteert niet in een toename van de parkeerbehoefte. Op eigen erf is ruim voldoende ruimte voor het parkeren van auto's.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande levert de gewenste ontwikkeling geen belemmeringen op voor het aspect 'verkeer en parkeren'.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven.
In paragraaf 1.3 van deze toelichting is reeds aangegeven dat het voorgenomen plan niet past binnen de geldende bestemmingen. Daarom is voor de locatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Wanneer dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren.
Er zijn vier typen regels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels sluiten waar mogelijk en relevant aan op het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017, veegplan 1' van de gemeente Nijkerk.
In Artikel 1 Begrippen is omschreven wat met de gebruikte begrippen wordt bedoeld. Het gaat om begrippen die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
In Artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe de maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten dienen te worden.
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden
Deze bestemming is van toepassing op de gronden welke agrarisch in gebruik blijven. De bouwmogelijkheden zijn in dit geval wel beperkt omdat er geen bouwvlak meer aanwezig is. Op grond van aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten wordt een groot deel van het plangebied bestemd tot agrarisch gebied met landschapswaarden. Het kan daarbij gaan om visuele openheid, reliëf van de bodem, houtwallenlandschap alsmede waardevolle verkavelingspatronen;
De voor Wonen aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor woon-activiteiten. Daarnaast zijn enkele nevenactiviteiten toegestaan, waaronder de realisatie van een bed and breakfast in een bijgebouw;
Artikel 5 Waarde - Archeologie
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn bedoeld voor de bescherming van archeoligsche waarden.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd:
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
Artikel 12 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen en gebruik is opgenomen in Overgangsrecht. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.
Het laatste artikel is Slotregel. Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
Het Rijk
Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Gelderland
Het ontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van wettelijk vooroverleg toegezonden aan de provincie Gelderland. Indien uit dit vooroverleg blijkt dat het plan aangepast dient te worden, worden deze wijzigingen in deze paragraaf weergegeven.
Waterschap Vallei en Veluwe
Tevens is het plan afgestemd met het waterschap Vechtstromen. De resultaten van deze afstemming zijn weergegeven in paragraaf 4.4 Hydrologie en watertoets.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor de duur van 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende dit termijn hebben belanghebbenden de kans om hun zienswijze tegen het plan kenbaar te maken. Indien er zienswijzen worden ingediend tegen de voorgenomen ontwikkeling worden deze, in deze paragraaf verwerkt.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten, van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling zal tussen initiatiefnemer en de gemeente Nijkerk een anterieure overeenkomst worden gesloten. Hierin zal tevens het risico van planschade worden opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente Nijkerk volledig verzekerd is.