direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Nijkerk 2017, 9e wijziging Achterduyst 2, Nijkerk
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0267.BP0164-0001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Achterduyst 2 in Nijkerk is een melkvee- annex paardenhouderij aanwezig. De eigenaar heeft het voornemen een nieuwe paardenstal te realiseren. Daarvoor is een wijziging van het geldende bestemmingsplan nodig. Het bouwperceel van het bedrijf dient een andere vorm te krijgen. Daarnaast is het de wens van de eigenaren dat, conform de huidige situatie, een klein deel van de paarden gebruiksgericht gehouden kan worden, zonder dat sprake is van agrarische productie. Ook daarvoor wordt het bestemmingsplan voor het perceel gewijzigd.

1.2 Ligging en begrenzing

Het perceel Achterduyst 2 is gelegen in het westelijke buitengebied van Nijkerk, op ongeveer 3,5 km afstand van de dorpskern. Circa 100 meter ten oosten van het perceel ligt de gemeentegrens met Bunschoten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0164-0001_0001.png"

Ligging in omgeving

Het plangebied van dit wijzigingsplan wordt alleen gevormd door het genoemde perceel, voor zover het gaat om: het (gewijzigde) agrarische bouwvlak en het deel van het bouwvlak dat vervalt.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 30 mei 2017. In dit plan geldt voor het plangebied de bestemming Agrarisch met waarden - Landschappelijke en natuurwaarden. Middels een bouwvlak is voorzien in een agrarisch bouwperceel.afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0164-0001_0002.png" Uitsnede plankaart met het plangebied globaal in rood omkaderd

De nieuw te bouwen stal is deels buiten het bouwvlak geprojecteerd. Het geldende bestemmingsplan maakt dit gebouw daardoor niet mogelijk. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het veranderen van vorm van de bouwvlakken binnen de genoemde, agrarische bestemming. Deze wijzigingsbevoegdheid is toereikend om in het nieuwe gebouw te voorzien.

Daarnaast is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de aanduiding 'paardenhouderij' aan een agrarisch bouwperceel kan worden toegekend. In bouwpercelen met die aanduiding is het bedrijfsmatig, niet op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en pony's toegestaan. Met deze aanduiding is eveneens het fokken, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's als ondergeschikte nevenactiviteit toegestaan.

In hoofdstuk 3 zal op de bijbehorende voorwaarden worden ingegaan.

Verder rust op het perceel de dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Naar verwachting aanwezige archeologische waarden worden daarmee beschermd. Ook zijn de volgende gebiedsaanduidingen van toepassing: luchtvaartverkeerzone - toetsingsvlak VDF, overige zone - groene ontwikkelingszone, overige zone - veenontginningslandschap en overige zone - weidevogelgebied.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting vangt in hoofdstuk 2 aan met een beschrijving van het initiatief. In hoofdstuk 3 vindt de toetsing aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheden plaats. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid aangetoond en wordt ingegaan op enkele, andere planologische aspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het initiatief

 

2.1 Omgeving

Het plangebied is gelegen in de Arkemheenpolder, in het buitengebied tussen Nijkerk en Bunschoten. Het landschap is te typeren als een veenontginningslandschap. Dit is een laaggelegen en nat landschap met een kenmerkend slotenpatroon. Het landschap heeft een oppstrekkende verkaveling met rechte, lange percelen. Op de perceelsgrenzen zijn vaak elzen- en wilgensingels aanwezig, die het tot een halfopen landschap maken. De wegen zijn recht en lang en vaak voorzien van begeleidende beplanting. Bebouwde percelen komen spaarzaam voor in het gebied en doorgaans gaat het dan om agrarische erven. De erven staan verspreid in het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0164-0001_0003.png"

Luchtfoto omgeving in rood omkaderd het plangebied

2.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan een lange erftoegangsweg die is aangesloten op de Zevenhuizerstraat in de gemeente Bunschoten. Hierbij kruist de erftoegangsweg de Laak; een deels gekanaliseerd riviertje dat door de Arkemheen loopt. Aan het einde van de erftoegangsweg is een agrarisch erf gelegen. Aan de zuidzijde is de bedrijfswoning aanwezig. Ten noorden daarvan is de bedrijfsbebouwing gegroepeerd.

Direct ten noorden van het erf is een woning van een derde aanwezig, met bijbehorende bijgebouwen, tuin en erf. Anders dan in de omgeving, zijn op en rond dat erf, relatief veel opgaande beplantingen aanwezig. Dit naastgelegen perceel wordt ontsloten met een eigen erftoegangsweg die in het noorden aansluit op de Bunschoterweg. Voor het overige is het plangebied omgeven door weilanden, waarlangs perceelsrandbeplantingen praktisch afwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0164-0001_0004.png"

Luchtfoto plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0164-0001_0005.png"

Situatietekening bestaande situatie

2.3 Voornemen

Naast een melkveehouderij is in het plangebied een paardenhouderij aanwezig. Voor de paardenhouderij bestaan de activiteiten men name uit het melken van paarden en het houden van hengsten voor de fok. Ook vindt het fokken en opfokken van paarden plaats en er zijn ook handelspaarden aanwezig. De wens van de eigenaren is om een nieuwe stal voor de paardenhouderij te realiseren. Hiervoor is op het perceel maar één geschikte plek beschikbaar: ten zuidoosten van de bedrijfswoning op het perceel. Hier kan de stal in aansluiting op het bestaande erf en achter de bedrijfswoning worden gesitueerd. Tevens kan hier worden voldaan aan de vereiste (milieu-)afstand tot de woning aan de Achterduyst 1.

Aansluitend aan de bedrijfswoning op het perceel is de melkveestal van het bedrijf gesitueerd. Tussen die stal en de naastgelegen woning aan de Achterduyst 1 zijn een drietal gebouwen aanwezig. Voor wat betreft de gebouwen gaat het om een romneyloods, paardenstal en werktuigenberging. Deze gebouwen worden in de nieuwe situatie verwijderd. Ook zal de meest westelijke loods c.q. werktuigenberging op het perceel in de nieuwe situatie worden verwijderd. Ter vervanging van de werktuigenbergingen, zullen, binnen het geldende bouwperceel, twee nieuwe loodsen c.q. werktuigenbergingen worden gerealiseerd. De omgevingsvergunningen daarvoor zijn inmiddels aangevraagd.

Verder zijn, in het kader van de voorbereidingen van de benodigde wijziging, de toekomstige bedrijfsactiviteiten op het perceel nader in beeld gebracht. Daarbij is gebleken dat, vanwege de breedte van de bedrijfsvoering, een klein deel van de paarden niet louter wordt gehouden voor een agrarisch productieproces. De paardenhouderij is deels ook gebruiksgericht. Hierom is het gewenst om de mogelijke bedrijfsvoering ten aanzien van paarden op dit punt te verbreden. Dat kan door, naast een grondgebonden agrarisch bedrijf, aanvullend ook te voorzien in het niet op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en pony's. Ook daarvoor wordt het bestemmingsplan voor het perceel gewijzigd. Deze wijziging is alleen van functionele aard.

De ontsluiting van het perceel zal in de nieuwe situatie ongewijzigd blijven: via de Zevenhuizerstraat. Bij de nieuwe paardenstal is voorzien in parkeerruimte voor 5 auto's. Hiermee kan de parkeerbehoefte van het bedrijf (ruimschoots) worden opgevangen op eigen terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0164-0001_0006.png"

Nieuwe situatie

Qua landschappelijke inpassing ligt het erf, samen met het erf aan de Achterduyst 1, als een 'groen eiland' in het open landschap door de vele en vaak forse bomen die op en rond beide erven aanwezig zijn. Voor de nieuw te bouwen paarden stal is de landschappelijke kwaliteit van het erf daarmee reeds van voldoende niveau. Vanwege de nabijheid van de zuidelijke perceelsgrens is het ter hoogte van de nieuwe paardenstal niet gewenst om bomen en/of struiken aan te brengen. Dat zou de landschappelijke openheid ten zuiden van het erf namelijk inperken. In plaats daarvan is ervoor gekomen de omliggende landschapsstructuur te versterken door de zuidelijke perceelsgrens te beplanten met knotwilgen.

Hoofdstuk 3 Toetsing aan wijzigingsregels

3.1 Algemeen

Voor de nieuwe paardenstal is het nodig om de vorm van het bouwvlak te wijzigen. De aanwezige bouwmogelijkheden zijn in principe, kwantitatief, toereikend voor deze bouwwerken. Alleen de situering van de bouwmogelijkheden hoeft te worden veranderd. Een vergroting is dus niet nodig. Daarnaast houdt het voornemen in dat, aanvullend op de bestaande mogelijkheden, wordt voorzien in een niet op agrarische productie gerichte paardenhouderij.

Voor de beoogde veranderingen bevat het geldende bestemmingsplan twee wijzigingsbevoegdheden. In het bestemmingsplan is binnen de agrarische bestemming een wijzigingsbevoegdheid, artikel 6, lid 6, sublid 1, opgenomen voor het verschuiven en vergroten van vorm van de bouwvlakken ten behoeve van een veehouderij. Daarnaast is in hetzelfde lid, onder sublid 4 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de aanduiding 'paardenhouderij' (onder meer) aan agrarische bouwpercelen kan worden toegevoegd. Hieronder worden beide bepalingen aangehaald en vervolgens getoetst.

3.2 Vormwijziging

6.6.1 Wijzigingsbevoegdheid verschuiving en vergroting bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, mits de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond, het plan zodanig te wijzigen, dat de, op de gronden als bedoeld in lid 6.1, aangegeven grens van een bouwvlak elders op die gronden wordt aangegeven, zulks volgens de volgende regels:

  • a. het bouwvlak dient voor ten minste 50% van de oppervlakte van de daarin begrepen gronden, dezelfde gronden te blijven omvatten als ten tijde van het inwerkingtreden van het plan;
  • b. geen gebouw mag door het wijzigen buiten het bouwvlak komen te liggen;
  • c. de oppervlakte van het bouwvlak, op de gronden welke niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - niet grondgebonden veehouderij' of ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - polderlandschap', mag door het wijzigen met ten hoogste 50% worden vergroot;58
  • d. vergroting van het bouwvlak ten behoeve van het houden van een of meer runderen van niet-grondgebonden (melk)rundveebedrijven is niet toegestaan;
  • e. indien het bouwvlak van een grondgebonden veehouderij wordt gewijzigd, gelden de volgende aanvullende regels:
    • 1. de oppervlakte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 1,5 ha;
    • 2. de uitbreiding dient ruimtelijk aanvaardbaar te zijn en er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing;
    • 3. in aanvulling van het bepaalde onder 1 geldt voor een (melk)rundveehouderij dat:
      • er geen sprake is van omschakeling naar een niet-grondgebonden veehouderij;
      • aan de uitbreiding een grondgebruiksplan ten grondslag ligt;
  • f. in geval een bouwvlak van een niet-grondgebonden veehouderij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - niet grondgebonden veehouderij', is gelegen op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', mag de oppervlakte van het bouwvlak door het te wijzigen worden vergroot, mits:
    • 1. de extra bebouwing noodzakelijk is om voor de aanwezige dieren te kunnen voldoen aan de welzijnseisen; of
    • 2. het agrarisch bedrijf een omvang heeft van 70 NGE waarvan minimaal 40 NGE voortkomend uit de niet-grondgebonden veehouderij en het bedrijf op het moment van vaststelling van de reconstructieplannen door Provinciale Staten van Gelderland (Gelderse Vallei op 1 maart 2005) reeds deze minimale bedrijfsgrootte van 70 NGE waarvan minimaal 40 NGE voortkomend uit de niet-grondgebonden veehouderijtak bezat;
  • g. in geval een bouwvlak van een niet-grondgebonden veehouderij, ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van agrarisch - niet grondgebonden veehouderij', niet is gelegen op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', mag de oppervlakte van het bouwvlak door het wijzigen worden vergroot tot ten hoogste 1 ha, mits:
    • 1. de noodzaak van de verschuiving of vergroting wordt aangetoond, en
    • 2. de inpassing van de voor niet-grondgebonden veehouderij ingerichte gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt aan de hand van een deugdelijk inrichtings- en beheersplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk dient te worden voorkomen;
  • h. behoudens het bepaalde onder g mag bovenop de vergroting met 30%, de oppervlakte van het bouwvlak door het wijzigen worden vergroot ten behoeve van het voldoen aan eisen met betrekking tot het dierenwelzijn, mits het aantal dierplaatsen niet wordt uitgebreid;
  • i. bestaande gebouwen in gebruik zijn ten behoeve van het betreffende agrarisch bedrijf en bestaande legaal aanwezige ondergeschikte nevenactiviteiten;
  • j. de landschap- en natuurwaarden als bedoeld in artikel 33 lid 33.1, mogen door het wijzigen niet onevenredig worden aangetast;
  • k. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • l. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de milieusituatie.

Toetsing

  • a. Het bouwvlak meet, zowel in de bestaande situatie als de nieuwe situatie, 5850 m². Bij de vormwijziging blijft circa 4200 m² van het bouwvlak ongewijzigd. Dat komt neer op een percentage van, afgerond, 72%. Aan het voorgeschreven percentage van minimaal 50% wordt dan ook voldaan.
  • b. Met de wijziging worden geen (vergunde) gebouwen buiten het bouwvlak gebracht. Het niet-vergunde gebouw dat op het moment van schrijven deels buiten het bouwvlak staat, zal binnenkort worden verwijderd.
  • c. Beide aanduidingen zijn niet van toepassing op het plangebied.
  • d. In het plangebied is geen niet-grondgebonden (melk)rundveebedrijf aanwezig.
  • e. De oppervlakte van het gewijzigde bouwvlak bedraagt minder dan 1,5 hectare, namelijk minder dan 0,6 hectare. Voor de nieuwe situatie is een plan voor de landschappelijke inpassing opgesteld. Dit plan is in paragraaf 2.3 reeds toegelicht. De (melk)rundveehouderij in het plangebied blijft een grondgebonden veehouderij en wordt ook niet uitgebreid als gevolg van deze wijziging.
  • f. In het plangebied is niet voorzien in en niet-grondgebonden veehouderij. Het plangebied ligt ook niet in een extensiveringsgebied. Deze voorwaarde is dan ook niet van toepassing.
  • g. In het plangebied is niet voorzien in een niet-grondgebonden veehouderij. Het plangebied ligt ook niet in een extensiveringsgebied. Deze voorwaarde is dan ook niet van toepassing.
  • h. Deze voorwaarde is niet van toepassing. Er is niet voorzien in een vergroting van het bouwvlak en de wijzigingen zijn ook niet ingegeven vanwege eisen op het gebied van dierenwelzijn.
  • i. Alle bestaande (vergunde) gebouwen zijn in gebruik voor en door het agrarische bedrijf in het plangebied.
  • j. Voor het plangebied geldt dat het in een cultuurhistorisch waardevol veenontginningslandschap, een groene ontwikkelingszone en weidevogelgebied ligt. Voor deze drie beschermingsregimes geldt dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van de beschermde waarden, omdat de toegestane hoeveelheid bebouwing niet toeneemt door de wijziging.
  • k. Met uitzondering van de woning aan de Achterduyst 1, is het plangebied gelegen te midden van onbebouwde agrarische gronden en bevinden gebouwde functies zich op ruime afstand van het plangebied. De woning aan de Achterduyst 1 ligt op enkele meters afstand van het plangebied. Dit betreft grotendeels een bestaande situatie. Met de wijziging van het bouwperceel kan de gewenste paardenstal op een afstand van minimaal 50 meter van de woning worden gerealiseerd. Met deze afstand is geurhinder door de nieuwe stal niet aan de orde. Daarnaast is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de bedrijfsactiviteiten op het perceel. Hieruit blijkt dat in nieuwe situatie onevenredige geluidhinder door die activiteiten niet optreedt.
    Verder is op het perceel in vijf parkeerplaatsen voorzien. Dat is voldoende om de parkeerbehoefte van het bedrijf op eigen terrein te kunnen opvangen. Bovendien is op het erf ruimschoots voldoende, aanvullende parkeerruimte beschikbaar. Een verslechtering van de parkeersituatie in de omgeving is niet aan de orde. De parkeerbehoefte wordt op eigen erf opgelost.
    Van een onevenredige aantasting van de belangen van gebruikers en eigenaren in de omgeving is dan ook geen sprake.
  • l. In hoofdstuk 4 is de wijziging getoetst aan de relevante omgevingsfactoren. Hieruit blijkt dat de vormwijziging niet tot onaanvaardbare gevolgen leidt voor de milieusituatie.

3.3 Paardenhouderij

6.6.4 Wijzigingsbevoegdheid opnemen bestemming Agrarisch - Paardenhouderij en/of aanduidingen 'paardenhouderij' en/of 'specifieke vorm van agrarisch - rijhal'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het voorzien van de gronden van de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij of de aanduidingen 'paardenhouderij' en/of 'specifieke vorm van agrarisch - rijhal', mits:

  • a. de gronden ten noorden van de Bunschoterweg niet worden voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - rijhal',
  • b. de behoefte aan de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij of de aanduidingen 'paardenhouderij' en/of 'specifieke vorm van agrarisch - rijhal' wordt aangetoond aan de hand van een deugdelijk ondernemingsplan,
  • c. de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden die de gebiedsaanduidingen, welke zijn opgenomen in artikel 33, beogen te beschermen, mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast, en
  • d. de inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt aan de hand van een deugdelijk inrichtings- en beheersplan.

Toetsing

  • a. Het plangebied ligt ten zuiden van de Bunschoterweg en tevens wordt met dit wijzingsplan niet voorzien in de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - rijhal'.
  • b. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling, is een ondernemingsplan opgesteld. Dit ondernemingsplan is opgenomen als bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting. In dit plan wordt de bedrijfssituatie en het toekomstperspectief van het bedrijf geschetst. Hieruit blijkt dat de paardenhouderij in het plangebied voorziet in een behoefte en de marktpotentie naar verwachting nog niet te volle heeft benut. Bij deze specifieke paardenhouderij hoort ook dat een beperkt deel van de dieren niet of mogelijk niet voor een agrarisch productieproces worden gehouden. Daarom wordt de functieaanduiding 'paardenhouderij' toegekend. Hiermee wordt dan ook in een behoefte voorzien.
  • c. Voor het plangebied geldt dat het in een cultuurhistorisch waardevol veenontginningslandschap, een Groene Ontwikkelingszone en weidevogelgebied ligt. Voor deze drie beschermingsregimes geldt dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de beschermde waarden, omdat de toegestane hoeveelheid bebouwing niet toeneemt door de wijziging. Bovendien is, middels het plan voor de landschappelijke inpassing, voorzien in een versterking van de waardevolle landschapsstructuur.
  • d. Voor de nieuwe situatie op het perceel is een inrichtingsplan opgesteld, waarbij ook het toekomstige beheer is uitgewerkt. Hiermee worden de gebouwen in het plangebied op een zorgvuldige wijze ingepast in het landschap. Dit plan is in paragraaf 3.2 reeds toegelicht.

3.4 Conclusie

De beoogde vormwijziging en het voorzien in niet op agrarische productie gerichte paardenhouderij voldoen aan de voorwaarden van beschreven wijzigingsbevoegdheden.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

4.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Door Grondvitaal B.V. is een historisch vooronderzoek naar de bodemkwaliteit uitgevoerd. Dit onderzoek vormt bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting. Uit dit onderzoek blijkt dat de locatie op basis van de historische informatie en locatie-inspectie als onverdacht is aan te duiden. De bodemkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan dan ook niet in de weg en er is geen reden om voor dit wijzigingsplan verkennend bodemonderzoek uit te voeren.

4.1.3 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Onderhavige ontwikkeling voorziet alleen in het veranderen van een milieubelastende functie: een veehouderij. Daarom is alleen sprake van uitwaartse zonering. Voor het geuraspect volgen de aan te houden afstanden voor het bedrijf in het plangebied uit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Van de andere aspecten is geluid het maatgevende aspect. Daarvoor geldt een richtafstand van 50 meter. Voor geur geldt dat in het plangebied alleen dieren worden gehouden waarvoor, vanuit de Wgv, vaste afstanden gelden. Voor paarden geldt een aan te houden afstand van 50 meter (van emissiepunt tot geurgevoelig object).

Het agrarische bouwvlak ligt binnen 50 meter tot de woning aan de Achterduyst 1. Andere milieugevoelige functies zijn binnen de afstanden niet aanwezig. Voor de woning aan de Achterduyst 1 geldt dat het om een bestaande situatie gaat. Het bouwvlak is reeds op enkele meters afstand van die woning gelegen en de melkveestal van het bedrijf bevindt zich reeds binnen 50 meter tot de woning. In de nieuwe situatie wordt die afstand niet verkleind. Door de nieuwe paardenstal op minimaal 50 meter van de woning te situeren kan aan de vereiste afstand worden voldaan. Gevolg van de nieuwe paardenstal zal evenwel zijn dat de bestaande (milieukundige) inrichting veranderd. Dat is op grond van het Activiteitenbesluit alleen mogelijk als er in de nieuwe situatie geen emissiepunten van dierenverblijven waarvoor vaste afstanden gelden meer zijn die zich binnen 50 meter tot omliggende woningen bevinden. Om hieraan te voldoen, zal de bestaande melkveestal zodanig worden aangepast dat deze stal geen emissiepunten meer heeft binnen het gedeelte dat zich op minder dan 50 meter tot de woning aan de Achterduyst 1 bevindt. Daarmee is het bouwplan uitvoerbaar en wordt geurhinder in de woning Achterduyst 1 voorkomen.

Ten aanzien van geluid is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door SPA WNP ingenieurs. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting. In dit onderzoek is de bedrijfssituatie in beeld gebracht en is onderzocht welke akoestische gevolgen dat heeft voor omliggende woningen, waaronder de woning aan de Achterduyst 1. Uit dit onderzoek blijkt dat het bedrijf kan voldoen aan de geluidseisen uit het Activiteitenbesluit. De ontwikkeling is dus uitvoerbaar. Voor de omliggende woningen wordt alleen voor de woning aan de Achterduyst 1 de richtwaarden uit de VNG-brochure overschreden (alleen voor piekgeluiden). Bij die woning wordt wel voldaan aan de grenswaarden uit de VNG-brochure en het Activiteitenbesluit. Omdat het gaat om twee functies die in de bestaande situatie al in elkaars directe nabijheid liggen en omdat de overschrijding van de richtwaarden worden veroorzaakt activiteiten die noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering (het opslaan van mest en voer) is er in de woning aan de Achterduyst 1 sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Milieuzoneringen staan de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan dan ook niet in de weg.

4.1.4 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de planologische medewerking aan nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen.

Dit plan voorziet niet in de realisatie van een geluidgevoelige functies. Akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

4.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren.

Het bouwplan voorziet in nieuwe bebouwing voor een ntoegestane en aanwezige functie. Het nieuwe gebouw leidt slechts tot een fractie van de verkeersbewegingen die projecten kunnen veroorzaken die onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' vallen, zoals bijvoorbeeld 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg. Derhalve is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren voor dit bestemmingsplan.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder meer gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven. Ook kleinere bedrijven als LPG-stations, opslagen van bestrijdingsmiddelen, buisleidingen, transportactiviteiten en luchtverkeer zijn als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Er zijn in de omgeving van het besluitgebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen aanwezig, waarvan de risicocontouren het plangebied beïnvloeden. Het plangebied ligt niet binnen een indicatieve veiligheidszone van een hoogspanningslijn waarbinnen beperkingen gelden voor het oprichten van stralingsgevoelige objecten. Volgens de gegevens op de website www.antenneregister.nl zijn er in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig die overschrijdingen kunnen veroorzaken van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten.

4.1.7 Milieueffectrapportage

In de bijlage van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het de ruimtelijke onderbouwing plan-m.e.r.-plichtig (onderdelen C en D), project-m.e.r.-plichtig (onderdeel C) of m.e.r.-beoordelingsplichtig (onderdeel D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. In de bijlage van het Besluit m.e.r. is in categorie D (14) opgenomen: de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren. De relevante drempelwaarden voor een formele m.e.r.-beoordeling in het Besluit m.e.r. liggen:

  • 200 stuks melk-, kalf- of zoogkoeien ouder dan 2 jaar;
  • 340 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar:
  • 340 stuks melk-, kalf- en zoogkoeien ouder dan 2 jaar en vrouwelijk jongvee tot 2 jaar:
  • 100 stuks paarden of pony’s (Rav cat. K.1 en K.3), waarbij het aantal bijbehorende dieren in opfok jonger dan 3 jaar niet wordt meegeteld.

Het planvoornemen ligt ruimschoots onder de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. en is daarmee niet rechtstreeks plan-m.e.r.-, project-m.e.r. of m.e.r.-beoordelingsplichtig. Omdat het planvoornemen wel een activiteit (uitbreiding aantal paarden) betreft zoals genoemd in lijst D is een vormvrije m.e.r. beoordeling nodig.

Kenmerken van het project

Het planvoornemen betreft de verplaatsing van bestaande bouwmogelijkheden, teneinde de realisatie van een nieuwe paardenstal mogelijk te maken. De oppervlakte van het bouwperceel blijft 5850 m² bedragen. De wijzigingen zijn in relatie tot de drempelwaarden in lijst D relatief klein.

Plaats van het project

Het plangebied ligt aan de Achterduyst 2 in Nijkerk en in een buitengebied waar het grondgebruik hoofdzakelijk agrarisch is. Gebieden die beschermd zijn op grond van de Wet natuurbescherming zijn op ruime afstand gelegen.

Kenmerken potentiële effecten

Uit de beoordelingen en onderzoeken van de omgevingsaspecten blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het planvoornemen.

Conclusie

Op basis van de voorgaande vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt geconcludeerd, gelet op de aard en relatieve omvang van het project, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten, dat er geen negatieve milieugevolgen aan de orde zijn. Daarmee hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen.

4.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumenten

De omvang van de geplande verstoringen overschrijdt de vrijstellingsgrenzen zoals die in het vigerende gemeentelijk archeologiebeleid zijn aangegeven. Daarom is door Laagland Archeologie een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit betreft een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting.

De bovenste 55 tot 85 cm van het bodemprofiel bestaat uit een opgebracht zandpakket dat moderne of submoderne inclusies bevat (baksteen). In boring 1, het dichtst bij de huisterp, is op een diepte tussen 50 - 75 cm -mv onder andere plastic aangetroffen. In het onderliggende dekzand is conform het verwachtingsmodel geen podzolprofiel aangetroffen. De kans dat hiermee nog resten van terpbewoning of erfinrichting uit de Late Middeleeuwen - Nieuwe Tijd kunnen worden verwacht is zeer klein, al kan niet worden uitgesloten dat zeer diepe grondsporen (afvalkuilen, mestkuilen) nog bewaard zijn gebleven. De archeologische waarde hiervan is beperkt en de kans dat eventuele resten daadwerkelijk door de funderingen van de nieuwe paardenstal worden aangetast is zeer klein. Resten van bewoning van voor de veengroei (Mesolithicum - midden-Neolithicum) worden evenmin verwacht. Het terrein was destijds waarschijnlijk al te nat om aantrekkelijk te zijn als vestigingslocatie.

Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is de kans klein dat het plangebied archeologische sporen bevat. Het archeologisch belang hiervan is laag. Om deze reden adviseert Laagland Archeologie geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven.

Het plangebied is gelegen in de Arkemheen. Dit is een oude veenontginning. Doordat ruilverkaveling in dit gebied is uitgebleven is de oorspronkelijke structuur van deze polder relatief gaaf gebleven. De polder vertegenwoordigt dan ook bijzondere, cultuurhistorische waarden. In en rond het plangebied komt dit tot uiting in het kenmerkende, langgerekte verkavelingspatroon. Deze wijziging heeft daarop geen invloed. De nieuwe gebouwen doorkruisen dat patroon niet. De sloten rond het plangebied blijven behouden.

Monumenten zijn niet aanwezig in het plangebied.

4.3 Ecologie

Soortenbescherming

Door adviesbureau Regelink Natuur & Landschap is onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van het plan op beschermde flora en fauna in het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 5 van de Bijlagen bij de toelichting. Uit dit onderzoek blijkt het volgende:

  • In het plangebied zijn nesten aanwezig van huismus. Het verstoren of slopen van de nesten leidt tot een overtreding van de Wet natuurbescherming. De hoeveelheid en de locatie van de nesten in schuur 1, 2 en 3 zijn te bepalen op basis van zicht. In schuur 4 zitten de nesten onder de dakpannen, waardoor de exacte locatie en hoeveelheid niet goed te bepalen is. Dit betekent dat er nader onderzoek gedaan moet worden naar huismus. Dit is mogelijk door aan het einde van het broedseizoen (half september tot 1 maart) de dakpannen te lichten en de locatie en de hoeveelheid van huismusnesten vast te stellen. Voor het verwijderen van huismusnesten moet ontheffing worden aangevraagd.
  • In het plangebied zijn nesten aanwezig van boerenzwaluw en mogelijk van zwarte roodstaart en spreeuw. In de periode waarin deze nesten in gebruik zijn kan de ingreep leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming, artikel 3.1, lid 1 en 2. Deze overtredingen zijn te voorkomen door de ingreep buiten het broedseizoen van deze soorten uit te voeren. Daarnaast wordt aanbevolen om geschikte nestplekken te creëren in de te realiseren paardenstal.
  • In het plangebied is potentieel overwinteringshabitat voor rugstreeppad en poelkikker aanwezig. Ook kan er geschikt voortplantingshabitat ontstaan voor de rugstreeppad. Tijdens de werkzaamheden kunnen exemplaren geschaad worden, wat leidt tot een overtreding van de Wet natuurbescherming. Om te voorkomen dat exemplaren van de rugstreeppad en poelkikker worden geschaad tijdens de werkzaamheden moet de vestiging en overwintering van exemplaren in het plangebied voorkomen worden. Dit is mogelijk door een amfibieënscherm te plaatsen rondom het plangebied. Het scherm moet in juli - augustus geplaatst worden, voordat de amfibieën gaan trekken en op zoek gaan naar een overwinteringsgebied.

Vanwege de aanwezigheid van nesten van huismussen in de te verwijderen bebouwing in het plangebied is nader onderzoek gedaan door adviesbureau Regelink Natuur & Landschap. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 6 van de Bijlagen bij de toelichting. In het kader van dit onderzoek is een mitigatieplan opgesteld door de te verwijderen nesten en is ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd bij gedeputeerde staten van Gelderland. Op het moment van schrijven is die aanvraag nog in behandeling.

De te verwijderen bebouwing is niet vergund aanwezig en is ook niet gesitueerd op de plek van de nieuw te bouwen paardenstal. De aanwezigheid van nesten van huismussen heeft wat dat betreft dan ook geen effect op die uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Ook voor het overige staan beschermde dier- en plantsoorten de uitvoerbaarheid niet in de weg. Beschermde dier- en plantsoorten zijn niet te verwachten of door eenvoudige maatregelen kan overtreding van de Wet natuurbescherming worden voorkomen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is gelopen op ruim 400 meter afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied: het gebied Arkemheen. Gelet op deze ruime afstand zijn negatieve effecten op Natura 2000-gebieden alleen aan de orde door de depositie van stikstof. Om inzicht te krijgen in de mogelijke effecten op Natura 2000-gebieden is met behulp van het rekenmodel Aerius een verschilberekening gemaakt van de nieuwe situatie ten opzichte van de bestaande, vergunde situatie. Deze berekening is opgenomen als bijlage 7 van de Bijlagen bij de toelichting. Uit deze berekening blijkt dat de ontwikkeling per saldo (door interne saldering) niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op voor verzuring en vermesting gevoelige habitats in de Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten op die gebieden zijn dan ook niet aan de orde. Voor het veranderen van de bedrijfsvoering in het plangebied is inmiddels een vergunning aangevraagd op grond van de Wet natuurbescherming.

Daarnaast is het plangebied gelegen in een Groene Ontwikkelingszone, zoals aangewezen in de Omgevingsverordening Gelderland. Dit bestemmingsplan is echter een wijzigingsplan. Daardoor zijn de instructieregels voor de Groene Ontwikkelingszones, zo bepaalt artikel 1.3 van genoemde verordening, hier niet van toepassing. De aanwijzing als Groene Ontwikkelingszone is wel doorvertaald in het bestemmingsplan Buitengebied 2017 middels een gebiedsaanduiding. Die bepaalt dat de gronden mede zijn beschermd voor de bescherming, behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van landbouwgebieden met natuurwaarden en landbouwgebieden met een hoge dichtheid aan natuur- en boselementen, alsmede het voorkomen van significante effecten op kernkwaliteiten en omgevingscondities die aan de realisering van de Groene Ontwikkelingszone in de weg staan. Onderhavige ontwikkeling is in lijn met dit beschermingsregime. De bouwmogelijkheden nemen niet toe, de ontwikkelingen vinden plaats in het kader van landbouw en een aantasting van natuurwaarden is niet aan de orde.

De mogelijk te kappen bomen maken geen deel uit van een houtopstand van meer dan 10 are en zijn ook geen onderdeel van een rijbeplanting van meer dan 20 bomen die uit andere soorten bestaan dan populieren en wilgen. De ingreep valt niet onder houtopstanden in de 'bebouwde kom Wet natuurbescherming'.

4.4 Waterparagraaf

Voor dit wijzigingsplan is via www.dewatertoets.nl een digitale watertoets uitgevoerd. Het resultaat van deze toets is bijlage 8 van de Bijlagen bij de toelichting. Hieruit volgt dat dit wijzigingsplan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan is door het waterschap Vallei en Veluwe een positief wateradvies gegeven ten aanzien van het onderhavige plan.

Met dit wijzigingsplan wordt extra bebouwing opgericht in een agrarisch gebied, met relatief weinig bebouwing. Hemelwater kan en zal blijven infiltreren in de bodem. In het plangebied is geen toename van verhard oppervlak verwacht die groter is dan 1500 m². Daarmee is er geen aanleiding om waterbergende maatregelen te treffen.

In het plangebied en de omgeving is geen grondwateroverlast bekend. Het plangebied is gelegen in de Arkemheemn. Hier varieert de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) over het algemeen tussen 70 cm onder maaiveld tot slechts 10 cm onder maaiveld. De nieuwe paardenstal krijgt geen kruipruimte. Daardoor en door bij de bouw rekening te houden met voldoende doorlegging ten opzichte van de GHG, kan grondwateroverlast eenvoudig worden voorkomen.

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Rond het plangebied zijn sloten aanwezig, die voor de afwatering zorgen. Dit betreffen C-watergangen. Deze wijziging heeft geen gevolgen op het functioneren van deze watergangen.

Negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde.

4.5 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Onderhavig wijzigingsplan voorziet niet een bouwplan in de zin van de Bro. Derhalve is het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

Met de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten. Hierin is geregeld dat alle kosten die samenhangen met de onderhavige wijziging van het bestemmingsplan voor rekening komen van initiatiefnemer. Deze herziening heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

De wijzigingsbevoegdheden voor het veranderen van vorm van het agrarische bouwperceel en het voorzien in niet op agrarische productie gerichte paardenhouderij betreffen alleen het veranderen van de bestemmingen en aanduidingen op de plankaart c.q. de verbeelding. Met dit plan wordt dan ook alleen de plankaart van het bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017 gewijzigd. Aan de westzijde wordt een deel van het bouwvlak verwijderd en aan de west- en zuidzijde wordt het bouwvlak met een evenredig deel vergroot. Tevens zijn de geldende, archeologische dubbelbestemming en gebiedsaanduidingen overgenomen. Met dit wijzigingsplan wordt dan ook niet in nieuwe bestemmingsregels voorzien. De geldende regels blijven onverkort gelden.

Toch bevat dit plan regels. In artikel 1 zijn drie definities opgenomen (plan, wijzigingsplan, bestemmingsplan), om dit wijzigingsplan goed te definiëren en om daarbij de juridische binding met bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017 aan te geven. Uit de definitie voor wijzigingsplan volgt dat de plankaart van toepassing is. In artikel 2 is aangegeven dat de plankaart van dit wijzigingsgplan de plankaart van het bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017 geheel vervangt, voorzover het gaat om de gronden die in het wijzigingsplan zijn betrokken. Verder wordt aan de regels een voorwaardelijke verplichting toegevoegd die borgt dat de nieuwe situatie wordt ingepast conform het plan voor de landschappelijke inpassing en een regel die bepaalt dat het gebruik van gebouwen voor dierenverblijven alleen is toegestaan als daarbij de milieuregelgeving ter zake in acht wordt genomen.

Wettelijk zijn voor wijzigingsplannen overgangsregels en een anti-dubbeltelbepaling voorgeschreven. Deze zijn opgenomen in de artikelen 3 en 4. Verder heeft dit plan een eigen slotregel: artikel 5.

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Het concept van dit wijzigingsplan is toegezonden aan de provincie Gelderland en het waterschap Veluwe en Vallei. Beide instanties hebben laten weten geen opmerkingen te hebben over het plan.

6.2 Voorontwerp

De ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, heeft een beperkte invloed op zijn omgeving. Daarom heeft geen voorontwerp van dit plan voor inspraak ter inzage gelegen.

6.3 Ontwerp

Het ontwerp van dit wijzigingsplan heeft van [P.M.] tot en met [P.M.] ter inzage gelegen. Toen zijn [P.M.] zienswijzen ingediend.