Plan: | Buitengebied Nijkerk 2017, 6e wijziging Slichtenhorsterweg 47, Nijkerk |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0267.BP0145-0001 |
De eigenaar van het perceel Slichtenhorsterweg 47 te Nijkerk heeft een verzoek ingediend voor een bestemmingsplanwijziging waarbij de vorm van het bouwvlak wordt aangepast. De eigenaar heeft de wens om de pluimveeschuur op het perceel uit te breiden. Door de aanpassing van het bouwvlak kan deze uitbreiding op efficiënte wijze plaatsvinden.
Het perceel Slichtenhorsterweg 47 ligt ongeveer 300 meter ten zuiden van de bebouwde kom van Nijkerk in de buurtschap Slichtenhorst. Het plangebied bestaat uit het huidige erf inclusief een extra stuk toe te voegen bebouwing achter het erf. Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.
Ligging Slichtenhorsterweg 47 (plangebied rood omlijnd)
Ligging plangebied in directe omgeving (plangebied rood omlijnd)
Het perceel Slichtenhorsterweg 27 ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied Nijkerk 2017', zoals dat is vastgesteld op 30 mei 2017. Ter plaatse van het perceel geldt de bestemming 'Agrarisch'. Daarnaast geldt er een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', en een gebiedsaanduiding 'overige zone- veenontginningslandschap'. Daarnaast gelden er enkele aanduidingen op het perceel. Het gaat om de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - niet grondgebonden veehouderij', 'specifieke vorm van waarde - 4', 'specifieke vorm van waarde - 10' en 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument'. Op het perceel zijn maximaal twee bedrijfswoningen toegestaan. Rondom het erf is een bouwvlak opgenomen.
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan opgenomen.
Vigerend bestemmingsplan. Plangebied rood omlijnd
Voor het wijzigen van het bouwvlak wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.6.1) uit het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Nijkerk 2017'.
Het voorliggende wijzigingsplan gaat nader in op de wijzigingsbevoegdheid, alsmede op de relevante ruimtelijke en milieutechnische aspecten. In hoofdstuk 5 wordt de wijze van regelen nader toegelicht.
De toelichting van dit wijzigingsplan is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en de toekomstige situatie op het perceel beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan de wijzigingsregels welke in het bestemmingsplan 'Buitengebied Nijkerk 2017' zijn vastgelegd. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan (milieutechnische) randvoorwaarden. Hoofdstuk 5 voorziet in een toelichting op de opbouw van de regels van dit plan. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan beschreven op zowel maatschappelijk als financieel vlak.
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op het perceel Slichtenhorsterweg 47 te Nijkerk. Op het perceel zijn een pluimvee- en paardenhouderij aanwezig. In totaal zijn er 12.111 legkippen en 11 paarden op het terrein vergund. Op het perceel zijn twee bedrijfswoningen aanwezig en enkele agrarische opstallen. Het perceel ligt op circa 300 meter van de kern Nijkerk. Het perceel wordt ontsloten via de Slichtenhorsterweg. Onderstaande afbeelding geeft een impressie van het plangebied weer.
Impressie van het plangebied (bron: Google Maps)
De initiatiefnemer heeft het voornemen om de agrarische schuur op het perceel uit te breiden. In de nieuwe situatie wordt er aan de achterzijde van de bestaande pluimveeschuur een stuk aangebouwd. Op onderstaande afbeeldingen zijn de huidige en de toekomstige situatie weergegeven. De blauwe lijn op de eerste afbeelding geeft de huidige vorm van het bouwvlak weer. De rode lijn op de tweede afbeelding geeft de nieuwe vorm van het bouwvlak weer.
Huidige situatie. Blauwe lijn = huidig bouwvlak
Nieuwe situatie. Nieuwe schuur roodgekleurd, nieuw bouwvlak rood omlijnd
In de toekomstige situatie worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gecreëerd.
De bestaande bouwmogelijkheden worden verlegd naar de zuidelijke zijde van het perceel. Deze aanpassing is om bedrijfstechnische redenen benodigd: het stelt de initiatiefnemer in staat om bij uitbreiding van de bestaande stallen te voldoen aan de dierwelzijnseisen.
Om de landschappelijke kwaliteiten te garanderen is er een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld. Het plan is te vinden in Bijlage 3. Een uitsnede van de kaart is te zien op onderstaande afbeelding.
Kaart landschappelijke inpassing
De landschappelijke inpassing van het erf sluit aan op de karakteristieken van het veenontginningslandschap. Hoewel de kavelbeplantingen naar de achterzijde van het perceel deels nog aanwezig zijn, komt de nieuwe stal prominent in het landschap te liggen. Door de kavelgrenzen extra te versterken wordt het zicht op de stal gebroken. Door de achterzijde aan te zetten met een transparante kavelbeplanting van elzen blijven de karakteristieke doorzichten behouden maar wordt de ontwikkeling wel groen ingekleed.
In artikel 3.6.1. van het bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbinnen de grensaanpassing van het bouwvlak behorende bij de bestemming 'Agrarisch' mogelijk wordt gemaakt. Indien voldaan wordt aan de diverse voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid, kan deze wijzigingsbevoegdheid op het perceel Slichtenhorsterweg 47 te Nijkerk (hierna: planlocatie) worden toegepast.
De voorwaarden welke in het bestemmingsplan zijn opgenomen zijn:
Deze voorwaarden zijn niet van toepassing.
Deze voorwaarden zijn niet van toepassing.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Waterplan provincie Gelderland
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 er liggen. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.
Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem/Veluwe
In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 hebben beide Waterschappen hun ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen bepalen in grote lijnen de agenda's voor de komende zes jaar. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is op 22 mei 2018 beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn, zie Bijlage 2.
In het plangebied zijn geen watergangen of oppervlaktewateren aanwezig. Het plan conflicteerd dan ook niet met mogelijke waterbelangen. Het waterschap geeft een positief wateradvies voor dit plan.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het initiatief.
In 2010 heeft de initiatiefnemer voor het bedrijf een milieuvergunning aangevraagd. De uitbreiding van de stal voorziet niet in een verandering in deze bedrijfsvoering. Op basis hiervan worden in deze paragraaf milieuaspecten onderbouwd met behulp van de destijds afgegeven vergunning. Deze vergunning is te vinden in bijlage 7.
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:
Milieucategorie | Richtafstand buitengebied |
1 | 10 meter |
2 | 30 meter |
3.1 | 50 meter |
3.2 | 100 meter |
4.1 | 200 meter |
4.2 | 500 meter |
Bovenstaande richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype buitengebied. Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen: het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies; het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen. Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.
Situatie plangebied
In de bestaande situatie is er reeds sprake van een pluimveehouderij en een paardenhouderij. De pluimveehouderij wordt uitgebreid met een grootte van circa 2000 m2. Deze uitbreiding voorziet niet in een verandering van de bedrijfsvoering. De milieuzonering van het huidige bedrijf is reeds onderbouwd in de hiervoor verleende milieuvergunning. In deze vergunning wordt verklaard dat de uitbreiding van de stal geen potentiële hinder veroorzaakt op gevoelige objecten in de omgeving.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het initiatief.
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
Situatie plangebied
Het wijzigingsplan maakt geen bouw van geluidsgevoelige objecten, zoals woningen mogelijk. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor het initiatief.
Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.
Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:
Situatie plangebied
De te bouwen stal is mogelijk een object waar mensen langer dan twee uur achtereen verblijven. Echter, de stal zal voorzien worden van een uitloopsysteem waardoor de kippen naar buiten kunnen lopen voor gemiddeld 2/3 e van de tijd. Hierdoor is het niet nodig om binnen in de stal tijd te besteden aan de verzorging van de kippen. De eieren worden via een loopband verzameld in de inpakruimte welke zich buiten de stal bevindt."
Op basis van het bovenstaande is een bodemonderzoek niet nodig. Deze conclusie is ook te vinden in Bijlage 1.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het initiatief.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Bedrijven
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is van toepassing op vergunningsplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Voor ruimtelijke plannen zijn spoorwegen, vaarwegen en autowegen risicorelevant als er binnen een zone van 200 meter vanaf de transportas een ontwikkeling gepland wordt. Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, water en weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet die beide op 1 april 2015 in werking is getreden.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder meer de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. Verantwoording van het groepsrisico is noodzakelijk als een plangebied een (beperkt) kwetsbaar object toelaat binnen het invloedsgebied van een buisleiding.
Situatie plangebied
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van inrichtingen of transportroutes gevaarlijke stoffen. Ten zuiden van het plangebied is op circa 80 meter een aardgasleiding van de Gasunie gelegen. De hieraan verbonden risicocontour reikt niet tot buiten de beschermingszone van de leiding. Daarnaast wordt er geen kwetsbaar object mogelijk gemaakt door middel van dit plan. Het plan is ten aanzien van het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.
Uitsnede risicokaart (nederland.risicokaart.nl)
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het initiatief.
Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.
Situatie plangebied
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op de uitbreiding van een agrarische schuur.Ten tijde van de vergunningsverlening voor het huidige bedrijf is er een onderbouwing gemaakt voor de toename van stikstof (NO2 ) en fijnstof (PM10).
De concentratie stikstof neemt alleen toe wanneer er een toename plaatsvindt in het aantal transportbewegingen van en naar de inrichting. De toename van het aantal transportbewegingen is verwaarloosbaar. Om deze reden wordt er aangenomen dat er geen toename plaatsvindt in de concentraties stikstof. Er is hiervoor geen berekening opgesteld.
Voor fijnstof is er een berekening gemaakt met behulp van het programma ISL3a. Deze berekening is te vinden in bijlage 5. Uit deze berekening blijkt dat de uitstoot van fijnstof niet boven de wettelijk vastgestelde grenswaarden zoals vastgelegd in de Wet Milieubeheer uitkomen.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het initiatief.
Bij het bouwen van objecten met geuremissie moet rekening worden gehouden met de geurcontour die geen gevoelige objecten onevenredig mag belasten, bijvoorbeeld woningen.Hiervoor bieden het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) een toetsingskader.
Situatie plangebied
Bij de milieuvergunning uit 2010 is een berekening van de geurcontour uitgevoerd. Dit is gedaan met behulp van het programma V-Stacks. De berekening is te vinden in bijlage 6. Uit deze berekening blijkt dat de aanpassing van het bouwvlak en daarmee een toekomstige uitbreiding van de schuur geen onevenredig nadelige invloed heeft op omliggende gevoelige objecten.
Conclusie
Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor het initiatief.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Situatie plangebied
Dit initiatief voorziet niet in de sloop of verbouw van bebouwing. De bestaande bebouwing wordt enkel uitbereid. De uitbreiding van de schuur wordt op agrarische grond gerealiseerd. Deze agrarische grond is van ecologisch lage waarde. Daarnaast zijn er geen Natura-2000 gebieden in de directe nabijheid van het plangebied.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt om deze reden dan ook geen belemmering.
In deze paragraaf wordt er gekeken of het plan de verkeer- en parkeersituatie niet nadelig beïnvloed.
Situatie plangebied
Dit wijzigingsplan biedt de mogelijkheid om de bestaande pluimveeschuur uit te breiden. De ontwikkeling veroorzaakt geen/verwaarloosbaar extra verkeersbewegingen op de ontsluitingswegen. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het initiatief.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Sinds 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken hiervan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.
De achterliggende schuur wordt door middel van een inpassingsplan zodanig ingepast in het landschap dat het aansluit bij de cultuurhistorische kenmerken van dit landschap. het plangebied is gelegen in (veen) ontginningslandschap. Enkele kenmerken hiervan zijn:
De woning op het plangebied is aangemerkt als gemeentelijk monument. De woning wordt door dit plan niet gewijzigd. De wijzigingen hebben enkel betrekking op de achterliggende schuur.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het initiatief.
Op grond van de Erfgoedwet, moeten archeologische (verwachtings)waarden gewaarborgd zijn in het bestemmingsplan.
Op 11 juli 2016 is een archeologische quickscan uitgevoerd, zie Bijlage 4. Het plangebied is voor het zuidelijke deel gelegen in een zone met een hoge archeologische verwachting. Uit de quickscan is geconcludeerd dat het plangebied onvoldoende onderzocht is om zonder meer bodemingrepen te doen. Daarom wordt aanbevolen aanvullend (proefsleuven)onderzoek uit te voeren.
De beoogde nieuwbouw (schuur) valt deels in een zone met een hoge archeologische verwachting op basis van een historische kern (100 m2 en 30 cm ondergrens), en deels in een zone met een algemene hoge verwachting (250 m2 en 30 cm ondergrens). Een deel van het plangebied is eerder al archeologisch onderzocht (ADC rapport 4144, 2016). Hierbij is een deel van het beoogde nieuwbouwvlak reeds vrijgegeven van archeologisch vervolgonderzoek. Het deel van de beoogde nieuwbouw buiten dit reeds onderzochte vlak bedraagt circa 500 m2. Op basis van een door de regio-archeoloog uitgevoerde quickscan bestaat het vermoeden dat in dit deel echter geen archeologische waarden onevenredig worden verstoord door de beoogde nieuwbouw. Derhalve wordt archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht. Mochten tijdens de bodemingrepen toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt een meldingsplicht.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het initiatief.
In de Wet ruimtelijke ordening is vastgelegd dat een wijzigingsplan deel uitmaakt van het bestemmingsplan. Dat betekent onder andere dat voor het plangebied de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nijkerk 2017’ van toepassing blijven. Dat betekent ook dat de regels van het wijzigingsplan beperkt kunnen blijven. De regels van het wijzigingsplan zijn als volgt opgebouwd:
Op basis van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is er een grondslag voor het vaststellen van een exploitatieplan of het anderszins verhalen van kosten van de grondexploitatie. De plankosten zijn verhaald op de initiatiefnemer in de vorm van een anterieure overeenkomst. Daarin zijn o.a. planschade en leges geregeld. Daarmee is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Daarnaast zijn de onderzoeken door de initiatiefnemer zelf betaald. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het plan verzekerd.
Conform de Wet ruimtelijke ordening ligt het ontwerp van het wijzigingsplan gedurende zes weken voor een ieder ter inzage. Ingediende zienswijzen op het ontwerp worden door de gemeente beoordeeld en zo nodig meegenomen in het definitief vast te stellen wijzigingsplan.