direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Nijkerk 2017, 6e wijziging Slichtenhorsterweg 47, Nijkerk
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0267.BP0145-0001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel Slichtenhorsterweg 47 te Nijkerk heeft een verzoek ingediend voor een bestemmingsplanwijziging waarbij de vorm van het bouwvlak wordt aangepast. De eigenaar heeft de wens om de pluimveeschuur op het perceel uit te breiden. Door de aanpassing van het bouwvlak kan deze uitbreiding op efficiënte wijze plaatsvinden.

1.2 Ligging plangebied

Het perceel Slichtenhorsterweg 47 ligt ongeveer 300 meter ten zuiden van de bebouwde kom van Nijkerk in de buurtschap Slichtenhorst. Het plangebied bestaat uit het huidige erf inclusief een extra stuk toe te voegen bebouwing achter het erf. Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0145-0001_0001.png"

Ligging Slichtenhorsterweg 47 (plangebied rood omlijnd)

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0145-0001_0002.png"

Ligging plangebied in directe omgeving (plangebied rood omlijnd)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het perceel Slichtenhorsterweg 27 ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied Nijkerk 2017', zoals dat is vastgesteld op 30 mei 2017. Ter plaatse van het perceel geldt de bestemming 'Agrarisch'. Daarnaast geldt er een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', en een gebiedsaanduiding 'overige zone- veenontginningslandschap'. Daarnaast gelden er enkele aanduidingen op het perceel. Het gaat om de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - niet grondgebonden veehouderij', 'specifieke vorm van waarde - 4', 'specifieke vorm van waarde - 10' en 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument'. Op het perceel zijn maximaal twee bedrijfswoningen toegestaan. Rondom het erf is een bouwvlak opgenomen.

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0145-0001_0003.png"

Vigerend bestemmingsplan. Plangebied rood omlijnd

Voor het wijzigen van het bouwvlak wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.6.1) uit het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Nijkerk 2017'.

Het voorliggende wijzigingsplan gaat nader in op de wijzigingsbevoegdheid, alsmede op de relevante ruimtelijke en milieutechnische aspecten. In hoofdstuk 5 wordt de wijze van regelen nader toegelicht.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit wijzigingsplan is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en de toekomstige situatie op het perceel beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan de wijzigingsregels welke in het bestemmingsplan 'Buitengebied Nijkerk 2017' zijn vastgelegd. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan (milieutechnische) randvoorwaarden. Hoofdstuk 5 voorziet in een toelichting op de opbouw van de regels van dit plan. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan beschreven op zowel maatschappelijk als financieel vlak.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op het perceel Slichtenhorsterweg 47 te Nijkerk. Op het perceel zijn een pluimvee- en paardenhouderij aanwezig. In totaal zijn er 12.111 legkippen en 11 paarden op het terrein vergund. Op het perceel zijn twee bedrijfswoningen aanwezig en enkele agrarische opstallen. Het perceel ligt op circa 300 meter van de kern Nijkerk. Het perceel wordt ontsloten via de Slichtenhorsterweg. Onderstaande afbeelding geeft een impressie van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0145-0001_0004.png"

Impressie van het plangebied (bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer heeft het voornemen om de agrarische schuur op het perceel uit te breiden. In de nieuwe situatie wordt er aan de achterzijde van de bestaande pluimveeschuur een stuk aangebouwd. Op onderstaande afbeeldingen zijn de huidige en de toekomstige situatie weergegeven. De blauwe lijn op de eerste afbeelding geeft de huidige vorm van het bouwvlak weer. De rode lijn op de tweede afbeelding geeft de nieuwe vorm van het bouwvlak weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0145-0001_0005.png"

Huidige situatie. Blauwe lijn = huidig bouwvlak

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0145-0001_0006.png"

Nieuwe situatie. Nieuwe schuur roodgekleurd, nieuw bouwvlak rood omlijnd

In de toekomstige situatie worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gecreëerd.

De bestaande bouwmogelijkheden worden verlegd naar de zuidelijke zijde van het perceel. Deze aanpassing is om bedrijfstechnische redenen benodigd: het stelt de initiatiefnemer in staat om bij uitbreiding van de bestaande stallen te voldoen aan de dierwelzijnseisen.

Om de landschappelijke kwaliteiten te garanderen is er een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld. Het plan is te vinden in Bijlage 3. Een uitsnede van de kaart is te zien op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0145-0001_0007.png"

Kaart landschappelijke inpassing

De landschappelijke inpassing van het erf sluit aan op de karakteristieken van het veenontginningslandschap. Hoewel de kavelbeplantingen naar de achterzijde van het perceel deels nog aanwezig zijn, komt de nieuwe stal prominent in het landschap te liggen. Door de kavelgrenzen extra te versterken wordt het zicht op de stal gebroken. Door de achterzijde aan te zetten met een transparante kavelbeplanting van elzen blijven de karakteristieke doorzichten behouden maar wordt de ontwikkeling wel groen ingekleed.

Hoofdstuk 3 Toetsing aan wijzigingsregels

In artikel 3.6.1. van het bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2017 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbinnen de grensaanpassing van het bouwvlak behorende bij de bestemming 'Agrarisch' mogelijk wordt gemaakt. Indien voldaan wordt aan de diverse voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid, kan deze wijzigingsbevoegdheid op het perceel Slichtenhorsterweg 47 te Nijkerk (hierna: planlocatie) worden toegepast.

De voorwaarden welke in het bestemmingsplan zijn opgenomen zijn:

  • a. het bouwvlak dient voor ten minste 50% van de oppervlakte van de daarin begrepen gronden, dezelfde gronden te blijven omvatten als ten tijde van het inwerking treden van het plan;

  • b. geen gebouw mag door het wijzigen buiten het bouwvlak komen te liggen;

  • c. de oppervlakte van het bouwvlak, op de gronden welke niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - niet grondgebonden veehouderij', mag door het wijzigen met ten hoogste 50% worden vergroot;
      • Deze voorwaarde is niet van toepassing.

  • d. vergroting van het bouwvlak ten behoeve van het houden van een of meer runderen van niet-grondgebonden (melk)rundveebedrijven is niet toegestaan;
      • Deze voorwaarde is niet van toepassing.

  • e. Indien het bouwvlak van een grondgebonden veehouderij wordt gewijzigd, gelden de volgende aanvullende regels:
    • 1. de oppervlakte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 1,5 ha;
    • 2. de uitbreiding dient ruimtelijk aanvaardbaar te zijn en er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing;
    • 3. in aanvulling van het bepaalde onder 1 geldt voor een (melk)rundveehouderij dat:
      • er geen sprake is van omschakeling naar een niet-grondgebonden veehouderij;
      • aan de uitbreiding een grondgebruiksplan ten grondslag ligt;

Deze voorwaarden zijn niet van toepassing.

  • f. In geval een bouwvlak van een niet-grondgebonden veehouderij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - niet grondgebonden veehouderij', Is gelegen op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', mag de oppervlakte van het bouwvlak door het te wijzigen worden vergroot. mits:
    • 1. de extra bebouwing noodzakelijk is om voor de aanwezige dieren te kunnen voldoen aan de welzijnseisen; of
    • 2. het agrarisch bedrijf een omvang heeft van 70 NGE waarvan minimaal 40 NGE voortkomend uit de niet-grondgebonden veehouderij en het bedrijf op het moment van vaststelling van de reconstructieplannen door Provinciale Staten van Gelderland (Gelderse Vallei op 1 maart 2005) reeds deze minimale bedrijfsgrootte van 70 NGE waarvan minimaal 40 NGE voortkomend uit de niet-grondgebonden veehouderijtak bezat;

Deze voorwaarden zijn niet van toepassing.

  • g. In geval een bouwvlak van een niet-grondgebonden veehouderij, ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van agrarisch - niet grondgebonden veehouderij', niet is gelegen op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', mag de oppervlakte van het bouwvlak door het wijzigen worden vergroot tot ten hoogste 1 ha mits:
    • 1. de noodzaak van de verschuiving of vergroting wordt aangetoond, en
    • 2. de inpassing van de voor niet-grondgebonden veehouderij ingerichte gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt aan de hand van een deugdelijk inrichtings- en beheersplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk dient te worden voorkomen;
      • Er is geen sprake van een vergroting van het bouwvlak, zie ter bevestiging ook de afbeelding in paragraaf 2.2. De verschuiving is noodzakelijk omdat bij het houden van biologische leghennen uitloop(ruimte) noodzakelijk is. Er zijn daarvoor eisen van SKAL (biologische toezichthouder) en KAT (Duitse retailorganisatie). m.b.t. hoeveelheid uitloop openingen en afstand waarbinnen de uitloop moet liggen. Door de bedrijfssituatie (gelegen in een slagenlandschap) is de uitloop langwerpig en door afstandseisen is het noodzakelijk om een lange stal te bouwen. Ook past de langwerpige schuur beter in het slagenlandschap in het kader van cultuurhistorie en kenmerkende landschapselementen zoals zichtlijnen. Het deel naast de schuur zal worden gebruikt als uitloop voor de kippen, en daarmee vrij blijven van bebouwing.

  • h. behoudens het bepaalde onder g mag bovenop de vergroting met 30% de oppervlakte van het bouwvlak door het wijzigen worden vergroot ten behoeve van het voldoen aan eisen met betrekking tot het dierenwelzijn, mits het aantal dierplaatsen niet wordt uitgebreid;
      • Er is geen sprake van een vergroting van het bouwvlak.

  • i. bestaande gebouwen in gebruik zijn ten behoeve van het betreffende agrarisch bedrijf en bestaande legaal aanwezige ondergeschikte nevenactiviteiten;
      • Deze voorwaarde is bevestigd door middel van een vergunningencheck bij Omgevingsdienst de Vallei en een bezoek namens de gemeente op de bedrijfslocatie. Daarnaast staat er geen bebouwing op de gronden waar het bouwvlak komt te vervallen.

  • j. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast;
      • De gevraagde aanpassing van de grenzen van het bouwvlak op de planlocatie betekent geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven. Zie hiervoor ook paragraaf 4.2.1 Bedrijven en milieuzonering.

  • k. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
      • Uit de quickscan blijkt dat de ontwikkeling de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet schaadt. Er geldt een richtafstand van 50 meter ten opzichte van geurgevoelige objecten in het buitengebied, hier wordt aan voldaan.

  • l. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de milieusituatie.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Waterhuishouding

4.1.1 Beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Waterplan provincie Gelderland

Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 er liggen. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.

Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem/Veluwe

In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 hebben beide Waterschappen hun ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen bepalen in grote lijnen de agenda's voor de komende zes jaar. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.

4.1.2 Algemeen

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is op 22 mei 2018 beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn, zie Bijlage 2.

4.1.3 Beoordeling

In het plangebied zijn geen watergangen of oppervlaktewateren aanwezig. Het plan conflicteerd dan ook niet met mogelijke waterbelangen. Het waterschap geeft een positief wateradvies voor dit plan.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.2 Milieuaspecten

In 2010 heeft de initiatiefnemer voor het bedrijf een milieuvergunning aangevraagd. De uitbreiding van de stal voorziet niet in een verandering in deze bedrijfsvoering. Op basis hiervan worden in deze paragraaf milieuaspecten onderbouwd met behulp van de destijds afgegeven vergunning. Deze vergunning is te vinden in bijlage 7.

4.2.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:

Milieucategorie   Richtafstand buitengebied  
1   10 meter  
2   30 meter  
3.1   50 meter  
3.2   100 meter  
4.1   200 meter  
4.2   500 meter  

Bovenstaande richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype buitengebied. Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen: het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies; het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen. Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

Situatie plangebied

In de bestaande situatie is er reeds sprake van een pluimveehouderij en een paardenhouderij. De pluimveehouderij wordt uitgebreid met een grootte van circa 2000 m2. Deze uitbreiding voorziet niet in een verandering van de bedrijfsvoering. De milieuzonering van het huidige bedrijf is reeds onderbouwd in de hiervoor verleende milieuvergunning. In deze vergunning wordt verklaard dat de uitbreiding van de stal geen potentiële hinder veroorzaakt op gevoelige objecten in de omgeving.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.2.2 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

Situatie plangebied

Het wijzigingsplan maakt geen bouw van geluidsgevoelige objecten, zoals woningen mogelijk. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.2.3 Bodem

Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.

Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:

  • nog geen gegevens betreffende de bodemgesteldheid bekend zijn (dit betekent dus ook dat als er een bodemkwaliteitskaart is, er geen bodemonderzoek meer hoeft te komen);
  • er meer dan twee uur per dag mensen in verblijven;
  • als er na sloop wordt herbouwd.

Situatie plangebied

De te bouwen stal is mogelijk een object waar mensen langer dan twee uur achtereen verblijven. Echter, de stal zal voorzien worden van een uitloopsysteem waardoor de kippen naar buiten kunnen lopen voor gemiddeld 2/3 e van de tijd. Hierdoor is het niet nodig om binnen in de stal tijd te besteden aan de verzorging van de kippen. De eieren worden via een loopband verzameld in de inpakruimte welke zich buiten de stal bevindt."

Op basis van het bovenstaande is een bodemonderzoek niet nodig. Deze conclusie is ook te vinden in Bijlage 1.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.2.4 Externe veiligheid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Bedrijven

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is van toepassing op vergunningsplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Voor ruimtelijke plannen zijn spoorwegen, vaarwegen en autowegen risicorelevant als er binnen een zone van 200 meter vanaf de transportas een ontwikkeling gepland wordt. Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, water en weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet die beide op 1 april 2015 in werking is getreden.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder meer de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. Verantwoording van het groepsrisico is noodzakelijk als een plangebied een (beperkt) kwetsbaar object toelaat binnen het invloedsgebied van een buisleiding.

Situatie plangebied

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van inrichtingen of transportroutes gevaarlijke stoffen. Ten zuiden van het plangebied is op circa 80 meter een aardgasleiding van de Gasunie gelegen. De hieraan verbonden risicocontour reikt niet tot buiten de beschermingszone van de leiding. Daarnaast wordt er geen kwetsbaar object mogelijk gemaakt door middel van dit plan. Het plan is ten aanzien van het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0145-0001_0008.png"

Uitsnede risicokaart (nederland.risicokaart.nl)

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.2.5 Luchtkwaliteit

Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.

Situatie plangebied

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op de uitbreiding van een agrarische schuur.Ten tijde van de vergunningsverlening voor het huidige bedrijf is er een onderbouwing gemaakt voor de toename van stikstof (NO2 ) en fijnstof (PM10).

De concentratie stikstof neemt alleen toe wanneer er een toename plaatsvindt in het aantal transportbewegingen van en naar de inrichting. De toename van het aantal transportbewegingen is verwaarloosbaar. Om deze reden wordt er aangenomen dat er geen toename plaatsvindt in de concentraties stikstof. Er is hiervoor geen berekening opgesteld.

Voor fijnstof is er een berekening gemaakt met behulp van het programma ISL3a. Deze berekening is te vinden in bijlage 5. Uit deze berekening blijkt dat de uitstoot van fijnstof niet boven de wettelijk vastgestelde grenswaarden zoals vastgelegd in de Wet Milieubeheer uitkomen.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.2.6 Geurhinder

Bij het bouwen van objecten met geuremissie moet rekening worden gehouden met de geurcontour die geen gevoelige objecten onevenredig mag belasten, bijvoorbeeld woningen.Hiervoor bieden het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) een toetsingskader.

Situatie plangebied

Bij de milieuvergunning uit 2010 is een berekening van de geurcontour uitgevoerd. Dit is gedaan met behulp van het programma V-Stacks. De berekening is te vinden in bijlage 6. Uit deze berekening blijkt dat de aanpassing van het bouwvlak en daarmee een toekomstige uitbreiding van de schuur geen onevenredig nadelige invloed heeft op omliggende gevoelige objecten.

Conclusie

Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.3 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Situatie plangebied

Dit initiatief voorziet niet in de sloop of verbouw van bebouwing. De bestaande bebouwing wordt enkel uitbereid. De uitbreiding van de schuur wordt op agrarische grond gerealiseerd. Deze agrarische grond is van ecologisch lage waarde. Daarnaast zijn er geen Natura-2000 gebieden in de directe nabijheid van het plangebied.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt om deze reden dan ook geen belemmering.

4.4 Verkeer en parkeren

In deze paragraaf wordt er gekeken of het plan de verkeer- en parkeersituatie niet nadelig beïnvloed.

Situatie plangebied

Dit wijzigingsplan biedt de mogelijkheid om de bestaande pluimveeschuur uit te breiden. De ontwikkeling veroorzaakt geen/verwaarloosbaar extra verkeersbewegingen op de ontsluitingswegen. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.5.1 Cultuurhistorie

Sinds 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken hiervan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.

De achterliggende schuur wordt door middel van een inpassingsplan zodanig ingepast in het landschap dat het aansluit bij de cultuurhistorische kenmerken van dit landschap. het plangebied is gelegen in (veen) ontginningslandschap. Enkele kenmerken hiervan zijn:

  • Smalle open structuren met zichtrelaties naar achterliggend landschap,
  • Laanbeplantingen,
  • Rijen knotbomen en houtsingels,
  • Langwerpige kavels.

De woning op het plangebied is aangemerkt als gemeentelijk monument. De woning wordt door dit plan niet gewijzigd. De wijzigingen hebben enkel betrekking op de achterliggende schuur.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.5.2 Archeologie

Op grond van de Erfgoedwet, moeten archeologische (verwachtings)waarden gewaarborgd zijn in het bestemmingsplan.

Op 11 juli 2016 is een archeologische quickscan uitgevoerd, zie Bijlage 4. Het plangebied is voor het zuidelijke deel gelegen in een zone met een hoge archeologische verwachting. Uit de quickscan is geconcludeerd dat het plangebied onvoldoende onderzocht is om zonder meer bodemingrepen te doen. Daarom wordt aanbevolen aanvullend (proefsleuven)onderzoek uit te voeren.

De beoogde nieuwbouw (schuur) valt deels in een zone met een hoge archeologische verwachting op basis van een historische kern (100 m2 en 30 cm ondergrens), en deels in een zone met een algemene hoge verwachting (250 m2 en 30 cm ondergrens). Een deel van het plangebied is eerder al archeologisch onderzocht (ADC rapport 4144, 2016). Hierbij is een deel van het beoogde nieuwbouwvlak reeds vrijgegeven van archeologisch vervolgonderzoek. Het deel van de beoogde nieuwbouw buiten dit reeds onderzochte vlak bedraagt circa 500 m2. Op basis van een door de regio-archeoloog uitgevoerde quickscan bestaat het vermoeden dat in dit deel echter geen archeologische waarden onevenredig worden verstoord door de beoogde nieuwbouw. Derhalve wordt archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht. Mochten tijdens de bodemingrepen toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt een meldingsplicht.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het initiatief.

Hoofdstuk 5 Verklaring van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening is vastgelegd dat een wijzigingsplan deel uitmaakt van het bestemmingsplan. Dat betekent onder andere dat voor het plangebied de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nijkerk 2017’ van toepassing blijven. Dat betekent ook dat de regels van het wijzigingsplan beperkt kunnen blijven. De regels van het wijzigingsplan zijn als volgt opgebouwd:

  • in artikel 1 zijn de noodzakelijke begrippen opgenomen;
  • in artikel 2 is opgenomen dat de verbeelding volledig wordt vervangen door de verbeelding van voorliggend wijzigingsplan. Op de verbeelding is de vorm van bouwvlak gewijzigd. Ook zijn de ter zake gestelde in de regels van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Nijkerk 2017' van toepassing verklaard;
  • in aanvulling op de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de gronden dienen te worden ingericht overeenkomstig het erfinrichtingsplan. Het erfinrichtingsplan is toegevoegd aan de bijlagen bij de regels.
  • in artikel 3 is de anti-dubbeltelregel opgenomen.
  • in artikel 4 en 5 zijn het overgangsrecht en de slotbepaling van het plan opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Op basis van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is er een grondslag voor het vaststellen van een exploitatieplan of het anderszins verhalen van kosten van de grondexploitatie. De plankosten zijn verhaald op de initiatiefnemer in de vorm van een anterieure overeenkomst. Daarin zijn o.a. planschade en leges geregeld. Daarmee is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Daarnaast zijn de onderzoeken door de initiatiefnemer zelf betaald. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het plan verzekerd.

6.2 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

Conform de Wet ruimtelijke ordening ligt het ontwerp van het wijzigingsplan gedurende zes weken voor een ieder ter inzage. Ingediende zienswijzen op het ontwerp worden door de gemeente beoordeeld en zo nodig meegenomen in het definitief vast te stellen wijzigingsplan.