direct naar inhoud van 4.3 Milieuaspecten
Plan: De Flier
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0267.BP0042-0003

4.3 Milieuaspecten

4.3.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:

milieucategorie   richtafstand rustige woonwijk  
1   10 meter  
2   30 meter  
3.1   50 meter  
3.2   100 meter  
4.1   200 meter  
4.2   300 meter  


De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • Het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden. In voorliggend bestemmingsplan wordt uitgegaan van een inwaartse zonering. Dit leidt er toe dat aan de randen van het plangebied, met name aan de noord- en oostzijde bedrijven uit lagere categorieën worden toegestaan, dan centraal op het terrein en aan de westzijde. Door de milieucategorieën op het bedrijventerrein op deze wijze in te vullen wordt voorkomen dat bestaande objecten hinder ondervinden van de ontwikkeling van De Flier. Daarnaast biedt een dergelijke zonering aan de toekomstige gebruikers van het bedrijventerrein duidelijkheid over welke activiteiten uitgevoerd kunnen worden.

4.3.2 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

Anderzijds is ook onderzoek noodzakelijk wanneer sprake is van de aanleg van nieuwe wegen met geluidzones en voorzieningen met een verkeersaantrekkende werking. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling van De Flier is door DHV in september 2011 dan ook een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 4). In dit akoestisch onderzoek is ten eerste getoetst welke effecten de nieuwe wegen hebben op de geluidgevoelige objecten in de omgeving en ten tweede welke gevolgen de verkeersaantrekkende werking heeft op de omgeving. Uit het onderzoek blijkt dat:

  • vanwege de aanleg van de nieuwe wegen op het bedrijventerrein De Flier ter plaats van de woningen binnen de geluidzone van deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. De Wet geluidhinder stelt derhalve geen aanvullende eisen aan de aanleg van deze nieuwe wegen.
  • vanwege de verkeersaantrekkende werking van het plan neemt de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemmingen langs de bestaande ontsluitingswegen toe. Voor het bepalen van de effecten in het kader van de goede ruimtelijke ordening is gebruik gemaakt van een interne richtlijn van Rijkswaterstaat. De strekking hiervan is dat er twee stappen moeten worden onderzocht. Uit de resultaten blijkt dat in stap 2 ter plaatse van De Terrassen langs de Arkemheenweg sprake is een toename van minder dan 1,5 dB. Gesteld kan worden dat het geluid ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking van De Flier geen belemmering vormt voor het plan.

Op basis van het akoestisch onderzoek kan gesteld worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein De Flier.

4.3.3 Bodem

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient een bodemanalyse te worden verricht met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van bepaalde bestemmingen of bestemmingwijzigingen. Wanneer een toekomstige functie mogelijk wordt belemmerd door de bodemkwaliteit, zal een verkennend bodemonderzoek moeten aantonen of dit daadwerkelijk het geval is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om te kijken of de toekomstige functie van het gebied niet in strijd is met de kwaliteit van de bodem.

In het kader van het voorgenomen plan is door de gemeente in juni 2011 een notitie opgesteld met betrekking tot de bodemkwaliteit in het plangebied. De notitie is als Bijlage 5 aan de toelichting toegevoegd. In deze notitie is stilgestaan bij de gehanteerde bodemkwaliteitskaart, het grootschalig historische onderzoek ter plaatse en de in het verleden uitgevoerde onderzoeken.

Bodemkwaliteitskaart
De gemeente Nijkerk heeft een door de provincie goedgekeurde Bodemkwaliteitskaart uit 2003 en Bodembeheerplan uit 2007. Deze Bodemkwaliteitskaart en dit Bodembeheerplan is op 1 juni 2012 geactualiseerd en doro de gemeenteraad vastgesteld. Het plangebied ligt in een zone waar het gehalte aan PAK en enkele zware metalen licht zijn verhoogd. De Bodemkwaliteitskaart geeft in basis voldoende informatie voor het wijzigen van een bestemming. Zeker als het om een toekomstig industrieterrein gaat.

Grootschalig historisch onderzoek
In het kader van Landsdekkendbeeld 2005 is voor de gehele gemeente een archiefonderzoek uitgevoerd naar bodembelastende activiteiten (historisch-onderzoek). Uit dit onderzoek en oude luchtfoto's blijkt dat er in het verleden circa acht slootjes zijn gedempt binnen het plangebied De Flier.

Uitgevoerde bodemonderzoeken
Er zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. De oudste vanaf 1995 t/m 2010. Hoewel de meeste onderzoeken zijn gedateerd geven ze grotendeels nog voldoende informatie over de kwaliteit van de bodem. Het grootste gedeelte van het plangebied is altijd weiland geweest en de kwaliteit is in die 16 jaar niet noemenswaardig veranderd.

Conclusie
In de bodem (grond en grondwater) zijn enkele licht verhoogde gehalten aangetroffen. Deze verhoogde stoffen vormen geen belemmering voor de nieuwe bestemming van het gebied. Bovendien dient bij de haalbaarheid van het plan rekening te worden gehouden met de sanering van verontreinigde grond.

Inmiddels is onderzoek gedaan naar de grootte en locatie van deze verontreinigde grond. De eigenaren wonen niet meer in de opstallen en de opstallen worden binnenkort gesloopt. De gedempte sloot blijkt een serieuze vuilstort. De stortplaats ligt voornamelijk binnen openbaar groen. Op dit moment wordt de optie bekeken om de stortplaats niet te saneren, maar in te passen in het plan. In dat geval zullen de kosten lager uitvallen. In verband met de financiële uitvoerbaarheid van het plan zijn hoe dan ook voldoende financiële middelen opgenomen binnen de exploitatie-opzet van De Flier, om een eventuele sanering te bekostigen. Zelfs als sprake is van het worst-case scenario, waarbij alle vervuilde locaties niet kunnen worden ingepast, maar gesaneerd moeten worden.

4.3.4 Externe veiligheid
4.3.4.1 Algemeen

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.

In de wet- en regelgeving aangaande externe veiligheid zijn richtlijnen opgenomen voor het bouwen en handhaven van gevoelige bestemmingen (zoals woningen) in de buurt van inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd en/of opgeslagen.

Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

In het kader van de externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden:

  • 1. Inrichtingen, waarin opslag en/of verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
  • 2. Transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
  • 3. Buisleidingen, waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Voor elke risicobron is een apart wettelijk kader opgesteld waarin beschreven staat hoe met de risico's moet worden omgegaan. Het betreft hier de volgende wettelijke kaders:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
  • Circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” (cRNVGS).
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

4.3.4.2 Onderzoek

In verband met de ontwikkeling van het bedrijventerrein De Flier is door DHV een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd (zie Bijlage 6). Op basis van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

In de directe omgeving van het plangebied De Flier bevinden zich de volgende risicobronnen die vanuit het oogpunt van externe veiligheid relevant zijn voor de realisatie van het gebied:

  • Transport gevaarlijke stoffen over de rijksweg A28
  • Transport van aardgas door Aardgastransportleiding A-510-01
  • Transport gevaarlijke stoffen over de Spoorlijn Amersfoort-Zwolle
  • LPG-tankstation (geprojecteerd).


Plaatsgebonden risico per jaar
In onderstaande tabel is per risicobron aangegeven of het plaatsgebonden risico naast de risicobron hoger is dan 10-6 per jaar en of deze een beperking oplegt voor de realisatie van het plangebied.

Naam risicobron   Plaatsgebonden risico 10-6 per jaar aanwezig   Plaatsgebonden risico een mogelijke beperking voor het plangebied De Flier  
Rijksweg A28   Nee   Nee  
Aardgastransportleiding A-510-01   Ja   Ja  
Spoorlijn Amersfoort-Zwolle   Nee   Nee  
LPG-tankstation   Ja   Nee  

tabel - resulaten plaatsgebonden risico per risicobron

Berekeningen laten voor de Aardgastransportleiding A-510-01 een plaatsgebonden risico zien hoger dan 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties (vaststellen bestemmingsplan) geldt de 10-6 contour als grenswaarde voor het realiseren van kwetsbare objecten.

Groepsrisico
Door toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied van de bovengenoemde risicobronnen neemt het groepsrisico toe. Bij het bevoegd gezag ligt de taak om dit groepsrisico te verantwoorden. In onderstaande tabel zijn per risicobron de resultaten en de eventuele verantwoordingsplicht weergegeven.

Naam risicobron   Berekeningen laten een toename van het groepsrisico zien   Maximale waarde ten opzichte van de oriënterende waarde*   Verantwoordingsplicht  
Rijksweg A28   Ja   0,58   Ja  
Aardgastransportleiding A-510-01   Ja   1,07   Ja  
Spoorlijn Amersfoort-Zwolle   Nee   0,00   Nee  
LPG-tankstation   Ja   0,3 - 20   Nee **  

tabel - resultaten groepsrisico per risicobron

* Na realisatie plangebied De Flier
** Voor het LPG tankstation is nog geen milieuvergunning afgegeven. In het bestemmingsplan is ruimte gereserveerd voor het LPG-tankstation. Omdat er verder nog geen gegevens bekend zijn van het tankstation kan het berekende groepsrisico tussen 0,3 en 20 maal de oriënterende waarde bedragen, afhankelijk van de (toekomstige) vergunde situatie voor het LPG-tankstation. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het verstandig om in de verantwoording van het groepsrisico het LPG-tankstation mee te nemen.  


De resultaten van de groepsrisicoberekeningen zijn gebaseerd op het aantal personen dat het bestemmingsplan toelaat. Op verzoek van de gemeente Nijkerk zijn ook risicoberekeningen uitgevoerd waarbij is uitgegaan van een personendichtheid van 40 personen per hectare. De gemeente Nijkerk verwacht namelijk een persoonsdichtheid van 40 personen per hectare. De resultaten van deze berekeningen laten een lager groepsrisico zien. Dit komt doordat het bestemmingsplan meer personen toelaat dan de 40 personen per hectare. In de verantwoording groepsrisico dient echter wel het groepsrisico verantwoord te worden op basis van de bevolkingscapaciteit die het bestemmingsplan toelaat.

De resultaten van de groepsrisicoberekeningen zijn gebaseerd op het aantal personen dat het bestemmingsplan toelaat. Op verzoek van de gemeente Nijkerk zijn ook risicoberekeningen uitgevoerd waarbij is uitgegaan van een personendichtheid van 40 personen per hectare; dit is te zien in bijlage 2 en 3 van het bijgevoegde onderzoek (qra). De gemeente Nijkerk verwacht namelijk een persoonsdichtheid van 40 personen per hectare. De resultaten van deze berekeningen laten een lager groepsrisico zien. Dit komt doordat het bestemmingsplan meer personen toelaat dan de 40 personen per hectare. In de verantwoording groepsrisico dient echter wel het groepsrisico verantwoord te worden op basis van de bevolkingscapaciteit die het bestemmingsplan toelaat en dat is verder uitgewerkt in de volgende paragraaf.

Nieuwvestiging van Bevi bedrijven
Op bedrijventerrein De Flier is het in principe toegestaan dat nieuwe Bevi-bedrijven zich mogen vestigen. Dit houdt in dat deze bedrijven zich bezig mogen houden met de opslag, het transport en de bewerking van gevaarlijke stoffen, zoals propaan, LPG, ammoniak e.d. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende regeling (Revi) wordt dit nader toegelicht. De uitdrukkelijke voorwaarde hierbij is wel dat via een onderzoek (qra) door de aanvrager moet worden aangetoond dat het plaatsgebonden risico (PR 10-6 contour) van het Bevi-bedrijf binnen de grenzen van hun eigen bouwkavel blijft. Ook moet het groepsrisico hierbij verantwoord worden.

4.3.4.3 Verantwoording groepsrisico

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is geregeld dat bij voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in de buurt van een risicobron een risicoanalyse (qra) moet worden uitgevoerd. Uit de QRA in Bijlage 6 blijkt dat er 4 risicobronnen onderzocht zijn, te weten:

  • 1. Rijksweg A28
    Het bedrijventerrein De Flier wordt ontwikkeld langs de A28 en bevindt zich op een afstand van enkele tientallen meters van deze snelweg. Bovendien ligt er tussen de snelweg en het bedrijventerrein een waterpartij. Ook tussen de afrit van de snelweg en het bedrijventerrein is een sloot/water gelegen.
  • 2. Aardgastransportleiding A-510-01
    Aan de onderzijde van het plangebied wordt het bedrijventerrein doorsneden door een hoofdaardgastransportleiding. In overleg met de Gasunie zijn hiervoor maatregelen van strikt beheer afgesproken, waardoor de PR 10-6 contour weer wordt teruggevoerd tot op de leiding. Hiermee nemen de risico's voor externe veiligheid weer acceptabele normen aan. Het groepsrisico zal wel worden verantwoord.
  • 3. Spoorlijn Amersfoort-Zwolle
    Hiervoor is géén verantwoording nodig, omdat de spoorlijn te ver is verwijderd van het plangebied om hierop invloed te hebben bij het vervoer van gevaarlijke stoffen.
  • 4. LPG-tankstation (geprojecteerd)
    Aangezien het hier om een mogelijk in de toekomst te bouwen LPG-tankstation gaat op het naastgelegen bedrijventerrein Arkerpoort, en er hiervoor nog geen milieuvergunning is afgegeven, is het formeel niet nodig om hiervoor een verantwoording van het groepsrisico uit te voeren. Vanuit een goede ruimtelijke ordening wordt dit echter wel nodig geacht en vandaar dat hier een (beperkte) verantwoording wordt gedaan.


Onderdelen uitgebreide verantwoording groepsrisico

A. Aanwezige dichtheid van personen
In bijlage 1 van Bijlage 6 is uitgebreide informatie te vinden over de aannames van de bevolkingsdichtheid rond het LPG station. Voor de berekening van het groepsrisico is het (plan)gebied verdeeld in bevolkingsvlakken. Hierbij is uitgegaan van 1 persoon per 100 m2 bruto vloeroppervlak (bvo). In de bijbehorende tabellen is af te lezen om hoeveel personen dit per bevolkingsvlak gaat, zowel overdag als 's nachts.

  • A28:
    In afbeelding 15 van bijlage 1 van Bijlage 6 is te zien dat de snelweg A28 grenst aan de volgende bevolkingsvlakken: nummer 13 en 14. In tabel 20 kan worden nagegaan dat het in deze vlakken om een relatief lage bevolkingsdichtheden gaat. Er zijn hier dus vrij weinig mensen aanwezig, terwijl de afstand tot de A28 varieert van ca 10 tot wel 50 meter. Hiertussen bevindt zich een waterpartij.
  • Gasleiding:
    De gasleiding snijdt het bedrijventerrein ter hoogte van de vlakken met nummers 1, 7 t/m 13 en 15. Uit tabel 20 blijkt dat zich hierin relatief weinig personen bevinden. Dat verlaagt het risico op veel mogelijke slachtoffers bij een eventuele BLEVE. Echter het invloedsgebied bij een mogelijke ramp/ontploffing kan zich wel uitstrekken tot 200 meter vanaf de gasleiding, waardoor het aantal potentiële slachtoffers weer groter wordt. Een nadere verantwoording groesrisico is dan ook nodig.
  • LPG:
    In vlak 5 en 6 bevinden zich relatief gezien de meeste mensen en deze vlakken zijn ook relatief dichtbij het LPG-tankstation gelegen. Hiervoor zijn echter adequate maatregelen genomen, die verderop in deze verantwoording worden genoemd.


B. Hoogte van het groepsrisico

  • A28:
    De hoogte van het groepsrisico bedraagt zonder De Flier bijna 0,3 en met De Flier bijna 0,6 (zie paragraaf 4.2.2. in Bijlage 6). Gezien deze toename vindt er wel een verantwoording GR plaats. Echter de norm van de oriëntatiewaarde van 1 wordt niet overschreden.
  • Gasleiding:
    Voor de gasleiding is een groepsrisico berekend in de qra van 1.07. Dit is net boven de norm van een oriëntatiewaarde van 1. Aangezien het effect bij een eventuele lekkage en ontploffing van de gasleiding erg groot is, zijn er maatregelen getroffen die hieronder verder zijn uitgewerkt.
  • LPG:
    Bij uitvoering van de ruimtelijke plannen voor De Flier zal het groepsrisico zonder aanvullende maatregelen 4.14 bedragen. Dit is een ruime overschrijding van de norm van de oriëntatiewaarde van 1. Zonder ruimtelijke plannen zou het groepsrisico een geringe overschrijding te zien geven en 1.04 bedragen.

    Echter door het uitvoeren van een aantal effectieve maatregelen is het groepsrisico effectief te verlagen tot ruim onder de norm:
    • 1. door het gebruik van een hittewerende coating op de tankwagen, wordt het groepsrisico teruggebracht tot 0.30. Deze maatregel is inmiddels een wettelijke verplichting geworden en er mag dan ook vanuit worden gegaan dat alle LPG tankauto's hieraan voldoen.
    • 2. Een andere effectieve maatregel is om de jaardoorzet aan LPG terug te brengen van de huidig toegezegde 1000 m3 per jaar tot 500 m3. Alle overige bestaande LPG tankstations in de gemeente zijn inmiddels via hun milieuvergunning begrensd tot deze grens van 500 m3 LPG per jaar.
    • 3. Ook het maken van afspraken ten aanzien van venstertijden voor het vullen van de LPG tanks, leidt tot het verlagen van het groepsrisico; de voorkeur is om buiten kantooruren dit te laten plaatsvinden en in de weekeinden. Er bevinden zich dan veel minder mensen op het bedrijventerrein.


C. Maatregelen ter beperking van het groepsrisico door inrichtingshouder

  • A28:
    Aangezien Rijkswaterstaat de beheerder is van alle rijkswegen, waaronder de A28, is zij ook als inrichtingshouder aan te merken. Via Basisnet weg wordt de zone rond de snelwegen verantwoord qua groepsrisico. Het is niet te verwachten dat de hoeveelheid aan vervoer van gevaarlijke stoffen via de A28 bewust zal worden beperkt door de overheid. Echter via basisnet weg is wel het maximale aantal vervoersbewegingen berekend, waarbinnen het nog verantwoord is voor de aanwezige ruimtelijke ontwikkelingen rond de A28: het risicoplafond.
  • Gasleiding:
    De Gasunie kan als inrichtingshouder worden aangemeld voor de hoofdaardgastransportleiding. Zij zijn verantwoordelijk voor het gebruik en onderhoud van deze leidingen. Ook bij eventuele rampen of lekkages moet de Gasunie snel worden ingelicht, zodat zij de gastoevoer van deze leiding kunnen stoppen. Gericht onderhoud en instructie van het personeel van Gasunie moet borgen dat de leidingen veilig zijn.
  • LPG:
    Zie hiervoor bovengenoemde maatregelen onder ad B LPG, zoals het kiezen van een leverancier die gebruik maakt van tankwagens met een beschermende coating en het afspreken van venstertijden voor de levering van het LPG. Verder zal de inrichtinghouder zijn personeel goed moeten instrueren qua veiligheidsinstructies en mogelijke ontruimingsprocedures, zodat zij ook de aanwezige klanten in veiligheid kunnen brengen.
    Zie verder onder punt E ten aanzien van afspraken over strikt beheer.


D. Maatregelen ter beperking van het groepsrisico in besluit/milieuvergunning

  • A28:
    Rijkswaterstaat zal ondermeer via Basisnet weg het vervoer van gevaarlijke stoffen over de snelweg reguleren en hiervoor noodzakelijke voorzorgsmaatregelen treffen.
  • Gasleiding:
    De Gasunie is aan zet voor het handhaven van de veiligheid van haar ondergrondse infrastructuur aan buisleidingen. Door goed onderhoud en beheer van de gasleidingen gaat de Gasunie de veiligheid borgen.
  • LPG:
    De overheid heeft ondermeer in haar wetgeving verplicht dat er met gecoate tankwagens voor LPG wordt gewerkt. Ook de veiligheidsnormering van de LPG installatie zelf draagt bij aan een beperking van het groepsrisico.


E. Voorschriften ter beperking groepsrisico door bevoegd gezag

  • A28:
    De voorschriften die door de Rijksoverheid worden gesteld, vloeien voort uit de uitwerking van Basisnet weg. De zogenaamde Plasbrandaandachtsgebieden (PAG zones) lopen ook over de waterpartijen, die tussen A28 en De Flier aanwezig zijn. Mocht er sprake zijn van vloeibare brandstoffen die weglekken bij een ongeval en mogelijk in brand vliegen, dan moeten de hulpdiensten erop alert zijn dat deze brandstoffen in dit water komen en drijven en zo aan het oppervlak doorbranden en mogelijk dat overzijde bereiken, waar de gebouwen van De Flier zich bevinden. Echter verder dan de wal zal de brand niet komen, waardoor de wal als een natuurlijke barrière kan worden gezien.
  • Gasleiding:
    De (Rijks)overheid moet erop toe zien dat de Gasunie haar afspraken qua onderhoud en dergelijke nakomt. Verder is het raadzaam om via planologische regels de bevolkingsdichtheid rond de gasleiding niet te hoog op te laten lopen. Dit is in het Stedebouwkundig plan en Bestemmingsplan De Flier geregeld. Bovendien is er 5 meter aan weerszijden van de gasleiding sprake van een bebouwingsvrije zone, waar dus niets gebouwd mag worden.
  • LPG:
    De (Rijks)overheid moet ervoor zorg dragen dat de afspraken uit het convenant LPG worden nageleefd. Verder moet er via het bestemmingsplan worden vastgelegd dat zich niet te veel mensen in de nabijheid van dit LPG station kunnen vestigen en verblijven.


Daarnaast heeft de gemeente als bevoegd gezag afspraken met de Gasunie gemaakt ten aanzien van strikt beheer van de gasleiding. Dit betekent een verscherpt toezicht door de Gasunie en tijdige melding door gemeente, zodra er graafwerkzaamheden plaats gaan vinden voor het bouwrijp maken van dit bedrijventerrein. Deze afspraken zijn opgenomen in een overdrachtsdocument, dat de leidraad vormt bij het bouwrijp maken van dit bedrijventerrein. Hierdoor wordt de PR 10-6 contour weer teruggebracht tot op de gasleiding zelf en zijn er geen knelpunten meer tav PR (plaatsgebonden risico) en GR (groepsrisico).


F. Voor- en nadelen andere mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen met lager groepsrisico

Voor alle bronnen geldt dat er geen andere ruimtelijke alternatieven zijn onderzocht, waarbij sprake is van een lager groeprisico. Bedrijventerrein De Flier is namelijk strategisch aan de A28 gelegen en biedt hier voor geïnteresseerde ondernemers diverse aantrekkelijke zichtlocaties. Dit is op andere locaties in de gemeente niet mogelijk, of het zou bij Hoevelaken aan de A1 moeten zijn. Hierin wordt echter al voorzien door de verdere ontwikkeling van plangebied Bedrijventerrein 2 van de gemeente Nijkerk.

Wel is er bij het opstellen van het beeldkwaliteitplan en het bestemmingsplan De Flier rekening meegehouden dat de personendichtheid, met name rond het eventuele LPG station, niet te hoog zou worden. De hoogte van de gebouwen is daarom hier beperkt.

G. Mogelijkheden en maatregelen ter beperking groepsrisico in nabije toekomst (bron 1 t./m 4)

Voor alle bronnen geldt dat een adequate voorlichting van de aanwezige werknemers en aanwezigen op het bedrijventerrein De Flier van het grootste belang is en blijft. Dit betekent dat op gezette tijden moet worden geoefend in de vorm van ontruimingsoefeningen, BHV, brandweeroefeningen e.d.

Verder kunnen er bouwkundige maatregelen worden genomen, maar dit moet al bij de bouw plaatsvinden: bv. versterkte gevels en veiligheidsglas toepassen.

H. Bestrijdbaarheid (bron 1 t/m 4)

Naast het aanbrengen van voldoende bluswatervoorzieningen via blusleidingen en/of- vijvers is het van belang voor een goede bestrijdbaarheid van een mogelijke ramp dat er een goede rampenbestrijdingskaarten (o.a. voor LPG-tankstations) beschikbaar zijn bij de lokale brandweer en dat zij hiermee uit de voeten kunnen (o.a. door oefensessies). Ook moet er bij de aanleg van het bedrijventerrein aandacht zijn voor een goede infrastructuur. Is de locatie goed bereikbaar bij een mogelijke ramp en zijn er voldoende opstelplaatsen voor de hulpverleners aanwezig?

Via het opstellen van een inzetplan kan een goed overzicht worden gemaakt van deze infrastructuur: aanrijd- en evacuatieroutes, bluswatervoorziening en bereikbaarheid daarvan. Ook aandachtspunten en risico's moeten hierbij worden benoemd. Wat betreft de bluswatervoorzieningen zal gebruik worden gemaakt van ondergrondse brandkranen op het waterleidingnet en ook van voorbereide watertappunten voor het gebruik van het aanwezige open water op het bedrijventerrein als bluswater.

Qua bereikbaarheid/infrastructuur is het van belang dat er een tweede ontsluiting van het gebied gerealiseerd wordt. Dit hoeft geen permanente mogelijkheid te zijn. Een toegang via 'verhard' openbaar groen, bijvoorbeeld met zogenaamde graskeien, is daarvoor een goede optie. Hiermee wordt voorkomen dat de hulpdiensten zich vastrijden in 'vluchtend' verkeer. Door een tweede (nood)ontsluiting ontstaat er een mogelijkheid tegengestelde verkeersstromen te scheiden. Deze voorzieningen worden dan ook verwerkt in het eerder genoemde inzetplan.

I. Zelfredzaamheid

Het gaat hierbij om de mate waarin de rond de risicobron aanwezige personen zich bij een eventuele ramp zelfstandig in veiligheid kunnen brengen. Hierbij is het raadzaam om voor beide bedrijventerreinen (De Flier en Arkerpoort) als geheel diverse (gezamenlijke) bijeenkomsten te organiseren, waarbij aandacht wordt besteed aan vluchtroutes, BHV e.d.

Ook het aanbrengen van alarmering is van belang net als bij de bouw rekening houden met vluchtroutes van de bron af.

Aangezien over het algemeen de werknemers op een bedrijventerreinen voldoende mobiel en zelfstandig zijn, wordt er vanuit gegaan dat zij zichzelf in principe voldoende in veiligheid kunnen brengen, als dat nodig mocht zijn.

  • A28:
    De gebouwen van De Flier die zich aan de waterzijde langs de A28 bevinden, moeten te allen tijde over een vluchtroute beschikken, die zich aan de achterzijde van het pand bevindt. Men moet immers veilig kunnen vluchten van de bron (A28) af.
  • Gasleiding:
    Ook voor de gebouwen die langs de gasleiding liggen geldt dat er hierbij ook van de bron af gevlucht moet kunnen worden. Dat betekent dat ook deze gebouwen/kantoren een vluchtroute moeten hebben aan de andere zijde van het gebouw. Waar mogelijk kunnen deze gebouwen extra brandwerend en explosiebestendig gemaakt worden.
  • LPG:
    Voor het LPG station is het mogelijk om aangrenzende gebouwen te voorzien van verzwaarde gevels met eventueel veiligheidsglas aan de zijde van het LPG tankstation. In de te verlenen omgevingsvergunningen dient hiervoor aandacht te zijn.
4.3.5 Luchtkwaliteit
4.3.5.1 Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtstbij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht worden. De EU heeft Nederland uitstel verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio.s waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

4.3.5.2 Onderzoek

Een deel van de voorgenomen ontwikkeling (10 ha) van De Flier is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) en voldoet op basis van art. 5.16 lid 1 sub d van de Wet milieubeheer (Wm) aan de wetgeving voor luchtkwaliteit.

Het andere deel van het bedrijventerrein (30 ha) is niet opgenomen in het NSL, hiervoor dient apart getoetst te worden of voldaan wordt aan de luchtkwaliteiteisen uit de Wm. In het kader van deze toetsing is door DHV in juli 2011 een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 7).

Uit het verkeerskundig onderzoek is informatie verkregen over de huidige en toekomstige intensiteiten en voertuigverdelingen op de wegen rond de aansluiting van het bedrijventerrein. Naast de actuele situatie (2010), is ook de luchtkwaliteit in het jaar van de vaststelling van het bestemmingsplan (2011) en in een verder toekomstig jaar (2020) berekend. De berekeningen zijn uitgevoerd met CAR II, versie 10.0.

In geen van de zichtjaren worden de grenswaarden uit de Wet milieubeheer overschreden. Ook kan geconcludeerd worden dat er in de tussenliggende jaren en in de verdere toekomst geen overschrijdingen van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer verwacht worden.

Hiermee voldoet het plan aan art. 5.16, lid 1 onder a van de Wet milieubeheer en vormt het aspect luchtkwaliteit derhalve geen belemmering voor de voogenomen ontwikkeling.

4.3.6 Geur

Sinds januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van kracht. De Wgv vormt het exclusieve toetsingskader voor de beoordeling van geur afkomstig van veehouderijbedrijven ten opzichte van geurgevoelige objecten. Deze wet heeft als definitie van een geurgevoelig object de volgende: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt. Uit jurisprudentie blijkt dat ook bedrijven waar gedurende de hele dagperiode mensen werken, gezien kan worden als een geurgevoelig object.

Voor het aspect geur wordt op grond van deze Wet, middels een wettelijk vastgelegd berekeningsprogramma, de geurbelasting van een veehouderijbedrijf op zijn omgeving berekend. Dit geldt voor bedrijven die dieren houden waarvoor een geurnorm is vastgesteld. Er zijn ook bedrijven waar extensieve diersoorten worden gehouden zoals bijvoorbeeld paarden en melkkoeien, voor dergelijke bedrijven gelden vaste afstandsnormen op grond van de Wgv.

Daarnaast biedt de wet de mogelijkheid voor gemeenten om af te wijken van de wettelijk vastgestelde geurnormen. Deze afwijkende normen moeten vastgesteld worden in een geurverordening die voorzien is van een ruimtelijke onderbouwing. De gemeente Nijkerk heeft op 18 december 2008 de Geurverordening Nijkerk 2009 vastgesteld. In deze verordening is rekening gehouden met te ontwikkelen gebieden in Nijkerk. Voor de ontwikkeling van diverse plangebieden is in het kader van voornoemde geurverordening de geursituatie in beeld gebracht, daarbij is gekeken naar de voorgrondbelasting, de vaste afstanden en de achtergrondbelasting. De begrenzing van het plangebied De Flier was ten tijde van het opstellen van de geurverordening 2008 nog niet definitief en is intussen dusdanig aangepast dat de geursituatie opnieuw beoordeeld moest worden.

In het kader van deze nieuwe beoordeling is door onderzoeksbureau De Roever in juli 2011 een onderzoek met betrekking tot het aspect geur uitgevoerd (zie Bijlage 8). Uit het onderzoek blijkt dat het voor de ruimtelijke ontwikkeling, de toekomstmogelijkheden voor de omliggende agrarische bedrijven en het leefklimaat op De Flier wenselijk is om andere geurnormen vast te stellen dan de normen die in de Wgv zijn opgenomen. In het onderzoek is rekening gehouden met de huidige en toekomstige geursituatie. Het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging wordt niet geschaad en een even hoog niveau van bescherming wordt bereikt.
Voor het plangebied is een aanpassing van de geurnormen (als bedoeld in artikel 3, lid 1 onder a van de Wet geurhinder en veehouderij) voorgesteld. Het voorstel houdt in dat de geurnorm ter plaatse van het plangebied gewijzigd zal worden van 3,0 ouE/m3 in 14,0 ouE/m3. De geurnorm van 14,0 ouE/m3 past binnen de bandbreedte die de Wgv biedt. De keuze voor een aangepaste geurnorm sluit aan bij de aangepaste geurnorm voor het toenmalige plangebied De Flier die in de geurverordening van 25 december 2008 is vastgesteld. Conclusie is dat voor wat betreft geurhinder van veehouderijen er geen belemmering voor dit plangebied bestaat. Het leefklimaat voor het plangebied Bedrijventerrein 2 is in de Verordening 2012 als "goed" tot "redelijk goed" getypeerd.

Verder is voor het plangebied De Flier een aanpassing in afstanden voorgesteld (als bedoeld in artikel 4, lid 1 onder a van de Wet geurhinder en veehouderij). De aan te houden afstand ter plaatse van het plangebied De Flier wordt gewijzigd van 100 meter in 50 meter. De afstand van 50 meter past binnen de bandbreedte die de Wgv biedt. De nieuwe afwijkende normen voor De Flier zijn in de raadsvergadering van 16 februari 2012 vastgesteld. Het aspect geur vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein De Flier.