direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hedel herziening 2022, Blankensteijn 11
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1265-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer is voornemens een binnenstedelijke locatie in de kern Hedel in de gemeente Maasdriel te herontwikkelen ten behoeve van woningbouw. Het plangebied is gelegen in het zuidoosten van Hedel aan de Blankensteijn en de Dreef. Op onderstaande figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving weergegeven. Het planvoornemen bestaat uit de totaalsloop van de bestaande bebouwing in het plangebied (Dreef 2 en Blankensteijn 1- 11). Met de sloop van de bebouwing wordt ruimte gecreëerd voor de beoogde nieuwbouw. Het plangebied is in artikel 32.3 van het bestemmingsplan "Hedel" (vastgesteld op 15 september 2011) aangeduid als "wro-zone wijzigingsgebied 2". Burgemeester en wethouders hebben hiermee de mogelijkheid het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de realisatie van woningen. Hiermee is reeds voorgesorteerd op de herontwikkeling tot woningbouw. Dit maakt de locatie geschikt voor inbreiding. Het planvoornemen beoogde de vrijgekomen gronden te benutten voor de realisatie van 45 appartementen; 30 appartementen van 60 m2 en 15 appartementen van 75 m2. Tevens worden bijkomende voorzieningen als parkeerplaatsen, openbaar groen en bergingen gerealiseerd.

Binnen het geldende bestemmingsplan is deze ontwikkeling niet mogelijk. De bestemmingen "Wonen" en "Centrum" en de hierin vervatte bouwregels zijn niet toereikend voor de voorgenomen ontwikkeling. Tevens is het bouwvlak niet toereikend. Een partiële herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch planologisch kader waarbinnen de woonappartementen kunnen worden gerealiseerd.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Op afbeelding 1.1 is de topografische ligging van het plangebied te zien. Het plangebied is gelegen in het zuidwesten van Hedel, de locatie behoort tot het centrum van Hedel. Het centrum van Hedel wordt gekenmerkt door een verscheidenheid aan functies, waaronder maatschappelijke-, bedrijfs- en horeca-activiteiten. Vanwege de verscheidenheid aan functies die naast elkaar bestaan is sprake van een gemengd gebied. Het plangebied ligt in de entreezone van Hedel aan de Blankensteijn welke als hoofdweg fungeert voor de kern.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1265-ON01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Plangebied ten opzichte van de omgeving

Het plangebied betreft een combinatie van enkele percelen die samen een totaal oppervlak van circa 4.500 m2 hebben. Het gaat om de percelen die kadastraal zijn aangeduid als sectie H, nummers 504, 943, 944, 1227, 1228, 1369, 2782 en 2783. In het (zuid)westen van het plangebied, ter plaatse van Dreef 2, is een woning gevestigd. Ter plaatse van Dreef 2a is een bedrijfskantoor in de sport/gezondheidssector gesitueerd. De panden Blankensteijn 1 tot en met 11 betreffen kantoren en bedrijfslocaties uit verschillende sectoren.

De west- en zuidzijde van het plangebied worden begrensd door openbare wegen, de Dreef en de Blankensteijn. De noordzijde wordt begrensd door woonkavels gelegen aan de Prinses Irenestraat. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de woonkavel Blankensteijn 13.

In onderstaande afbeelding worden de bestaande situatie en planbegrenzing weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1265-ON01_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Ligging en begrenzing van het plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

1.3.1 Bestemmingsplan 'Hedel'

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Hedel". Dit bestemmingsplan is deels onherroepelijk in werking (vastgesteld op 15 september 2011). Afbeelding 1.3 toont de vigerende planologische situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1265-ON01_0003.jpg"

Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingplan

Enkelbestemming "Centrum"

  • Binnen deze bestemming zijn centrumtypische functies als detailhandel, dienstverlening, horeca, kantoren, maatschappelijke functies en bijbehorende voorzieningen toegestaan. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden. Bedrijfswoningen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning".

Enkelbestemming "Wonen"

  • Binnen de bestemming wonen is maximaal één woning per bestaand bouwvlak toegestaan. Dat is in de huidige situatie ook het geval.

Gebiedsaanduiding "wro-zone - bebouwd gebied"

  • Ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - bebouwd gebied" is uitbreiding van de bebouwing toegestaan conform de provinciale structuurvisie Streekplan Gelderland 2005.
  • Het planvoornemen voldoet aan de voorwaarden in de gebiedsaanduiding "wro-zone - bebouwd gebied" zoals benoemd in artikel 30.4. Echter is de uitbreiding toegestaan conform de structuurvisie Streekplan Gelderland 2005. Deze structuurvisie is niet meer van toepassing, hierbij vervalt de gebiedsaanduiding.

Gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2"

  • Burgermeester en wethouders zijn bevoegd, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2", de onderliggende bestemmingen te wijzigen in de bestemming "Centrum" en/of "Verkeer", teneinde het gebruik voor centrumdoeleinden en/of verkeersdoeleinden mogelijk te maken.

Maatvoering

  • In het plangebied worden verschillende maatvoeringen gehanteerd. Deze maatvoeringen gaan in op de maximale bouwhoogte van 12 meter, maximale goothoogte van 6 meter en het maximale bebouwingspercentage van 85%. Deze maatvoeringen zullen in het toekomstige bestemmingsplan niet worden aangehouden.

Strijdigheden

Gelet op het vigerende planologische regime en de beoogde ontwikkeling is er sprake van twee strijdigheden:

Centrum

In het bestemmingsplan "Hedel" zijn de aangewezen gronden bestemd voor detailhandel, dienstverlening, horeca, kantoor, maatschappelijk en ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', wonen. Binnen het plangebied geldt ter plaatse van de woning Blankensteijn 1 de aanduiding 'bedrijfswoning'. Hier is wonen door personen die gelieerd zijn aan het bijbehorende bedrijf toegestaan. Het plan voorziet in de realisatie van burgerwoningen, dit is strijdig met de bestemming 'Centrum'.

Bouwmogelijkheden

Het bestaande bouwvlak is niet toereikend voor het beoogde bouwplan. Het bouwvlak dient te worden herzien. Daarnaast zijn de opgenomen goot- en bouwhoogtes niet toereikend. De beoogde appartementen worden verdeeld over drie bouwlagen, de goot- en bouwhoogte moet worden herzien.

1.3.2 Bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan parkeren 2018'

Tevens geldt ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan parkeren 2018' (vastgesteld 6 juni 2018). In dit bestemmingsplan zijn de regels omtrent parkeren vastgelegd. In het "Paraplubestemmingsplan parkeren 2018" is bepaald dat een omgevingsvergunning voor bouwen of veranderen van functie slechts wordt verleend als vaststaat dat voldoende parkeergelegenheid - overeenkomstig met de beleidsregels van het "Mobiliteitsplan Maasdriel 2020" - wordt gerealiseerd. De toets aan het "Mobiliteitsplan Maasdriel 2020" is verder uitgewerkt in paragraaf 4.11 Verkeer en parkeren.

Ten tijde van schrijven ligt het bestemmingsplan "Parapluherziening parkeren 2022" als ontwerp ter inzage (11 november 2022). Het ligt in de lijn der verwachting dat dit bestemmingsplan vooraf aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt vastgesteld. Derhalve wordt tevens de parapluherziening in 4.11 Verkeer en parkeren behandeld.

1.3.3 Bestemmingsplan 'Parapluherziening verkamering woningen 2020'

Tot slot geldt ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan 'Parapluherziening verkamering woningen 2020' (vastgesteld 8 oktober 2020). Dit plan betreft een vertaling van het beleid 'Huisvesting arbeidsmigranten 2019' dat de gemeente Maasdriel op 25 april 2019 heeft vastgesteld. In dit beleid beschrijft de gemeente de ruimtelijke en maatschappelijke uitgangspunten waarbinnen de huisvesting van arbeidsmigranten binnen de gemeente Maasdriel mogelijk is. Middels dit beleid (en de rechtsopvolgers) wil de gemeente Maasdriel een helder kader bieden waarbinnen de huisvesting van arbeidsmigranten mag plaatsvinden.

Het bestemmingsplan 'Parapluherziening verkamering woningen 2020' voorziet niet in relevante bepalingen voor onderhavig bestemmingsplan.

1.4 Opzet van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan "Hedel herziening 2022, Blankensteijn 11" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting met bijlagen;
  • verbeelding;
  • regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van voorliggende toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij weergave en motivering van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water die bij de totstandkoming van het bestemmingsplan zijn betrokken en beoordeeld. In wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt de juridische procedure tot vaststelling beschreven en verantwoord. In Hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht, waarna tot slot in Hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan wordt beschreven aan de hand van de onderwerpen vooroverleg en zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Historie

Onderstaande afbeelding 2.1 is de ontwikkeling van het plangebied door de tijd weergeven. Duidelijk zichtbaar is dat bebouwing zich vanaf de hoofdweg (Blankensteijn) heeft ontwikkeld in noordelijke richting. De woonwijken ten noorden van het plangebied bestonden nog niet en de entree van Hedel was minder prominent aanwezig dan hedentendage. Duidelijk zichtbaar is de uitbreiding van bebouwing tussen 1925 en 1970. In deze periode wijzigt bovendien de in het plangebied aanwezige bebouwing. De oppervlakte van de aanwezige bebouwing neemt toe en er ontstaat één groot bedrijfsgebouw. In deze periode ontstaat ook de bedrijvigheid die anno 2000 (en daarna) aanwezig is. Rondom het plangebied worden voornamelijk woningen gerealiseerd waardoor de locatie in de bestaande situatie zo goed als wordt omsloten door woonfuncties. Het centrum met de bijbehorende functies en activiteiten concentreert zich verderop ten westen van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1265-ON01_0004.jpg"

Afbeelding 2.1: Historische ontwikkeling van het plangebied

Hedendaags

Ten noorden en zuiden van het plangebied is de dominante functie wonen. Verder ten zuiden, aan de Maas, wordt het landgebruik gekenmerkt door agrarisch gebruik en bedrijfsfuncties. Ten westen van het plangebied zijn de centrumfuncties van Hedel geconcentreerd, ten oosten van het plangebied aan de overzijde van de Oude Rijksweg ligt het buitengebied.

De ligging in de entreezone van Hedel, in een gebied met een verscheidenheid aan functies nabij voorzieningen maakt het plangebied tot een zeer geschikt inbreidingslocatie. De in het plangebied aanwezige bebouwing is verouderd en ontsierend ten opzichte van de omgeving waar de afgelopen jaren veel is ontwikkeld. Dit maakt de locatie uitermate geschikt voor de ontwikkeling van woonappartementen voor starters en senioren die graag in het centrum willen wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1265-ON01_0005.jpg"

Afbeelding 2.2: Ligging van het plangebied

Het plangebied is grotendeels bebouwd, het betreft voornamelijk verouderde bedrijfsbebouwing. Ter plaatse van de Dreef 2 is een vrijstaande burgerwoning gesitueerd, Blankensteijn 1 betreft een bedrijfswoning. Aan de Dreef 2a en Blankensteijn 3-11 staan bedrijfs- en kantoorpanden. Vanwege de bedrijfsgebouwen en kantoren oogt het plangebied als klein bedrijventerrein ten midden van een woonwijk. Aan de zuidzijde van het plangebied, in de openbare ruimte, zijn parkeerplaatsen gesitueerd. Er is sprake van een goede ontsluiting op de bestaande verkeersstructuur, het plangebied wordt aan de west- en zuidzijde ontsloten op de Dreef en de Blankensteijn.

2.2 Toekomstige situatie plangebied

Sloop

Het planvoornemen voorziet in de herontwikkeling van het plangebied ten behoeve van woningbouw. Hiertoe wordt alle bestaande bebouwing gesloopt. Uit afbeelding 2.3 volgt dat het overgrote deel van de bebouwing sterk verouderd is. Het plangebied is in de bestaande situatie vrijwel volledig verhard, als gevolg van het initiatief neemt de mate van verharding sterk af.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1265-ON01_0006.jpg"

Afbeelding 2.3 Overzicht te slopen opstallen

Nieuwbouw

Het plan voorziet in de realisatie van 45 appartementen voor starters en senioren. In het plangebied is onderscheidt gemaakt tussen de beoogde typen appartementen:

  • 30 appartementen van 60 m2;
  • 15 appartementen van 75 m2.

Naast de beoogde appartementen worden aan de noord(oost)kant van het plangebied bergingen gerealiseerd. Onderstaande afbeelding 2.4 toont een impressie van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1265-ON01_0007.jpg"

Afbeelding 2.4 Impressie toekomstige inrichting

Bouwkundig vormen de appartementen een enkel bouwblok, echter wordt gekozen voor een architectonische uitstraling met grote verscheidenheid. Afbeelding 2.5 toont een impressie van de beoogde beeldkwaliteit van het gebouw. Dankzij deze verscheidenheid sluit de bebouwing aan bij het stedenbouwkundige bebouwingsbeeld van de Blankensteijn en omgeving. In het ontwerp zijn hiertoe variaties in goot- en bouwhoogtes opgenomen. Hiermee wordt aansluiting gezocht bij vergelijkbare recente inbreidingsontwikkelingen in het centrum van Hedel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1265-ON01_0008.jpg"

Afbeelding 2.6: Impressie bebouwing (v.l.n.r. gevel Blankensteijn, hoek gevel Blankensteijn, gevel Dreef, binnenplaats parkeerplaats)

Openbare ruimte en groen

De openbare ruimte rondom het appartementengebouw wordt op een groene wijze ingericht. Daarnaast is ter plaatse van de binnenplaats ruimte voor de aanleg van verschillende vormen van groen. Zo worden er twee clusters met fruitbomen gerealiseerd in de groenstrook tussen de parkeerplaatsen en het hoofdgebouw. Daarnaast worden de bergingen in ruimtelijke zin gescheiden van de parkeerplaatsen met de aanplant van circa 25 leibomen met een hoogte van circa 3 meter.

Aan zuidzijde van het plangebied, tussen de parkeerplaatsen in openbare ruimte, worden nieuwe bomen aangeplant. Bestaande bomen worden voor zover mogelijk en waardevol behouden of herplant. Als gevolg van het plan neemt de mate van verharding aanzienlijk af. Dit heeft een positieve uitwerking op de leefbaarheid en voorkomt, in combinatie met het toegevoegde groen, hittestress.

Parkeren en ontsluiting

De nieuwe woningen worden ontsloten via de Blankensteijn, hiertoe wordt de bestaande inrit in het oosten van het plangebied gebruikt. De inrit wordt zodanig ingericht dat deze het parkeerterrein en de binnenplaats ontsluit. In de bestaande situatie worden verscheidene inritten op de Blankensteijn ontsloten. Het kantoor ter plaatse van Dreef 2a wordt ontsloten op de Dreef. In de toekomstige situatie wordt het gehele plangebied ontsloten op de Blankensteijn. Hierdoor wordt de verkeerskundige situatie overzichtelijker wat bijdraagt aan de verkeersveiligheid.

In de bestaande situatie wordt geparkeerd in de openbare ruimte en op eigen terrein. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling neemt de parkeerbehoefte toe, er dient derhalve te worden voorzien in nieuwe parkeerplaatsen. Op eigen terrein is ruimte voor de realisatie van 64 parkeerplaatsen verdeeld over vier parkeerkoffers. In de openbare ruimte, in aansluiting op de Blankensteijn worden 17 (langs)parkeerplaatsen gerealiseerd. Zes van deze parkeerplaatsen betreffen bestaande parkeerplaatsen, deze worden opnieuw ingericht. Het plan heeft daarmee beschikking over 81 parkeerplaatsen, dit wordt nader toegelicht in 4.11 Verkeer en parkeren. Op de hoek van de Blankensteijn en Dreef wordt ruimte gereserveerd voor het parkeren van fietsen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

In dit geval is er sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.

3.1.2 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid is beschreven dat wanneer een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt dit plan een beschrijving omvat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Bij het invullen van de vraag naar de behoefte en locatie zijn de volgende uit artikel 1.1.1. Bro van toepassing:

  • 1. Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
  • 2. Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Doorwerking in het onderhavige plan

Toets aan begripsbepalingen 1.1.1. Bro

Voordat de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voorliggend plan betreft de realisatie van 45 wooneenheden. Gelet op de begripsomschrijvingen is daarmee sprake van een woningbouwlocatie en derhalve een stedelijke ontwikkeling.

Vervolgens moet worden bepaald of de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Wanneer een ontwikkeling voorziet in de reducering of de verplaatsing van bebouwing wordt dit niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder.

In de bestaande situatie gelden ter plaatse van het plangebied twee bouwvlakken, één voor de vrijstaande woning Dreef 2 en één ter plaatse van de bedrijfsbebouwing. Er geldt een maximaal bebouwingpercentage van 85%. Dit plan maakt de realisatie van 45 wooneenheden mogelijk, dit is meer dan 11 woningen, er is derhalve sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee van toepassing op het plan en de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling.

Behoeftebepaling

De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Voor wonen kan dit schaalniveau de gemeentegrens overstijgen. Verhuisbewegingen geven hiervoor een goede indicatie. De Ladder verplicht niet in alle gevallen tot regionale afstemming. Op basis van de aard en de omvang van het woningbouwplan moet bepaald worden of regionale afstemming nodig is. Bij kleinschalige ontwikkelingen die geen gemeentegrens overstijgend effect hebben, is bovengemeentelijke afstemming niet nodig.

Gemeente Maasdriel maakt onderdeel uit van de regio Rivierenland, voor deze regio is de Regionale Woonagenda 2020-2030. Hierin zijn de belangrijkste thema's omschreven waaraan de betreffende regio gaat werken. Naast de inhoudelijke thema's, bevat de regionale woonagenda ook een woningbouwprogramma voor de komende tien jaar. Hierin staan per gemeente bandbreedtes voor het aantal toe te voegen woningen. In totaal verwacht de regio Rivierenland in de periode 2020-2030 tussen 7.900 en 12.500 nieuwe woningen te realiseren, om te voorzien in de regionale woningbehoefte. Voor Maasdriel komt deze opgave neer op de realisatie van 1.250 woningen. De opgave is fors. Net als in veel delen van Nederland zullen er nieuwe woningen bij moeten komen om de druk op de woningmarkt te verlichten.

Bovenstaande woningbouwopgave is nader uitgewerkt in de Woonvisie Bommelerwaard 2021-2025. In deze visie hebben de gemeenten Zaltbommel en Maasdriel hun woonvisies geconcretiseerd. Centrale thema's zijn het snel realiseren van voldoende woningen, meer variatie in het woningaanbod, een duurzame woningvoorraad, het combineren van wonen en zorg en het verbeteren van de leefbaarheid. In de woonvisie wordt geconcludeerd dat op de korte termijn een disbalans bestaat tussen vraag en aanbod, kortom er zijn te weinig woningen beschikbaar. Een toename van de sociale huurwoningvoorraad is nodig met aandacht voor woningen voor kleinere huishoudens (starters, doorstromers en senioren).

Voorliggend plan voorziet in de herontwikkeling van een inbreidingslocatie in het centrum van Hedel. Met het plan worden 45 kleinschalige (sociale huur) wooneenheden voor starters en senioren gerealiseerd (1- en 2-persoonshuishoudens). Dit sluit aan bij de behoefte aan voldoende betaalbare woningen. Hiermee draagt de ontwikkeling bij aan meer variatie op de woonmarkt. Met de ontwikkeling van sociale huurwoningen wordt gebouwd voor een passende woningvoorraad. De woonappartementen zijn bestemd voor de lokale woningbehoefte van de gemeente Maasdriel en specifiek voor de kern Hedel.

Gesteld wordt dat dit bestemmingsplan voorziet in wooneenheden voor een specifieke doelgroep (1- en 2-persoonshuishoudens) waar een sterk toenemende vraag naar is. Het plan draagt bij aan de variatie in het woningaanbod. Omdat sprake is van een inbreiding ter vervanging van een bedrijfslocatie wordt een redelijke toevoeging aan het woningbestand gerealiseerd van 45 wooneenheden. Het plan is op korte termijn te realiseren, in die zin voldoet het plan op het gebied aan de urgentie van de bouwopgave. Op basis van het voorgaande is voldoende aannemelijk dat er concrete behoefte bestaat aan de beoogde ontwikkeling.

Bestaand stedelijk gebied

Als de woningbouwontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied, dan wordt voldaan aan de Ladder. Gelet op het vigerende planologische regime, de ligging in stedelijk gebied en bestaande in het plangebied aanwezige bebouwing, is voor het plangebied sprake van 'bestaand stedelijk gebied'.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van een binnenstedelijke inbreidingslocatie. Het plan betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling ter plaatse van bestaand stedelijk gebied. Omdat het plan voorziet in een aantoonbare behoefte aan woningen voldoet het plan aan de Ladder. Er is sprake van een duurzaam gebruik van de ruimte en de Ladder vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig plan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Provinciale Staten hebben op woensdag 19 december 2018 ingestemd met de nieuwe 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland'. De kern van deze Omgevingsvisie is dat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland voorop staat. Om dit te behouden en te bereiken worden in de omgevingsvisie drie uitgangspunten centraal gesteld: een Duurzaam, Economisch krachtig en een Verbonden Gelderland.

Duurzaam
Gelderland beschikt over talrijke initiatieven en kansrijke aanknopingspunten op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit. Gelderland maakt ruimte voor forse schaalsprongen ten behoeve van een duurzame omgeving, samenleving en economie. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:

  • Energietransitie: In 2050 is Gelderland energieneutraal. Dat bereiken we door grootschalig besparen, opwekken uit duurzame energiebronnen en innoveren. Als tussendoel realiseren we 49% CO2 reductie in 2030.
  • Klimaatadaptatie: In 2050 is Gelderland ingericht op het veranderde klimaat.
  • Circulaire economie: In 2050 is Gelderland een afvalloze provincie. Met als tussenstap 50% reductie van het gebruik van grondstoffen in 2030. Afval bestaat niet meer; er zijn alleen nog grondstoffen die blijvend hun waarde behouden.
  • Biodiversiteit: Vanaf 2019 denkt en werkt Gelderland natuur-inclusief. Biodiversiteit gaat verder dan de bekende natuurgebieden. Ook daarbuiten, in woonwijken, op werklocaties en bij infrastructuur wordt van biodiversiteit een kernkwaliteit gemaakt.

Een krachtige economie

De 'oude' economie van ongelimiteerde groei verandert in een economie die in balans is met haar sociale, ecologische en ruimtelijke omgeving. Nieuwe verdienmodellen en nieuwe technologieën doen hun intrede. De maakindustrie beleeft in Nederland een her- en opwaardering. Vestigingsklimaat, arbeidsmarkt, vakmanschap en kennisinfrastructuur worden steeds belangrijker.

De woningmarkt in Nederland kampt enerzijds met schaarste en anderzijds met krimp. Daarnaast is er een grote opgave om bestaande bouw te verduurzamen. Gelderland heeft sterke troeven voor een internationaal onderscheidende en uiterst potentiële positie - clustering van economische activiteit, maakindustrie, logistieke kracht, sociaal ondernemen, natuur, kennis en onderwijs, ruimte, cultuur en sport en een strategische ligging.

Op woongebied heeft Gelderland eveneens een uitzonderlijke positie. Door zowel te investeren in een bruisende en levendige stad en in een vitaal platteland ontstaat een symbiose waarbij beide elkaar versterken. Hierdoor gaat van Gelderland aantrekkingskracht uit. De Gelderse economie is krachtig. Deze situatie is niet vanzelfsprekend. Duurzame werkgelegenheid en bedrijvigheid zijn cruciaal voor de economische kracht van de Gelderse regio's. Daarnaast vraagt een goed vestigingsklimaat om hoogwaardige culturele voorzieningen. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:

  • Het uitnutten de strategische ligging van Gelderland. De Gelderse economie kan zich verder ontwikkelen binnen de natuur- en landschapswaarden en dragen duurzaam bij.
  • Het positioneren Gelderland als hét vestigingsgebied voor de nieuwe generatie ondernemers. Ondernemers die duurzaam ondernemen in balans met de sociale, ecologische en ruimtelijke omgeving hoog in het vaandel hebben;
  • Een sociaal evenwichtig vestigingsklimaat in Gelderland. Het versterken de positie van Gelderland op het gebied van food, health en energy en andere topsectoren en stimuleren kleinschalig ondernemerschap en innovatie, ook met oog voor ontwikkeling van lokale arbeidsmarkten.
  • Het verduurzamen van de bestaande gebouwde woonomgeving. Dit is noodzakelijk om steden toekomstbestendig en economisch aantrekkelijk te maken. En we zoeken actief naar interessante transformaties, zoals bijvoorbeeld de functiemenging op bedrijventerreinen en het omzetten van kantoren in woningen.

Blijvend verbonden

Het is van belang dat mensen andere mensen kunnen ontmoeten. Dat geldt voor mensen in steden, wijken en voor het platteland. Of het nu gaat om werk of sociale contacten, de samenleving moet voor flexibele netwerken zorgen die voor iedereen open staan en beschikbaar zijn. Naast traditionele voorzieningen als auto en OV doen nieuwe spelers en technologieën op het gebied van verbindingen en netwerken hun intrede, zoals smart mobility, zelfrijdende auto's en deelauto's. Ook het belang van snelle en betrouwbare data-uitwisseling neemt toe en is hier onderdeel van. De ontwikkelingen volgen elkaar snel op en zijn soms onstuimig. Het is van belang dat de relatief goede bereikbaarheid een toekomstvaste waarde voor Gelderland is. Systemen moeten meebewegen met nieuweontwikkelingen en deze ook faciliteren. Mobiliteit moet verder verduurzaamd worden. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:

  • Een optimale bereikbaarheid van Gelderland door onderlinge aansluiting van vervoersmogelijkheden en verplaatsingen te faciliteren. In 2050 dient de mobiliteit in Gelderland volledig duurzaam te zijn in termen van energie, klimaat, circulair en biodiversiteit.
  • Het creëren van slimme en duurzame oplossingen voor het verbinden van mensen, goederen en data. Daaronder wordt ook begrepen het beter benutten van bestaande infrastructuur en gedragsverandering. De opties tussen weg, rail en water worden zorgvuldig en duurzaam afgewogen.
  • Het stimuleren en faciliteren van nieuwe vormen van vervoer en verplaatsing. Dit kan bijvoorbeeld door autonoom rijden.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Onderhavig plan betreft een lokale ontwikkeling waar geen provinciale belangen mee geschaad worden. Op het gebied van duurzaamheid draagt de voorgenomen ontwikkeling bij aan de in de Omgevingsvisie gestelde ambities betreft de energietransitie. De ontwikkeling sluit daarmee aan op de ambities met betrekking tot de energietransitie en daarmee duurzaamheid. Het initiatief heeft daarmee een positieve invloed op in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland benoemde belangen.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Vanaf 21 december 2022 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Gelderland van toepassing. De regels in de Omgevingsverordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie. De provincie zet de Omgevingsverordening als juridisch instrument in om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen op die onderdelen waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen te waarborgen of om te voldoen aan wettelijke verplichtingen. De regels uit de verordening zijn kaderstellend voor gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen. Daarnaast worden de gebieden waarbinnen bepaalde regels gelden in de Omgevingsverordening concreet begrensd. De verordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland.

Doorwerking in het onderhavige plan

Artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda) heeft betrekking op het onderhavige bestemmingsplan:

  • a. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
  • b. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
    • 1. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    • 2. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
    • 3. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
    • 4. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

De met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte woningbouwontwikkeling is passend binnen de door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. In 3.1.2 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking is dit nader onderbouwd. Het plan voldoet daarmee aan artikel 2.2 van de Omgevingsverordening.

Conclusie

De Omgevingsverordening voorziet anderszins niet in voor dit bestemmingsplan relevante bepalingen. Onderhavig plan is niet strijdig met de Omgevingsverordening en deze vormt geen belemmering voor de realisatie van de beoogde ontwikkeling.

3.3 Regionaal beleid

Regionale Woonagenda 2020-2030

De provincie Gelderland geeft in de Omgevingsverordening aan dat van de regio's wordt verwacht dat zij hun beleid op het gebied van wonen afstemmen met (externe) partners in een 'regionale woonagenda'. Hierin zijn de belangrijkste thema's omschreven waaraan de betreffende regio gaat werken. In de Regionale Woonagenda 2020 -2030 zijn vijf thema's uitgewerkt waarop de acht regio gemeenten de komende jaren willen samenwerken. Deze thema's zijn:

  • 1. Continuïteit in productie
  • 2. Betaalbaarheid van het wonen
  • 3. Flexibiliteit op de woningmarkt
  • 4. Wonen en zorg
  • 5. Duurzaamheid

Naast de inhoudelijke thema's, bevat de regionale woonagenda ook een woningbouwprogramma voor de komende tien jaar. Hierin staan per gemeente bandbreedtes voor het aantal toe te voegen woningen. In totaal verwacht de regio Rivierenland in de periode 2020-2030 tussen 7.900 en 12.500 nieuwe woningen te realiseren, om te voorzien in de regionale woningbehoefte. Voor Maasdriel komt deze opgave neer op de realisatie van 1.250 woningen. De opgave is fors. Net als in veel delen van Nederland zullen er nieuwe woningen bij moeten komen om de druk op de woningmarkt te verlichten.

Regionaal Woningbouwprogramma Regio Rivierenland

Het Regionaal Woningbouwprogramma heeft direct invloed op woningbouwplannen. De Omgevingsverordening bepaalt namelijk in artikel 2.2 dat in een bestemmingsplan nieuwe woningbouwlocaties, en de daar te bouwen woningen, slechts worden toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woningbouwprogramma en de vastgestelde Kwantitatieve Opgave Wonen voor de betreffende regio. De overige thema's worden op regionaal of lokaal niveau uitgewerkt in beleid of in uitvoeringsacties. 

De gemeenten van Regio Rivierenland, waaronder de gemeente Maasdriel, hebben afspraken gemaakt voor het opstellen en jaarlijks actualiseren van een regionaal woningbouwprogramma. In de regionale woonagenda is voor de periode 2020-2030 een opgave van in totaal tussen de 7.900 en 12.550 nieuwe woningen opgenomen. Voor Maasdriel komt deze opgave neer op de realisatie van 1.250 tot 2000 woningen.

Toetsing van projecten

Alle in het Regionaal Woningbouwprogramma opgenomen projecten zijn getoetst op drie punten:

  • Planstatus (harde of zachte plancapaciteit);
  • Urgentie (noodzaak voor prioriteit: verbetering door bijvoorbeeld herstructurering dan wel bedrijfssanering of woningen voor urgente doelgroepen);
  • Woonmilieu, prijs en woningtype (projecten worden gespiegeld aan de geschetste behoefte uit het regionale woningbehoefteonderzoek).


Indeling projecten

De projecten zijn - na op de drie punten getoetst te zijn - ingedeeld in drie categorieën, te weten:

  • Kansrijke plannen en/of korte termijn (realisatie binnen vijf jaar)
    • 1. Dit zijn plannen die goed aansluiten op de actuele marktvraag. Alle projecten in categorie 1 zijn opgenomen in harde plancapaciteit. Kansrijke plannen waar nog geen vastgesteld bestemmingsplan voor is, worden opgenomen in categorie 2;
  • Plannen met aandachtspunten en/of middellange termijn (realisatie over vijf tot tien jaar)
    • 1. Dit kunnen bijvoorbeeld aandachtspunten op het gebied van milieu zijn. Ook zijn kansrijke plannen waarvoor nog geen bestemmingsplan is vastgesteld opgenomen in categorie 2;
  • Plannen voor de lange(re) termijn (realisatie tien jaar of verder)
    • 1. Dit zijn plannen die pas na 2030 zijn voorzien of deel uitmaken van een groter project.

De projecten uit de categorieën 1 en 2 vormen het Regionale Woningbouwprogramma Rivierenland.

Doorwerking in het onderhavige plan

Voorliggend plan is relatief recent tot stand gekomen en is niet opgenomen in de regionale woningbouwprogrammering. Navolgend wordt het plan getoetst op de bovenstaande punten. Voorop staat dat het planvoornemen geen afbreuk doet aan de in het programma gestelde doelstellingen.

  • Planstatus: harde plancapaciteit (ontwikkeling 45 wooneenheden voor 1- en 2-persoonshuishoudens);
  • Urgentie: de urgentie van het project is tweeledig; er is behoefte aan de sanering en herontwikkeling van de bedrijfslocatie en er is een urgente en aantoonbare behoefte aan dergelijke wooneenheden voor starters en senioren;
  • Woonmilieu, prijs en woningtype: dit bestemmingsplan maakt de realisatie van 45 (sociale huur) wooneenheden mogelijk, dit sluit aan bij de behoefte aan betaalbare huurwoningen.

Toetsing aan bovenstaande punten toont aan dat onderhavig plan concreet te realiseren is en voorziet in de huidige woonbehoefte. Op basis van deze toetsing kan het planvoornemen worden ingedeeld in de categorie 'Kansrijke plannen en/of korte termijn (realisatie binnen vijf jaar)'. Het plan sluit aan op de actuele markvraag en kent een harde plancapaciteit. Er is enkel nog de wijziging van het planologische regime noodzakelijk, voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Na vaststelling van dit bestemmingsplan zijn er geen belemmeringen meer die de realisatie van de wooneenheden tegen zal houden.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat, ondanks dat voorliggend plan niet is opgenomen in het regionale woningbouwprogramma, zij kan worden gecategoriseerd als een kansrijk plan voor de korte termijn. Door de kleinschalige omvang van het plan doet zij geen afbreuk aan de woningbouw gerelateerde doelstellingen van de regio Rivierenland. Met het mogelijk maken van 45 (sociale huur) wooneenheden voor 1- en 2-persoonshuishoudens voorziet dit plan bovendien in de actuele behoefte aan betaalbare woningen. De ontwikkeling scoort daarom goed ten opzichte van het woningbouwprogramma.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Bommelerwaard

Op 13 oktober 2022 heeft is de omgevingsvisie 'Bommelerwaard' vastgesteld, deze visie gaat over de woon- en leefomgeving van Maasdriel en Zaltbommel en de mensen die daarin samenleven, werken, ondernemen en verblijven. De omgevingsvisie is opgesteld na gesprekken met inwoners, organisaties, andere overheden, samenwerkingspartners, betrokken partijen en andere belangstellenden. Nieuwe plannen en ideeën, maar ook nieuw gemeentelijk beleid, moeten aansluiten op de omgevingsvisie. De visie is vastgesteld voor de toekomst waarbij men vooruit kijkt naar 2040.

De omgevingsvisie Bommelerwaard richt zich op 13 kernopgaven die vallen onder de volgende thema’s:

  • Klimaat, duurzaamheid en landschap.
  • Landbouw, economie, toerisme en cultuurhistorie.
  • Wonen, welzijn en voorzieningen.
  • Milieu, gezondheid en leefbaarheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1265-ON01_0009.jpg"

Afbeelding 3.1: Kernopgaven Maasdriel omgevingsvisie 2040

Op basis van bovenstaande kernopgaven en de visiekaart zijn voor de kern Hedel met name relevant:

  • 1. Kansen voor versterken natuur, water en recreatie en toerisme
  • 2. Versterken/ontwikkelen boven-lokale voorzieningen
  • 3. Woningopgave per cluster/kern (Hedel; 350 woningen)

Doorwerking in het onderhavige plan

Dit bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van een inbreidingslocatie mogelijk, hiermee wordt de realisatie van 45 wooneenheden voor 1- en 2-persoonshuishoudens (starters en senioren) mogelijk gemaakt. Voor de kern Hedel wordt een woningbouwopgave van 350 woningen vastgesteld. Het plan draagt daarmee bij aan het realiseren van woningen voor alle doelgroepen met aandacht voor specifieke doelgroepen. Met de sanering van de bestaande bedrijfslocatie is bovendien sprake van een duurzame herontwikkeling. De bestaande verouderde bebouwing wordt gesloopt en hiervoor in de plaats wordt een energieneutraal appartementengebouw gebouwd. Het plangebied is gesitueerd in de entreezone van Hedel. Als gevolg van de sanering van de ontsierende bedrijfsbebouwing vindt een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit plaats. Daarbij wordt er meer ruimte gereserveerd voor een groene en klimaatadaptieve openbare ruimte. Als gevolg van de ontwikkeling neemt de mate van verharding ter plaatse van het plangebied aanzienlijk af. Hiermee wordt een bijdrage gedaan aan een hittebestendige openbare ruimte. Met de verplaatsing van de bestaande bedrijven wordt bovendien bijgedragen aan een prettige woon- en leefklimaat, milieuhinder (geluid, geur, gevaar, stof) wordt verminderd. Al met al draagt het plan op verschillende wijzen bij aan de visie voor de kern Hedel.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan draagt bij aan de in de omgevingsvisie vastgestelde ambities voor de kern Hedel en daarmee de gemeente Maasdriel. Geconcludeerd wordt dat de omgevingsvisie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

3.4.2 Woonvisie Bommelerwaard 2021 - 2025

De gemeente Maasdriel heeft samen met de gemeente Zaltbommel de Woonvisie Bommelerwaard 2021-2025 opgesteld. De visie is op 8 juli 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie zetten de gemeenten hun ambities uiteen uit op het gebied van wonen. Centrale thema's van de Woonvisie zijn:

  • Snel voldoende woningen: De woningbouwopgave voor de komende 10 jaar bestaat voor Maasdriel uit circa 1.250 woningen
  • Meer variatie: voor woningbouwontwikkelingen met meer dan 10 woningen wordt een differentiatie gehanteerd, waarmee alle doelgroepen passend bediend kunnen worden. Woningen in verschillende typologieën, huur en koop, in verschillende prijsklassen. Er is aandacht voor de specifieke huisvestingsvragen van doelgroepen zoals arbeidsmigranten, statushouders en woonwagenbewoners;
  • Duurzame woningvoorraad: verduurzaming van de bestaande voorraad, woningen en andere gebouwen aardgasvrij maken. En een klimaatadaptieve, circulaire en natuurinclusieve leefomgeving.
  • Wonen en zorg: de realisatie van een breed palet van woningen en woonvormen voor senioren wordt gestimuleerd. Woonvormen, waarbij een passende vorm van zorg geboden kan worden. Woonvormen waar ouderen zich comfortabel en veilig voelen in een vertrouwde omgeving.
  • Leefbaarheid: Burgers worden ondersteund om de kracht uit de samenleving te benutten om de kernen aantrekkelijk te houden en mensen zich er thuis te laten voelen en verbonden te laten zijn met elkaar. Met nieuwbouw wordt hier aan bijgedragen door een goede differentiatie van woningen te realiseren.

De ambities en woonthema's zijn in het uitvoeringsprogramma vertaald in uitvoeringsacties.

Doorwerking in het onderhavige plan

Voorliggend plan maakt de bouw van 45 (sociale huur) woonappartementen mogelijk. In de woonvisie wordt geconcludeerd dat op de korte termijn een disbalans bestaat tussen vraag en aanbod, kortom er zijn te weinig woningen beschikbaar. Een toename van de sociale huurwoningvoorraad is nodig met aandacht voor woningen voor kleinere huishoudens (starters, doorstromers en senioren). Dit plan voorziet in de bouw van wooneenheden voor 1- en 2-persoonshuishoudens, deze woningen zijn geschikt voor voorgenoemde doelgroepen. Daarnaast kan de ontwikkeling van de woningen op korte termijn, binnen 5 jaar, plaatsvinden. Daarmee draagt dit plan bij aan de ambitie om snel voldoende woningen te realiseren.

Daarnaast geeft de gemeente aan dat er een behoefte is aan voldoende betaalbare woningen. Sociale huurwoningen kennen een bovengrens qua maximale huur, hierdoor zijn de prijzen minder gevoelig voor de krapte op de woningmarkt. De huurprijs kan daarom niet buitenproportioneel stijgen en blijft daarom betaalbaar. De ontwikkeling richt zich daarmee op de woonbehoeften van lage- en middensinkomens.

Ook voorziet de ontwikkeling hiermee in meer variatie op de woonmarkt. Met de ontwikkeling van sociale huurwoningen wordt gebouwd voor een passende woningvoorraad. De woonappartementen zijn bestemd voor de lokale woningbehoefte van de gemeente Maasdriel en specifiek voor de kern Hedel. De woningen worden op duurzame wijze gerealiseerd en zijn bovendien energieneutraal tijdens de gebruiksfase. De ontwikkeling draagt daarom in positieve zin bij aan de duurzaamheidsambities van de gemeente.

Conclusie

Het initiatief draagt bij aan de in de woonvisie beschreven ambities en past daarmee binnen het beleidskader. Het planvoornemen past binnen de doelstellingen van de Woonvisie Bommelerwaard 2021-2025.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.

4.2.2 Onderzoek

Om de bodemkwaliteit ter plekke van het plangebied in beeld te brengen zijn door Verhoeven Milieutechniek B.V. diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. De belangrijkste conclusies zijn onderstaand samengevat.

Diverse onderzoeken Blankensteijn 3-7 (Bijlage 1)

Middels het onderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem, binnen de perceelsgrenzen, in voldoende mate vastgesteld. Op de onderzoekslocatie is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met PAK van, in totaal, circa 80 m3. Naar verwachting is de grondverontreiniging vóór 1987 ontstaan en is derhalve sprake van een historisch geval van ernstige bodemverontreiniging. De grondverontreiniging met PAK is, binnen de onderzoeksgrenzen, volledig in beeld gebracht.

Uit de uitgevoerde Sanscrit toetsing (V. 2.7.0) blijkt dat er geen sprake is van een spoedeisend geval van ernstige bodemverontreiniging, uitgaande van de functie wonen met tuin en uitgaande van het feit dat de aanwezige (klinker)verharding in tact blijft. Voor wat betreft asbest in de grond is geen sterke verontreiniging aangetoond.

Op basis van de PFAS resultaten kan, voor wat betreft de eventuele afvoer van de grond, worden aangetoond dat de gehalten voor PFAS onder de functieklasse “landbouw/natuur” (achtergrondwaarde) uit het tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS houdende grond vallen.

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan geen bezwaren tegen de voorgenomen herontwikkeling, rekening houdend met onderstaande aanbevelingen.

Geadviseerd is om, na verwijdering van de momenteel aanwezige belemmering, nog aanvullend een maaiveldinspectie uit te voeren om een definitieve uitspraak te kunnen doen over de contactzone.

Indien in de toekomst civieltechnische werkzaamheden worden uitgevoerd waarbij in contact getreden wordt met de sterk verontreinigde grond dient rekening te worden gehouden met sanerende maatregelen en de daarbij behorende meldingen bij het bevoegd gezag.

Diverse onderzoeken Blankensteijn 1-9 & Dreef 2 (Bijlage 2)

Met de uitgevoerde onderzoeken is een indicatie verkregen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de locatie aan de Blankensteijn 1-9 en Dreef 2 te Hedel.

Er is sprake is van een asbesthoudende fundering onder de betonvloer in de bestaande bebouwing. De fundering maakt onderdeel uit van de bouwconstructie en dient derhalve door een asbestinventariseerder nader te worden onderzocht. In de grond ter plaatse van de onderzoekslocatie is zintuiglijk en/of analytisch geen asbest aangetroffen.

Voor wat betreft de algemene NEN-kwaliteit is de onderzoekslocatie in onvoldoende mate onderzocht. Op basis van de onderzoeksresultaten is minimaal sprake van 3 deellocaties met licht (index >0,5) verontreinigde grond met zink en/of sterk verontreinigde grond met lood. Om van een geval van ernstige bodemverontreiniging te spreken dient voor tenminste één stof de gemiddelde concentratie van minimaal 25 m3 grond hoger te zijn dan de interventiewaarde.

Gezien de resultaten van het historisch onderzoek en de verdeling van de aangetroffen verontreinigingen is niet uit te sluiten dat sprake is van heterogene aanwezigheid licht tot sterke verontreinigingen met zink en/of lood. Middels een nader onderzoek naar zink en/of lood dient de omvang en de ernst te worden vastgesteld. Het nader onderzoek naar zink en/of lood dient te worden uitgevoerd conform de NTA 5755:2010.

Nader bodemonderzoek Blankensteijn 1-9 en 11 & Dreef 2 (Bijlage 3)

Middels het uitgevoerde nader bodemonderzoek zijn de aangetroffen verontreinigingen met lood en/of zink grotendeels in voldoende mate onderzocht voor de locatie aan Blankensteijn 1-9 en 11 en de Dreef 2 te Hedel.

Op basis van de resultaten van het nader onderzoek is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging in het kader van de Wet bodembescherming voor wat betreft de aangetroffen gehalten voor lood en/of zink in de grond. In tabel 1 zijn de verontreinigingen met omvang schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1265-ON01_0010.jpg"

Afbeelding 4.1: Vastgestelde bodemverontreinigingen

De verontreinigingen met lood en/of zink zijn vermoedelijk te relateren aan de historische (baksteenhoudende) erfophoging en grondwal.

Naar verwachting zijn de grondverontreinigingen met lood en/of zink vóór 1987 ontstaan en is derhalve sprake van historische verontreinigingen. Op basis hiervan is geen sprake van Zorgplicht voor wat betreft de grondverontreinigingen met lood en/of zink.

Voor wat betreft de verontreinigingen met lood en/of zink de grond, welke immobiel zijn, is naar verwachting geen sprake van een spoedeisend geval en kunnen humane, verspreidingsrisico’s en ecologische risico’s uitgesloten worden.

Voor wat betreft het aangetroffen asbest dient formeel gezien een nader asbestonderzoek uitgevoerde middels proefsleuven. Aangezien naar verwachting sprake is van een plaatselijke spot, welke ondergeschikt is aan heterogeen verontreinigde grond met lood en/of zink in de grondwal, wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Tevens dient rekening gehouden te worden met de asbesthoudende fundering onder de bebouwing welke middels een asbestinventarisatie conform SC540 nader onderzocht dient te worden. Mogelijk dient na afloop van de voorgenomen sloopwerkzaamheden aanvullend onderzoek te worden verricht.

In overleg met het bevoegd gezag dient een passende saneringsvariant bepaald te worden (afgraven en/of afdekken).

Alle sanerende maatregelen dienen plaats te vinden conform de beoordelingsrichtlijnen SIKB 6000 “Milieukundige begeleiding van (water)bodemsanering en nazorg” en SIKB 7000 “Uitvoering van (water)bodemsaneringen en ingrepen in de waterbodem”.

Voorafgaand dient een BUS-melding te worden ingediend bij het bevoegd gezag.

4.2.3 Conclusie

Met het uitgevoerde onderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie in voldoende mate vastgesteld. Ter plaatse zijn verschillende verontreinigingen vastgesteld welke met het oog op de beoogde herontwikkeling moeten worden gesaneerd. Hiertoe is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Water

4.3.1 Algemeen

In een vroeg stadium van de planvorming moet overleg worden gevoerd met de waterbeheerder. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Rivierenland, die verantwoordelijk is voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het project wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

4.3.1.1 Waterschap

Met het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027' blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Waterschap Rivierenland zorgt voor veilige dijken en een evenwichtig watersysteem. Deze missie is het vertrekpunt voor alle activiteiten en projecten van Waterschap Rivierenland. De langetermijnvisie staat in de Watervisie 2050. Deze visie is in het WBP uitgewerkt met oplossingen, maatregelen en ideeën voor de korte termijn; een planperiode van zes jaar. Voor dit WBP is dat 2022-2027. De maatregelen worden gerealiseerd via projecten en in het reguliere beheer en onderhoud.

Hiermee trekt het Waterschap Rivierenland de lijn door van het vorige waterbeheerplan. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met veranderingen en benutten zij de kansen die zich voordoen in de regio. Om inhoudelijke ambities te bereiken ligt het accent onder meer op:

  • Gebiedsgericht werken;
  • Waterbewustzijn;
  • Innovatie.

Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsdocument van het waterschap. Het programma biedt houvast voor bestuurders en ambtenaren. De doelen en maatregelen in het waterbeheerprogramma zijn opgesteld samen met provincies, gemeenten en andere partijen. Het waterschap houdt rekening met provinciale functies en werkt mee aan het realiseren van provinciale doelen.

In de Beleidsregels van het waterschap is een vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui).

4.3.1.2 Gemeente

Gemeenten Maasdriel en Zaltbommel hebben gezamenlijk het 'Water en Rioleringsplan Bommelerwaard 2022 - 2026' opgesteld. Hierin geeft de Bommelerwaard aan hoe invulling wordt gegeven aan de zorgplichten uit de Wet milieubeheer en de Waterwet. Bijlage C gaat specifiek in op het hemelwaterbeleid van de gemeente Maasdriel. Om (nog) duurzamer om te gaan met hemelwater worden de volgende doelen nagestreefd:

  • scheiden van schone en vuile waterstromen;
  • beperken van de hoeveelheid ingezameld hemelwater op het gemengde stelsel;
  • verbieden van het afvoeren van hemelwater op drukriolering;
  • beperken van risico's tijdens extreme neerslag.

De voorkeursvolgorde 'omgang met hemelwater en ander afvalwater aan de bron' binnen de gemeente Maasdriel, gebaseerd op het landelijke hemelwaterbeleid, is als volgt:

  • vasthouden op daken, bergingen als regentonnen/schuttingen nuttig gebruiken;
  • op maaiveld infiltreren waar mogelijk;
  • ondergronds ondiep infiltreren via een particuliere voorziening;
  • verwerken in het oppervlaktewater.
4.3.2 Onderzoek

Op 30 september 2022 is het waterschap Rivierenland geïnformeerd over het plan met het doorlopen van de digitale watertoets. Het toetsresultaat is opgenomen in Bijlage 4 Watertoets behorend bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Uit de toets blijkt dat de normale watertoetsprocedure gevolgd dient te worden.

Klimaatadaptatie

Water en ruimtelijke ordening zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, zeker in ons veranderende klimaat. Extreme buien worden steeds vaker afgewisseld met perioden van droogte. Waterschap Rivierenland blijft ernaar streven om voldoende water van voldoende kwaliteit beschikbaar te hebben. Het waterschap heeft samen met de gemeenten de taak om te zorgen voor een klimaatbestendige inrichting van onze leefomgeving. Bijdragen kunnen geleverd worden door plannen zo klimaatbestendig mogelijk in te richten, bijvoorbeeld met het aanleggen van groene daken of natuurvriendelijke oevers. De kwaliteit van de leefomgeving of de biodiversiteit kan zo worden vergroot.

Grondwater

Waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor het waterpeil in sloten en vaarten. Dit peil heeft indirect effect op het grondwaterpeil. Gemeenten moeten overlast door te veel of te weinig grondwater beperken. Particulieren zijn verantwoordelijk voor het grondwater op hun perceel.

Drooglegging

Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlaktewaterpeil ligt. Het waterschap adviseert voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1,00 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,30 meter. Zo voorkomt men overlast door grondwater.

Infiltreren

Het is wenselijk dat een plan grondwaterneutraal is. Dit kan door hemelwater te infiltreren. Zo kan water worden vastgehouden voor drogere perioden. Dit kan alleen in gebieden waar de grondwaterstanden en de bodemopbouw dat toelaten. Het zijn de hogere gronden met een goede doorlatendheid.

Watercompensatie

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, kan aanleg van extra waterberging noodzakelijk zijn. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd.

4.3.3 Waterparagraaf

Bestaande situatie

Het plangebied betreft een combinatie van enkele percelen die samen een totaal oppervlak van circa 4.500 m2 hebben. Het gaat om de percelen die kadastraal zijn aangeduid als sectie H, nummers 504, 943, 944, 1227, 1228, 1369, 2782 en 2783. Het plangebied is vrijwel volledig verhard. In de bestaande situatie wordt daarmee hemelwater van circa 4.500 m2 verharding op het bestaande gemengde riool afgevoerd. In het plangebied zijn geen waterlopen gesitueerd, op basis van de legger ligt ten oosten van het plangebied op circa 100 meter een waterloop. Op basis van AHN4 bevindt het maaiveld zich op circa 5,00 m (4,70 - 5,30) ten opzichte van NAP.

Op basis van het Nationaal Water Model (2016) is de GHG > 2 m-mv (circa +3 m ten opzichte van NAP). Dit is bevestigd in het verkennend bodemonderzoek waarin grondwater is aangetroffen op 2,70 en 2,92 m-mv (circa +2,20 m ten opzichte van NAP). Tussen circa 50 cm en 250 cm-mv is sprake van een kleilaag, daaronder bevindt zich zand.

Toekomstige situatie

Onderhavig bestemmingsplan maakt de realisatie van een nieuw woongebouw mogelijk, als gevolg hiervan neemt de mate van verharding in het plangebied sterk af. Dit is gevisualiseerd in onderstaande figuur 4.2. In het plan wordt 1307 + 897 vierkante meter groen (dak) gerealiseerd. Er wordt 744 m2 halfverharding, maakt 372 m2 groen, gerealiseerd. In totaal wordt derhalve 2576 m2 van het plangebied niet verhard. In de toekomstige situatie is de verharding daarmee 4500 - 2576 = 1924 m2 verharding. Deze verharding bestaat uit paden, rijbaan, parkeerplaats en overige bestrating.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1265-ON01_0011.jpg"

Afbeelding 4.2: Verharding toekomstige situatie

Het ten behoeve van de ontwikkeling opgestelde beeldkwaliteitsplan is als inrichtingsvereiste opgenomen in de planregels, hiermee is de afname van verharding met circa 2.575 m2 verharding geborgd. Daarbij wordt opgemerkt dat de mate van verharding mogelijk nog lager uitvalt wanneer parkeerplaatsen worden uitgevoerd in halfverharding en/of groene daken worden toegepast op bebouwing. Vanwege de afname in verharding neemt de afvoer van hemelwater op het gemengd rioolstelsel af en zal de waterhuishoudkundige situatie verbeteren.

Buitenbeschermingszone

Het plangebied ligt gedeeltelijk in de buitenbeschermingszone van de Maas. Het uitvoeren van activiteiten in de buitenbeschermingszone van de waterkering, met uitzondering van de in de criteria van algemene regel WK 7 (Activiteiten in de buitenbeschermingszone) genoemde activiteiten, heeft een zeer gering effect op de waterhuishoudkundige, waterstaatkundige en wegenbelangen. Onderhavig planvoornemen betreft een activiteit met gering effect.

De modelregel en aanduiding behorende bij de buitenbeschermingszone van de kering zijn opgenomen in de planregels (4.1 Vrijwaringszone - dijk 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1265-ON01_0012.jpg"

Afbeelding 4.3: Beschermingszones legger Rivierenland

Klimaatadaptatie

Met voorliggend bestemmingsplan wordt de herontwikkeling van een bestaande binnenstedelijke bedrijfslocatie ten behoeve van woningbouw mogelijk gemaakt. In de bestaande situatie is het plangebied zo goed als volledig verhard. Met betrekking tot klimaatadaptatie is dit ongunstig, het gebrek aan groen resulteert plaatselijk in hogere temperaturen. Daarnaast wordt hemelwater afgevoerd op het gemengd riool. Dit kan bij extreme regenbuien resulteren in wateroverlast. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling neemt de mate van verharding af. Daarnaast wordt er nieuw groen aangelegd, wat bovendien bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de binnenplaats. Dit bevordert de natuurlijke infiltratie van hemelwater waardoor wateroverlast wordt voorkomen. Bovendien werkt het groen verkoelend op warme zomerdagen.

Grondwater

Op basis van het Nationaal Water Model (2016) is de GHG > 2 m-mv (circa +3 m ten opzichte van NAP). Dit is bevestigd in het verkennend bodemonderzoek waarin grondwater is aangetroffen op 2,70 en 2,92 m-mv (circa +2,20 m ten opzichte van NAP). Tussen circa 50 cm en 250 cm-mv is sprake van een kleilaag, daaronder bevindt zich zand.

Drooglegging

Ter voorkoming van grondwateroverlast moet rekening worden gehouden met de droogleggingsvoorkeuren van het waterschap. Op basis van het AHN bedraagt het hoogteverschil tussen het maaiveld ter plaatse van het plangebied en het waterpeil in de omgeving circa 3 - 3,5 meter. Gelet op de GHG en dit verhang tussen maaiveld en oppervlaktewaterpeil is ter plaatse van het plangebied sprake van voldoende drooglegging. Bij de nadere uitwerking van het bouwplan wordt rekening gehouden met grondwateroverlast. Het vloerpeil moet 30 cm boven (openbaar) wegpeil liggen, het uiteindelijke (vloer)peil moet in overleg met de gemeente worden bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1265-ON01_0013.jpg"

Afbeelding 4.4: AHN omgeving plangebied

Infiltreren

Het ten behoeve van de ontwikkeling opgestelde beeldkwaliteitsplan is als inrichtingsvereiste opgenomen in de planregels, hiermee is de sterke afname van verharding met circa 2.575 m2 verharding geborgd. Als gevolg van de afname in verharding zal de mate van natuurlijke infiltratie van hemelwater (beperkt) toenemen. Bovendien worden rondom de parkeerkoffers hagen aangeplant en worden er op de centrale binnenplaats enkele bomen geplant. Deze vormen van groen zijn in staat water op te nemen en vast te houden. Daarbij hebben deze vormen van groen waterdoorlatende en luchtige grond nodig voor hun wortelpakketen, mogelijk moet hier grond voor worden aangevoerd. Hiermee verbeterd de waterdoorlatendheid van de grond en dus ook de infiltratie. Echter bevindt zich op enkele meters onder het maaiveld een kleilaag en is diepteinfiltratie slechte beperkt mogelijk. Dus hoewel de mogelijkheden tot infiltratie van hemelwater toenemen, en de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse zal verbeteren, is watercompensatie door middel van infiltratie niet mogelijk. Hemelwater moet daarom zo veel mogelijk binnen het plangebied geborgd worden. Dit sluit aan bij de gemeentelijke voorkeuren voor vasthouden en infiltreren van hemelwater ter plaatse. Dit wordt nader toegelicht in onderstaande paragraaf.

Wateropgave / -compensatie

Als gevolg van onderhavige ontwikkeling neemt de verharding ter plaatse van het plangebied af met circa 2.575 m2. Zoals voorgaand beschreven zal de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse van het plangebied onverminderd verbeteren.

Desalniettemin moet in het plan watercompensatie worden gerealiseerd voor de in de toekomstige situatie aanwezige verharding. Het plan voorziet in de toepassing van groene inpassing, groene daken en halfverharde parkeerplaatsen. Als gevolg hiervan neemt het verhard oppervlak af met circa 2.575 m2 (bestaand 4.500 m2 - toekomstig 1.925 m2). Op basis van het gemeentelijke beleid moet 43,6 mm per vierkante meter verharding worden gecompenseerd. In de toekomstige situatie moet derhalve worden voorzien in (1.925 m2 * 0,0436 =) 83,93 m3 waterberging.

Omdat (diepte)infiltratie slechts in beperkte mate mogelijk is ter plaatse van het plangebied moet water zo veel mogelijk worden vastgehouden tijdens en na een bui. Dit kan door het toepassen van infiltratiekratten onder parkeerplaatsen. Deze kratten moeten vertraagd leeglopen naar de openbare riolering met een terugslagklep. In de bestaande situatie ligt onder de Blankensteijn een gemengd riool, de gemeente is voornemens dit riool op termijn te vervangen voor een infiltratieriool. Door schoon hemelwater van verharding gescheiden op de perceelsgrens aan te bieden is het mogelijk om dit water te zijner tijd te laten infiltreren middels het infiltratieriool.

De wijze waarop de waterberging wordt gerealiseerd wordt nader uitgewerkt bij de uitwerking en finalisering van het bouwplan. Hierbij wordt onder andere gedacht aan het verlaagd realiseren van groen om hier excessief water op te vangen. Op voorhand wordt uitgegaan van het plaatsen van infiltratiekratten. Onderstaand wordt de haalbaarheid van deze oplossing uiteengezet.

Er moeten worden voorzien in de berging van (84 x 1.000 liter =) 84.000 liter water. Een standaard infiltratiekrat kan 150 liter water bergen en heeft een omvang van 60 x 60 x 40 cm. Er moeten derhalve 560 kratten geplaatst worden. Een krat heeft een oppervlakte van 0,36 m2. Op basis van figuur 4.2 is sprake van 744 m2 parkeerplaats. Wanneer 560 kratten als één laag worden aangebracht dan hebben deze een gezamenlijk oppervlakte van 560 x 0,36 m2 = 201,6 m2. Onder de te realiseren parkeerplaatsen is derhalve ruim voldoende ruimte voor het plaatsen van voldoende infiltratiekratten. Indien mogelijk wordt nóg minder verharding toegepast om op die manier minder watercompensatie noodzakelijk te maken. Binnen de planbegrenzing is voldoende ruimte om in deze watercompensatie te voorzien. Mogelijk kunnen de kratten worden geplaatst onder parkeerkoffer 1 of parkeerkoffer 2 + 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1265-ON01_0014.jpg"

Afbeelding 4.5: Optie infiltratiekratten

De kratten worden aangelegd op een wijze waardoor:

  • ze inspecteerbaar en onderhoudbaar zijn;
  • de toevoer is voorzien van bladvang/zandvang;
  • een overloop wordt gemaakt op de erfgrens voor overtollig regenwater.

In de overige planregels (9.1 Waarborging voldoende waterberging) van dit bestemmingsplan is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen enkel wordt verleend indien wordt voorzien in voldoende waterberging. Met dit artikel zijn de realisatie, en instandhouding, van voldoende waterberging geborgd. Hiermee is vastgelegd dat bovengenoemde 84 m3 waterberging (watercompensatie) in het plan wordt uitgewerkt.

Vast staat dat het plan aansluit bij het waterschapsbeleid en gemeentelijke beleid:

  • afvoer van hemelwater op gemengd rioolstelsel verminderd;
  • infiltratie van hemelwater ter plaatse neemt toe.

Geconcludeerd wordt dat voor dit bestemmingsplan sprake is van een compensatieplicht. In de planregels van dit bestemmingsplan is geborgd dat invulling wordt gegeven aan deze plicht. Desalniettemin zal de waterhuishoudkundige situatie als gevolg van onderhavig plan verbeteren en vormt het aspect water geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.3.4 Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan en hetgeen hierin mogelijk gemaakt sluit aan bij het waterschapsbeleid en gemeentelijk beleid met betrekking tot water. Het plan voldoet aan de uitgangspunten zoals gesteld in de uitgangspuntennotitie. Het aspect water vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.4 Erfgoed

4.4.1 Archeologie
4.4.1.1 Algemeen

Wet op de archeologische monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.

Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

4.4.1.2 Onderzoek

Het archeologische vooronderzoek bestaat uit een gecombineerd onderzoek, te weten een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 5 Archeologisch onderzoek behorend bij deze toelichting. De belangrijkste conclusies en aanbevelingen zijn hieronder weergegeven.

Ten behoeve van de voorgenomen ingrepen in het plangebied zal grondverzet plaatsvinden, waardoor de oorspronkelijke bodem en daarmee eventueel aanwezige archeologische resten in het gebied kunnen worden verstoord. Ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden is het onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met de eisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 4.0.

Uit het vooronderzoek is gebleken dat het plangebied een tweeledige verwachting heeft op het aantreffen van intacte archeologische waarden. Op basis van het ontbreken van intacte oeverwalafzettingen is sprake van een lage verwachting op het aantreffen van intacte archeologische waarden uit de periode Late Bronstijd tot en met de Vroege Middeleeuwen. Deze verstoringen kunnen tot een diepte van 180cm - Mv reiken.

De top van de oeverwalafzetttingen is verstoord geraakt door historische ingrepen in de ondergrond en de aanleg van historische bebouwing. De grote hoeveelheid puin in de ondergrond geeft aan dat mogelijk nog sprake is van (restanten van) funderingen van historische bebouwing in het plangebied, vanaf een diepte van 50cm - Mv, onder of tussen de funderingen van de huidige bebouwing of onder een ophogingspakket. Deze archeologische waarden hangen samen met de ontwikkeling van Hedel en de historische kern van het dorp.

Op basis van de onderzoeksresultaten is geadviseerd de sloop- en grondroerende werkzaamheden uit te laten voeren onder archeologische begeleiding. Het archeologisch onderzoek is voorgelegd aan de regioarcheoloog Rivierenland. De regioarcheoloog is akkoord met de conclusies en bevindingen van het onderzoek. Het besluit is genomen het selectieadvies (de aanbevelingen) uit het rapport in zijn geheel over te nemen. De sloop van de bestaande funderingen zal onder archeologische begeleiding plaatsvinden. De archeologische uitvoerder dient te werken volgens een door bevoegd gezag geaccordeerd Programma van Eisen (PvE) dat voldoet aan de richtlijnen voor archeologische bedrijven in Handboek archeologie Rivierenland.

4.4.1.3 Conclusie

Op basis van het archeologisch onderzoek is vastgesteld dat de sloop- en grondroerende werkzaamheden in het kader van de beoogde ontwikkeling onder archeologische begeleiding moeten worden uitgevoerd. Hiertoe dient een PvE opgesteld te worden dat wordt geaccordeerd door het bevoegd gezag. Hiermee wordt geborgd dat eventueel aanwezige archeologische waarden niet geschaad worden als gevolg van de ontwikkeling. In de planregels zijn hiertoe nadere eisen opgenomen met betrekking tot de vergunningverlening. Het aspect archeologie vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4.2 Cultuurhistorie
4.4.2.1 Algemeen

In de visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.

In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.

Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:

  • 1. werelderfgoed: de samenhang borgen en de uitstraling vergroten;
  • 2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: met focus op groei en krimp;
  • 4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
  • 5. en wederopbouw: het tonen van een tijdperk.
4.4.2.2 Onderzoek

De provinciale waardenkaart en de gemeentelijke monumentenlijst zijn geraadpleegd, op basis van deze bronnen wordt gesteld dat er geen monumenten aanwezig zijn in het plangebied.

4.4.2.3 Conclusie

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische gewaardeerde aspecten of monumenten aanwezig. De bebouwing in het plangebied is niet aangewezen als (rijks)monument en het betreffen geen (bijzondere) karakteristieke gebouwen. Daarnaast zijn ook in de (directe omgeving) geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Als gevolg van het onderhavige plan gaan geen cultuurhistorische waarden verloren en worden deze ook niet aangetast. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het voorliggende plan.

4.5 Flora en fauna

4.5.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplanwijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

4.5.2 Onderzoek

In het kader van de Wet natuurbescherming is door Ecoresult een Quickscan uitgevoerd, dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 6 Quickscan flora en fauna bij deze toelichting. De belangrijkste bevindingen zijn hieronder weergegeven.

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het dichtsbijzijnde onderdeel van de GNN betreft de Oeverzone van de Maas. Op circa 310 meter in zuidelijke richting van het plangebied. De aard en afstand van de ontwikkeling sluit het ontstaan van negatieve effecten uit. De Omgevingsverordening Gelderland wordt niet overtreden. Nadere toetsing aan de Omgevingsverordening Gelderland is niet van toepassing.

De planontwikkeling vindt niet plaats binnen een ganzenrustgebied en/of weidevogelgebied. Aangezien het plangebied buiten de begrenzing van het GNN ligt, is nadere toetsing aan de Omgevingsverordening Gelderland voor het aspect ganzenrustgebied en/of weidevogelgebied niet noodzakelijk. Vervolgstappen zijnde een ontheffing/vergunning is niet nodig.

Het dichtsbijzijnde Natura 2000 gebied is Vlijmens Ven, Moerputten en Bossche broek op 5,6 kilometer ten zuiden van het plangebied. Dit gebied heeft stikstofgevoelige habitats. Op 6,9 km ten noordwesten van het plangebied ligt Rijntakken. Dit Natura 2000 gebied heeft ook stikstofgevoelige habitats.

Door Lycens B.V. is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd. In Bijlage 7 Stikstofdepositieonderzoek is het onderzoek opgenomen. Hieruit blijkt dat voor de gebruiksfase en realisatiefase geen sprake is van stikstofdeposities op de omliggende Natura 2000-gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Daarom vormt het aspect stikstof in relatie tot Natura 2000 geen belemmering voor de realisatie van de vergunningverlening van de "omgevingsvergunning activiteit bouwen".

Soortenbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezet een beschermde vleermuis en grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een vaste (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Amfibieën bezetten geen voortplantingsplaats in het plangebied.

Vleermuizen

Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn jaarrond beschermd en mogen alleen met een ontheffing beschadigd of vernield worden en vleermuizen mogen alleen verstoord, verwond of gedood worden indien daarvoor een ontheffing is verkregen. Aanwezigheid van de vleermuizen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger) kon voor het plangebied niet worden uitgesloten. De sloopwerkzaamheden hebben mogelijk effect op aanwezige verblijfplaatsen. Nader onderzoek naar vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen werd noodzakelijk geacht. De bevindingen van het uitgevoerde nader onderzoek zijn beschreven in 4.5.3.

Vogels

Het plangebied is geschikt bevonden voor vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels met jaarrond beschermde nesten in gebouwen. Voor zowel de huismus als gierzwaluw zijn mogelijkheden in de bebouwing met pannendaken om vaste rust en verblijfplaatsen te herbergen. Tijdens het verkennend veldbezoek werden meerdere mussen aangetroffen binnen en in de directe omgeving van het plangebied. Om nesten van huismussen en gierzwaluwen in de bebouwing in het plangebied te kunnen vaststellen, werd specifiek vervolgonderzoek vereist. De bevindingen van het uitgevoerde nader onderzoek zijn beschreven in 4.5.3.

Het plangebied is potentieel geschikt bevonden voor vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels met niet jaarrond beschermde nesten. Vogels met niet jaarrond beschermde nesten (Categorie 5) zijn vogels die weliswaar vaak terugkeren naar plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan en die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Voor algemene vogels is het plangebied en de directe omgeving een geschikte voortplantingsplaats. Nesten van algemene vogels vallen alleen tijdens het broedseizoen onder de bescherming van de wet.

Grondgebonden zoogdieren

Grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet (opzettelijk) gedood worden. Om te voorkomen dat grondgebonden zoogdieren of amfibieën gedood worden, mogen ze weggevangen of verjaagd worden. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren gedood worden, dient een ontheffing van de verbodsbepalingen (doden) aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een Gedragscode. Indien gekozen wordt om te werken volgens een Gedragscode, dient voldaan te worden aan de gestelde eisen en voorwaarden. Eén van de voorwaarden is, dat gewerkt moet worden buiten de kwetsbare periode. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in het kader van de Wnb.

Het plangebied is enkel geschikt bevonden voor Nationaal beschermde soorten waarvoor in de provincie Gelderland een vrijstelling geldt. Negatieve effecten op deze soorten zijn niet op voorhand uit te sluiten, maar nader onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk. Wel geldt te allen tijde de zorgplicht.

Dagvlinders

Het plangebied herbergt geen geschikt habitat voor beschermde dagvlinders, zoals grote vos. Deze soort komt voor in vochtige bossen en boomgaarden en is afhankelijk van iep en enkele wilgensoorten als waardplant. Populaties zijn in het westen van Nederland (m.u.v. de duinen) niet aanwezig. De soort heeft een sterk zwevend karakter en waarnemingen rondom het plangebied hebben betrekking op zwervende exemplaren. Nader onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk.

Vaatplanten

Tijdens het verkennend veldonderzoek zijn geen beschermde planten aangetroffen. Daarnaast zijn er geen (oude) kalkmuren geschikt voor beschermde muurvegetatie in het plangebied. Binnen het plangebied is geen sprake van ecologisch beheerde terreinen of akkerreservaten, waardoor beschermde soorten vaatplanten als groot spiegelblokje en kartuitzer anjer zijn uit te sluiten. Nader onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk.

4.5.3 Nader onderzoek

Vanwege de potentiële geschiktheid van de bebouwing voor vaste rust- en/of voortplantingsplaatsen voor de huismus, gierzwaluw en vleermuis werd nader onderzoek noodzakelijk geacht. Dit nader onderzoek is uitgevoerd door Blom Ecologie in september 2022, de bijbehorende rapportage is opgenomen in Bijlage 8 Nader onderzoek flora en fauna.

Huismus

Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat in het onderzoeksgebied nesten van huismus aanwezig zijn. Hierbij zijn 18 huismusnesten aangetroffen buiten het plangebied. Tevens maakt het plangebied (in beperkte mate) onderdeel uit van het leefgebied, maar is er geen sprake van het wegnemen van essentiële onderdelen van het leefgebied. Ten gevolge van de beoogde ingreep, de sloop van bebouwing, wordt dit functioneel leefgebied niet weggenomen. Voor de huismus is geen ontheffing nodig.

Gierzwaluw

Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat in het onderzoeksgebied nesten van gierzwaluw aanwezig zijn. Hierbij zijn geen gierzwaluwnesten aangetroffen binnen het plangebied. Voor de gierzwaluw is geen ontheffing nodig.

Vleermuizen

Tijdens het onderzoek zijn 3 verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld. Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de woning aan de Blankensteijn 1 een functie heeft voor de gewone dwergvleermuis als zomer- en paarverblijfplaats. Deze verblijfplaatsen worden bij de beoogde ingreep, de sloop, weggenomen. Tevens maakt het plangebied (in beperkte mate) onderdeel uit van het leefgebied, maar is er geen sprake van het wegnemen van essentiële onderdelen van het leefgebied.

De beoogde ingreep leidt tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming art. 3.5, lid 2 (verstoren vleermuizen) en lid 4 (wegnemen 2 verblijfplaatsen). Er dient ten aanzien van gewone dwergvleermuis een ontheffing van de Wet natuurbescherming voorhanden te zijn alvorens de woning met vleermuisverblijfplaatsen gesloopt kan worden.

Parrallel aan voorliggend bestemmingsplan wordt een ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd voor de sloop van de woning Blankensteijn 1. Omdat het beoogde bouwplan uitsluitend mogelijk is wanneer deze ontheffing wordt verleend is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen welke bepaald dat de woning Blankensteijn 1 uitsluitend mag worden gesloopt indien de desbetreffende ontheffing wordt verkregen.

4.5.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanwege de aanwezigheid van vleermuizen een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is voor de sloop van de woning Blankensteijn 1. In de planregels zijn nadere eisen met betrekking tot de vergunningverlening voor de sloop van de Blankensteijn 1 opgenomen. Gelet op het belang van de ontwikkeling, de beperkte alternatieven, en de genomen mitigerende maatregelen is aannemelijk dat de ontheffing in het kader van de Wnb wordt verkregen. Het aspect ecologie vormt na het verkrijgen van de ontheffing geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

4.6 Rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai

4.6.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Wegverkeerslawaai

In de Wet Geluidshinder is bepaald dat iedere weg een geluidszone heeft. Een zone is in feite een akoestisch aandachtsgebied. De breedte van de zone wordt bepaald door het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied. Het binnen- en buitenstedelijke gebied is als volgt gedefinieerd:

  • Buitenstedelijk: het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied (binnen en buiten de bebouwde kom) binnen de zone van een autoweg of autosnelweg;
  • binnenstedelijk: het gebied binnen de bebouwde kom met uitzondering van de gebieden binnen de zone aan een autoweg of autosnelweg.

De volgende wegen zijn echter vrijgesteld aan een zone:

  • wegen, die liggen binnen een woonerf;
  • wegen, waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur.

De vraag of een perceel al dan niet binnen de bebouwde kom ligt is van feitelijke aard. Niet de plaats van het verkeersbord dat de bebouwde kom aangeeft, is bepalend, maar de aard van de omgeving.

De geluidszone ligt aan weerszijden van de weg. Aan het uiteinde van een weg loopt de zone door over een afstand gelijk aan de zonebreedte, met de breedte die zij had aan het einde van de weg. Bij verschillende zonebreedten van één weg, loopt het breedste zonnedeel door over een derde van de grootste zone-afstand en sluit dan met een loodlijn aan op de kleinere zone. Het akoestisch onderzoek richt zich op te verwachten geluidsbelasting op de geluidsgevoelige bestemmingen in de geluidszone.

De voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting afkomstig van wegverkeer bedraagt voor nieuwe woningen 48 dB. In bepaalde gevallen mogen hogere waarden worden toegepast. De maximale toegestane waarde bedraagt 63 dB in stedelijk en 53 dB in buitenstedelijk gebied. Bij vervangende bouw liggen deze maxima 5 dB hoger.

Vanwege de verwachting dat het wegverkeer op middellange termijn stiller wordt (betere uitlaat/stillere motoren), wordt op grond van artikel 110g van de Wet Geluidhinder een aftrek op rekenresultaten toegestaan alvorens te toetsen aan de wettelijke waarden. Deze aftrek bedraagt 5 dB voor wegen waarop met een snelheid van minder dan 70 km/uur wordt gereden. Voor wegen waar de representatieve snelheid voor lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt, bedraagt de aftrek op basis van artikel 110g Wgh (art 3.4 lid 1):

  • 4 dB voor situaties dat de geluidsbelasting zonder aftrek 110g Wgh 57 dB is;
  • 3 dB voor situaties dat de geluidsbelasting zonder aftrek 110g Wgh 56 dB is;
  • 2 dB voor andere waarden van de geluidsbelasting en 2 dB of meer voor wegen waarop 70 km/uur of meer wordt gereden.

Spoorweglawaai

Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

Industrielawaai

Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.

4.6.2 Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen industrieterreinen of spoorwegen gesitueerd, daarmee vormen zij geen belemmering voor de ontwikkeling. Door Buro Tideman is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de invloed van het wegverkeer, dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 9 Akoestisch onderzoek wegverkeer. Onderstaand zijn de bevindingen van het onderzoek samengevat.

De geluidbelasting op de gevel bedraagt maximaal 61 dB na aftrek van 5 dB op grond van art. 110g van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting voldoet daarmee niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor de beoogde woningen dient een hogere waarde tot maximaal 61 dB worden vastgesteld. Een voorwaarde voor het verlenen van een hogere grenswaarde is dat de geluidwering van de gevel zodanig hoog moet zijn dat een binnenwaarde van 33 dB wordt gegarandeerd. De geluidwering dient hiertoe rekenkundig te worden onderbouwd.

Parrallel aan voorliggend bestemmingsplan wordt een hogere waarde procedure opgestart. In de planregels is een regel opgenomen die bepaald dat bij de bouwaanvraag middels een (bouw)akoestisch onderzoek moet worden aangetoond dat een binnenwaarde van 33 dB wordt gegarandeerd.

4.6.3 Conclusie

Op basis van het akoestisch onderzoek is de vaststelling van een hogere waarde tot maximaal 65 dB noodzakelijk. Wanneer deze hogere waarde wordt vastgesteld vormt het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Algemeen

De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 derogatie heeft verleend.

NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:

  • < 1.500 woningen (netto) bij minimaal een ontsluitingsweg, met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • < 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
4.7.2 Onderzoek

NIBM-grens

Beoordeeld moet worden of het plan leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. In de bestaande situatie zijn in het plangebied woningen, kantoren en bedrijfsgebouwen gesitueerd. Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van 45 woonappartementen mogelijk. Dit aantal ligt ruim onder de NIBM-grens en onderhavig plan zal derhalve niet leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit

Beoordeeld moet wordt of ter plaatse van het plangebied sprake is van een luchtkwaliteit die geschikt is voor het beoogde gebruik, zijnde wonen. Op basis van afbeelding 4.6 en is de indicatieve luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied goed. De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het beoogde gebruik door woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1265-ON01_0015.jpg"

Afbeelding 4.6 Luchtkwaliteit ter plaatse van plangebied

4.7.3 Conclusie

Op basis van het voorgaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

4.8 Geur

4.8.1 Algemeen

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) geldt een maximale geurbelasting op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand voor veehouderijen ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object (zoals een woning) in vier situaties, deze zijn weergegeven in de volgende tabel.

  binnen bebouwde kom   buiten bebouwde kom  
concentratiegebieden   3,0 (in ou/m3)   14,0 (in ou/m3  
niet concentratiegebieden   2,0 (in ou/m3)   8,0 (in ou/m3)  

Tabel 1: Geurnormen

Voor veehouderijen met diercategorieën waarvoor geen emissiefactor is vastgesteld geldt op grond van artikel 4 van de wet een minimumafstand ten opzichte van een geurgevoelig object. Binnen de bebouwde kom is deze minimumafstand 100 meter en daarbuiten 50 meter. Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar gelden ook deze minimumafstanden.

Verder moet op grond van artikel 5 van de Wgv een minimale afstand tussen de gevel van een geurgevoelig object en de gevel van het dierenverblijf worden aangehouden. Deze afstand bedraagt ten minste 50 m voor objecten binnen de bebouwde kom en ten minste 25 m voor objecten buiten de bebouwde kom.

4.8.2 Onderzoek

Het plangebied ligt in het centrum van Hedel. In een straal van 50 meter rondom het plangebied liggen geen agrarische bedrijven met een geurcontour die over het plangebied ligt. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf bevindt zich op 390 meter ten noorden van het plangebied. Hiermee wordt voldaan aan de minimale afstandseis zoals beschreven in artikel 5 van de Wet geurhinder en veehouderij. Daardoor kan 'omgekeerd' ook gemotiveerd worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij woningen in het plangebied, er zijn immers geen agrarische bedrijven binnen 50 meter van het plangebied. Daarbij worden er geen bedrijven geschaad in hun bedrijfsvoering.

4.8.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Tabel 2: Richtafstanden VNG

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.

4.9.1 Onderzoek

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een Quickscan bedrijven en milieuzonering uitgevoerd door Lycens B.V. Het betreffende onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 10 Quickscan bedrijven en milieuzonering bij deze toelichting. Op basis van de beoordeling is geconcludeerd dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling. Ter plaatse van het plangebied zal sprake zijn van een 'goed woon- en leefklimaat' en de beoogde woningen hinderen bestaande bedrijven niet in de bedrijfsvoering en/of uitbreidingsmogelijkheden.

4.9.2 Conclusie

Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.10 Externe veiligheid

4.10.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

4.10.2 Onderzoek

Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart, het plangebied is middels blauwe omlijning aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1265-ON01_0016.jpg"

Afbeelding 4.7: Uitsnede risicokaart

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

De meest nabijgelegen BEVI-inrichting is op ruim 1.300 meter van het plangebied gesitueerd. Deze afstand is dermate groot dat deze bron geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

De meest nabijgelegen transportas is op circa 620 meter ten oosten van het plangebied gesitueerd. Deze spoorlijn is niet in het Basisnet opgenomen en vormt geen belemmering in het kader van externe veiligheid.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Op circa 1.750 meter ten westen van het plangebied is een buisleiding van de Gasunie gesitueerd. Deze afstand is dermate groot dat deze risicobron geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

4.10.3 Conclusie

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Algemeen

Om te bepalen of het plan geen negatieve effecten heeft op de lokale verkeers- en parkeersituatie, dient het effect van de ontwikkeling op het aantal verkeersbewegingen en de parkeerbehoefte te worden beschouwd. Om de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte te berekenen wordt gebruik gemaakt van kerncijfers van de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (381, december 2018)'. Daarnaast is het parkeerbeleid van de gemeente Maasdriel van belang. Het vigerende parkeerbeleid is vervat in de regeling 'Nota Parkeernormen 2020 gemeente Maasdriel'. Daarnaast is het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan parkeren 2018' van toepassing. Tot slot ligt het ontwerp bestemmingsplan 'Parapluherziening parkeren 2022' ten tijde van schrijven ter inzage. Volledigheidshalve wordt het hierin vervatte meegenomen in voorliggende beoordeling.

In de nota wordt de gemeente aangemerkt als 'niet stedelijk'. Tevens is bepaald dat voor de gehele gemeente Maasdriel de categorie 'rest bebouwde kom' dient te worden gehanteerd vanwege het gemiddelde autobezit wat gemiddeld 25% hoger ligt dan in de rest van Nederland.

4.11.2 Onderzoek
4.11.2.1 Verkeer

Bestaande situatie

In de bestaande situatie zijn in het plangebied verscheidene functies en activiteiten gevestigd. Blankensteijn 1 en Dreef 2 betreffen vrijstaande woningen. Dreef 2A betreft een sportschool c.q. fitnesstudio. Blankensteijn 3 betreft een fysiotherapiepraktijk, nummers 5 en 7 betreffen kantoren. Blankensteijn 9 en 11 betreft bedrijfsbebouwing met opslag van goederen. Onderstaand is een inschatting gemaakt van bestaande verkeersgeneratie van de gevestigde activiteiten en bedrijfsmogelijkheden.

Stedelijkheidsklasse: niet stedelijk, rest bebouwde kom  
Type bebouwing   Gem. per eenheid   Aantal eenheden   Totale generatie  
Vrijstaande woning   8,2   2 (stuks)   16,4  
Sportschool c.q. fitnesstudio   4,8   355 (m2)   17  
Fysiotherapiepraktijk   18,4   2 (behandelkamers)   36,8  
Kantoren (zonder balie)   8,75   270 (m2)   23,6  
Bedrijfsbebouwing (loods, opslag)   4,8   1.940 (m2)   93  
  Totaal   186,8  

Tabel 3: Verkeersgeneratie bestaande situatie

Op basis van bovenstaande tabel geldt voor de bestaande situatie en de daar geëxploiteerde activiteiten en functies een verkeerssituatie van circa 187 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Dit betreft een worstcasescenario, naar verwachting is het daadwerkelijke aantal motorvoertuigbewegingen lager.

Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt het verkeer ontsloten op de Blankensteijn. Verkeersbewegingen in de toekomstige situatie worden gegenereerd door de 45 huurappartementen.

Stedelijkheidsklasse: niet stedelijk, rest bebouwde kom  
Type bebouwing   Gem. per eenheid   Aantal eenheden   Totale generatie  
Huur, appartementen, midden/goedkoop   4,1   45   184,5  
  Totaal   184,5  

Tabel 4: Verkeersgeneratie toekomstige situatie

In tabel 4 is uitgegaan van een worstcasescenario van 6 motorvoertuigbewegingen per etmaal per wooneenheid. Gelet op de beoogde doelgroep van 1- en 2-persoonshuishoudens zal de daadwerkelijke verkeersgeneratie per wooneenheid lager zijn. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling neemt de verkeersgeneratie af met circa (184,5 - 187 =) 2,5 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De verkeerssituatie zal derhalve verbeteren. Het plan heeft leidt derhalve niet tot de afwenteling van negatieve verkeerseffecten.

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

4.11.2.2 Parkeren

De Nota Parkeernormen 2020 gemeente Maasdriel biedt ruimte voor maatwerk. Het toepassen van maatwerk kan wenselijk zijn in gevallen waarin de parkeernormen niet aansluiten bij het beoogde gebruik of indien de beschikbare ruimte voor parkeerplaatsen beperkt is. Maatwerk is alleen mogelijk indien gemotiveerd kan worden dat de van toepassing zijnde parkeernormen niet geschikt zijn voor het plan.

Voor onderhavig plan is een maatwerkoplossing passend vanwege de opzet van de woningen en het woonprogramma sociale huur, waarbij een lager autobezit van de bewoners een lagere parkeernorm motiveert. De binnenplaats biedt ruimte voor 64 parkeerplaatsen, hetgeen voldoende is voor een parkeernorm van 1,4 parkeerplaatsen per woning. Hiermee wordt aansluiting gezocht aan de norm van het CROW voor de tabel ‘huur-etage-midden/goedkoop’ in de categorie ‘Niet-stedelijk’. In de openbare ruimte is aan de Blankensteijn voorzien in 17 parkeerplaatsen, waarmee de totale met dit plan (nagenoeg) 1,8 parkeerplaats per woning wordt gerealiseerd.

Met dit aantal wordt voorzien in de parkeerbehoefte voor dit woonprogramma en zal geen parkeeroverlast ontstaan in de achterliggende woonbuurt. Ter onderbouwing van de parkeernorm van 1,4 kan het volgende worden aangegeven:

  • 1. Algemeen wordt erkend in Nederland dat het autobezit van bewoners van sociale huurwoningen lager dan gemiddeld in Nederland. In veel gemeenten is uit onderzoek gebleken dat het autobezit uitkomt op 0,8-1,2 (alle woningtypen). Het CROW adviseert om daarmee rekening te houden.
  • 2. Het klantpanelonderzoek van De Kernen laat zien dat 80% de één- en tweepersoonshuishoudens 1 auto heeft; 12% heeft geen auto. Op basis van deze meting zou een parkeernorm volstaan van 0,96 (Bijlage 11 Klantpanelenonderzoek De Kernen).
  • 3. De norm van 1,4 is conform de CROW-norm ‘huur etage-midden/goedkoop’ in Niet stedelijke omgeving. Het plan voldoet daarmee aan landelijk algemeen geaccepteerde normering.
  • 4. In de openbare ruimte aan de Blankensteijn is nog ruimte voor extra parkeerplaatsen. In het plan is voorzien in maximaal 17 parkeerplaatsen aan de Blankensteijn. Dit aantal komt op de 63 parkeerplekken die op eigen terrein worden gerealiseerd. Daarbuiten, op korte afstand (100 m) is naar schatting nog extra parkeercapaciteit van 10-20 auto’s aan de Blankensteijn.

Op basis van het bovenstaande voorziet het plan met 64 parkeerplaatsen op de binnenplaats en 17 parkeerplaatsen in de openbare ruimte in voldoende parkeergelegenheid om te voorzien in de parkeerbehoefte. Daarmee wordt gemotiveerd van het vigerende parkeerbeleid afgeweken. De parkeersituatie zal als gevolg van onderhavig plan niet verslechteren. Het aspect parkeren vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.11.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

4.12 Kabels en leidingen

4.12.1 Algemeen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

4.12.2 Onderzoek

Aardgastransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.

Hoogspanningsleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.

Rioolleidingen

De rioolleidingen leiden voor dit plan niet tot enige belemmering.

Watertransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.

Straalverbindingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen.

Kabels en niet planologisch relevante leidingen

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verplichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.

4.12.3 Conclusie

In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.

4.13 MER-toets

4.13.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of bestemmingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

4.13.2 Onderzoek

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Ook hoeft het plan gezien de aard en omvang niet beschouwd te worden als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld met activiteit D 11.2. Dit heeft vooral te maken met de volgende kenmerken:

  • Het bebouwd en verhard oppervlakte neemt door dit plan niet(wezenlijk) toe;
  • Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Hedel;
  • Het betreft de omzetting van een stedelijke bestemming, namelijk van centrum naar wonen. Het betreft dus niet de omzetting naar wonen van een niet-stedelijke bestemming zoals agrarisch (zonder bouwvlak),natuur of groen.

Geconcludeerd wordt dat het plan geen negatieve milieueffecten zal hebben.

4.13.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Plansystematiek

De in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Hoofdstuk 1

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Hoofdstuk 2

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • Afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • Specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • Afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • Wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Hoofdstuk 3

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Hoofdstuk 4

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel:

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

5.2.2.1 Wonen

De bestemming 'Wonen' is opgenomen voor het gehele plangebied. Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor onder andere woningen en bijbehorende bouwwerken bij woningen. Het wonen mag gecombineerd worden met een aan-huis-verbonden beroep. Daarnaast zijn ondergeschikt aan het hiervoor genoemde gebruik onder meer wegen en paden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en tuinen, erven en terreinen toegestaan. In de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Kostenverhaal

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad van Maasdriel verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.

Met onderhavig plan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De gemeente heeft een anterieure overeenkomst afgesloten met initiatiefnemer. In deze anterieure overeenkomst worden onder andere de plankosten verhaald. Voorafgaand aan de planologische procedure wordt ook de planschade-overeenkomst getekend. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.

6.2 Financiële haalbaarheid

Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten en er is geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. Ook voor de gemeente zijn er geen kosten aan dit plan verbonden. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 7 Vooroverleg, inspraak & procedure

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter inzage gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

7.1 Omgevingsdialoog

In het kader van de ontwikkeling is door initiatiefnemer een omgevingsdialoog georganiseerd. Om belanghebbenden/omwonenden in de gelegenheid te stellen de bouwplannen in te zien, zijn de bewoners van 45 adressen uitnodigt voor een inloopavond. Ook is er een advertentie in het lokale krantje geplaatst met een uitnodiging aan belangstellenden voor de inloopavond. Tijdens de inloopavond lagen de situatietekeningen, tekeningen van de gevels en de plattegronden ter inzage en was er gelegenheid tot het stellen van vragen. Een verslaglegging van de omgevingsdialoog is bijgevoegd als Bijlage 13 Omgevingsdialoog bij de toelichting. Uit de gevoerde omgevingsdialoog is naar voren gekomen dat de buurt/omgeving positief (enthousiast) is over het plan. Er heerst enige bezorgdheid over de bouwwerkzaamheden vanwege mogelijke overlast. Tijdens de bouwfase worden door de initiatiefnemer maatregelen genomen om overlast voor de omgeving te voorkomen. Voorliggend plan voldoet aan de eisen voor participatie.

7.2 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De in dit kader relevante instanties worden in kennis gesteld van dit bestemmingsplan. De opmerkingen van deze instanties worden in dit hoofdstuk verwerkt.

Provincie Gelderland

PM

Waterschap Rivierenland

PM

Omgevingsparticipatie

Op basis van de omgevingsdialoog en inloopavond wordt geconcludeerd dat er vanuit de omgeving geen bezwaar is tegen de beoogde ontwikkeling.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van dd voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon eenieder een zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.