direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ammerzoden herziening 2022, Uilecotenweg ong.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1250-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens om aan Uilecotenweg tussen nr. 6 en 8 te Ammerzoden een vrijstaande woning te realiseren. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit weiland.

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Ammerzoden' is het voornemen niet bij recht toegestaan. Daarnaast zijn er geen wijzigingsmogelijkheden opgenomen in het plan alsnog mogelijk te maken. Om het plan juridisch-planologisch te verankeren dient het bestemmingsplan herzien te worden. Voorliggend plan voorziet hierin. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch planologisch kader voor de gewenste ontwikkeling.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Ammerzoden en wordt begrensd door een mix aan functies gelegen aan de Uilecotenweg. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 2.240 m² en staat kadastraal bekend als gemeente Ammerzoden, sectie M, nummer 732. Op afbeelding 1.1 wordt de ligging en globale begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding, behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1250-VG01_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging en globale begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Bestemmingsplan Ammerzoden

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Ammerzoden'. Dit bestemmingsplan is op 1 maart 2012 vastgesteld door de raad van de gemeente Maasdriel. In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Agrarisch met waarden - landschaps- en cultuurhistorische waarden'. Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - landschaps- en cultuurhistorische waarden' is enkel een doelmatig gebruik van agrarische gronden toegestaan en is de realisatie van een (burger)woning niet toegestaan. Daarnaast heeft het plangebied de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - bebouwd gebied'. Afbeelding 1.2 geeft de verbeelding weer van het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1250-VG01_0002.png" Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingplan (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Paraplubestemmingsplan Parkeren 2018

Op 6 juni 2018 is voor het gehele grondgebied van de gemeente Maasdriel een partiële herziening met de naam 'paraplubestemmingsplan parkeren 2018' vastgesteld.

In het 'paraplubestemmingsplan parkeren 2018' is bepaald dat een omgevingsvergunning voor bouwen of veranderen van functie slechts wordt verleend als vaststaat dat voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de beleidsregels van het 'Mobiliteitsplan Maasdriel 2020' wordt gerealiseerd. De toets aan het 'Mobiliteitsplan Maasdriel 2020' is verder uitgewerkt in paragraaf 4.11 van deze toelichting.

Parapluherziening verkamering woningen 2020

Op 8 oktober 2020 zijn voor alle bebouwde kommen binnen de gemeente Maasdriel een partiële herziening met de naam 'Parapluherziening verkamering woningen 2020' vastgesteld.

In het 'Parapluherziening verkamering woningen 2020' is bepaald dat het gebruiken van woningen ten behoeve van huisvesting van meer dan een huishouden strijdig is met het bestemmingsplan. Op deze wijze wordt verkamering niet bij recht mogelijk.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Ammerzoden herziening 2022, Uilecotenweg ong." bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • bijlagen bij toelichting;
  • regels;
  • bijlagen bij regels;
  • verbeelding.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de plansystematiek en de opzet van de regels. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, de inspraak en de procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ammerzoden

Ammerzoden ligt in het zuiden van de Bommelerwaard, ten noorden van de Maas. Rondom het dorp ligt het cultuurlandschap van de Meersloot: een oude Maasarm die onderbroken wordt door de buitengracht van kasteel Ammersoyen.

De lagere komgronden bestonden uit onvruchtbare en zware klei en waren lastig begaanbaar. Ze dienden als hooiland en heel soms als weiland of waren in gebruik voor de wilgenteelt. Samen met Kerkdriel was Ammerzoden tot in de twintigste eeuw het centrum van de mandenmakerij in de Bommelerwaard. Van wilgentenen werden manden gevlochten. Andere inkomsten kwamen uit het ‘juin pellen’, uitjes pellen en schoonmaken voordat die werden ingelegd.

In de jaren ‘60 en ‘70 van de twintigste eeuw vond ruilverkaveling en bodemverbetering plaats en werden nieuwe wegen aangelegd, waaronder de N831 en de N832. De verbeterde economische situatie, de bevolkingsgroei en infrastructuur zorgde ervoor dat de Ammerzodense industrie en dienstverlening groeide en professionaliseerde.

2.2 Huidige situatie plangebied

Het plangebied betreft een weiland aan de rand van de woonkern Ammerzoden en maakt deel uit van de overgang van de bebouwde kom naar het buitengebied waarin een grote verscheidenheid aan functies is gelegen. Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een grasland dat gebruikt wordt ten behoeve van beweiding van rundvee van de rundveehouderij gelegen aan de Heiligenweg 13.

Het gebied wordt begrensd door een woonperceel (Uilecotenweg 6), een bedrijfsperceel met bedrijfswoning (Uilecotenweg 8 en 8a) en aan de achterzijde van het plangebied weilanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1250-VG01_0003.png"

Afbeelding 2.1: Luchtfoto bestaande situatie

2.3 Toekomstige situatie plangebied

Het voorliggende plan maakt de ontwikkeling van een vrijstaande woning mogelijk binnen het plangebied. De woning is gelegen op een perceel van circa 2.240 m2 met daarbinnen een bouwvlak van circa 180 m2. De bouwmogelijkheden binnen de bouwkavel sluit aan op de geldende regels uit het bestemmingsplan Ammerzoden (en bijvoorbeeld van toepassing zijn op de naastgelegen woning aan de Uilecotenweg 6).

De bouwkavel wordt zorgvuldig ingericht passend bij de bestaande landschapswaarden. Parkeren vindt plaats op eigen terrein, dit wordt nader toegelicht in paragraaf 4.11.

Ten westen van het plangebied, aangeduid met de gele pijl in afbeelding 2.2, is een strook weiland gelegen die vrijgehouden wordt ten behoeve van een mogelijke wijkontsluiting indien Ammerzoden Noord uitgebreid gaat worden. Deze strook valt buiten het voorliggende bestemmingsplan en zal onbebouwd blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1250-VG01_0004.png" Afbeelding 2.2: Beoogde situatie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1250-VG01_0005.png"

Afbeelding 2.3: Impressie beoogde situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van het van belang zijnde het ruimtelijk rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

In dit geval is geen sprake van een lokale ontwikkeling waarmee Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

In voorliggend plan wordt 1 nieuwe woning gerealiseerd. Dit zijn minder dan 11 woningen, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en de behoefte van de ontwikkeling niet aangetoond hoeft te worden. Daarmee kan geconcludeerd worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor het voorliggende plan.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied van de kern Ammerzoden en buiten het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de Groene Ontwikkelingszone (GO) of Natura 2000-gebieden. De omgevingsvisie stelt voor de realisatie van nieuwe woningen binnen de kern geen nadere regels. Het plan past daarmee binnen de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale woonagenda

De programmering van de woningbouw vraagt om (sub)regionale afstemming. De provincie Gelderland stelt dit ook als voorwaarde om nieuwe bouwplannen uit te kunnen voeren. In 2015 is een regionale woonagenda opgesteld. Hierin zijn verschillende thema's uitgewerkt tot actiepunten, zijnde een 'agenda' voor de komende jaren. Thema's zijn onder andere een regionaal afgestemd woningbouwprogramma, goede huisvesting voor arbeidsmigranten en statushouders, verbetering van de bestaande woningvoorraad en zorg gerelateerde woningen. Het regionale woningbehoeftenonderzoek Rivierenland is een van de onderzoeken die als onderlegger dienen voor de regionale woonagenda.

3.3.2 Regionale woningbouwprogrammering 2015-2025

Op 2 september 2016 is de regionale woningbouwprogrammering Rivierenland verschenen. De regionale woningbouwprogrammering is één van de thema's uit de Woonagenda regio Rivierenland.

De gemeenten van de regio Rivierenland hebben zich ingespannen om gezamenlijk een regionaal woningbouwprogramma 2015 – 2025 op te stellen. Hierbij zijn alle projecten geïnventariseerd en getoetst aan de kwalitatieve afspraken uit de woonagenda's. Het doel van de programmering is om voldoende woningaanbod voor de komende jaren te creëren.

In de woningbouwprogrammering is aangegeven dat in de regio Rivierenland een toevoeging van 10.500 woningen nodig is voor de periode 2015-2024. Voor de gemeente Maasdriel is een toevoeging van 1.100 woningen aangegeven in diezelfde periode.

3.3.3 Doorwerking plangebied

Het regionale woonbeleid vormt een kader om sturing te geven aan de bouw van nieuwe woningen. Omdat er met het plan slechts sprake is van het toevoegen van een enkele woning wordt doorverwezen naar het gemeentelijke beleid van de gemeente Maasdriel, hierin is ruimte voor zogenaamde 'niet projectmatige woningen' opgenomen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Maasdriel

De Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel (2011) betreft, zowel inhoudelijk als juridisch-planologisch een actualisatie van de gemeentelijke StructuurvisiePlus 2004-2015. De Structuurvisie voldoet aan de eisen die aan gemeentelijke structuurvisies gesteld worden in het kader van de Wet ruimtelijke ordening en vertaalt de nieuwste beleidsmatige visies en uitgangspunten door in een helder en leesbaar ruimtelijk beeld (het zogenaamde 'ruimtelijk casco'), met bijbehorend uitvoeringsprogramma (het 'projectenplan'). Op basis van het zogenoemde 'projectenplan' heeft het plangebied de specifieke aanduiding 'Uilecoten/Geelrijs'. Op basis van het 'ruimtelijk casco' heeft het plangebied de specifieke aanduiding 'Afweegbaar gebied voor dorpsuitbreiding'.

Het plangebied maakt onderdeel uit van de bestaande bebouwde kom en ligt daarmee binnen de bestaande bebouwingscontouren van deze kern. Het bouwinitiatief van één woning dient in maat en schaal te passen bij de bestaande karakteristieken in het bebouwingslint. De nieuwe woning vult een lege plek in het lint in en is daarom inpasbaar. Dit plan voldoet daarom aan de Structuurvisie gemeente Maasdriel.

3.4.2 Woningbouwprogramma 2021-2030

In april 2016 is het Woningbouwprogramma 2015-2025 vastgesteld. Tot 1 januari 2020 is 50% van de 1.063 woningen opgenomen in het woningbouwprogramma gerealiseerd. Om de woningbouwproductie in deze periode met een grote woningdruk op stoom te houden is op 10 december 2020 het Woningbouwprogramma 2021-2030 vastgesteld door de gemeenteraad van Maasdriel. De woningbouwopgave waaraan met het woningbouwprogramma 2021-2030 invulling wordt gegeven, komt voort uit de Regionale Woonagenda Rivierenland 2021-2030.

Voor de gemeente Maasdriel is in de regionale woonagenda bepaald dat er een opgave is om tussen de 700 en 1.250 woningen toe te voegen aan de woningvoorraad, om daarmee te kunnen voorzien in de geprognotiseerde vraag voor de komende tien jaar. Met het woningbouwprogramma 2021-2030 dat voorziet in de realisatie van 988 woningen, kan voor een substantieel deel voldaan worden aan de geprognotiseerde woningbehoefte voor de komende tien jaar.

Een deel hiervan is 'hard', dat wil zeggen dat ze op grond van een vastgesteld bestemmingsplan in voorbereiding zijn om op korte termijn van start te gaan of reeds al in uitvoering. De woningbouwplannen met de status ‘Z’ (zacht) zijn plannen in verschillende fases van voorbereiding.

Binnenkomende initiatieven worden getoetst naar wenselijkheid en aan een screening onderworpen. Hierbij wordt gekeken naar de behoefte in de verschillende kernen, naar de ruimtelijke kwaliteit van het plan en naar de toegevoegde waarde van een plan.

Planspecifiek

In dit plan wordt 1 nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd. De toevoeging valt daarom ruim binnen het woningbouwprogramma. Er wordt derhalve voldaan aan het gemeentelijk woningbouwprogramma gemeente Maasdriel.

3.4.3 Woonvisie Bommelerwaard 2021 - 2025

In juli 2021 is de Woonvisie Bommelerwaard 2021-2025 vastgesteld. Deze nieuwe visie is de opvolger van de visie die van 2016 tot 2020 van toepassing was, destijds was de visie vooral gerelateerd aan autonome groei. In de afgelopen jaren is de woningmarkt in rap tempo verandert, dit betekent dat ook de koers van de nieuwe Woonvisie anders is. De visie richt zich op 5 thema's die in onderstaande figuur zijn samengevat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1250-VG01_0006.png"

Afbeelding 3.1 De vijf centrale thema's in de Woonvisie 2021-2025

In de visie wordt beschreven dat de in de gemeente Maasdriel de komende 5 jaar circa 700 nieuwe woningen gebouwd moeten worden. Om de versnelling te realiseren willen de gemeente, naast de plannen die in het woningbouwprogramma zijn opgenomen, ook andere locaties onderzoeken. Deze locaties kunnen bijdragen aan versnelling van de woningbouw.

Daarbij stelt de gemeente in haar visie dat woningzoekenden voldoende keuze moeten hebben. Dit betekent een woningbouwopgave in alle kernen van de Bommelerwaard. Daarbij is het wenselijk om wijken en buurten te creëren met verschillende soorten woningen. Zowel wat betreft betaalbaarheid (prijsklasse, huur/koop) als de bewoning (ouderen, gezinnen, starters). Op basis van het woningbehoefte onderzoek in 2018 gaat de gemeente voor de komende jaren uit van het volgende woningbouwprogramma:

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1250-VG01_0007.png"

Afbeelding 3.2: Woningbouwprogramma gemeente Maasdriel

Doorwerking bestemmingsplan

Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van 1 vrijstaande woning. Gesteld kan worden dat het plan niet geheel aan de in de woonvisie gestelde differentiatie voldoet. Er worden geen (30%+15%=45%) sociale huurwoningen of betaalbare koopwoningen gerealiseerd. Gezien de geringen toevoeging van 1 woning is het logisch dat de differenatiatie niet haalbaar is.

In de omgeving van het plangebied zijn verschillende type woningen, de realisatie van 1 vrijstaande woning is een passende aanvulling op het bestaande aanbod.

3.4.4 Duurzaamheidsprogramma 2017-2020

Toetsingskader

In het coalitieakkoord staan de ambities van Maasdriel op het gebied van duurzaamheid op hoofdlijnen aangegeven. De ambities zijn nader uitgewerkt in het 'Duurzaamheidsprogramma 2017-2020, dat in juli 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het programma beschrijft de plannen en wensen van het gemeentebestuur.

In het programma zijn activiteiten en projecten geformuleerd, waarbij is aangegeven welke capaciteit en financiële middelen nodig zijn om deze uit te voeren in de komende jaren. De notitie geeft een concrete aanpak voor de belangrijkste duurzaamheidsthema's op het gebied van klimaat en energie in gemeente Maasdriel, namelijk;

  • het bevorderen van de opwekking van hernieuwbare energie;
  • het verduurzamen van de woningvoorraad;
  • duurzaam ondernemen;
  • anderen stimuleren;
  • het verduurzamen van de gemeentelijke organisatie.

Beoordeling

In dit duurzaamheidsprogramma zijn verschillende maatregelen opgenomen voor de periode 2017-2020. Deze korte termijn maatregelen dragen bij aan de ambities in het bestuursakkoord en maken de weg vrij voor meer maatregelen en meer regionale / intergemeentelijke samenwerking en dragen daarmee uiteindelijk bij aan de lange termijn visie: een duurzamere gemeente, die voldoet aan de wettelijke regelgeving op het terrein van duurzaamheid, waarin het prettig wonen, werken en recreëren is, nú en in de toekomst. De gemeente doet wat ze zelf kan en heeft daarbij een voorbeeldfunctie. Maasdriel is voor duurzaamheid. Met de ontwikkeling in onderhavig plangebied wordt een verdere stap gezet naar deze wens. Hieronder de voornaamste duurzame uitgangspunten:

  • de nieuwbouw wordt, conform huidige wetgeving, gasloos gebouwd en de toekomstige bewoners hierdoor reeds aangewezen zijn op het goed isoleren van de woning en het opwekken van duurzame energie uit zonnepanelen of zonneboiler;
  • het hemelwater van het percel en de woning zal in het gebied zelf opgevangen worden en zoveel mogelijk in het gebied infiltreren. Daarbij is sprake van een overschot aan waterbergende voorzieningen;
  • voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2020 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energie neutrale gebouwen (BENG). BENG vloeit voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD (Energy Performance of Buildings Directive).

Conclusie

Het aspect duurzaamheid is in onderhavig bestemmingsplan gewaarborgd.

3.4.5 Conclusie

Uit het gemeentelijk beleid blijkt dat het planvoornemen past binnen de gemeentelijke structuurvisie en het woningbouwprogramma van de gemeente Maasdriel. Het planvoornemen voldoet daarmee aan het ruimtelijke beleid van de gemeente Maasdriel.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

4.1 Bedrijven en milieuzonering

4.1.1 Algemeen

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

4.1.2 VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn

4.1.3 Beoordeling

Ten behoeve van het aspect bedrijven en milieuzonering is in september 2021 door Lycens een quickscan uitgevoerd. Hieronder volgt een deel van de quickscan, voor de gehele rapportage wordt verwezen naar Bijlage 1.

Quickscan bedrijven en milieuzonering

Type gebied: gemengd gebied

De omgeving van het plangebied wordt getypeerd als gemengd gebied doordat er verschillende soorten functies in het gebied zijn. Deze functies worden met het onderhavige plan niet gewijzigd en in de beoogde situatie zal eveneens geen sprake zijn van rustige woonwijk. Om die reden mag richtafstand worden verkleind en wordt de kortste richtafstand aangehouden ten aanzien van milieubelastende activiteiten.

Milieubelastende activiteit of milieuhindergevoelige functie

De te realiseren woning betreft geen milieubelastende activiteit. Er hoeft derhalve niet te worden getoetst of omliggende milieugevoelige functies (milieu)last ondervinden van het onderhavige plan. Het onderhavige plan betreft wel een milieuhinder gevoelige functie. Er moet daarom worden beoordeeld of ter plaatse van het plangebied sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' en of omliggende milieubelastende activiteiten in de bedrijfsvoering worden belemmerd.

Nabijgelegen milieubelastende activiteiten

Om te kunnen beoordelen of er sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' en of omliggende milieubelastende functies in de bedrijfsvoering worden belemmerd zijn in de navolgende tabel alle nabijgelegen (milieubelastende) activiteiten weergegeven. Deze functies zijn in beeld gebracht op basis van het vigerende bestemmingsplan, luchtfoto's, streetview, kamer van koophandel en indien noodzakelijk vergunningen.

In tabel 2 zijn de in de omgeving gelegen activiteiten opgenomen met de feitelijke afstand tussen de betreffende activiteit en onderhavig plan. Daarnaast is de bijbehorende richtafstanden conform de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' ernaast gezet. De bijbehorende categorieën zijn weergegeven in tabel 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1250-VG01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1250-VG01_0009.png"

Uilecotenweg 8

Op basis van het bestemmingsplan zijn bedrijven toegestaan tot maximaal categorie 2 met een bijbehorende milieuafstand van 10 meter (met 1 stap verkleind vanwege 'gemend gebied'), dan wel bestaande bedrijven met een hogere categorie. De afstand vanaf:

  • 1. de bestemming 'Bedrijf' tot aan het bestemmingsvlak 'wonen' van onderhavig plan bedraagt circa 15 meter;
  • 2. de bestemming 'Bedrijf' tot aan het bouwvlak in onderhavig plan bedraagt minimaal 30 meter.
  • 3. het bouwvlak binnen de bestemming 'Bedrijf' tot aan het bouwvlak in onderhavig plan bedraagt circa 50 meter.

Aan Uilecotenweg 8 is in de huidige situatie een kiemgroenten kwekerij in de vorm van een taugé kwekerij gevestigd, conform de uitspraak van de RvS inzake het bestemmingsplan Ammerzoden Noord betreft dit een groothandel in groenten en fruit en er worden hobbymatig paarden gehouden.

Taugé wordt in gebouwen gekweekt in een donkere omgeving zodat de witte kleur blijft behouden. Een vergelijkbare kweekmethode (kiemgroenten) betreft een witlofkwekerij. De bedrijvenlijst kent voor een dergelijke kweekmethode een grootste afstand van 30 meter voor de milieu-elementen geur en geluid (met één stap verkleind 10 meter) (categorie 2). De bedrijvenlijst kent voor een groothandel in groenten en fruit een met 1 stap verkleinde afstand van 30 meter voor gevaar en van 10 meter voor geur en geluid (categorie 3.1). De afstand vanaf het bestemmingsvlak 'Bedrijf' tot aan het bouwvlak binnen het plangebied bedraagt minimaal 30 meter waardoor aan de richtafstand wordt voldaan.

Afstanden uit het Activiteitenbesluit c.q. Wet milieubeheer (i.c.m. de Wet geurhinder en veehouderij) gelden uitsluitend voor respectievelijk meldingsplichtige en vergunningsplichtige inrichtingen. Van een dergelijke inrichting is sprake indien dierenverblijven voor het houden van 5 paarden of meer aanwezig is. Indien minder dieren worden gehouden is sprake van het hobbymatig houden van dieren. Uilecotenweg beschikt niet over een geaccepteerde melding op grond van het activiteitenbesluit dan wel een milieuvergunning op grond van de Wet milieubeheer. Bovendien is binnen de vigerende bestemming 'Bedrijf' het exploiteren van een agrarische inrichting niet toegestaan. Het betreft derhalve het hobbymatig houden van dieren waardoor de afstanden op grond van het Activiteitenbesluit c.q. Wet milieubeheer niet gelden.

In het kader van een goed woon- en leefklimaat kunnen de afstanden uit de VNG-publicatie worden gehanteerd. Voor een paardenfokkerij geldt een grootste richtafstand voor geur van 30 meter (met één stap verkleind vanwege 'gemengd gebied'). De afstand vanaf de grens van het bestemmingsvlak 'Bedrijf' (tevens de grens van de paardenbak) tot aan het bouwvlak in onderhavig plan bedraagt minimaal 30 meter. De richtafstand wordt derhalve niet overschreden.

Uilecotenweg 7

Op het adres Uilecotenweg 7 is een champignonkwekerij gevestigd. Het is niet bekend of sprake is van een kwekerij met mestfermentatie, daarom wordt uitgegaan van deze bedrijfscategorie. Conform de VNG-publicatie bedragen de richtafstanden (met één stap verkleind vanwege 'gemengd gebied') 50 meter voor geur en 10 meter voor geluid.

Geur

De afstand voor geur is gebaseerd op de mestfermentatie. Mestfermentatie bij champignonkwekerijen vindt plaats in de bedrijfsbebouwing. De bedrijfsbebouwing mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden geplaatst. Mogelijkheden om nieuwe (bouw)activiteiten buiten dit bouwvlak aan de zijde van de te realiseren woning te ontplooien zijn niet aanwezig omdat dit op basis van het bestemmingsplan niet is toegestaan en omdat nieuwe c.q. uitbreidingsactiviteiten reeds worden belemmerd door woonbestemmingen van derden (woningen aan Uilecotenweg 6 en 9). De afstand tot aan het bouwvlak van onderhavig plan wordt om deze reden niet gemeten vanaf de grens van de bestemming maar vanaf het bouwvlak van de bedrijfsbestemming. Deze afstand bedraagt circa 63 meter. De afstand van bestemming- tot bestemmingsgrens bedraagt daarnaast minimaal 50 meter. De richtafstanden worden derhalve niet overschreden.

Heiligenweg 13

Aan heiligenweg 13 is een melkveehouderij gelegen. Omdat geurafstanden tussen veehouderijbedrijven en gevoelige objecten is geregeld in het Activiteitenbesluit wordt het aspect geur in dit geval niet getoetst aan de VNG-publicatie maar aan de afstanden uit het Activiteitbesluit. De overige afstanden worden wel getoetst aan de VNG-publicatie. Daarnaast heeft de gemeente Maasdriel een Geurverordening voor het eigen grondgebied vastgesteld.

Activiteitenbesluit & Geurverordening

De afstand vanaf een dierenverblijf tot aan een geurgevoelig object in de bebouwde kom moet op grond van het Activiteitenbesluit minimaal 100 meter bedragen. Deze afstand is in de gemeentelijke geurverordening verkleind tot 50 meter. Conform het bestemmingsplan mogen gebouwen (en dus dierenverblijven) uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Er dient derhalve te worden gemeten vanaf het bouwvlak. Omdat een deel van de stal reeds buiten het bouwvlak is gelegen dient ook vanaf deze stal te worden gemeten. De afstanden bedragen respectievelijk circa 105 en 113 meter. De afstand op grond Geurverordening wordt niet overschreden.

De aan te houden afstanden vanaf de mestsilo's & -platen en voerkuilen bedragen op grond van het Activiteitenbesluit respectievelijk 50 en 25 meter. Deze bouwwerken mogen ook buiten het bouwvlak worden gerealiseerd. De afstand vanaf de bestemmingsgrens tot aan het bouwvlak in onderhavig plan bedraag circa 65 meter. De minimaal aan te houden afstanden op grond van het Activiteitenbesluit worden derhalve niet overschreden.

Eventuele uitbreidingswensen van de veehouder buiten de huidige bestemmingsplan mogelijkheden worden daarnaast reeds belemmerd door het geurgevoelige object (woning) aan Uilecotenweg 6.

VNG-publicatie

De grootste afstand van de overige milieuelementen bedraag volgens de VNG-publicatie 10 meter (met één stap verkleind). Deze richtafstand wordt niet overschreden.

Heiligenweg 15, 19 en 21

In tabel 2 is af te lezen dat ruimschoots aan de richtafstand wordt voldaan. Daarnaast worden deze bedrijven reeds door gevoelige objecten van derden belemmerd.

4.1.4 Conclusie

Op basis van deze quickscan kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van de in de nabijheid gelegen milieubelastende activiteiten aan de richtafstanden kan worden voldaan. Het uitvoeren van nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Ter plaatse van onderhavig plan kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd en onderhavig plan vormt geen belemmering voor de bedrijfsvoering van omliggende milieubelastende activiteiten. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavig plan.

4.2 Wet geurhinder en veehouderij

4.2.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Voor diercategorieën waarvan de geuremissiefactor per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor dieren zonder geuremissiefactor, zoals melkkoeien en paarden, gelden minimaal de volgende aan te houden afstanden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2013 zijn veel veehouderijen onder de werkingssfeer van dit besluit komen te vallen. In het Activiteitenbesluit is voor geurhinder van veehouderijen hetzelfde beoordelingskader opgenomen als in de Wgv.

Op basis van de Wgv is de gemeente bevoegd af te wijken van de reguliere normen van de Wgv en voor het eigen grondgebied afwijkende geurnormen vast te stellen. De gemeente Maasdriel heeft hier gebruik van gemaakt door een eigen geurverordening vast te stellen.

4.2.2 Beoordeling

De woning in het plangebied betreft een geurgevoelig object als bedoeld in de Wgv. Er dient derhalve beoordeeld te worden of in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven niet belemmerd worden als gevolg van de nieuwe woning. Andersom dient ook beoordeeld te worden of ter plaatse van de nieuwe woning een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden.

Binnen een straal van 1 km van het plangebied zijn diverse agrarische bedrijven aanwezig. Omdat rondom het plangebied reeds andere geurgevoelige objecten zijn gelegen die belemmerend werken op omliggende agrarische bedrijven vormen de nieuwe woning geen belemmering voor deze bedrijven.

Andersom is ook gebleken dat ter plaatse van de nieuwe woning een goed 'woon- en leefklimaat' gerealiseerd kan worden. Hiervoor is het agrarische bedrijf aan Heiligenweg 13 bepalend, deze is in paragraaf 4.1.3 nader toegelicht. In die toelichting staat aangegeven dat er voldoende ruimte aanwezig is tussen de woning en het agrarische bedrijf waardoor een goed 'woon- en leefklimaat' gerealiseerd kan worden.

4.2.3 Conclusie

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.3 Geluid (Wet geluidhinder)

4.3.1 Wet geluidhinder

Wanneer in een plan nieuwe geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, stelt de Wet geluidhinder (Wgh) de verplichting de geluidsbelasting op de nieuwe woningen ten gevolge van omliggende wegen in beeld te brengen. Deze geluidsbelasting mag de voorkeursgrenswaarde niet overschrijden.

In artikel 76 Wgh is aangegeven dat bij woningen binnen een geluidzone van een weg moet worden aangetoond of wordt voldaan aan de hoogst toelaatbare waarde van 48 dB. In artikel 100a Wgh is aangegeven dat voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van woningen een hogere waarde kan worden vastgesteld met een maximale verhoging van 5 dB.

In de Wgh zijn regelingen opgenomen ten behoeve van geluid in de omgeving afkomstig van de drie geluidsbronnen wegen (met uitzondering van rijkswegen), spoorwegen (met uitzondering van hoofdspoorwegen) en industrielawaai. Deze geluidsbronnen hebben een geluidzone. Bij plannen waarbij binnen deze geluidszones een geluidsgevoelig object mogelijk wordt gemaakt, of een uitbreiding plaatsvindt van een geluidsgevoelig object dient de geluidbelasting op dit object te worden getoetst. Voor voorliggend plan is alleen de geluidsbron wegverkeerslawaai relevant.

Volgens artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) liggen rond diverse wegen (met uitzondering van Rijkswegen) geluidszones. Deze geluidszones liggen in ieder geval boven en onder de wegen en in de volgende stroken langs de wegen:

Aantal rijstroken   Weg binnen stedelijk gebied   Weg buiten stedelijk gebied of auto (snel)weg  
1 of 2   200 meter   250 meter  
3 of 4   350 meter   400 meter  
5 of meer   350 meter   600 meter  

De afstand wordt gemeten aan weerszijde van de weg vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste strook. Wegen in een woonerf of waarvoor een maximale snelheid geldt van 30 km/uur hebben geen geluidzone.

4.3.2 Beoordeling
4.3.2.1 Wegverkeerslawaai

Het plangebied is gelegen aan een 30 km/uur-wegen, die volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geen zone heeft. Om die reden is een onderzoek niet noodzakelijk. Echter wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening de geluidsbelasting ten gevolge van die 30 km/ uur-weg berekend. De resultaten worden getoetst aan de grenswaarde uit de Wgh.

Ten behoeve van wegverkeerslawaai is er tweemaal door Akoestisch buro Tideman een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieronder volgt een deel van de onderzoeken, voor de gehele rapportage wordt verwezen naar Bijlage 2 en Bijlage 3.

Akoestisch onderzoek

Het bouwblok valt buiten de hinderzones van omliggende bedrijven. De Uilecotenweg zelf betreft een weg met een 30 km/u regime en heeft geen zone zoals bedoeld in de Wet Geluidhinder.

De geluidbelasting op het plan wordt voornamelijk bepaald door het komen en gaan van verkeer van en naar het bedrijf Champoord waar de beide locaties zich aan weerszijden van het plan bevinden.

De geluidbelasting is opgenomen als gevolg van het verkeer over alle wegen samen. De geluidbelasting bedraagt maximaal 53 dB zonder 5 dB aftrek ex artikel 110G. Met een standaardgeluidwering zoals deze wordt vereist in het Bouwbesluit van Ga;k=20 dB wordt voldaan aan de binnenwaarde van 33 dB. De geluidbelasting op het plan is lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet Geluidhinder. Het aspect geluid is geen beletsel voor het wijzigen van de bestemming tot een woonfunctie.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van onderhavig plan.

4.3.2.2 Railverkeerslawaai

In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig, het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de wettelijke geluidszone een spoorweg. Het aspect railverkeerslawaai vormt geen belemmering.

4.3.2.3 Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein. Ook ligt het niet binnen een hinder contour van een omliggend bedrijf (zie paragraaf 4.1 Bedrijven en milieuzonering). Het aspect industrielawaai vormt dan ook geen belemmering.

4.3.3 Conclusie

De Wgh vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. De gemeten geluidsbelasting zal geen belemmeringen vormen voor de binnenwaarde gezien deze conform het bouwbesluit al voldoen aan het minimum. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.4 Bodem

4.4.1 Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit (de grond is als agrarische grond in gebruik geweest) past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Bovendien dient op basis van het bouwbesluit altijd een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien een woning wordt gerealiseerd.

Omdat in onderhavig plan een woning wordt gerealiseerd en de bestemming wordt gewijzigd van agrarisch naar een gevoeliger woonbestemming is het noodzakelijk om aan te ronden dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de toekomstige woonfunctie. Ten behoeve van onderhavig plan is dan ook een bodemonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf is de conclusie van het onderzoek weergegeven. De gehele rapportage is als bijlage opgenomen.

4.4.2 Beoordeling

Ten behoeve van het onderhavige plan is gedurende november 2021 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Lycens BV. Hieronder volgt een deel van de quickscan, voor de gehele rapportage wordt verwezen naar Bijlage 4.

Conclusie verkennend bodemonderzoek

De opzet van het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er, ons inziens, milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de planologische procedure, aanvraag omgevingsvergunning en de geplande herontwikkeling van de locatie.

De gestelde hypothese dat de locatie als "onverdacht" beschouwd kan worden ten aanzien van chemische parameters is niet juist gebleken op basis van de aangetoonde licht verhoogde concentratie aan barium in het grondwater. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft echter een representatief beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Bovendien vormt de licht verhoogde concentratie aan barium in het grondwater geen belemmering voor het toekomstige gebruik van de onderzoekslocatie.

De gestelde hypothese dat de locatie als "verdacht" beschouwd kan worden ten aanzien van bestrijdingsmiddelen in de toplaag is niet juist gebleken. Uit de chemische analyse blijkt dat in de toplaag van de onderzoekslocatie geen parameters van bestrijdingsmiddelen verhoogd zijn aangetoond.

4.4.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Algemeen

De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 derogatie heeft verleend.

NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:

  • < 1.500 woningen (netto) bij minimaal een ontsluitingsweg, met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • < 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
4.5.2 Beoordeling

Met de realisatie van 1 woning wordt bovenstaande norm niet overschreden. De luchtkwaliteit wordt 'niet in betekende mate' verslechterd. Daarmee voldoet het plan aan de gestelde eisen uit de 'Wet luchtkwaliteit'.

4.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

4.6.2 Beoordeling

Met behulp van de risicokaart is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn. In figuur 4.2 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1250-VG01_0010.png"

Afbeelding 4.2: plangebied (aangeduid met een ster) in de Risicokaart (www.risicokaart.nl)

In de omgeving van het plangebied zijn 2 mogelijke risicobronnen aanwezig, namelijk:

  • Op circa 550 meter van het plangebied bevindt zich een opslag van gevaarlijke stoffen. Dit betreft het bedrijf Alabastine Holland wat een handelsbedrijf in klusmaterialen is. Gezien de grote afstand tussen het plangebied en dit bedrijf behoeft deze risicobron geen nadere aandacht.
  • Op circa 720 meter is een pijpleiding gelegen met een diameter van 168,3 mm en een werkdruk van 80 bar. Voor deze leiding gelden de afstanden 70 meter met betrekking tot de 100% letaliteitsgrens en 95 meter tot de 1% letaliteitsgrens. Gezien de grote afstand tussen het plangebied en dit bedrijf behoeft deze risicobron geen nadere aandacht.

Bij elk van deze externe factoren ligt het plangebied ruimschoots buiten de betreffende veiligheidscontour of het invloed gebied.

4.6.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit plan.

4.7 Kabels en leidingen

4.7.1 Algemeen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

4.7.2 Onderzoek

Aardgastransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.

Hoogspanningsleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.

Rioolleidingen

De rioolleidingen vormen geen belemmeringen voor dit plan.

Watertransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.

Straalverbindingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen.

Kabels en niet planologisch relevante leidingen

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verlichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.

4.7.3 Conclusie

In en nabij het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachting. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.

4.8 Flora en fauna

4.8.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

4.8.2 Beoordeling

De plan-specifieke beoordeling is opgedeeld in twee onderdelen: soortbescherming en gebiedsbescherming. Hieronder wordt elk onderdeel afzonderlijk besproken.

Soortbescherming

Op basis van de uitgevoerde quickscan Ecologisch onderzoek (zie Bijlage 5) kunnen weliswaar beschermde soorten voorkomen, maar overtredingvan de Wet natuurbescherming kan worden voorkomen door eenvoudige maatregelen te treffen. Zo dient er buiten het algemene broedseizoen (globaal van 15 maart tot 15 juli) gewerkt te worden of dient er in het broedseizoen een broedvogelcontrole uitgevoerd te worden. Voor de te verwachten algemeen voorkomende amfibieën en zoogdieren, waarvoorbij ruimtelijke ontwikkeling een vrijstelling geldt voor het verstoren en het vernietigen van vaste verblijfplaatsen, dient er rekening gehouden teworden met de Algemene Zorgplicht. Om hieraan te voldoen kunnen deze dieren worden weggevangen en op een veilige plek worden losgelaten en kan er rekening worden de kwetsbare periode van deze dieren.

Gebiedsbescherming

Het plangebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk, de Groene ontwikkelingszone of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone geen externe werking kent. Een negatief effect op Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen activiteiten is niet te verwachten vanwege de geringe schaal van het voornemen en de relatief grote afstand tot Natura 2000-gebieden. Om hier toch volledige zekerheid over te hebben is er een stikstofonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 6).Uit dit onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Er ontstaan bij dit voornemen namelijk geen deposities hoger dan 0,00 mol/ha/j. Significant negatieve effecten zijn daarmee uitgesloten. De berekeningen zijn uitgevoerd met AERIUS Calculator 2021.

Ten behoeve van het aspect flora en fauna is in november 2021 door Lycens een quickscan ecologie uitgevoerd. Hieronder volgt de conclusie. Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar bijlage Bijlage 5.

Quickscan ecologisch onderzoek

De voorgenomen activiteiten worden gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Gelderland een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'vangen' en het 'opzettelijk beschadigen en vernielen van de rust- en voortplantingsplaats', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Beschermde soorten mogen niet opzettelijk gedood worden. Voor beschermde soorten waarvoor die vrijstelling niet geldt, is een ontheffing vereist om ze te mogen doden en om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te beschadigen en te vernielen.  In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.

Gebiedsbescherming

Het plangebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk, de Groene ontwikkelingszone of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone geen externe werking kent. Een negatief effect op Natura 2000-gebieden, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, is niet te verwachten vanwege de geringe schaal van het voornemen en derelatief grote afstand tot een Natura 2000-gebieden. Om hier toch volledige zekerheid over te hebben is er een stikstofonderzoek uitgevoerd(zie Bijlage 6). Uit dit onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Er ontstaan bij dit voornemen namelijk geen deposities hoger dan 0,00 mol/ha/j. Significant negatieve effecten zijn daarmee uitgesloten.

Soortenbescherming

Op basis van de uitgevoerde quickscan Ecologisch onderzoek (zie Bijlage 5) kunnen weliswaar beschermde soorten, maar overtreding van de Wet natuurbescherming kan worden voorkomen door eenvoudige maatregelen te treffen. Zo dient er buiten het algemene broedseizoen (globaal van 15 maart tot 15 juli) gewerkt te worden of dient er in het broedseizoen een broedvogelcontrole uitgevoerd te worden. Voor de te verwachten algemeen voorkomende amfibieën en zoogdieren waarvoorbij ruimtelijke ontwikkeling een vrijstelling geldt voor het verstoren en het vernietigen van vaste verblijfplaatsen, dient er rekening gehouden teworden met de Algemene Zorgplicht. Om hieraan te voldoen kunnen deze dieren worden weggevangen en op een veilige plek worden losgelaten en kan er rekening worden de kwetsbare periode van deze dieren.

4.8.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna levert geen belemmeringen op. In het kader van soortbescherming kunnen overtredingen worden voorkomen door maatregelen te treffen zoals het werken buiten kwetsbare perioden (broedseizoen), een broedvogelcontrole te laten uitvoeren en aan te treffen amfibieën en zoogdieren over te plaatsen naar een veilige omgeving buiten het plangebied. Van significant negatieve effecten opNatura 2000-gebieden is geen sprake. De afstand tot Natura 2000-gebieden is daarvoor te groot. Dit wordt bevestigd door een uitgevoerd stikstofonderzoek waarbij er geen deposities op Natura 2000-gebieden zijn geconstateerd.

4.9 Erfgoed

De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Deze wet is niet gericht op de bescherming van vermoedelijk archeologische waarden, maar wel op de bescherming van monumenten, vindplaatsen en de vondsten. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2019 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

4.9.1 Archeologie

Ten behoeve van het aspect archeologie is in november 2021 door Lycens een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Hieronder volgt de conclusie, voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar bijlage Bijlage 7.

Onderzoek

Het plangebied ligt op een oude stroomgordel van de onbedijkte Maas, die actief was tussen ca. 235 - 1280 na.Chr. Rond de 11e eeuw is op de oeverwal het dorp Ammerzoden ontstaan. Voor de oeverafzettingen geldt een hoge verwachting voor archeologische resten vanaf de laat-romeinse tijd tot de late middeleeuwen. Eventuele archeologisch relevante niveaus voor oudere periodes zijn zeer waarschijnlijk geërodeerd door de rivier. De archeologische verwachting voor de nieuwe tijd is laag vanwege het gebruik als weide/akkergrond in deze periode.

De archeologische verwachting is getoetst aan de hand van een karterend booronderzoek. Daarbij is een laagopeenvolging van oeverwalafzettingen op beddingzand aangetroffen. Er zijn geen bewoonbare niveaus gezien in de oeverafzettingen. Ook zijn geen cultuurlagen of archeologische indicatoren gezien tijdens het veldonderzoek. De archeologische verwachting kan daarom voor alle periodes worden bijgesteld naar laag.

Op basis van de resultaten van het hier gerapporteerde onderzoek wordt geadviseerd het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen plannen.

Tijdens het karterende onderzoek zijn geen aanwijzingen gezien voor de aanwezigheid van archeologische resten binnen het plangebied, waardoor de archeologische verwachting voor alle periodes naar laag is bijgesteld.

Ook in een vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

De boringen zijn uitgevoerd tot een diepte van 2 meter, op basis daarvan kan gesteld worden dat tot die diepte er geen archeologische verwachtingen aanwezig zijn. Ten behoeve van mogelijke archeologische waarden die dieper zijn gelegen dan 2 meter is de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' opgenomen.

4.9.2 Cultuurhistorie

De wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden met cultuurhistorie. Sinds 1 januari 2012 is een cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Het gaat daarbij om het in kaart brengen van archeologische, historisch stedenbouwkundige en historisch-geografische waarden en het beschrijven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige waarden en de aanwezige of te verwachten monumenten, in het op te stellen bestemmingsplan wordt omgegaan.

Ammerzoden is ontstaan op een oeverwal langs de Maas. Aan de rivier werd een donjon gebouwd, die later uitgroeide tot Kasteel Ammersoyen. De strategische ligging aan de grens tussen Brabant en Gelderland zorgde ervoor, dat Ammerzoden lang een zelfstandige positie als hoge heerlijkheid wist te bewaren. Aan drie zijden door de oude riviermeander ingekaderd ligt het compacte dorpsgebied. De oude kern van Ammerzoden ontwikkelde zich aan de oostzijde, rond de Voorstraat.

Tot aan de tweede wereldoorlog veranderde er weinig aan de ruimtelijke structuur van Ammerzoden. Het dorp groeide weliswaar, maar de omvang van de lintbebouwing bleef min of meer constant. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog ligt Ammerzoden in de frontlinie, gevormd door de Maas. Er wordt een zware strijd in het gebied gestreden waarbij weinig gebouwen in het dorp gespaard blijven.

Het projectgebied is door de jaren heen onbebouwd gebleven en hebben de gronden tot recent hun oorspronkelijk gebruik als weiland behouden.

Cultuurhistorische waarden in het plangebied

Op basis van de themakaarten ‘Gelderse cultuurhistorie’ en ‘historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie’ zijn de cultuurhistorische waarden in het plangebied geanalyseerd. Op beide kaarten zijn in en rondom het plangebied geen cultuurhistorische objecten, lijnelementen, historische landschappen en historische stedenbouw aangegeven. Vanuit het provinciale beleid zijn er geen cultuurhistorische waarden die met het bestemmingsplan beschermd moeten worden.

Er is geen specifiek gemeentelijk beleid ten aanzien van cultuurhistorie geformuleerd. Er worden voor wat betreft onderhavig bestemmingsplan geen specifieke eisen gesteld.

Beschermde monumenten

In en rondom het plangebied zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig. Er is geen bebouwing die in dit bestemmingsplan beschermd moet worden.

4.9.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.10 Water

4.10.1 Beleidskader
4.10.1.1 Europees- en rijksbeleid

Het Nederlands beleid voor de waterveiligheid en zoetwatervoorziening staat in het 2e Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2). Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het kabinet streeft naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. De ambitie is dat overheden, bedrijven en burgers zich in 2021 meer bewust zijn van de kansen en bedreigingen van het water in hun omgeving. Iedereen neemt zijn eigen verantwoordelijkheid om samen te komen tot een waterrobuuste ruimtelijke inrichting, het beperken van overlast en rampen en verstandig handelen in extreme situaties.

4.10.1.2 Waterschap Rivierenland

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 ‘Versterken, verbinden, vergroenen’ is door het Waterschap Rivierenland in 2021 vastgesteld. In dit programma beschrijft het waterschap wat men in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema’s:

  • a. beschermen tegen overstromingen;
  • b. water eerlijk verdelen;
  • c. voorbereiden op extreem weer;
  • d. streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit;
  • e. bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur;
  • f. kwaliteitsverbetering zwemwater;
  • g. toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit;
  • h. toewerken naar circulariteit.

Met de vaststelling van dit waterbeheerprogramma verplicht het waterschap zichzelf om de opgaven en daaraan verbonden maatregelen waar te maken. Daarbij wordt rekening gehouden met omstandigheden en situaties die in de komende jaren aanleiding kunnen geven tot bijsturing.

4.10.1.3 Gemeentelijk beleid

Het beleid van de gemeente Maasdriel is opgenomen hoe in plannen moet worden omgegaan met water en riolering. Dit is vastgelegd in het 'Water- en rioleringsplan Bommelerwaard 2022-2026'.

Bij nieuwbouw dient de wateropgave door de initiatiefnemer op eigen terrein ingevuld te worden. Particulieren zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het omgaan met vrijkomend hemelwater op hun eigen perceel. Indien dit redelijkerwijs niet gevraagd kan worden, kan de particulier het hemelwater vertraagd afvoeren naar het stelsel van de gemeente. Dit hemelwater moet gescheiden zijn van het huishoudelijk afvalwater.

4.10.2 Watertoets

Een belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.10.3 Beoordeling

Watertoets

Het waterschap Rivierenland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. Uit de watertoets volgt daarom eenkorte procedure. Het volledige digitale wateradvies is gevoegd als Bijlage 8 bij de toelichting. Voor een volledig beeld wordt hiernaar verwezen. De belangrijkste wateraspecten (watercompensatie en waterveiligheid) zijn hieronder verder gemotiveerd.

Verhardoppervlak

In onderhavig plan wordt één woning gerealiseerd. Bij de realisatie van één woning wordt in onderhavig plan op basis van de regels uitgegaan van maximaal 120 m² grondoppervlak voor de woning, 150 m² voor bijgebouwen (vergunningsvrij) en nog eens 100 m² voor verhardingen. Het verhard oppervlak bedraagt hierdoor maximaal 370 m².

Waterberging / compensatie

Met het plan zal het verhard oppervlak met minder dan 500 m² toenemen. Doordat deze oppervlakte kleiner is dan 500 m², kan in stedelijk gebied gebruik gemaakt worden van een eenmalige vrijstelling. Voor de planontwikkeling is derhalve geen compensatie verplicht. Uit de waterparagraaf volgt dat het water dat van de daken en de verharding binnen het plangebied afstroomt, als schoon aan te merken is en gescheiden wordt gehouden. Gezien de aard en ligging van het plangebied is infiltratie van hemelwater op eigen terrein mogelijk.

Grondwater

Het grondwater ter plaatse van het plangebied ligt enkele meters onder het maaiveld, zoals weergeven in de tabel hieronder.

  Meter boven NAP  
Maaiveld   3,33  
gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG)   1,38  
gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG)   0,77  

Voor nieuwbouw wordt een ontwateringseis van maximaal 1 meter gehanteerd, gezien de grondwaterstand ruim onder het maaiveld ligt zal hieraan voldaan worden. Hiermee is er afdoende ontwateringsdiepte, waarmee aan de normen met betrekking tot drooglegging kan worden voldaan. Vervuiling van grondwater is niet aan de orde.

Wateroverlast

Inrichting en beheer van het waterhuishoudkundig systeem op de locatie dient te zijn gericht op het voorkomen van wateroverlast voor wegen en bebouwing en het voorkomen van schade aan de volksgezondheid door bijvoorbeeld vochtige kruipruimten.

Gezien de ligging van het grondwater ruim onder het maaiveld is er in de bestaande situatie geen sprake van wateroverlast, in de beoogde situatie zal dit eveneens niet aan de orde zijn.

Waterkwaliteit - Duurzaam waterbeheer

Van belang is dat zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan het grond- en oppervlaktewatersysteem. Alleen schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de bodem en/of het oppervlaktewater. Verontreiniging van hemelwater afkomstig van daken dient primair te worden voorkomen door toepassing van niet-uitlogende materialen (zoals bv lood, koper en zink). Afvalwater wordt op doelmatige wijze afgevoerd via de riolering. Het water wordt opgevangen en via de rioolpersleiding afgevoerd. Vervuiling van grondwater is niet aan de orde.

Riolering

Afvalwater wordt op doelmatige wijze afgevoerd via de riolering. Het alleen het vuilwater wordt opgevangen en via de gemengde riolering afgevoerd. Vervuiling van grondwater is niet aan de orde.

4.10.4 Conclusie

Gezien de omvang van de ontwikkeling kan geconcludeerd worden dat het aspect water geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Parkeren

Uitgangspunt is dat de benodigde parkeerplaatsen daar waar mogelijk plaatsvindt op eigen terrein. Ten behoeve van het onderhavige plan is op basis van het te realiseren woningtype het aantal benodigde parkeerplaatsen conform het gemeentelijk parkeerbeleid berekend. Op basis van de 'Nota parkeernormen 2020 gemeente Maasdriel' geldt voor deze locatie, een vrijstaande woning in stedelijk gebied, een parkeerbehoefte van 2,3 parkeerplekken. Aangezien het een kleine inbreiding betreft aan een weg zonder parkeervoorzieningen geldt hiervoor het volgende:

Bij kleine woningbouwplannen kan het in de praktijk zo zijn dat het realiseren van parkeerplaatsen aan de weg niet mogelijk is of verkeerstechnisch tot onwenselijk situaties leidt. Voor deze situaties geldt dat per woning minimaal drie parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden op eigen terrein. Twee van deze drie parkeerplaatsen moeten zonder belemmeringen, vrij bereikbaar zijn vanaf de openbare weg.

Gezien de kavelindeling is er voldoende ruimte op eigen terrein om de benodigde parkeerplekken te realiseren. Vanaf de openbare weg zijn de parkeerplaatsen bereikbaar.

4.11.2 Verkeer

De nieuwe woning wordt direct op de Uilecotenweg aangesloten. Beoordeeld dient te worden of de verkeerswegenstructuur berekend is op de toename die met het planvoornemen zal ontstaan.

Om de verkeersgeneratie als gevolg van het onderhavige plan te berekenen is gebruik gemaakt van kencijfers van de CROW publicatie 'Toekomstbestendig parkeren'. Onderstaand zijn de berekeningen weergegeven. Hierbij zijn als uitgangspunten genomen niet stedelijke gemeente, de zone rest bebouwde kom en het gemiddelde van de kencijfers uit het CROW.

Voor de het plan worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Functie: koop, vrijstaand;
  • Verstedelijkingsgraad: Niet stedelijk – gemeente Maasdriel (Bron: CBS Statline);
  • Stedelijke zone: Rest bebouwde kom;
  • Kengetal voor de verkeersgeneratie: Het gemiddelde van de minimale en maximale bandbreedte.

Tabel: verkeersgeneratie

  rest bebouwde kom niet stedelijke gemeente  
  verkeersgeneratie per eenheid (gemiddeld)   aantal eenheden   Totaal  
Koop, vrijstaand   8,2   1   8,2  

Met de realisatie van het planvoornemen zal bij de bouw van een vrijstaande woning de verkeersgeneratie met 8,2 (afgerond naar boven) motorvoertuigen per etmaal toenemen. Gezien de inrichting van de Uilecotenweg gaat dit verkeer op deze weg vrijwel direct op in het heersende verkeersbeeld. Conform de NSL-Monitoringstool is geen sprake van congestie.

4.11.3 Conclusie

Gezien bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.12 Besluit milieueffectrapportage

4.12.1 Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.

Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is. 

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.

4.12.2 Beoordeling

Voor de voorbereiding van het mer-beoordelingsbesluit, is een aanmeldnotitie opgesteld, deze notitie is in Bijlage 9 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. van deze toelichting gevoegd. Uit deze notitie blijkt dat voorliggend plan geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Deze aanmeldnotitie is voorgelegd aan het college. Het college heeft besloten dat er geen mer-procedure doorlopen hoeft te worden, het besluit is bijgevoegd als Bijlage 10.

4.12.3 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde vormvrije m.e.r.-beoordeling kan het bevoegd gezag besluiten dat voor onderhavige plan het uitvoeren van een Milieueffectrapport niet noodzakelijk is.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Plansystematiek

Het bestemmingsplan is vervat in planregels, een verbeelding en een toelichting.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn conform de RO-standaarden 2012 onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting heeft géén bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), alsmede de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

5.2 Toelichting op de regels

In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Artikel 1: Begrippen

In dit artikel worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn.

Artikel 2: Wijze van meten

In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2: De bestemmingsregels

In het bestemmingsplan komt de volgende enkelbestemming voor:

  • 'Wonen'

Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere bestemd voor woningen.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel staat beschreven welk gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Algemene procedure regels

Dit artikel beschrijft de te volgen procedure bij het besluit tot nadere eisen.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Het overgangsrecht voor bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor bouwwerken die bestonden of mochten worden gebouwd op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Bouwwerken die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.

Het overgangsrecht voor het gebruik van gronden en bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor gebruik dat bestond op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Vormen van gebruik die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.

Slotregels

Tenslotte geeft de slotregel aan onder welke naam de regels dienen te worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van meerdere woningen. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

De gemeente heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

Wettelijk (voor)overleg

In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.


Inspraak

In het kader van inspraak wordt het bestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze perioden kan één ieder zijn of haar reacties indienen.

Hoofdstuk 7 Procedure en overleg

In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan 'Ammerzoden herziening 2022, Uilecotenweg ong.'.

7.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De in dit kader relevante instanties worden in kennis gesteld van dit bestemmingsplan.

7.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. In het kader van onderhavig bestemmingsplan heeft een omgevingsdialoog plaatsgevonden, deze is bijgevoegd als Bijlage 11.

7.3 Zienswijzen

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter inzage gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode zijn vier zienswijzen ingediend tegen het plan. In Bijlage 12 Zienswijzenota worden de zienswijzen uitgebreid behandeld. Tevens wordt in de nota aangegeven op welke punten het bestemmingsplan gewijzigd is en waarom dit heeft geleid tot een gewijzigde vaststelling.

7.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.