Plan: | Kerkdriel wijziging 2021, Kievitsham 18a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0263.BP1226-VG01 |
Er is een verzoek ingediend om op het perceel op Kievitsham 18 te Kerkdriel een woning toe te voegen.
Het geldende bestemmingsplan voor dit plangebied betreft: 'Kerkdriel en Hoenzadriel 2013', vastgesteld op 30 januari 2014. Ter plaatse geldt de bestemming 'Wonen', zonder bouwvlak. Met behulp van het nieuwe voorliggend wijzigingsplan kan de bovengenoemde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk worden gemaakt en wordt de bestemming van het perceel gewijzigd naar 'Wonen' met bouwvlak.
Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom van Kerkdriel. De ligging van het plangebied is afgebeeld in onderstaande figuur.
Het plangebied betreft de percelen kadastraal bekend gemeente Maasdriel sectie N, perceelnummers 1440 en 1441 en een gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente Maasdriel sectie N, perceelnummer 1442. De totale grootte is 2489 m2.
Het bestemmingsplan voor het plangebied betreft: 'Kerkdriel en Hoenzadriel 2013', vastgesteld op 30 januari 2014. Binnen dit bestemmingsplan geldt voor het plangebied de bestemming 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met dien verstande dat woningen uitsluitend mogen worden gesitueerd binnen het bouwvlak.
Voor het gehele plangebied geldt verder de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6 en de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - molenbiotoop' en 'vrijwaringszone - radar'. De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6 is, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden. Voor het bouwen en voor werkzaamheden kleiner dan 5000 m2 en/ of minder diep gaan dan 30 cm, geldt een vrijstelling voor onderzoek.
Met de bouwregels en regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden op gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' wordt de instandhouding van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend element geborgd. De gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' voorkomt hoge bouwwerken (die overigens op grond van andere bestemmingen toch al niet mogelijk zijn) voor een onverstoorde instandhouding van het radarverstoringsgebied Volkel.
Het plan om een woning te realiseren op het perceel dat momenteel de bestemming 'Wonen' kent, kan mogelijk worden gemaakt met de wijzigingsbevoegdheid in artikel 22.7.3 van het bestemmingsplan.
Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de bouwhoogte in verband met de aanwezigheid van een molenbiotoop. In de regels is onderstaande opgenomen betreffende de bouwregels.
37.3.1 Algemeen
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn de gronden primair bestemd voor de aanleg en
instandhouding van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend element.
37.3.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in 37.3.1 mag de bouwhoogte van nieuw op te richten bouwwerken binnen een afstand van:
a) 100 meter van de molen niet meer bedragen dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van de betreffende molen, zijnde 4,70 m;
b) 100 tot 400 meter van de molen niet meer bedragen dan 1/100 van die afstand tussen bouwwerk en de betreffende molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek van die molen.
37.3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 37.3.2 voor het verhogen van de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemming, mits de belangen van de molen niet onevenredig worden aangetast. Hierover dient tevoren advies te zijn ingewonnen bij een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige.
37.3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a) het is verboden op of in de in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren en/of uit te laten voeren:
1. het beplanten met bomen, heesters en andere hoog opgaande beplanting;
2. het ophogen van gronden;
b) de onder a. bedoelde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend indien en voor zover door de werken
en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de belangen van de molen
niet onevenredig worden aangetast;
c) het onder a. vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:
1. waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan omgevingsvergunning is verleend;
2. die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
3. die betreffen het normale beheer en onderhoud.
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied. Daarbij komen zowel de ruimtelijke als functionele opbouw aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het aanwezige beleidskader behandeld. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de sectorale aspecten en volgen de randvoorwaarden die voortkomen uit planologische- en milieuaspecten. In hoofdstuk 5 wordt ten slotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan behandeld.
Kerkdriel is gelegen in de gemeente Maasdriel. De kern Kerkdriel ligt ten noordoosten van ’s-Hertogenbosch aan het recreatiegebied ‘de Zandmeren’. Het ontstaan van Kerkdriel als dijkdorp is nog duidelijk herkenbaar in de dijk met authentieke dijkbebouwing. Het Mgr. Zwijsenplein omvat historische bebouwing en vormt het centrum. Vandaar uit liepen landwegen het landschap in. Deze vormt nu de hoofdontsluitingsstructuur.
De gebieden tussen de landwegen zijn na de tweede wereldoorlog bebouwd. De meer recente woonbuurten ten zuiden van plan Empelenhof zijn relatief grootschalig en vormen een contrast met het meer kleinschalige en dorpse beeld van het oude gedeelte van Kerkdriel.
Het projectgebied is gelegen ten zuiden van de kern Kerkdriel aan de Kievitsham, ten zuiden van nummer 18. Het ligt in een overgangsgebied naar het buitengebied.
De Kievitsham is een lange landelijke weg, deels gelegen binnen de dorpskern, deels in het buitengebied. De bebouwing aan de Kievitsham was oorspronkelijk functioneel-landelijk van aard. De huidige woningen liggen naar de straat geörienteerd en bij agrarische bedrijven liggen de bedrijfsgebouwen vanaf de straat gezien achter de woning. Door de jaren heen zijn er vele burgerwoningen gerealiseerd. De woningen hebben doorgaans een dorpse of landelijke uitstraling. En omdat de woningen veelal ruim in het groen zijn gelegen en met een ruime afstand tussen de woningen, levert deze straat een rustige landelijke uitstraling.
Ten zuiden van het bouwperceel ligt een bedrijventerrein, waar de stellingmolen Sara Catharina staat. De molen heeft een molenbiotoop, het projectgebied ligt binnen de molenbiotoop van die molen.
Het onderhavige wijzigingsplan biedt ruimte voor een vrijstaande woning op het perceel dat gebruikt wordt als tuin bij de woning aan Kievitsham 18.
De woning wordt stedenbouwkundig ingepast door het respecteren van de in het bestemmingsplan opgenomen bebouwingscontour. Hiermee wordt geborgd dat de woning op gelijke afstand van de weg wordt gebouwd als de andere woningen. De bouwhoogte is maximaal 7,5 m, de goothoogte maximaal 5,5m. Een verlaging van de bouwhoogte is stedenbouwkundig niet wenselijk; de direct omliggende woningen hebben allemaal een bouwhoogte van 7,5m of meer.
Aan de zuidzijde wordt een bijgebouw met een bouwhoogte van 5 meter gekoppeld aan de woning welke een geluidafschermende functie vervult.
Voor het plan is een beeldkwaliteitparagraaf opgesteld, zie Bijlage 1. Hierin staan de uitgangspunten voor verdere uitwerking.
In dit hoofdstuk komen alle relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aan de orde. Per beleidsdocument worden de relevante aspecten behandeld.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050, brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Het Rijk wil sturen op en richting geven aan nationale belangen. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Bij kleinschalige ontwikkelingen op lokaal niveau dient rekening gehouden te worden met een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving. Wanneer aan deze voorwaarden wordt voldaan is een kleinschalig initiatief passend binnen de nationale omgevingsvisie NOVI.
Betekenis voor het project
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een NOVI-gebied. Uit hoofdstuk 4 blijkt dat de genoemde milieuaspecten geen belemmering vormen voor het planvoornemen. Verder is het plan niet in strijd met de NOVI.
Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), geactualiseerd in juni 2017. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de (bestaande) ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.
De ladder duurzame verstedelijking is van toepassing bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt op basis van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro verstaan: "Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Ten aanzien van het vorenstaande wordt opgemerkt dat de Raad van State in diverse uitspraken richting heeft gegeven aan wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden verstaan. In een uitspraak van 24 december 2014 (201405237/1/R2) heeft de Raad van State geoordeeld dat een woningbouwontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet voorziet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Om die reden werd de ontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Ook in het Besluit van 21 april 2017 tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in verband met de aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is aangegeven dat ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit een initiatief vanuit de markt ten behoeve van de vraag naar woningen. Deze ontwikkeling wordt opgevangen in een bestaand stedelijk gebied en voegt slechts één woning toe binnen bestaand bebouwd gebied. Toetsing aan het woningbouwprogramma is niet nodig wanneer het plan klein van omvang is (zie onder meer de Raad van State uitspraak 201405237/1/R2). Toetsing aan de ladder is in dit geval dan ook niet noodzakelijk.
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de bijbehorende Omgevingsverordening Gelderland. De Omgevingsvisie en -verordening, vastgesteld in 2014, worden tweemaal per jaar geactualiseerd.
Op 9 juli 2014 is de huidige Omgevingsvisie Gelderland door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsvisie 'Gelderland anders' zijn doelen benoemd met betrekking tot de versterking van de economische structuur en het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. In januari 2019 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie (inclusief de actualisaties) gepubliceerd.
Naast de Omgevingsvisie is een Omgevingsverordening opgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie zijn vertaald in concrete regels.
In de Omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ beschrijft de provincie het beeld op de toekomst. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Gelderland bevindt zich op een cruciaal punt in de tijd. De wereld verandert ingrijpend met nieuwe vraagstukken zoals het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering.
Bij de taakinvulling legt de provincie de focus op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit wordt gedaan door het nastreven van zeven met elkaar samenhangende ambities:
De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet. Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft.
Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen.
Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas. Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.
De realisatie van een woning in het stedelijk gebied past bij de doelstellingen van de omgevingsvisie Gelderland.
De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze bevat concrete regels, waaraan het voorliggend initiatief wordt getoetst. De Omgevingsvisie zelf bevat geen aanduidingen, die voor het voorliggende wijzigingsplan van belang zijn.
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit de Omgevingsvisie te realiseren. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van de taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Ze geeft hier richting aan door gezamenlijk zeven samenhangende ambities na te streven op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid; economisch vestigingsklimaat en woon- en leefklimaat. In de verordening zijn alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. De provincie heeft daarom bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in deze verordening opgenomen. Alleen de Waterverordeningen (per waterschap) en de Gelderse Vaarwegverordening 2009 zijn (nog) niet in de Omgevingsverordening opgenomen.
In de Omgevingsverordening Gelderland staan instructies voor bestemmingsplannen en compensatie natuur en landschap. Er zijn instructies voor:
Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
Sinds februari 2022 is artikel 2.65 lid b in de Omgevingsverordening opgenomen aangaande Klimaatadaptatie.
Eerder stond dit als ambitie in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Ons klimaat verandert merkbaar en raakt alle facetten van onze leefomgeving. Wij streven ernaar om in 2050 in Gelderland goed voorbereid en toegerust te zijn op de gevolgen van klimaatverandering.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen vraagt de provincie om een toelichting op de maatregelen die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
Het gaat hierbij om risico’s als waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. Met betrekking tot waterveiligheid en wateroverlast zijn normen vastgesteld in de waterverordeningen.
Ruimtelijke ontwikkelingen en weersextremen zijn hierop van grote invloed. Het is daarom van belangrijk dat het waterschap betrokken wordt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, bevat de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het dagelijks bestuur van het waterschap waar de activiteit
wordt verricht of de ontwikkeling plaatsvindt.
Voor het plangebied is de ligging binnen een molenbiotoop relevant. Een bestemmingsplan maakt voor gronden binnen een molenbiotoop geen nieuwe bebouwing of beplanting mogelijk als daardoor de windvang van een molen wordt beperkt.
In het kader van de instructieregels voor woonlocaties is het meest actuele woningbouwprogramma 2021-2030 (vastgesteld 10 december 2020) relevant. Ontwikkelingen van maximaal 5 woningen passen binnen de reservering voor particuliere initiatieven, kleine woningbouwplannen en herstructureringen en hiervoor kunnen direct de afspraken gemaakt worden om de benodigde ruimtelijke procedure op te starten.
De realisatie van één woning past derhalve in het meest actuele woningbouwprogramma van gemeente Maasdriel en de regionale afspraken over regio totalen.
Om in ieder geval een neutrale invloed te hebben op de hemelwaterhuishouding en hemelwater zo lokaal mogelijk te verwerken verplicht de gemeente initiatiefnemers om ook compensatie over het toekomstige verhard oppervlak op eigen terrein te realiseren. Met dit plan zal daarvoor zorg gedragen worden. Verder wordt verwezen naar de waterparagraaf in paragraaf 4.3.
In de omgevingsvisie Bommelerwaard hebben de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel beschreven hoe de Bommelerwaard er in de toekomst uitziet en hoe ervoor gezorgd wordt dat de Bommelerwaard nu en in de toekomst een aantrekkelijke omgeving blijft om in te wonen, werken, winkelen en recreëren.De Omgevingsvisie Bommelerwaard is op donderdag 13 oktober 2022 vastgesteld door de raad van Maasdriel en op donderdag 20 oktober in Zaltbommel.
De omgevingsvisie gaat over een groot aantal onderwerpen, onder te verdelen in de volgende kernthema's:
Het plangebied is zowel op de waardenkaart als de visiekaart aangeduid als 'stad/ dorp'.
De gebiedsgerichte opgaven hiervoor zijn:
Het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid zoals opgenomen in de omgevingsvisie. De ontwikkeling maakt nieuwbouw mogelijk.
Vanaf 2015 wordt binnen de provincie Gelderland gewerkt met een regionale woonagenda, waarin de verschillende doelstellingen met betrekking tot de woningenvoorraad staan beschreven. In de woonagenda worden onder andere de volgende thema's behandeld: betaalbaarheid, statushouders, wonen en zorg en huisvesting buitenlandse arbeidskrachten. Hiervoor is in 2015 een Regionaal Woningbehoeftenonderzoek Regio Rivierenland uitgevoerd met een daaraan gekoppelde doorvertaling naar de kernen.
In de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030 is aangegeven dat in de regio Rivierenland een toevoeging van minimaal 7900 en maximaal 12550 woningen nodig zijn in de periode 2020-2030. Voor de gemeente Maasdriel is de woningbouwopgave in deze periode minmaal 700 en maximaal 1250 woningen.
De gemeenten van de regio Rivierenland hebben zich vervolgens ingespannen om gezamenlijk een regionaal woningbouwprogramma op te stellen. Dit vormt de kwantitatieve uitwerking van de opgestelde woonagenda's. Hierbij zijn alle projecten geïnventariseerd en getoetst aan de kwalitatieve afspraken uit de woonagenda's. Het regionaal woningbouwprogramma wordt hierna behandeld.
De resultaten van het woningbehoefteonderzoek 2018 zijn verwerkt in de "Woonvisie Bommelerwaard". In deze visie trekken de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel waar mogelijk gezamenlijk op en stemmen de woonbehoeften op elkaar af. De centrale thema's van de woonvisie zijn:
In de woonvisie hebben de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel de intentie uitgesproken om de woningenbouwplannen af te stemmen op de concrete behoefte van de burger. De gemeente Maasdriel heeft de ambitie om de systematiek van woningbouwprogrammering samen met de regio Rivierenland en de provincie Gelderland verder te ontwikkelen volgens de principes van het adaptief programmeren.
Het programma wordt in eerste instantie als uitgangspunt gehanteerd bij toetsing van nieuwe initiatieven van meer dan 10 woningen.
Het plan tot realisatie van 1 woning draagt bij aan de doelstelling om te voorzien in de lokale woonbehoefte.
Met het woningbouwprogramma 2021-2030, d.d. 10 december 2020, dat voorziet in de realisatie van 988 woningen, kan voor een substantieel deel voldaan worden aan de geprognotiseerde woningbehoefte voor de komende tien jaar. De geprognotiseerde woningbehoefte, de bandbreedte van 700 tot 1250 woningen, is vastgelegd in de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030 en vormt daarmee de onderbouwing voor de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Naast de projecten in het programma is er nog beperkte ruimte om mee te werken aan verzoeken voor woningbouw. Er is een maximum verbonden aan het aantal woningen waaraan medewerking verleend kan worden. Het gaat om 'diverse particulier' (tot max. 5 woningen) en dit zijn er in totaal maximaal 150 tot het jaar 2030.
Betreffende initiatief leidt tot het toevoegen van één woning.
Ontwikkelingen van maximaal 5 woningen passen binnen de reservering voor particuliere initiatieven, kleine woningbouwplannen en herstructureringen en hiervoor kunnen direct de afspraken gemaakt worden om de benodigde ruimtelijke procedure op te starten.
Dit wijzigingsplan voorziet in een planologische wijziging ten opzichte van het geldend bestemmingsplan waarbij 1 woning wordt mogelijk gemaakt. De realisatie van het plan is daarmee in overeenstemming met het gemeentelijke woningbouwprogramma.
De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning. In de Wet geurhinder en veehouderij zijn in artikel 3 grenswaarden opgenomen voor de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object. Deze grenswaarden worden weergegeven in odour units per kubieke meter (ouE/m³). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de ligging binnen of buiten concentratiegebieden en de bebouwde kom.
Verder worden eisen gesteld aan de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object in de Wet geurhinder en veehouderij.
Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wet geurhinder en veehouderij afwijken, binnen bepaalde grenzen (artikel 6 van de wet).
Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad van Maasdriel een gebiedsvisie en vervolgens de geurverordening vastgesteld, zoals bedoeld in de Wgv. De verordening is op 3 maart 2011 in werking getreden.
In onderstaande tabel zijn de vaste afstanden opgenomen.
minimale afstand tot veehouderij [m] | |||
geurgevoelig object binnen bebouwde kom |
geurgevoelig object buiten bebouwde kom |
||
geurgevoelig object van andere of (voormalige) veehouderij (art. 3 lid 2, Wgv) |
100 | 50 | |
veehouderij met een diercategorie waarvoor bij ministeriële regeling geen geuremissiefactor is vastgesteld (art. 4 lid 1, Wgv) |
100* | 50 | |
buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object (art. 5 lid 1, Wgv) | 50 | 25 |
*In afwijking van de waarden (afstanden), genoemd in artikel 4, eerste lid onder a Wet geurhinder en veehouderij gelden:
De afstanden worden gemeten tussen het meest nabijgelegen emissiepunt voor veehouderijen met een diercategorie waarvoor bij ministeriële regeling geen geuremissiefactor is vastgesteld en de gevels van de omliggende geurgevoelige objecten.
De maximaal toegestane geurbelasting ten gevolge van een veehouderij waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld ter plaatse van geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging van het geurgevoelig object in een concentratie gebied of een niet-concentratie gebied. Op basis van artikel 3 en 6 van de Wet geurhinder en veehouderij gelden de in de volgende tabel weergegeven wettelijke waarden (norm) voor de geurbelasting en bijbehorende bandbreedtes voor een gemeentelijke verordening.
binnen bebouwde kom | buiten bebouwde kom | ||||||||||
Geurbelasting [ouE/m3] | min | norm | max | min | norm | max | |||||
concentratiegebied | 0,1 | 3 | 14 | 3 | 14 | 35 | |||||
niet-concentratiegebied | 0,1 | 2 | 8 | 2 | 8 | 20 |
Indien de berekende geurbelasting lager is dan de van toepassing zijnde norm, staat dit de realisatie van een nieuw geurgevoelig object niet in de weg.
De gemeente Maasdriel is conform bijlage 1 van de Meststoffenwet gelegen buiten een concentratiegebied. Voor niet-concentratiegebieden geldt als standaard norm 2 OU/m3 voor locaties binnen de bebouwde kom en 8 OU/m3 voor locaties buiten de bebouwde kom. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom, waardoor conform artikel 3, lid 1b van de Wgv een geurbelasting van 2 odour units (ouE/m³) op een gevoelig object is toegestaan.
Er gelden op basis van de gemeentelijke geurverordening geen afwijkende geurnormen omdat het plan niet is gelegen binnen de afgebakende kernen. Voor het plan geldt derhalve een maximale geurbelasting van 2 ouE/m³.
De geurhinder die feitelijk in een bepaald gebied op kan treden wordt bepaald door zowel de achtergrondbelasting als de voorgrondbelasting in dat gebied. De geurbelasting van alle veehouderijen samen op enige locatie wordt ‘achtergrondbelasting’ genoemd.
Voorgrondbelasting
Onderzocht is welke veehouderijen in de omgeving aanwezig zijn waarvoor de vaste afstanden gelden.
Op ruim 200 m afstand ligt de dichtstbijzijnde veehouderij aan de Paterstraat 13. Dit betreft een paardenhouderij. Deze afstand is groter dan de minimale afstand die geldt vanuit de wetgeving (Wet geurhinder en veehouderij of Activiteitenbesluit milieubeheer, art. 4 lid 1), alsmede de gemeentelijke geurverordening. De maximale afstand vanuit deze wetgeving en de geurverordening van Maasdriel is, zoals in 4.1.1.1 aangegeven, 50 meter. Deze veehouderij wordt derhalve niet belemmerd door de ontwikkeling.
De woning moet tevens minimaal 50 meter afstand zijn gelegen van een buitengevel van enig dierenverblijf (Wet geurhinder en veehouderij of Activiteitenbesluit milieubeheer, art. 5 lid 1). Binnen de afstand van 50 meter rondom het plangebied zijn geen dierenverblijven aanwezig.
Voor diercategorieën met een geuremissiefactor dient binnen een straat van 2 kilometer rond het plangebied beoordeeld worden. In de omgeving van de planlocatie zijn de volgende veehouderijen met diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld. De dichtstbijzijnde veehouderij met dieren met een geuremissiefactor (Kievitsham 62) ligt op ruim 700 meter afstand van het plangebied. Het kalverbedrijf is reeds beeindigd en de bestemming is gewijzigd naar Wonen. Deze voormalige veehouderij wordt derhalve niet gehinderd. Aan de Wertsteeg 24 is de dichtstbijzijnde in werking zijnde veehouderij met dieren met een geuremissiefactor. De afstand bedraagt circa 930m. Dit bedrijf, en andere veehouderijen met dieren met een geuremissiefactor, worden reeds belemmerd door andere geurgevoelige objecten (woningen) nabij het plangebied. Het uitvoeren van een geuronderzoek is niet nodig. Het plan leidt niet tot een belemmering van de bedrijfsvoering van omliggende veehouderijbedrijven.
Beoordeling woon- en leefklimaat (achtergrondbelasting)
In de geurverordening is de zuidzijde van de kern Kerkdriel aangemerkt als ontwikkelingsgebied.
Op basis van de huidige (vergunde) situatie en tevens op basis van de maximale groei van de veehouderijen die nog uitbreidingsmogelijkheden hebben is de geurbelasting berekend. Ter plaatse van het plangebied kan het woon- en leefklimaat in de huidige situatie worden gekwalificeerd als "goed tot zeer goed" en in de maximaal toekomstige situatie wijzigt deze kwalificatie niet.
Aan de vaste afstanden kan ruimschoots worden voldaan. Voor de planlocatie geldt in de huidige situatie een goed tot zeer goed leefklimaat (milieukwaliteit) op basis van de achtergrondbelasting. Gesteld kan worden dat ten aanzien van de bewoning van de nieuwe woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd is. Het aspect geur vormt geen belemmering.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.
De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.
Voor geluidgevoelige functies zoals woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorwegverkeer.
In de Wet geluidhinder (artikel 74 lid 1) is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft. Uitgezonderd zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg.
Zodra binnen deze geluidszones nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd dan wel aanpassing van wegen moet plaatsvinden, is akoestisch onderzoek vereist op grond van de Wet geluidhinder. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. Bij hogere grenswaarden dan de voorkeursgrenswaarde dan wel bij eerder vastgestelde hogere grenswaarden, maar niet hoger dan de maximaal toelaatbare hogere grenswaarde, zal een nieuw ontheffingsbesluit in het kader van de toepassing van de Wet geluidhinder moeten worden genomen (De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie). Een ontheffingsbesluit kan worden genomen indien aan nadere randvoorwaarden van het gemeentelijke geluidhinderbeleid wordt voldaan.
De Wet geluidhinder is echter niet het enige instrument voor het ordenen van de omgevingskwaliteit. Inmiddels leert vaste jurisprudentie dat binnen zoneloze wegen (30 km/h-wegen) en buiten geluidzones (bv. onvoldoende of niet afgeschermde rijkswegen) op grond van de Wro in het kader van goede ruimtelijke ordening geluidonderzoeken toch noodzakelijk kunnen zijn en, vooral bij al aanwezige hoge geluidsbelastingen, afwegingen moeten worden gemaakt met betrekking tot het eventueel treffen van maatregelen.
Er is sprake van het toevoegen van een geluidsgevoelig objecten (woning) in de zin van de Wet geluidhinder in de zone rondom een 50 km/ uur weg. Het akoestisch onderzoek (zie Bijlage 2) is noodzakelijk omdat het plan is gelegen binnen de geluidzone van de Kievitsham.
De geluidbelasting LDEN t.g.v. de Kievitsham bedraagt 39 dB incl. tijdelijke aftrek waarmee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Voor het aspect wegverkeerslawaai is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek en eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Er is geen sprake van het toevoegen van een gevoelige bestemming. Het gehele plangebied heeft reeds de bestemming Wonen. Er wordt slechts een bouwvlak toegevoegd voor het realiseren van een extra woning. Aeres Milieu B.V. heeft opdracht gekregen voor het uitvoeren van een bureauonderzoek (zie Bijlage 3).
Er bestaat geen aanleiding te vermoeden dat ter plaatse van de planlocatie sprake is van een bodemverontreiniging met uitzondering van de gedempte sloten. Door Amitec is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 4). In de onderzochte bovengrond zijn achtergrondwaarde-overschrijdingen voor de parameters lood, kwik, zink en PAK aangetroffen. In het ondergrond-mengmonster ter hoogte van de voormalige slootbodem zijn achtergrondwaarde-overschrijdingen voor de parameters lood, kwik en PAK aangetroffen.
Tijdens het veldwerk zijn in de bovengrond visueel geen aanwijzingen gevonden welke de aangetroffen achtergrondwaarde verontreinigingen van lood, kwik en PAK kunnen verklaren.
De overschrijdingen in de ondergrond voor de parameters lood, kwik, zink en PAK kunnen worden verklaard door de bijmenging van puin in deze grondlaag.
Ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling van het perceel, zijn de analyseresultaten in BoToVa getoetst aan de functieklasse van de ontvangende (huidige) landbodem. In bijlage 4 van het rapport is de toetsingstabel van deze toetsing opgenomen. Op basis van de analyseresultaten kan worden geconcludeerd dat deze voldoet aan de functieklasse wonen.
Asbest
Naar aanleiding van het aantreffen van een puinbijmenging in de ondergrond, is van de grondlaag een mengmonster samengesteld en onderzocht op het voorkomen van asbest. In het onderzochte mengmonster is geen asbest aangetroffen.
Op basis van het uitgevoerde indicatief onderzoek kan de verdenking op asbest in de grondlagen waarin bijmenging met puin aanwezig is niet worden weggenomen. Voor een toekomstige omgevingsvergunning bouw dient rekening te worden gehouden met het uitvoeren van aanvullend verkennend (asbest in) bodemonderzoek waar sprake is van bijmenging met puin in de ondergrond.
De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor het realiseren van een extra woning, mits voor een toekomstige omgevingsvergunning bouw aanvullend verkennend (asbest in) bodemonderzoek wordt uitgevoerd waar sprake is van bijmenging met puin in de ondergrond.
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risico aanvaarding.
Uit de provinciale risicokaart, eindrapporten over het basisnet en actuele informatie over relevante risicobronnen binnen de gemeente blijkt dat het plangebied niet ligt binnen:
Volgens de risicokaart zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven gevestigd die gevaarlijke stoffen transporteren of opslaan. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen gelegen.
Aanvullend op de risicokaart is tevens de risicoatlas hoofdvaarwegen Nederland geraadpleegd. Uit deze risicoatlas, opgesteld door AVIV in opdracht van Rijkswaterstaat, volgt dat de 10-6 contour voor de Maas op de oever ligt behoudens een enkele plaats in Rotterdam. Daarmee is deze transportroute geen belemmering in het kader van externe veiligheid voor dit plan.
Er zijn voor wat betreft externe veiligheid geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering
In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.
Omgevingstype
In de VNG-uitgave wordt aangegeven dat een gemengd gebied een gebied is met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De directe omgeving van het plangebied kan worden beschouwd als een gemengd gebied, zoals bedoeld in de VNG-brochure omdat ter plaatse milieugevoelige en milieuhinderlijke functies elkaar op korte afstand afwisselen. Dit betekent dat de richtafstanden, zoals genoemd in de brochure, gereduceerd kunnen worden met één afstandsstap.
Categorie bedrijvigheid
In de omgeving van het plangebied is een aantal (agrarische) bedrijven aanwezig, waaronder een champignonkwekerij en een bedrijf dat supplementen voor de champignonteelt produceert. De risicoafstanden die voor het champignonteeltbedrijf aan Kievitsham 14 bedragen 10 meter in gemengd gebied vormen zodoende geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling van het plangebied. De afstand tot het plangebied bedraagt namelijk meer dan 30 meter.
Voor het naastgelegen bedrijf dat supplementen voor champignonteelt produceert wordt niet aan de hinderafstanden voldaan. Ter plaatse zijn bedrijven in maximaal milieucategorie 2 en bestaande bedrijven in milieucategorie 3 toegelaten. De inrichting valt volgens de VNG-lijst onder “groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders”; milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 30 m voor een gemengd buitengebied voor het aspect geluid. De richtafstand bedraagt 10 m voor geur, stof en gevaar. Er wordt niet voldaan aan de richtafstand voor geluid. Hierom is akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 5).
Met de voorwaarden van een “dove zuidgevel” en een gekoppeld bijgebouw als scherm kan met een maximale planologische invulling voor de milieucategorie 3.1 bij de geplande woning aan de richtwaarde van de VNG en de norm uit de vergunning worden voldaan. Het bedrijf wordt door de geplande woning niet extra beperkt en bij de woning is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Bij de bestaande woningen Kievitsham 17 en 24 wordt bij een maximale invulling de norm overschreden. Het bedrijf wordt dus feitelijk al beperkt door de bestaande woningen maar niet extra beperkt door de geplande woning.
Alle bedrijven in de omgeving bevinden zich op meer dan voldoende afstand, immers aan alle richtafstanden kan ruimschoots worden voldaan. De realisatie van de nieuwe woning zal de ontwikkelingsmogelijkheden van in de omgeving van het plangebied gelegen bedrijven niet belemmeren. Omdat aan alle richtafstanden ruimschoots kan worden voldaan kan tevens gesteld worden dat ter plaatse van de nieuwe woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 vastgesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2.
Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Beoordeling luchtkwaliteit
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.
In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie tot maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In voorliggend wijzigingsplan wordt uitgegaan van de realisatie van 1 nieuwe woning.
Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling in het wijzigingsplan 'Kerkdriel wijziging 2021, Kievitsham 18a' is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daardoor is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 (zeer fijnstof) van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Deze concentraties zijn afkomstig uit de Atlas Leefomgeving - Luchtkwaliteit.
Atlas Leefomgeving - Luchtkwaliteit
De concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het plangebied betreffen respectievelijk: 15 µg/m3, 18 µg/m3 en 11 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3) en PM2,5 (25 µg/m3) wordt hiermee dus niet overschreden.
De voorgestane ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig.
Daarnaast zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van het plan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Een overschrijding van de grenswaarden is dan ook niet te verwachten.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit wijzigingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).
Er zijn in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld, zoals fruitbomen, en nabij gelegen woningen1 .
In de ruimtelijke ordeningspraktijk bestaat een vuistregel om een afstand van 50 meter aan te houden. Het is een afstand die door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State algemeen wordt toegepast en geaccepteerd wordt tussen percelen met open teelten en woningen2 .
Bij deze afstand wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van omwonenden.
De woning is het spuitzone gevoelige object.Hetgeen door het wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt, is daarbij bepalend. Bij het beoordelen van de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermende middelen wordt gekeken naar de gezondheid van mensen en de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het is redelijk daarbij uit te gaan van de woning en niet van de tuin.
De agrarische percelen in de omgeving van het plangebied liggen op een grotere afstand dan de richtafstand voor spuitzones, namelijk minimaal 51 meter gemeten uit de grens van de woonbestemming van voorliggend plan.
De dichtstbijzijnde bestaande boomgaard is ten oosten van het plangebied, op een afstand van 28 meter vanuit de woonbestemming van voorliggend plan. Deze boomgaard is echter niet bedrijfsmatig in gebruik, zo blijkt uit de toelichting van “bestemmingsplan Kerkdriel herziening 2013, Kievitsham 9 en 13”. De bestemming Wonen die geldt voor deze boomgaard laat ook geen bedrijfsactiviteiten toe.
Dit betekent dat de nieuwe woning (en tuin- die overigens al een bestemming Wonen heeft) niet binnen een (potentiele) spuitzone ligt. Er is dus geen locatie specifiek onderzoek naar spuitzones nodig, evenmin dienen er maatregelen getroffen te worden.
Straalpaden zijn boven Kerkdriel niet aanwezig, er gelden wat dat betreft geen beperkingen aan de hoogten van bouwwerken.
Wel is het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel over het oostelijk deel van Maasdriel gelegen. Het ruimtegebruik binnen dit gebied wordt in die zin beperkt dat bouwwerken en gebouwen hoger dan 65 m +NAP hoogte door het Ministerie van Defensie moeten worden doorgerekend op de mate van radarverstoring alvorens met de bouwwerken of gebouwen kan worden ingestemd. Voor Maasdriel, gelegen op 2 à 3 m NAP hoogte heeft dit verder geen consequenties.
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ordening is geregeld in het Europese Verdrag van Valetta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:
Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd en op 1 september 2007 in de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in nieuwe wetgeving. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, onder andere door inpassing van de belangen van archeologie in de ruimtelijke ordening.
Erfgoedwet
De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Omgevingswet
Na inwerkingtreding van de Omgevingswet vervangt het omgevingsplan het bestemmingsplan en de gemeentelijke verordeningen die over de fysieke leefomgeving gaan. Tot eind 2029 (of tot de datum waarop de gemeente overgaat naar het definitieve omgevingsplan) bundelt het tijdelijke omgevingsplan de regels die nu zijn opgenomen in het bestemmingsplan, de welstandsnota en een aantal regels over archeologie in de lokale erfgoed- of monumentenverordening. Regels uit de gemeentelijke erfgoed- of monumentenverordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving, moeten in 2029 opgenomen zijn in het omgevingsplan.
Op de archeologische beleidskaart staat aangegeven waar en voor welke bodemverstoringen vrijstelling wordt verleend van archeologisch onderzoek. Daarvoor zijn negen categorieën archeologische waarden onderscheiden: Waarde-Archeologie 1 t/m 8 en geen Waarde- Archeologie. In de tabel is te zien welke vrijstelling per archeologische waarde geldt. De vrijstellingsgrenzen zijn uitgedrukt in een oppervlakte en een diepte. De onderzoeksplicht geldt wanneer zowel de diepte- als ook de oppervlaktemaat door bodemingrepen wordt overschreden.
Ter plaatse geldt de categorie Waarde-Archeologie 6. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld en groter dan 5000 m² is een archeologisch onderzoek verplicht.
De ondergrenzen van de ruimtelijke ontwikkeling worden niet overschreden zodat onderzoek niet nodig is. De dubbelbestemming Waarde - Archeologie blijft gewoon gehandhaafd voor het plangebied.
De graafwerkzaamheden voor de te realiseren woning zijn vrijgesteld van nader archeologisch onderzoek.
Modernisering Monumentenzorg (2009)
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
Erfgoedwet (2016)
De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Erfgoedwet. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Erfgoedwet is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de nieuwbouw van een woning. De omgeving van het plangebied kan historisch-geografisch worden gedefinieerd als 'oude ontginningen op afwisselend nat-droge stroomruggen'. Het zijn zogenaamde gestrekte dorpen: langgerekte nederzettingen waarvan de bebouwing aan twee of drie evenwijdig lopende straten ligt. De bouw van de woning doet geen afbreuk aan het herkenbare ontginninngstype omdat de bebouwing wordt toegevoegd in de bestaande bebouwingsstructuur.
In de omgeving van het plangebied zijn, op basis van de provinciale Cultuurhistorische waardenkaart, met uitzondering van de (stelling)molen Sara Catharina aan de Kievitsham 20, geen cultuurhistorisch waardevolle objecten of gebouwen aanwezig.
Het beoogde bouwperceel ligt binnen de molenbiotoop van de stellingmolen Sara Catharina. Om te belangen of de belangen van de molen niet onevenredig worden aangetast door de nieuwbouw is een in de initiatieffase een molenbiotoopstudie uitgevoerd. In de brief d.d. 25 maart 2021 van de provincie aan de gemeente Maasdriel geeft de provincie aan dat het effect van de ontwikkeling (het realiseren van de woning met bijgebouw) op de windvang niet duidelijk in beeld is gebracht.
Het plaatsen of verhogen van objecten (gebouwen, bomen, dijken, etc.) binnen een straal van 400 meter van een windmolen kan nadelige gevolgen hebben voor de windvang van een molen.
Op verzoek van de provincie Gelderland is aan EAG Monuments verzocht om de biotoop nauwkeuriger te onderzoeken door het uitvoeren van aanvullende berekeningen. De rapportage is te vinden in Bijlage 6.
Uit het onderzoek blijkt dat niet uitgesloten kan worden dat de molen wordt gehinderd in het functioneren. Door het treffen van maatregelen kan het negatief effect worden beperkt.
In opdracht van de gemeente Maasdriel is een tweede windvang onderzoek uitgevoerd door Peutz. De rapportage is bijgevoegd in Bijlage 7.
De conclusies zijn min of meer gelijk aan die van EAG Monuments.
Uit de analyse volgt dat de windsector overeenkomend met de planlocatie theoretisch gerelateerd is aan 8,8% van de capaciteit van de molen.
Door aanwezige bebouwing en begroeiing in de directe omgeving van de planlocatie zal het windpotentieel uit deze windrichting in de bestaande situatie niet volledig benut kunnen worden, waardoor de werkelijke capaciteit bij deze windrichting laag in de bandbreedte tussen 0,0 en 8,8% zal vallen. Dit dempt de negatieve effecten ten gevolge van de beoogde nieuwbouw aanzienlijk. Door de beperkte invloed van het plan op de windvang van de molen zal de capaciteit binnen de aangegeven bandbreedte beperkt lager uitvallen dan die in de huidige situatie.
Het wordt door Peutz in overweging gegeven als compensatie te vragen aanwezige hoge begroeiing op de eigen kavel terug te snoeien of te rooien en vast te leggen dat er in de toekomst geen hoge begroeiing komt.
Naar aanleiding van het rapport van Peutz heeft de provincie gereageerd met een positief advies voor nieuwbouw van een woning met een nokhoogte van max. 7.50 m. (goothoogte 5.50 m) in de molenbiotoop mits voldoende compensatie wordt gerealiseerd in de bestaande begroeiing en nieuwe toekomstige beplanting niet hoger wordt dan het niveau van de molenstelling. Eén en ander dient juridisch te worden vastgelegd.
In navolging op het advies is in de planregels met een voorwaardelijke verplichting vastgelegd dat de hoge begroeiing in dezelfde windrichting gekapt wordt. Ook is voor het realiseren van nieuwe bomen en hoog opgaande beplanting binnen de gehele molenbiotoop en dus binnen het plangebied een omgevingsvergunning benodigd waarbij de effecten op de molenbiotoop afgewogen worden. Die regels gelden al en bllijven onverminderd van toepassing. Aanvullend is bepaald dat nieuwe beplanting met een verwachte hoogte van meer dan 4,6m. niet is toegestaan.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Nationaal Water Programma 2022-2027
Om aan te geven hoe we omgaan met de uitdagingen van ons water, ontwikkelde de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma 2022-2027.
In het NWP komen het oude Nationaal Waterplan (voor beleid) en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (voor beheer) samen.
Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. In het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.
Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van:
Behalve het veranderende klimaat bepalen ook het ruimtegebruik en andere sociaaleconomische ontwikkelingen de opgave voor klimaatadaptatie. Het bodem en watersysteem staat onder druk. Problemen zoals verdroging, verzilting, bodemdaling en wateroverlast vertalen zich niet alleen in problemen in het watersysteem, maar ook de landbouw, verstedelijking, landschap, cultureel erfgoed en natuur. Het bodem en watersysteem stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet voldoende rekening worden gehouden met de ruimte die op de lange termijn nodig is om Nederland veilig en leefbaar te houden.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.
Waterschapsbeleid
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 ‘Versterken, verbinden, vergroenen’ beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema’s: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.
Water- en rioleringsplan Bommelerwaard 2022-2026
Vanuit de Wet Milieubeheer is het verplicht om een gemeentelijk rioleringsplan te hebben. Sinds 2012 stellen gemeente Maasdriel en gemeente Zaltbommel een water- en rioleringsplan op. Het Water- en Rioleringsplan Bommelerwaard 2022-2026 met bijbehorend uitvoeringsprogramma en kostendekkingsplan is op 19 mei 2022 vastgesteld.
Bij (her)ontwikkelingen die invloed kunnen hebben op de waterhuishoudkundige situatie moeten zowel de gemeente Maasdriel als het waterschap Rivierenland hun goedkeuring geven op de plannen.
De initiatiefnemer is verantwoordelijk dat het watertoetsproces met de gemeente alsmede het waterschap doorlopen wordt. Indien wenselijk dan kan op wens en op initiatief van de initiatiefnemer een gezamenlijk proces doorlopen worden.
In afwijking met het waterschapsbeleid, komt het gemeentelijk beleid erop neer dat voor een T=10+10% situatie water geborgen dient te worden over 100% van het verhard oppervlak, voordat het geloosd wordt op het oppervlaktewater.
Om voldoende droge voeten te houden zijn er normen gesteld aan de minimale ontwatering en drooglegging.
De volgende ontwateringseisen worden gesteld bij nieuwbouw:
- woningen met kruipruimte 1 m;
- woningen zonder kruipruimte 0,30 m;
- tuinen en groenvoorzieningen 0,5m
Keur en beleidsregels
Het Waterschap Rivierenland heeft als regelgeving haar verordening “de Keur”. Deze verordening is bedoeld om watergangen, wateren, onderhoudspaden, kaden en dijken te beschermen tegen beschadiging. In de verordening “de Keur” is geregeld dat langs A- en B-waterlopen een beschermingszone in acht dient te worden genomen. Dit houdt in dat binnen de beschermingszone van een A- of B-waterloop niet zonder toestemming van het Waterschap Rivierenland werkzaamheden mogen plaatsvinden die schade kunnen aanbrengen aan de watergang. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de waterlopen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Oppervlaktewater
Het plangebied is momenteel in gebruik als tuin. Er zijn geen waterkeringen in de directe omgeving aanwezig. Het plangebied bevindt zich in het stedelijk gebied. Binnen het plangebied ligt een C-watergang.
Riolering en hemelwater
In de omgeving van het plangebied komt een gemengd rioolsysteem voor. Een gemengd systeem voert zowel het afvalwater als het relatief schone regenwater via hetzelfde rioolstelsel af. Het systeem voert het afval- en regenwater uiteindelijk af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI).
Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat hemelwater van het verhard oppervlak voor 100% gescheiden wordt afgevoerd.
Het waterschap gaat bij nieuwbouw van woningen uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Uitgangspunt is dat hemelwater op eigen terrein wordt verwerkt. Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het oppervlaktewater, maar wordt eerst voorgezuiverd door een berm wadi of bodempassage.
Hoogteligging
Er is een hoogtebepaling gedaan op basis van een AHN van het plangebied. Deze maaiveldhoogten in het plangebied zijn weergegeven in onderstaande figuur. Op basis van de informatie uit het Actueel Hoogtebestand Nederland over het maaiveld blijkt dat de maaiveldhoogte varieert van NAP 3,0 tot NAP 3,6 m.
Grondwater
Het plangebied ligt in het peilgebied BOM516. Het zomerpeil bedraagt en NAP 2,4 m. De gemiddelde maaiveldhoogte bedraagt ter plaatse van het plangebied circa NAP +3,529 meter (bron LHM4.1 Maaiveld).
Als gevolg van seizoensfluctuaties verandert de freatische grondwaterstand en de stijghoogte van het diepere grondwater de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) geeft de range weer, waartussen de grondwaterstand zich gedurende het grootste deel van het jaar beweegt. Dit kan vertaald worden naar een klasse-indeling: grondwater trappen (Gt). In onderstaande tabel zijn de grondwatertrappen weergegeven, zoals deze In de Bodemkaart van Nederland gehanteerd worden.
Het bodemprofiel binnen het plangebied is kalkhoudende polder vaag gronden; zware zavel en lichte klei, profielverloop 5. De bodemkaart geeft grondwatertrap VIIo voor op deze locatie. Bij grondwatertrap VIIo bevindt de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) zich dieper dan 0,8 m beneden maaiveld en ligt de gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) dieper dan 1,6 m beneden maaiveld.
Op basis van het NHI data portaal (Nederlands Hydrologisch Instrumentarium) kan gedetailleerder informatie worden verkregen.
Onderstaand een uitsnede van de LHM4.1 GHG 2011-2018 op en rondom het perceel. De GHG is op enkele punten per rastervlak (250m x250m) aangeduid. Ter plaatse van het plangebied is de GHG 0,85 -MV.
GHG 2011-2018 (bron: LHM4.1)
Op basis van de gemiddelde maaiveldhoogtes kan worden bepaald dat de GHG 2,7 +NAP (hoogte minus grondwaterstand onder maaiveld) is.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een grondwaterbeschermingsgebied of intrekgebied.
De Klimaateffectatlas geeft een eerste indruk van hoe kwetsbaar verschillende gebieden in Nederland zijn voor wateroverlast, droogte, hitte en overstroming. Volgens de atlas zijn de risico's op droogtestress klein, voor ondergrondverdichting matig, een matige kans op zuurstofstress (15-40% jaarlijkse opbrengstderving bij gras), geen tekorten aan oppervlaktewater en er is geen/ weinig bodemdaling gesignaleerd in de periode 2015-2018.
Evenmin is er sprake van wateroverlast, zie hiervoor onderstaande figuur.
Oppervlaktewater
Werkzaamheden in de watergang zijn vergunning -en of meldingsplichtig omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud. Binnen het plan wordt de C-watergang (087860) verlengd. Dit heeft invloed op de aanwezige watergangen, want de gehele watergang wordt hiermee opgewaardeerd naar een B-watergang. Hiervoor dient een watervergunning te worden aangevraagd. Het plan behelst verder geen werkzaamheden in de watergang maar slechts het toevoegen van een woning met bijgebouw op het perceel. Dit heeft geen invloed op de aanwezige watergangen. Er liggen C-watergangen rondom het perceel en aande voorzijde, langs de weg. Op het perceel is reeds een inrit aanwezig, waardoor er geen hoeft te worden toegevoegd.
Riolering en hemelwater
Het nieuwe perceel zal voor (huishoudelijk) afvalwater aangesloten worden op de gemeentelijke riolering.
Om te voorkomen dat bijvoorbeeld zink of koper in de sloten terechtkomt, mag bij nieuwbouw in principe geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen. Worden deze materialen wel toegepast, dan mag het dakwater niet rechtstreeks op de sloten worden geloosd. Voor de waterkwaliteit is dan een zuiverende voorziening zoals een bodempassage vereist.
Het hemelwater dient op eigen terrein geborgen te worden. Als het daar niet verwerkt kan worden dan mag het vertraagd afgevoerd worden naar een watergang, mits de eigenaar van de watergang daar akkoord mee is.
Grondwater
Inrichting en beheer van het waterhuishoudkundig systeem op de locatie dient te zijn gericht op het voorkomen van wateroverlast voor wegen en bebouwing en het voorkomen van schade aan de Volksgezondheid door bijvoorbeeld vochtige kruipruimten.
Zo nodig dient de drooglegging of ontwatering te worden verbeterd (bijvoorbeeld bij lage ligging plangebied of hoge grondwaterstanden).
Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwperceel boven het oppervlakte waterpeil ligt. Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 m, voor het straatpeil een drooglegging van 1 meter en voor het bouwperceel een drooglegging van 1,3 m. Met een zomerpeil van 2,4 m betekent dit dat er ter plaatse van het bouwvlak opgehoogd moet worden tot 3,4 m + NAP om aan de droogleggingseis te voldoen. Het vloerpeil komt dan op 3,7m +NAP. Dat is bijna 30cm hoger dan de as van de weg.
Er geldt een ontwateringseis van 1 m voor een woning met kruipruimte of 30 cm voor een woning zonder kruipruimte. De woning zal worden voorzien van een kruipruimte.
Met een GHG van 2,7 m + NAP betekent dit dat er vanwege de ontwateringseis opgehoogd moet worden tot 3,7 m + NAP om aan de ontwateringseis te voldoen. Hiermee wordt aangesloten op het maaiveld rondom de molen.
Watercompensatie
Op het perceel rust reeds een bestemming Wonen die het gebruik als tuin (met erfverharding) toelaat bij de woning Kievitsham 18. Het plan maakt de realisatie van een woning met bijgebouw toe binnen deze bestaande bestemming Wonen. De ontwikkeling is kleinschalig. De toename van het verharde oppervlak ontstaat door toevoeging van een woning (binnen het bouwvlak van 140 m2) met bijgebouw (maximaal 150m2) en erfverharding (320m2).
Doordat de toename van het verhard oppervlak groter is dan 500 m2, zijn op basis van het beleid van waterschap Rivierenland compenserende maatregelen verplicht. Voor een verhardingstoename <500m2 in stedelijk gebied geldt op grond van het beleid van het waterschap een eenmalige vrijstelling.
Voor een initiatief dat leidt tot een toename van de verharde oppervlakte van meer dan 500 m2, stelt gemeente Maasdriel als voorwaarde dat het hemelwater dat valt op de nieuwe verharde oppervlakte, dient te worden geborgen op eigen perceel, en daarna vertraagd kan worden afgevoerd via oppervlaktewater. De capaciteit voor het bergen van hemelwater dient voldoende te zijn voor een bui van T = 10 + 10%.
Binnen stedelijk gebied is de vuistregel dat voor een bui T = 10 + 10% per 10.000 m2 verharding, compenserende waterberging moet worden aangelegd met een omvang van 436m3. De verharde oppervlakte in de nieuwe situatie bedraagt 610 m2. De omvang van de compenserende waterberging moet derhalve minimaal 26,6 m3 bedragen.Dat komt overeen met een wateroppervlak van circa 88,6 m2 op zomer waterpeil (26,6 m3/ 0,3m peilstijging). Dit kan worden gerealiseerd door over de totale breedte van het perceel (van 25m) de bestaande c watergang aan de achterzijde van het perceel te verlengen. Het profiel op het verlengde stuk alsmede de situering is in onderstaande figuren weergegeven.
Compensatie in een C-watergang wordt in het algemeen niet toegestaan. In dit geval is het niet mogelijk om compensatie in een A- of B watergang te realiseren omdat deze binnen het plangebied niet aanwezig zijn. De nieuwe C-watergang kan na de compensatie worden opgewaardeerd naar een B-watergang en zal via de bestaande c-watergang een rechtstreekse verbinding hebben met A- watergangen.
Het water van verhard oppervlak wordt via een leiding afgevoerd naar de watergang.
Langs de B-watergangen is een beschermingszone opgenomen van 1 m waarvoor aangrenzende perceeleigenaren verantwoordelijk worden voor het onderhoud. Dit zijn de perceeleigenaren van de percelen 1442, 1440 en 705 en zover die niet in eigendom zijn van initiatiefnemer heeft afstemming over het onderhoud plaatsgevonden en is akkoord gegeven.
Voor het plan is de digitale watertoets uitgevoerd op 23 december 2021 via de website www.dewatertoets.nl. Uit de watertoets blijkt dat de gangbare watertoetsprocedure moet worden gevolgd. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met Waterschap Rivierenland. Het waterschap beoordeelt of het waterbelang voldoende gewaarborgd is.
Het plan is hiertoe aan het waterschap toegestuurd. Dit heeft geleid tot wijzigingen in de waterparagraaf.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Op grond van deze wet zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming ook de bescherming van planten- en dierensoorten. In deze wet zijn de EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Nationaal beschermde soorten vallen ook onder deze wet.
De doelstelling is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing verboden zijn.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen vooraf de effecten op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. Ook dient vooraf onderzocht te worden of en welke beschermde dier- en plantensoorten voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten. Hierover wordt ten aanzien van het plangebied ´Kerkdriel wijziging 2021, Kievitsham 18a' het volgende gemeld.
Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park, Nationaal Landschap of Natuurnetwerk Nederland (NNN). Op een afstand van circa 1150m ligt het Natuurnetwerk Nederland (zie onderstaande figuur) gelegen. Het plangebied ligt daarnaast buiten het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is 'Rijntakken', dit gebied ligt op ruim 4 km afstand van het plangebied. De ruimtelijke ingrepen zijn dermate beperkt dat een negatief effect door externe werking op Natura 2000 gebieden is uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en de Ruimtelijke Verordening Gelderland vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteit.
Op 2 november 2022 heeft de Raad van State besloten dat de generieke bouwvrijstelling vervalt. In de AERIUS-calculator (versie 2023) is de aanlegfase doorgerekend. Op basis van de voorgaande gegevens is een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie Bijlage 9) De uitkomst is dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn.
Het wijzigingsplan is een besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Per 1 januari 2017 is de voormalige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het beschermingsregime andere soorten vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Het plangebied is reeds intensief in gebruik als tuin bij de woning op nummer 18. Voor het plan zullen er een aantal bomen worden gekapt ter plaatse van de nieuwe bebouwing en zal grondwerk worden verricht.
Er is een quickscan uitgevoerd, zie Bijlage 8. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden (soortbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden) mits er maatregelen worden getroffen zodat schade wordt voorkomen. Algemene broedvogels kunnen namelijk gaan broeden in het plangebied. Verder worden rugstreeppadden momenteel niet verwacht in het plangebied maar zij kunnen in theorie het plangebied bij geschikte omstandigheden wel gaan koloniseren. Tot slot is er sprake van niet essentieel foerageergebied van vleermuizen. Er dient dus rekening gehouden te worden met algemene broedvogels (werken buiten het algemene broedseizoen of broedvogelcontrole) en rugstreeppadden (in de periode van maart tot en met juli ontstane plassen dempen en het terrein egaliseren). Ook kan vanuit de algemene zorgplicht kan rekening worden gehouden met foeragerende vleermuizen (werken in de dagperiode en anders vleermuisvriendelijk licht te gebruiken). Aangezien negatieve effecten voorkomen kunnen worden, is het uitvoeren van aanvullend onderzoek niet noodzakelijk.
De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
In deze paragraaf wordt nog ingegaan op de aspecten parkeren, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Dit wijzigingsplan maakt de functiewijziging van een 'Wonen' naar 'Wonen' met bouwvlak mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.
Dit wijzigingsplan maakt een extra woning mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.
De woning zal worden ontsloten via de Kievitsham. De bouw van een nieuwe woning zal de huidige verkeersproductie beperkt toe laten nemen. Gezien de zeer beperkte omvang van de voorgenomen ontwikkeling en de huidige intensiteit van de Kievitsham zijn de extra verkeersbewegingen zeer beperkt in relatie tot de huidige intensiteit.
Voor de woning wordt géén nieuwe inrit gerealiseerd.
Met een paraplubestemmingsplan parkeren heeft de gemeente Maasdriel voor haar grondgebied haar parkeerbeleid juridisch-planologisch vastgelegd. Iedere ontwikkeling moet voorzien in voldoende parkeerplaatsen en goede fietsvoorzieningen. Daarmee wordt in ieder geval de eigen parkeerbehoefte van de ontwikkeling opgevangen. Indien sprake is van nieuwbouw of wijziging van gebruik plaatsvindt, zal de parkeerbehoefte in de vorm van een aantal benodigde parkeerplaatsen in beeld worden gebracht. De parkeerbehoefte wordt berekend aan de hand van parkeernormen. De parkeernormen zijn gekoppeld aan het type functie dat op de betreffende locatie wordt gerealiseerd.
De gemeente Maasdriel heeft met de Nota Parkeernormen 2020 met recentere parkeerkengetallen haar beleid een update gegeven. In het paraplubestemmingsplan is hierin voorzien door het opnemen van een zogenoemde 'dynamische regeling'.
Ten aanzien van het parkeren kan worden gesteld dat voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein kan worden gerealiseerd om te kunnen voldoen aan de parkeerbehoefte van (afgerond) 3 parkeerplaatsen. Minstens 2 van de 3 parkeerplaatsen dienen zonder belemmeringen vrij bereikbaar te zijn vanaf de weg. De parkeerplaatsen zullen minimaal 5 x 2,5 meter moeten bedragen.
In de beeldkwaliteitparagraaf (zie Bijlage 1) is te zien dat er voldoende parkeergelegenheid is op eigen terrein, ook voor bezoekers.
De parkeeropgave kan voor de woningen op eigen terrein worden gerealiseerd en de parkeernorm is in de regels geborgd.
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r.
Onderzoek en conclusie
Op dit moment worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die mer-plichtig zijn. Een woningbouwontwikkeling wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
De in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling wordt in het niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat:
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Ook de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd, valt daaronder. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen. Op grond van artikel 6.2.1 Bro is er sprake van een 'aangewezen bouwplan'. Er is reden voor de gemeenteraad om een exploitatieplan vast te stellen of het verhaal van kosten van de grondexploitatie 'anderszins te verzekeren'. Initiatiefnemer voert voor eigen rekening en risico de bouwwerkzaamheden geheel op eigen terrein uit. Hiermee is sprake is van een financieel uitvoerbaar plan. Voor dit wijzigingsplan is afgezien van een exploitatieplan aangezien het kostenverhaal anderszins is verzekerd door het afsluiten van een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een planschade overeenkomst gesloten, waarin de verantwoordelijkheid voor eventuele planschadekosten is vastgelegd.
De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.
Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een wijzigingsplan het College van Burgemeester en Wethouders overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan aan verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het ontwerp-wijzigingsplan.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In deze paragraaf wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro. Voor het plan is de digitale watertoets doorlopen. Hierover is verslag gelegd in 4.3.2.
Ook heeft er meermaals overleg met de provincie plaatsgevonden. Daarbij is de ligging binnen de molenbiotoop in het bijzonder onderwerp van gesprek geweest waarna een positief advies hierover is afgegeven.
Van de gesprekken die plaats hebben gevonden bij de voorbereiding van de plannen is een geanonimiseerd verslag gemaakt, dat is bijgevoegd in Bijlage 10.
Zienswijzen
Ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) juncto afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het ontwerpwijzigingsplan vanaf 21 juli 2023 zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Het college wordt voorgesteld het wijzigingsplan ongewijzigd vast te stellen.
Het geheel is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1). In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is de van toepassing verklaring van de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen in het wijzigingsplan opgenomen. Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 3.
Voorliggend wijzigingsplan bevat de onderbouwing voor het wijzigen van de bestemming Wonen naar Wonen met een bouwvlak. De voorwaarden voor het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid zijn beschreven in artikel 22.7.3 van het bestemmingsplan 'Kerkdriel en Hoenzadriel 2013'. Dit artikel is hierna overgenomen.
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met deze bestemming wijzigen teneinde de toevoeging van een bouwvlak en bouwaanduidingen voor de bouw van extra woningen mogelijk te maken, mits:
Samenvattend kan worden gesteld dat aan de alle voorwaarden van artikel 22.7.3 wordt voldaan.