direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkdriel Noord, Paddenstoelenbuurt
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1200-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

1.1.1 Aanleiding

In 2008 heeft de gemeente Maasdriel de visie 'Maasdriel 2020+' vastgesteld. In deze visie is verwoord dat er, ten behoeve van de leefbaarheid binnen de gemeente, behoefte is aan voldoende goede en betaalbare woningen. Bovendien wil de gemeente de eigen identiteit van de verschillende kernen en de gemeente als geheel versterken en wil ze een kwalitatief goede woonomgeving creëren.

Het ontwikkelen van de wijk 'Kerkdriel Noord' is één van de stappen om de hierboven geformuleerde ambitie uit de visie Maasdriel 2020+ te verwezenlijken. Ten behoeve van deze woningbouwlocatie is op 29 april 2010 het bestemmingsplan "Kerkdriel Noord" inclusief het bijbehorende exploitatieplan vastgesteld. Op 2 maart 2011 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) het westelijke deel van het bestemmingsplan in stand gehouden. Het oostelijke deel heeft de ABRvS gedeeltelijk vernietigd, omdat de gemeente bij de vaststelling van het plan onvoldoende onderzoek zou hebben gedaan naar de gevolgen van de aanwezigheid van een champignonkwekerij nabij de nieuwe woonwijk en de gevolgen van de verkeersgeneratie op omliggende wegen. Aangezien de vernietiging betrekking heeft op het grootste deel van de woonbestemming en de delen van de verkeersbestemming die voorzagen in de aansluitingen op de bestaande infrastructuur, kon het exploitatieplan voor het gehele plangebied niet in werking treden en daarmee tevens het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1200-ON01_0001.png"

Uitsnede gedeelte verbeelding bestemmingsplan "Kerkdriel Noord', met gearceerd de delen welke zijn vernietigd.

De gemeente Maasdriel heeft hierop besloten om het bestemmingsplan "Kerkdriel Noord" op te knippen in twee fasen. Voor de eerste fase (het westelijke deel, genaamd de Kersenbuurt) is op 12 november 2015 het nieuwe bestemmingsplan "Kerkdriel Noord herziening 2015 Kersenbuurt" vastgesteld (en inmiddels onherroepelijk geworden). Het bestemmingsplan "Kerkdriel Noord herziening 2015 Kersenbuurt" biedt ten opzichte van het bestemmingsplan uit 2010 soepelere regels voor wat betreft woningaantallen en -typologieën, de bouwregels en de verkaveling. Op die manier kan de gemeente Maasdriel beter inspelen op de steeds veranderende marktomstandigheden en een meer vraaggestuurde woningbouw binnen Kerkdriel Noord.

Ook voor de tweede fase (het oostelijke deel, genaamd de Paddenstoelenbuurt) geldt dat gewijzigde inzichten in de woningbouwopgave en de verwerving van enkele percelen ertoe hebben geleid dat hiervoor een alternatief stedenbouwkundig plan is ontwikkeld. Dit alternatieve plan, dat als Bijlage 1 is opgenomen bij deze toelichting, biedt de mogelijkheid om voor het oostelijke deel van Kerkdriel-Noord (fase twee) één nieuw bestemmingsplan op te stellen, waarin rekening wordt gehouden met de aanwezige belemmeringen. Het onderhavige bestemmingsplan "Kerkdriel Noord, Paddenstoelenbuurt" betreft dit nieuwe bestemmingsplan.

Naast bovengenoemde woningbouwopgave geldt dat aan de Kloosterstraat 9 en de Versteeg 23 sprake is van agrarische gronden met op beide adressen één agrarische bedrijfswoning. Vanwege de voorgenomen ontwikkeling van de Paddenstoelenbuurt zal in de toekomst echter geen sprake meer zijn van een agrarische bedrijfsvoering. Om deze reden bestaat het voornemen beide bedrijfswoningen om te zetten in een reguliere woning. De agrarische bedrijfsvoering komt daarbij te vervallen. De omzetting van de bedrijfswoningen in reguliere woningen maakt integraal onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

1.1.2 Doel

Het bestemmingsplan "Kerkdriel Noord, Paddenstoelenbuurt" voorziet in een actuele planologisch-juridische basis voor het oostelijke deel van de wijk 'Kerkdriel-Noord'. Samengevat zijn dit de doelen van het bestemmingsplan:

  • het voorzien in een planologisch-juridische regeling op basis waarvan de verkaveling voor de Paddenstoelenbuurt, zoals opgenomen in Bijlage 1, kan worden gerealiseerd;
  • het bieden van voldoende flexibiliteit in de planologisch-juridische regeling om geringe aanpassingen in die verkaveling te kunnen doorvoeren, zonder dat daarvoor een afzonderlijke planologische procedure hoeft te worden doorlopen;
  • het ondervangen van de redenen die ertoe hebben geleid dat het bestemmingsplan "Kerkdriel Noord" deels is vernietigd;
  • de planologische omzetting van twee bedrijfswoningen in reguliere woningen.

1.2 Plangebied

Kerkdriel Noord is een woningbouwgebied ten noordwesten van de kern Kerkdriel in de gemeente Maasdriel. De uitvoering van de woningbouw is opgedeeld in twee fasen. Fase 1 betreft de westzijde van het woongebied, de Kersenbuurt genoemd en is inmiddels in uitvoering. Fase 2 is het oostelijke deel en komt na fase 1 tot ontwikkeling. Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op fase 2 van Kerkdriel Noord.

Het plangebied van fase 2, en daarmee het plangebied van dit bestemmingsplan, wordt globaal begrensd door de Hoorzik aan de zuidzijde (met uitzondering van de percelen aan de Hoorzik 16 tot en met 26), de Kloosterstraat aan de oostzijde, de watergang die de grens vormt met fase 1 aan de westzijde en de achterkanten van de percelen aan de Veersteeg aan de noordzijde. Op de onderstaande afbeelding is het plangebied nader aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1200-ON01_0002.png"

Satellietfoto plangebied en omgeving. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2019.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:

  • "Kerkdriel Noord", vastgesteld d.d. 29 april 2010, deels onherroepelijk geworden d.d. 2 maart 2011;
  • "Buitengebied, binnendijks deel", vastgesteld d.d. 22 februari 2006, deels goedgekeurd d.d. 17 oktober 2006;
  • "Buitengebied herziening 2016", vastgesteld d.d. 26 juni 2019.

Het bestemmingsplan "Kerkdriel Noord" geldt voor een groot gedeelte van het zuidelijk deel van het plangebied. Binnen dit bestemmingsplan zijn ter plaatse de bestemmingen 'Verkeer', 'Groen', 'Water' en een klein deel van de bestemming 'Wonen' geregeld, welke de juridische grondslag dienden te zijn voor de ontwikkeling van het oorspronkelijke verkavelingsplan van het oostelijke deel van de wijk Kerkdriel Noord. De meeste bestemmingsvlakken 'Wonen' uit het vastgestelde bestemmingsplan "Kerdriel Noord" zijn door de uitspraak van de ABRvS echter vernietigd, zodat ter plaatse van de ontstane gaten in het onherroepelijke bestemmingsplan "Kerkdriel Noord", het bestemmingsplan "Buitengebied, binnendijks deel" nog geldt. Daardoor zijn ter plaatse de bestemmingen 'Agrarisch gebied' en 'Niet-agrarische bedrijven' van toepassing. Ter hoogte van de locatie Hoorzik 14 geldt tot slot het bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2016". Deze gronden kennen de bestemming 'Agrarisch met waarden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1200-ON01_0003.png"

Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan "Kerkdriel-Noord" (onherroepelijke versie), met de begrenzing van het plangebied rood omkaderd. De gekleurde vlakken geven aan voor welke delen van het plangebied dit bestemmingsplan van toepassing is. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2019.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1200-ON01_0004.png"

Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan "Buitengebied, binnendijks deel" met de begrenzing van het plangebied rood omkaderd. Dit bestemmingsplan is van toepassing ter plaatse van de niet gekleurde vlakken op de eerder opgenomen afbeelding, muinus locatie Hoorzik 14.

Op basis van het onherroepelijke deel van het bestemmingsplan "Kerkdriel Noord" en de overige vigerende bestemmingsplannen is het niet mogelijk om binnen het plangebied een samenhangend nieuw woongebied te ontwikkelen. Noch het oorspronkelijke, noch het nieuwe verkavelingsplan zijn realiseerbaar op basis van het geldende planologische regime. Hierdoor is het noodzakelijk om een nieuwe ontwikkelingsgerichte bestemmingsregeling te formuleren, welke enerzijds is afgestemd op het mogelijk maken van de meest recente verkaveling en anderzijds ook voldoende flexibiliteit biedt om in eventuele wijzigingen in die verkaveling te kunnen voorzien.

Het onderhavige nieuwe bestemmingsplan "Kerkdriel Noord, Paddenstoelenbuurt" vervangt de vigerende bestemmingsplannen binnen het plangebied en voorziet in een actuele en flexibele juridisch-planologische regeling die de ontwikkeling van het plangebied tot woongebied mogelijk maakt, daaronder mede verstaand de omzetting van de agrarische bedrijfswoningen aan de Kloosterstraat 9 en de Veersteeg 23 naar reguliere woningen.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de bestaande situatie in het plangebied en het planvoornemen beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een omschrijving van de vigerende ruimtelijke beleidskaders gegeven, waarna in hoofdstuk 4 de milieuhygiënische aspecten aan bod komen. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hoofdstuk 6 en 7 beschrijven tenslotte respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis

De kern Kerkdriel heeft zich vanaf de Maasdijk in westelijke richting ontwikkeld, met name vanaf de jaren '80 van de vorig eeuw. Bloksgewijs zijn door de jaren heen steeds nieuwe woon- en werkgebieden aan de bestaande kern toegevoegd. De historische structuren en de oude linten zijn daarbij sturend geweest voor de ontwikkeling van Kerkdriel en zijn nog duidelijk herkenbaar in de huidige structuur van het dorp.

Kerkdriel Noord ligt ten noorden van de huidige kerk en betreft het volgende gebied dat in kader van de voortgaande ontwikkeling van de kern zal worden toegevoegd aan het bebouwde gebied. Het plangebied behoort tot het oude buurtschap Hoorzik, dat zich heeft ontwikkeld als verspreid liggende bebouwing langs de huidige weg Hoorzik, aan de zuidzijde van het plangebied. Het betreft zowel burgerwoningen als (agrarische) bedrijven. In de loop der tijd is ook langs de Veersteeg (noordzijde) en de Kloosterstraat (oostzijde) bebouwing tot stand gekomen. Voor het overige heeft het plangebied altijd bestaan uit agrarische gronden, genaamd de 'Luttel Ingh'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1200-ON01_0005.png"

Linksboven: het plangebied aan het begin van de 20e eeuw, rechtsboven: het plangebied rond 1960, linksonder: het plangebied rond 1995, rechtsonder: het plangebied in 2015. Bron: topotijdreis.nl, 2019.

2.2 Bestaande situatie

2.2.1 Ruimtelijke analyse

Alhoewel aan de wegen rondom het plangebied op verscheidene plaatsen bebouwing is gelegen, is binnen het plangebied zelf niet veel bebouwing (meer) aanwezig. Slechts aan de Hoorzik, in de uiterste zuidwestpunt van het plangebied en aan de Hoorzik 14, resteren nog de gebouwen van een voormalig bedrijf respectievelijk een agrarische bedrijfswoning. Voor het overige is het plangebied onbebouwd. De bebouwing in de directe omgeving bestaat aan de zuidzijde uit de lintbebouwing aan de Hoorzik en de bestaande kern van Kerkdriel. Ook ten noorden en oosten van het plangebied is lintbebouwing aanwezig. Westelijk van het plangebied wordt fase 1 van de wijk 'Kerkdriel Noord, Kersenbuurt' ontwikkeld. Daarmee is het plangebied voor het grootste deel omgeven door bebouwing.

Behalve enkele uitritten ter ontsluiting van de (agrarische) percelen, zijn binnen het plangebied in de huidige situatie geen wegen aanwezig. De wegen in de directe omgeving bestaan uit de Hoorzik, de Kloosterstraat en de Veersteeg. Deze vormen deels de grenzen van het plangebied en sluiten aan op de hoofdontsluitingsstructuur van Kerkdriel.

De groenstructuur van het plangebied wordt met name bepaald door de langs de randen van het plangebied aanwezige groensingels en voorts door de binnen het plangebied gelegen boomgaarden en verspreid liggende solitaire bomen en groenelementen. Van een samenhangende structuur is geen sprake.

2.2.2 Functionele analyse

Het plangebied wordt op dit moment in functioneel opzicht grotendeels bepaald door de agrarische functie, bestaande uit akkerbouw en fruitteelt. Voor het overige zijn enkele braakliggende gebieden aanwezig, welke voorheen een ander gebruik kenden en is sprake van leegstaande bebouwing. Deze gronden zijn op dit moment derhalve als 'functieloos' te omschrijven.

2.3 Planvoornemen

2.3.1 Gewijzigde verkaveling

Voor het plangebied, betreffende fase 2 van de nieuwbouwwijk Kerkdriel Noord, is een nieuw Masterplan opgesteld, dat als Bijlage 1 bij deze toelichting is gevoegd. Het nieuwe Masterplan wijkt in veel opzichten af van het oorspronkelijke verkavelingsplan, dat ten grondslag heeft gelegen aan het vigerende (deels vernietigde) bestemmingsplan "Kerkdriel Noord". De nieuwe verkaveling komt voort uit gewijzigde inzichten en actuele veranderingen in de woningmarkt en houdt tevens rekening met belemmeringen uit de omgeving. Tevens bestrijkt de nieuwe verkaveling een groter gebied dan de oorspronkelijke verkaveling. Aan de noordzijde is het plangebied uitgebreid met enkele woonkavels. Door al deze factoren kan het nieuwe Masterplan, overigens net als het oorspronkelijke verkavelingsplan, niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan.

De nieuwe regeling, zoals opgenomen in het onderhavige bestemmingsplan "Kerkdriel Noord, Paddenstoelenbuurt" maakt het mogelijk de nieuwe verkaveling tot uitvoer te brengen. De regeling wordt evenwel niet strak afgestemd op de op dit moment meest actuele verkaveling, maar bezit een bepaalde mate van flexibiliteit om zo eventuele toekomstige kleine aanpassingen aan de verkaveling op te kunnen vangen. Op die manier wordt voorkomen dat voor elke kleine aanpassing opnieuw een procedure dient te worden doorlopen. Enkel de hoofdinfra- en groenstructuur worden vastgelegd, alsmede het totale aantal te realiseren woningen. Voor het overige wordt voldoende speelruimte gelaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1200-ON01_0006.png"

Verkaveling paddenstoelenbuurt ontleent uit het Masterplan. Bron: Compositie 5 stedenbouw bv, 2020.

Het stedenbouwkundig plan gaat uit van de volgende woningtypen:

Woningtypologie   Aantal woningen  
Aaneengebouwd (sociale huur)   17  
Gestapeld (sociale huur)   27  
Aaneengebouwd   63  
Twee-aaneengebouwd   36  
Vrijstaand   34  
Totaal   177  

Zoals gezegd kent het bestemmingsplan een zekere mate van flexibiliteit. Het woningprogramma zoals thans verkaveld kan derhalve bij uitvoering enigszins wijzigen. De ruimtelijke hoofdopzet van het plan ligt, vanwege het vastleggen van de hoofdinfra- en groenstructuur, wel vast. Het plan kent in hoofdlijnen een tweedeling: een oost- en een westzijde die van elkaar gescheiden worden door een groenzone met een watergang.

  • Oostelijk deelgebied: In dit deelgebied worden zowel de Hoorzik als de Kloosterstraat begeleid door woningbouw bestaande uit een combinatie van vrijstaande woningen en twee-onder-één kapwoningen die elkaar op speelse wijze afwisselen. Het binnengebied heeft een overzichtelijke hoofdzet die gekenmerkt wordt door een gerende groene ruimte die begeleid wordt door (rij)woningen. Deze ruimte opent zich naar de centale groene ruimte die de Paddenstoelenbuurt scheidt/ verbindt met de Kersenbuurt. Daarnaast is er sprake van een interne ontsluitingsstructuur die eveneens begeleid wordt door woningen.
  • Westelijk deelgebied: Dit deelgebied wordt gescheiden van het oostelijke deelgebied door een representatieve groene ruimte met daarin opgenomen een watergang die onderdeel is van de totale groen- en waterstructuur van Kerkdriel Noord. Het noordelijke deel bestaat uit een aantal vrijstaande kavels die zowel de interne ontsluitingsstructuur als de Veersteeg begeleiden. Het zuidelijke deel vormt de overgang naar de Kersenbuurt en wordt, met uitzondering van de zuidzijde (Hoorzik), omringd door groen en water. Het vormt een soort van schiereiland waarbij de woningen op het groen en water georiënteerd zijn en parkeren uit het zicht op het binnenterrein is gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1200-ON01_0007.png"

Ruimtelijke hoofdopzet planvoornemen.

Het plangebied wordt ontsloten middels de bestaande aanliggende wegen te weten de Veersteeg aan de noordzijde (enkel voor langzaam verkeer), de Kloosterstraat aan de oostzijde en de Hoorzik aan de zuidzijde. Het ‘schiereiland’ in het westelijke deel wordt middels één ontsluiting via het oostelijke deel ontsloten en eindigt in het binnengebied waar geparkeerd wordt. De randen aan de buitenzijde, grenzende aan het groen en water, worden voorzien van een trottoir.

Voor de auto worden de plandelen Kersenbuurt en Paddenstoelenbuurt intern niet verbonden. Beide plandelen staan via de bestaande wegen Veersteeg en Hoorzik met elkaar in verbinding. Voor het langzaamverkeer is centraal in het plangebied een route gesitueerd die de Paddenstoelenbuurt met de Kersenbuurt verbindt.

2.3.2 Beeldkwaliteit

Voor onderhavige ontwikkeling is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Het beeldkwaliteitplan geeft inzicht in de gewenste identiteit van het woongebied en de vertaling ervan in de uitstraling van de architectuur en de inrichting van de openbare ruimte. Dit is verwoord en verbeeld middels een set spelregels. Deze spelregels gaan onder andere over stedenbouwkundige aspecten, bebouwingstypologie, architectonische uitstraling, kapvorm, rooilijn, bouwhoogte, positionering en oriëntatie van de bebouwing, kleurstelling en materiaalgebruik en erfafscheidingen. Het beeldkwaliteitplan is als Bijlage 2 gevoegd bij deze toelichting. Het beeldkwaliteitplan wordt gelijktijdig met dit bestemmingsplan vastgesteld en heeft te gelden als toetsingskader voor welstand en gaat deel uitmaken van de Welstandsnota.

2.3.3 Parkeren

Toetsingskader

Met de inwerkingtreding van de “Reparatiewet BZK” op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en/of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van ‘een goede ruimtelijke ordening’ dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien (ECLI:NL:RVS:2017:1036, r.o. 5.3). Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.

Door de gemeente Maasdriel worden in het ‘Mobiliteitsplan Maasdriel 2020’ parkeernormen genoemd, onderverdeeld naar functie. Voor de functie 'Woning' geldt een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning, waarvan minimaal 0,3 per woning in het openbaar gebied. Daarnaast geldt de volgende berekeningswijze voor parkeren op eigen terrein:

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1200-ON01_0008.png"

Beoordeling

Voor wat betreft het parkeren is in het verkavelingsplan rekening gehouden met een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per reguliere woning en 2 parkeerplaatsen per sociale huurwoning, die zowel in het openbare gebied als op eigen terrein geprojecteerd zijn. Aangezien het verkavelingsplan uitgaat van een flexibele invulling, kan naar gelang het aantal woningen dat uiteindelijk gerealiseerd wordt het aantal benodigde parkeerplaatsen toe- of afnemen. In de voorgestelde inrichting van woonstraatjes en parkeerhoven kan hierop ingespeeld worden door het groen in deze straten, grenzend aan het groene lint, kleiner of groter te laten worden. Op basis van het verkavelingsplan wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ zal concreet inzichtelijk moeten worden gemaakt waar de parkeerplaatsen worden gerealiseerd en wat de concrete parkeereis bedraagt. In het bestemmingsplan is artikel 13.1 gewaarborgd dat wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

Conclusie

Binnen het plangebied wordt voorzien in voldoende ruimte om te kunnen voldoen aan het gemeentelijk parkeerbeleid. Realisatie van de benodigde parkeerplaatsen is gewaarborgd in de regels.

2.3.4 Verkeer

Het planvoornemen voorziet in maximaal 185 grondgebonden woningen, hetgeen een toename van het aantal verkeersbewegingen veroorzaakt. Teneinde de verkeerskundige effecten die het planvoornemen tot gevolg heeft inzichtelijk te maken, is hier door Goudappel Coffeng onderzoek naar gedaan. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 3 gevoegd bij deze toelichting.

Uit het onderzoek blijkt dat het effect van onderhavig planvoornemen op de verkeersintensiteiten op de omliggende wegvakken beperkt is tot een toename van maximaal 600 mvt/etm ten opzichte van de referentie situatie. Het planvoornemen is met name van invloed op de verkeersintensiteiten van de Veersteeg, Hoorzik, Kloosterstraat en Berm. Navolgend wordt per weg ingegaan op de resultaten van het onderzoek.

Veersteeg

Vanwege de lage verkeersintensiteit op de Veersteeg wordt geconcludeerd dat deze weg de toekomstige verkeersstromen verkeersveilig kan verwerken en dat geen maatregelen nodig zijn.

Berm

Ook voor de Berm geldt dat deze weg ook in de toekomstige situatie voldoet aan de belangrijkste verkeersveiligheidspunten van de richtlijnen van duurzaam veilig wegverkeer. Maatregelen aan deze weg zijn niet noodzakelijk.

Hoorzik

Ten aanzien van de Hoorzik volgt uit het bovengenoemde onderzoek dat er geen problemen zijn in de toekomsitge situatie, maar wel een aandachtspunt. Vanaf een verkeersintensiteit van 2.500 mvt/etm is een trottoir gewenst. De toekomstige verkeersintensiteit is 2.000 mvt/etm. Als gevolg van de bedrijvigheid gevestigd aan de Hoorzik rijdt er echter meer dan gemiddeld vrachtverkeer over deze weg. Dit is maakt met deze verkeersintensiteit een trottoir noodzakelijk. Daarnaast wordt aanbevolen de Hoorzik in te richten als een 30 km/per uur straat.

Kloosterstraat

Voor de Kloosterstraat geldt dat uit het onderzoek volgt dat er een knelpunt ontstaat. Vanaf een verkeersintensiteit van 2.500 mvt/etm is een trottoir aan deze straat gewenst. De toekomstige verkeersintensiteit is 3.100 mvt/etm. Voor een veilige verkeersafwikkeling zijn fietsvoorzieningen niet nodig en is parkeren op straat wel mogelijk. Gezien de verwachte toekomstige verkeersintensiteiten zijn op de Kloosterstraat maatregelen nodig. Het advies is aan één zijde van deze weg een trottoir aan te leggen. Daarmee wordt het voor de nieuwe en huidige bewoners mogelijk om verkeersveilig te voet door de nieuwe wijk naar de bushalte, de basisscholen en/of het centrum van Maasdriel te gaan. De bushalte aan deze weg dient te worden verplaatst.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde onderzoek is de conclusie dat de effecten beperkt zijn. Het plan heeft een toename van de verkeersintensiteit op de omliggende wegen tot gevolg. Er is een aantal aanpassingen nodig om deze toename verkeersveilig te verwerken. Het gaat om:

  • het realiseren van een voetpad aan de Kloosterstraat;
  • het verplaatsen van een bushalte aan de Kloosterstraat;
  • het realiseren van een voetpad aan de Hoorzik;
  • de Hoorzik inrichten als een 30 km/per uur straat.

De gemeente Maasdriel zal bovengenoemde aanpassingen doorvoeren. Deze aanpassingen passen binnen het onderhavige bestemmingsplan alsook binnen de bestaande bestemmingsplannen. De geschetste aanpassingen zijn meegenomen in de financiële uitvoering van het plan. Hiervoor is in het onderzoek de mate van toerekenbaarheid aan het planvoornemen bepaald. De aanpassingen zullen door de gemeente worden uitgevoerd. Daarmee is gewaarborgd dat sprake is van een verkeersveilige ontsluiting van het plangebied op de omliggende wegen. Ook geldt dat de omliggende wegen de verkeersgeneratie kunnen verwerken. Ten behoeve van verdere verbetering van de verkeersveiligheid is, hoewel op basis van het onderzoek niet noodzakelijk geacht, aan de Kloosterstraat een ruimtereservering opgenomen ter eventuele realisatie van een fietspad in de toekomst.

2.3.5 Groen en water

Het groen en water in het plangebied ondersteunen de dorpse sfeer. Het groen bestaat voornamelijk uit gras, hagen en bomen. Centraal in het plangebied is open water gesitueerd met flauwe kind en- natuurvriendelijke oevers, deels voorzien van rietoevers en bloemrijk grasland. Onderdeel van de groeninrichting is een centraal gesitueerde grote groene ruimte. Een ruimte om te spelen, voetballen, struinen, ontdekken en in bomen te klimmen. In deze groene ruimte is een grote diversiteit aan bomen aanwezig die gestrooid zijn in een onregelmatig verband waardoor er een parkachtige sfeer ontstaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1200-ON01_0009.png"

Schematisch overzicht openbare ruimte Paddenstoelenbuurt.

Belangrijke structuurdrager van Kerkdriel Noord is onder andere de waterstructuur. Centraal in Kerkdriel Noord is een watergang gesitueerd die het gebied doorsnijdt van noord naar zuid. Ten opzichte van de waterstructuur in de rest van het plangebied is hier de watergang verbreed en heeft deze grotendeels flauwe, kind- en natuurvriendelijke oevers wat resulteert in een ontspannen en aangename ruimte. Het vormt een parkachtig gebied met bomen en langzaamverkeerroutes. De plekken waar de centrale langzaamverkeersverbinding, die de verbinding vormt tussen de Kersenbuurt en Paddenstoelenbuurt, een watergang kruist met een brug of een duiker is een bijzondere plek in de openbare ruimte. Deze bijzondere plekken zijn belangrijk voor de beleving en herkenbaarheid van de wijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1200-ON01_0010.png"

Illustratie bijzondere plek openbare ruimte.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

De gemeente Maasdriel heeft te maken met de vigerende beleidskaders van de landelijke en provinciale overheid; ontwikkelingen dienen te voldoen aan dit beleid. Daarnaast dient de voorgenomen ontwikkeling zich eveneens te voegen binnen de marges van het gemeentelijk beleid. Het ruimtelijk beleid van de drie voorgenoemde overheden is per overheidslaag neergelegd in één of meerdere zogenoemde structuurvisies. Voor de realisatie van het beleid zetten de verschillende overheden een mix van instrumenten in; één van die instrumenten betreft het vertalen van het beleid uit de structuurvisie naar een juridisch bindende verordening. Hieronder zijn de voor deze ruimtelijke onderbouwing relevante structuurvisies en verordeningen per overheidslaag weergegeven en wordt getoetst of onderhavige ontwikkeling passend is binnen het beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012

Toetsingskader

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.

Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.

Beoordeling

Het voorliggende plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt. Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het onderhavige plangebied niet gelegen is in een gebied waarvoor van Rijkswege een ruimtereservering geldt. Aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt navolgend getoetst.

3.2.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012

Toetsingskader

Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling

Ten aanzien van het onderhavige plangebied is een regel uit het Barro van toepassing. Dit betreft de regeling met betrekking tot de radarverstoringsgebieden van radarstation Herwijnen (zoals weergegeven in de wijziging van het Rarro per 1 juli 2016, bijlage 9). Als gevolg van het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen geldt een maximale hoogtemaat van 90 meter voor de tippen van de wieken van op te richten windturbines. In het onderhavige plan worden geen windturbines of andere bouwwerken met een dergelijke hoogte mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1200-ON01_0011.png"

Situering radarverstoringsgebieden radarstations. Het plangebied ligt ter hoogte van de rode ster. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2019.

Conclusie

De maximaal toegestane bouwhoogtes vanuit de radarverstoringsgebieden vormen geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied. Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en de Rarro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2012

Toetsingskader

Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uit een worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.

Beoordeling

Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  • b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  • c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  • d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
  • e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Ten aanzien van andere vormen van gebruik van gronden dan ten behoeve van het wonen geldt dat indien het ruimtelijk besluit voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.

Het onderhavige ruimtelijk besluit maakt ter plaatse van het plangebied de bouw van maximaal 185 woningen mogelijk. De ontwikkeling is daarom gelet op de omvang als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet verder worden doorlopen.

  • b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling kan worden gesproken als uit een onderling samenhangende beoordeling van het ruimtelijke besluit, in vergelijking met het voorgaande planologische regime, blijkt dat sprake is van een functiewijziging en dat sprake is van een groter planologisch beslag op de ruimte.

Het plangebied kent thans in hoofdzaak een agrarische bestemming. Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor bedrijven met een agrarische bedrijfsvoering. Burgerbewoning is niet toegestaan. Het onderhavige ruimtelijk besluit maakt ter plaatse van het plangebied de bouw van maximaal 185 woningen mogelijk. Op basis van het onherroepelijke deel van het bestemmingsplan "Kerkdriel Noord" en het bestemmingsplan "Buitengebied, binnendijks deel" is het niet mogelijk om binnen het onderhavige plangebied een samenhangend nieuw woongebied te ontwikkelen. Gelet hierop is sprake van een functiewijziging en vindt tevens een vergroting van het planologisch beslag op de ruimte plaats. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet verder worden doorlopen.

  • c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat, indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het ruimtelijk besluit dient te worden beschreven. Het kan hierbij zowel gaan om een kwantitatieve behoefte als een kwalitatieve behoefte. De beschrijving van de behoefte dient te worden gebaseerd op voldoende actuele, concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens. Het is niet in strijd met art. 3.1.6, lid 2 Bro als voor de onderbouwing van de behoefte in het ruimtelijk besluit wordt verwezen naar een of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten.

Kwantitatieve behoefte

Uit jurisprudentie blijkt dat de behoefte aan woningen kan worden onderbouwd met gebruikmaking van regionale woningbouwafspraken (o.m. 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2908, r.o. 10.2). Regionale woningbouwafspraken zijn neergeschreven in de notitie 'regionale woningbouwprogrammering Rivierenland', met daaraan ten grondslag het regionaal woningbehoefteonderzoek (2013). Het regionale woningbouwprogramma wordt jaarlijks geactualiseerd. De meest actuele programmering stamt uit oktober 2018. De 'kwantitatieve opgave wonen' voor Regio Rivierenland is in het regionale woningbouwprogramma vastgesteld op 10.500 woningen voor de periode 2015-2025. Op basis van deze kwantitatieve opgave is er in regio Rivierenland behoefte aan gemiddeld 1.050 woningen per jaar. In onderstaande tabel is de kwantitatieve opgave uitgesplitst per gemeente op basis van een verdeling van de nieuwbouwproductie over de gemeenten uit het regionale woningbehoeftenonderzoek (WBO). Hieruit blijkt dat aan de gemeente Maasdriel tot 2025 een productie wordt toegekend van 1.100 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1200-ON01_0012.png"

Kwantitatieve opgave uitgesplitst per gemeente. Bron: regionale woningbouwprogrammering Rivierenland, 2018.

Bij de kwantitatieve opgave wonen is nog geen rekening gehouden met arbeidsmigranten. Voor een deel van de arbeidsmigranten in regio Rivierenland is reguliere woonruimte noodzakelijk. Het gaat dan om de groep die het grootste deel van het jaar in Nederland woont en degenen die zich hier permanent vestigen. Deze laatste groep maakt deel uit van de 'doelgroep volkshuisvesting'. In de woningbehoefteraming is deze groep echter nog niet meegenomen, hetgeen betekent dat de kwantitatieve behoefte aan woningen nog hoger kan uitvallen.

Het regionale woningbouwprogramma betreft een optelsom van de gemeentelijke programma's. Het gemeentelijke programma betreft voor Maasdriel het 'Woningbouwprogramma 2015-2025', vastgesteld door de raad op 16 april 2016 en geactualiseerd in oktober 2017. Het woningbouwprogramma bevat een overzicht van alle concrete woningbouwprojecten die binnen de gemeente spelen en wijst daar een woningbouwcontingent aan toe. Het woningbouwprogramma omvat in totaal bruto 1.129 woningen. Netto (na sloop van bestaande woningen) wordt daarbij onder de productie van 1.100 woningen gebleven zoals toegekend aan Maasdriel in de regionale woningbouwprogrammering Rivierenland. Aan de gehele kern Kerkdriel wordt een voorraad toegekend van 312 woningen, waarvan aan onderhavig initiatief, in het woningbouwprogramma 'Kerkdriel-Noord, oostelijk deel' genoemd, een voorraad van 150 woningen. Dit laatste cijfer is tot stand gekomen op basis van de toenmalige plannen voor onderhavig plangebied, waarvoor thans geldt dat het programma enigszins is verhoogd. Desalniettemin pas het overgrote deel van de kwantitatieve behoefte aan onderhavige 185 woningen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma. Ten aanzien van het surplus van 35 woningen geldt dat hierbij wordt ingespeeld op de recente krapte op de woningmarkt. Vanwege deze krapte is er een overloop uit de randstad en nabijgelegen steden als 's-Hertogenbosch. Bovendien past dit surplus binnen de aan Maasdriel toegekende 1.100 woningen uit de regionale woningbouwprogrammering Rivierenland, welke cijfers tevens recenter zijn. Tot slot geldt dat het maximaal toegestane aantal woningen van 180 uit de Kersenbuurt niet volledig gerealiseerd wordt, derhalve dat deze planologische restcapaciteit ten gunste komt aan onderhavig planvoornemen.

In december 2018 heeft de gemeente Maasdriel een woningbehoefte-onderzoek laten uitvoeren. Dit heeft geleid tot het rapport 'Woningbehoefte-onderzoek' van 11 december 2018 (Companen, Arnhem: 2018). Uit het woningbehoefte-onderzoek blijkt dat het aantal inwoners van de gemeente Maasdriel met ruim 730 inwoners is gegroeid in de afgelopen tien jaar (+3%). Deze groei zet zich naar verwachting voort: op basis van de meest actuele Primos Bevolkings- en huishoudensprognose (2017) groeit de bevolking van Maasdriel de komende 20 jaar met ongeveer 1.040 huishoudens (+10%). Het grootste deel van die groei vindt in de eerstkomende tien jaar (2018-2028) plaats (+630 huishoudens). Deze groei wordt vooral veroorzaakt door het hoge geboortesaldo, waaruit weer jonge huishoudens voortkomen (hierdoor blijft het aantal jonge huishoudens ondanks een vertrekoverschot op peil) en de toegenomen leeftijdsverwachting. Het sterkst groeit de groep de 75-plussers. Het aantal kleine huishoudens tot 55 jaar en de gezinnen nemen iets in omvang af. Deze autonome groei wordt in de rapportage aangeduid als 'basisscenario'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1200-ON01_0013.png"

Omvang verwachte huishoudensontwikkeling per gemeente 2018-2028, uitgesplitst in twee scenario's. Bron: woningbehoefte-onderzoek, Companen 2018.

Naast het basisscenario, wordt ook een groeiscenario geformuleerd. Op basis van dit groeiscenario wordt een verdere bevolkingsgroei in Maasdriel voorspeld, veroorzaakt door drie ontwikkelingen:

  • 1. De sterk groeiende economische ontwikkeling rondom de A2;
  • 2. Het inlopen van het reeds bestaande woningtekort;
  • 3. Instroom van arbeidsmigranten.

De drie benoemde factoren (economische activiteiten A2, woningtekort, arbeidsmigranten) leiden tot een hogere woningvraag dan in het basisscenario. In de gemeente Maasdriel leidt dit tot een maximale behoefte van 1.080 woningen tot 2028, hetgeen nagenoeg overeenkomt met de aan Maasdriel toegekende 1.100 woningen uit de regionale woningbouwprogrammering Rivierenland. Navolgend is deze behoefte in beide scenario's verdeeld over de gemeentelijke kernen. Vanwege de reeds aanwezige voorzieningen in Kerkdriel en de ligging van Kerkdriel nabij de A2, profiteert deze kern verhoudingsgewijs meer van de voorziene groei dan andere kernen in de gemeente. Aan Kerkdriel wordt in het groeiscenario een behoefte aan 305 woningen toegekend. Dit cijfer komt nagenoeg overeen met de gemeentelijke woningbouwprogrammering, welke uitgaat van een bruto voorraad van 312 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1200-ON01_0014.png"

Kwantitatieve woningbehoefte per kern 2018-2028 (in twee scenario's). Bron: woningbehoefte-onderzoek, Companen 2018.

Gelet op het regionale woningbouwprogramma, het gemeentelijke woningbouwprogramma alsook het woningbehoefte-onderzoek in Maasdriel, kan worden gesteld dat het onderhavige planvoornemen past binnen de kwantitatieve behoefte aan woningen in Kerkdriel.

Kwalitatieve behoefte

In het voornoemde 'Woningbehoefte-onderzoek' van 11 december 2018 (Companen, Arnhem: 2018)' is op basis van de demografische trends, de verhuisbewegingen uit het recente verleden en de woonwensen voor de toekomst de kwalitatieve woningbouwopgave voor de gemeente Maasdriel in beeld gebracht. De behoefte per woningtypologie is gevisualiseerd in de navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1200-ON01_0015.png"

Kwalitatieve woningbehoefte in de gemeente Maasdriel (in twee scenario's). Bron: woningbehoefte-onderzoek, Companen 2018.

De verhuisbewegingen in de afgelopen jaren laten zien dat in Maasdriel sprake is van een sterke kooporiëntatie. Met name de groep jonge doorstromers en gezinnen met kinderen zijn relatief vaak naar een grondgebonden koopwoning verhuisd. Bij jonge huishoudens tot 23 jaar en ouderen (65+) is er wel een groot aandeel verhuizingen naar een (sociale) huurwoning. De woningbehoefte voor de komende jaren laat op een aantal punten andere accenten zien. De sterke kooporiëntatie blijft: in vergelijking met afgelopen jaren oriënteren starters zich meer op koopwoningen en gezinnen op ruime grondgebonden koopwoningen. Dit lijkt een gevolg te zijn van de aantrekkende economie en huizenmarkt. Voor de komende jaren ligt er vooral een opgave om het aanbod aan middeldure koopwoningen uit te breiden (€170.000 - €350.000). In Maasdriel is daarbij tevens nog meer vraag naar duurdere koopwoningen (> €350.000). In de sociale huur ligt er in Maasdriel vooral een opgave om het aantal eengezinswoningen te vergroten.

Zoals de kwalitatieve woningbouwopgave voor de gehele gemeente Maasdriel is onderzocht, is deze ook enkel voor de kern Kerkdriel in beeld gebracht. Ook voor Kerkdriel geldt dat er vooral een opgave is om het aanbod aan middeldure koopwoningen uit te breiden en te voorzien in meer sociale huurwoningen. Navolgende afbeelding vat de cijfers samen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1200-ON01_0016.png"

Kwalitatieve woningbehoefte in de kern Kekrdriel (in twee scenario's). Bron: woningbehoefte-onderzoek, Companen 2018.

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Het stedenbouwkundig plan gaat uit van de volgende woningtypen:

Woningtypologie   Aantal woningen  
Aaneengebouwd (sociale huur)   17  
Gestapeld (sociale huur)   27  
Aaneengebouwd   63  
Twee-aaneengebouwd   36  
Vrijstaand   34  
Totaal   177  

Het onderhavige bestemmingsplan vormt een juridisch-planologische vertaling van het stedenbouwkundige plan. Het bestemmingsplan voorziet hoofdzakelijk in grondgebonden koopwoningen in de middeldure sector. Daarnaast wordt voorzien in 44 sociale huurwoningen. Blijkens het woningbehoefte-onderzoek is naar deze type woningen de meeste vraag in de gemeente Maasdriel. Om adequaat in te spelen op de specifieke vraag naar woningen is in onderhavig bestemmingsplan bovendien flexibiliteit aangebracht in de toegestane woningbouwtypologie en een reservecapaciteit van 8 woningen. Tot slot wordt ook voorzien in sociale huurwoningen, waarmee wordt ingespeeld op de in het woningbehoefte-onderzoek gesignaleerde behoefte aan dit type woning. Het planvoornemen past daarmee tevens binnen de kwalitatieve behoefte aan woningen in Maasdriel.

  • d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?

Uit de wetstekst en de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat indien de 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' buiten 'bestaand stedelijk gebied' is gelegen, de verantwoording in het ruimtelijke besluit een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Ex artikel 1.1.1 van het Bro wordt onder 'bestaand stedelijk gebied' verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Bij de beantwoording van de vraag of een plangebied als een bestaand stedelijk gebied in de zien van art. 1.1.1 Bro kan worden aangemerkt dient te worden beoordeeld of het voorgaande bestemmingsplan binnen het gebied reeds een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca mogelijk maakt, of het gebied op grond van het voorgaande plan kan worden beschouwd als bij een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Daaraan doet niet af dat de bebouwing waarin het voorgaande plan voorzag ten tijde van de vaststelling van het nieuwe plan nog niet was gerealiseerd.

Het voorgaande bestemmingsplan maakt binnen een gedeelte van het plangebied reeds een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing en, infrastructuur en groen mogelijk. Het betreft de woonbestemmingen in het zuiden van het plangebied met ten noorden en daaromheen de bestemming 'Groen' en 'Verkeer'. Evenwel geldt ten noorden van deze woonbestemming en ten zuiden van de Veersteeg dat sprake is van een agrarische bestemming met overeenkomstig een agrarisch gebruik. Voor deze gronden geldt dat het voorgaande bestemmingsplan geen stedenbouwkundig samenstel van bebouwing mogelijk maakt, maar enkel agrarische bedrijfsvoering. Gelet daarop is het onderhavige plangebied (gedeeltelijk) gelegen buiten het 'bestaand stedelijk gebied' van Kerkdriel.

  • e. Is het mogelijk de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

Realisatie van de woningen door inbreiding binnen de gemeentegrenzen van Maasdriel, maar buiten Kerkdriel, ligt niet voor de hand. Middels onderhavig initiatief wordt immers in de kwantitatieve behoefte naar woningen in Kerkdriel voorzien. Blijkens het woningbehoefte-onderzoek is in deze kern de grootste vraag naar nieuwe woningen. Binnen het bestaand stedelijk gebied van Kerkdriel is concreet gezocht naar inbreidingslocaties. Het bestaand stedelijk gebied van Kerkdriel is vrij intensief bebouwd. Recent is aan de Empelenhof gestart met de bouw van een kleinschalig woongebied en worden ook de woningen in de Kersenbuurt opgeleverd. Voor het overige is er geen locatie binnen het bestaand stedelijk gebied dat plaats biedt aan meerdere woningen, vergelijkbaar met het aantal zoals in onderhavig plan opgenomen. Gelet op het ontbreken van inbreidingslocaties, kan het aantal woningen in Kerkdriel enkel worden uitgebreid buiten bestaand stedelijk gebied. Daarbij geldt dat onderhavige locatie hiervoor als meest geschikt wordt aangemerkt, gelet op het feit dat deze reeds gedeeltelijk is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, ten westen daarvan reeds een woningbouwlocatie (de Kersenbuurt) ligt en dat deze laatste - na ontwikkeling van onderhavig planvoornemen - samen met onderhavig plangebied deel gaat uitmaken van de kern Kerkdriel.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dat de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte aan woningen in Kerkdriel die niet kan worden ingevuld binnen het bestaand stedelijk gebied van Kerkdriel.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Toetsingskader

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten van de provincie Gelderland de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' vastgesteld. Sinds 1 maart 2019 is deze Omgevingsvisie van kracht. De provincie heeft in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal gesteld.

  • Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderdeel van de Omgevingsvisie zijn diverse visieschetsen met de volgende thema's:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam;
  • Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer;
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen;
  • Biodiversiteit: werken met de natuur;
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

Ten aanzien van dit laatste punt gaat de provincie in gesprek met de Gelderse regio’s en maakt zij regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag naar en het aanbod van woningen. Daarvoor is specifieke aandacht voor de gemeentegrens overstijgende woonvraagstukken.

Al sinds 2014 is de ruimtelijke ontwikkeling van Gelderland een maatschappelijke opgave met verantwoordelijkheden voor overheden, organisaties en partners. De provincie draagt op een toekomstbestendige manier bij, met beleid dat een duurzame economische structuur in de provincie en regio’s versterkt en dat richting geeft aan de vestigingsmogelijkheden en milieugebruiksruimte voor bedrijven. Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet. Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft.

Beoordeling

De voorliggende ontwikkeling maakt de bouw van woningen mogelijk. De herontwikkeling van het gebied zorgt er voor dat de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt verbeterd. Het bouwplan is niet in strijd met het beleid uit de Omgevingsvisie. Wat betreft de ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3.

Aan de westzijde van het plangebied is een watergang gelegen. Deze is volgens de kaart van het omgevingsvisiedeel aangeduid als 'Oppervlaktewaterlichamen'. De ambitie is om uiterlijk in 2027 alle Gelderse oppervlaktewateren aan de gestelde ecologische en chemische doelen van de KRW (Europese Kaderrichtlijn Water) te laten voldoen. De provincie Gelderland streeft naar herstel en behoud van de kwaliteit van het oppervlaktewater in Gelderland. Hierbij wil de provincie minimaal voldoen aan de normen van de KRW. Daarnaast wil de provincie vissoorten beschermen en oppervlaktewateren met een bijzonder ecologische kwaliteit herstellen en behouden. De watergang wordt in stand gehouden, verbreed en als zodanig opgenomen in het onderhavige bestemmingsplan. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op het aspect water binnen het plangebied. Daarin wordt aangetoond dat onderhavig plan geen nadelige effecten zal hebben op de kwaliteit van het oppervlaktewater.

Voor het overige doet de Omgevingsvisie verder geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor de voorliggende ontwikkeling.

Conclusie

Het onderhavige plan is passend binnen de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

Toetsingskader

Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld, waarna deze op 18 oktober 2014 in werking is getreden. Sindsdien is de omgevingsverordening diverse malen geactualiseerd. De laatste actualisatie is vastgesteld op 19 december 2018.

De Omgevingsvisie bevat de strategische ambities voor de lange termijn. De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Beoordeling 

Met betrekking tot het plangebied gelden de regels uit artikel 2.24 (overig glastuinbouw) en artikel 2.27 (tijdelijk verbod glastuinbouw). Voor het noordelijke deel geldt tevens artikel 2.31 (Plussenbeleid). In het artikel 'overig glastuinbouw' worden de mogelijkheden voor uitbreiding van glastuinbouw beperkt. In het artikel 'tijdelijk verbod glastuinbouw' is bepaald dat, totdat een bestemmingsplan in werking treedt waarin de meest actuele versie van de omgevingsverordening is meegenomen, de nieuwvestiging, uitbreiding of hervestiging van glastuinbouw verboden is. In het artikel 'Plussenbeleid' worden de mogelijkheden voor uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderijen beperkt. Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van een woongebied. Binnen het plangebied is geen glastuinbouw of veehouderij voorzien. Dit sluit dus aan bij hetgeen in de Omgevingsverordening Gelderland is bepaald ter plaatse van het plangebied. Enkel artikel 2.1 en 2.2 (regionale woonagenda) is van toepassing. Hierin is bepaald dat regionale afstemming plaats dient te vinden omtrent woningbouwplannen. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3. De verantwoordelijkheid om een regionale woonagenda op te stellen, ligt bij de regio’s. Eén van de provinciale doelstellingen bij de woonagenda is het energieneutraal en klimaatbestendig maken van nieuwe (en bestaande woningen). Het plan draagt bij aan deze provinciale doelstelling. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.4.2.

Conclusie

Het planvoornemen is passend binnen de Omgevingsverordening Gelderland.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel, 2011

Toetsingskader

Op 20 oktober 2011 is de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel' door de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel vastgesteld. Deze structuurvisie is de actualisering van de 'StructuurvisiePlus Maasdriel 2004-2014' en is tevens de ruimtelijke vertaling van de 'Visie Maasdriel 2020+' uit 2008. De structuurvisie geeft duidelijkheid over de plannen en beleidsstukken, die voor de gemeente Maasdriel van belang zijn. Het ruimtelijk beleid is uiteindelijk vertaald in tientallen projecten, waaronder woningbouw (in alle segmenten en prijscategorieën), de ontwikkeling van bedrijventerreinen en concentratiegebieden voor glastuinbouw en paddenstoelenteelt. Daarnaast speelt er ook een aantal ontwikkelingen met betrekking tot recreatieve initiatieven, landschap- en natuurontwikkeling.

Beoordeling

Het onderhavige plangebied is op de kaart 'Ruimtelijk casco' aangeduid als 'afweegbaar gebied voor dorpsuitbreiding'. Daarnaast is Kerkdriel Noord op het kaartbeeld 'Projectenplan' aangemerkt als een uitvoeringsproject voor de bouw van meer dan 51 woningen. De gemeente Maasdriel geeft in de structuurvisie aan dat ze zich wil profileren als een woon- en werkgemeente waarbij gedifferentieerde woonmilieus worden gekoppeld aan kleine kernen. Het behoud van de eigen identiteit en kwaliteit is daarbij van belang. De gemeente wil een actief huisvestingsbeleid voeren om jongeren en jonge ondernemende huishoudens aan de gemeente te binden. Om aan de benodigde woningen te kunnen voldoen zijn in de structuurvisie gebieden aangeduid als 'afweegbaar gebied voor dorpsuitbreiding'. Dergelijke gebieden kunnen worden getransformeerd van onbebouwd naar bebouwd gebied. Het zijn gebieden die grenzen aan de reeds bestaande bebouwingsgrens en waar niet of nauwelijks duurzame waarden in de ondergrond voorkomen. Het zwaartepunt van de uitbreiding ligt in de kernen Velddriel, Kerkdriel, Hedel en Ammerzoden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1200-ON01_0017.png"

Uitsnede kaartbeeld 'ruimtelijk casco' uit de structuurvisie. Het plangebied is globaal aangeduid met een rode ster, gelegen binnen 'afweegbaar gebied dorpsuitbreiding'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1200-ON01_0018.png"

Uitsnede kaartbeeld 'projectplan' uit de structuurvisie met het plangebied aangeduid met een rode contour liggend in een gebied aangemerkt als een uitvoeringsproject voor de bouw van meer dan 51 woningen.

In de structuurvisie wordt een aantal voorwaarden gesteld ten aanzien van ruimtelijke plannen binnen gebieden die als afweegbaar gebied voor dorpsuitbreiding zijn aangewezen:

  • De ruimtelijke plannen moeten aansluiten bij de bestaande ruimtelijke en stedenbouwkundige structuur van de kern of van een dusdanige omvang zijn dat ze min of meer op zichzelf kunnen staan;
  • Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen;
  • Bij de inrichting van het plan dient rekening te worden gehouden met de kwaliteiten en structuren in het gebied en de omgeving. De woningdichtheid zal variëren tussen circa 20 woningen/ha en circa 30 woningen/ha;
  • De natuurlijke ondergrond en de historisch gegroeide structuur van Maasdriel moeten worden meegenomen bij de planvorming. Het is wenselijk dat in uitleggebieden een 'ommetje' kan worden gelopen.

In de structuurvisie heeft de gemeente Maasdriel het project Kerkdriel Noord specifiek benoemd als een uitvoeringsproject ten aanzien van het aspect wonen. De opgenomen aantallen zijn inmiddels niet meer actueel. Hiervoor wordt verwezen naar het gemeentelijk woningbouwprogramma in paragraaf 3.2.3. Uit hoofdstuk 2 blijkt dat het plan aansluit bij de bestaande stedenbouwkundige structuur. Ook is rekening gehouden met de woningdichtheid. Dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik is gemotiveerd in paragraaf 3.2.3. Tot slot blijkt uit hoofdstuk 4 dat wordt met de binnen het plangebied en in de nabije omgeving aanwezige omgevingskwaliteiten, natuurlijke ondergrond en (cultuur)historische elementen rekening wordt gehouden.

Conclusie

Het onderhavige plan past binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke structuurvisie.

3.4.2 Duurzaamheidsprogramma 2017-2020

Toetsingskader

In het coalitieakkoord staan de ambities van Maasdriel op het gebied van duurzaamheid op hoofdlijnen aangegeven. De ambities zijn nader uitgewerkt in het 'Duurzaamheidsprogramma 2017-2020, dat in juli 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het programma beschrijft de plannen en wensen van het gemeentebestuur.

In het programma zijn activiteiten en projecten geformuleerd, waarbij is aangegeven welke capaciteit en financiële middelen nodig zijn om deze uit te voeren in de komende jaren. De notitie geeft een concrete aanpak voor de belangrijkste duurzaamheidsthema’s op het gebied van klimaat en energie in gemeente Maasdriel, namelijk;

  • het bevorderen van de opwekking van hernieuwbare energie;
  • het verduurzamen van de woningvoorraad;
  • duurzaam ondernemen;
  • anderen stimuleren;
  • het verduurzamen van de gemeentelijke organisatie.

Beoordeling

In dit duurzaamheidsprogramma zijn verschillende maatregelen opgenomen voor de periode 2017-2020. Deze korte termijn maatregelen dragen bij aan de ambities in het bestuursakkoord en maken de weg vrij voor meer maatregelen en meer regionale / intergemeentelijke samenwerking en dragen daarmee uiteindelijk bij aan de lange termijn visie: een duurzamere gemeente, die voldoet aan de wettelijke regelgeving op het terrein van duurzaamheid, waarin het prettig wonen, werken en recreëren is, nú en in de toekomst. De gemeente doet wat ze zelf kan en heeft daarbij een voorbeeldfunctie. Maasdriel is voor duurzaamheid. Met de ontwikkeling in onderhavig plangebied wordt een verdere stap gezet naar deze wens. Hieronder de voornaamste duurzame uitgangspunten:

  • De wijk is zodanig opgezet dat de woningen een goede ligging hebben voor het gebruik maken van zonne-energie. Dit is een goed uitgangspunt om de woningen zo veel mogelijk energieneutraal te realiseren;
  • De inrichting van het openbaar gebied gebeurt zoveel mogelijk met gerecyclede duurzame materialen. De groene inrichting van het gebied is zo natuurlijk mogelijk, duurzaam en onderhoudsarm uitgewerkt waarbij de landschappelijke kenmerken in het terrein zo veel mogelijk houden blijven;
  • Een andere belangrijke keuze is dat de wijk gasloos wordt en de toekomstige bewoners hierdoor reeds aangewezen zijn op het goed isoleren van de woning en het opwekken van duurzame energie uit zonnepanelen of zonneboiler;
  • Het hemelwater van de percelen en woningen zal in het gebied zelf opgevangen worden en zoveel mogelijk in het gebied infiltreren. Daarbij is sprake van een overschot aan waterbergende voorzieningen;
  • Het hemelwater van de percelen wordt oppervlakkig aangeboden. Het hemelwater wordt binnen het plangebied vervolgens ook overwegend oppervlakkig afgevoerd richting de waterbergingsvoorzieningen;
  • Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2020 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energie neutrale gebouwen (BENG). BENG vloeit voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD (Energy Performance of Buildings Directive).

Conclusie

Het aspect duurzaamheid is in onderhavig bestemmingsplan gewaarborgd.

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische aspecten

4.1 Algemeen

Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten.

Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. De onderzoeksrapporten zijn als (separate) bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan. Achtereenvolgens worden behandeld:

  • bodem;
  • waterhuishouding;
  • cultuurhistorie;
  • archeologie;
  • natuurgebieden;
  • flora & fauna;
  • akoestiek wegverkeerslawaai;
  • bedrijven en milieuhinder;
  • geurhinder en veehouderij;
  • externe veiligheid;
  • niet gesprongen explosieven;
  • kabels en leidingen;
  • luchtkwaliteit;
  • besluit m.e.r.

4.2 Bodem

Toetsingskader

Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.

Beoordeling

In het kader van het voorgaande bestemmingsplan “Kerkdriel Noord” heeft reeds voor enkele delen van het plangebied een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden. Het gaat om een aantal onderzoeken die in de jaren 2007 tot en met 2009 zijn uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn inmiddels niet meer voldoende actueel. Daarom zijn door Koenders en Partners adviseurs en procesmanagers bv twee actualiserende onderzoeken uitgevoerd; één onderzoek ten aanzien van het westelijke deel van de gehele woningbouwlocatie Kerkdriel Noord en één onderzoek ten aanzien van het noordelijke en oostelijke deel van de woningbouwlocatie. De resultaten van dit laatste onderzoek zijn als Bijlage 4 toegevoegd.

De analyseresultaten laten voor wat betreft het plangebied van de Paddenstoelenbuurt het volgende zien:

A1: kadastrale percelen 212 + 1407, 2.33 ha

In de onderzochte bovengrond zijn geen verontreinigingen aangetoond met de onderzochte parameters.

A2: kadastrale perceel 3234, 912 m²

In de onderzochte bovengrond zijn geen verontreinigingen aangetoond met de onderzochte parameters.

A3: kadastraal perceel 1527, circa 5.000 m²

In de toplaag (0,0-0,25 m-mv) zijn plaatselijk lichte verontreinigingen aangetoond met enkele organochloorbestrijdingsmiddelen (DDD, DDE, alpha-endosulfansom, alpha-HCH, beta-HCH). In de bovengrond zijn geen verontreinigingen met de klassieke chemische bodemparameters uit het standaardpakket grond.

B1: kadastraal perceel 1523 (5.673 m², niet eerder onderzocht)

In de bovengrond zijn geen verontreinigingen aangetoond met de onderzochte parameters. In de ondergrond is plaatselijk een lichte verontreiniging met nikkel aangetoond.

B2: kadastrale percelen 1409/1410/1411/216 (3.500 m²)

In de bovengrond zijn plaatselijk maximaal lichte verontreinigingen aangetoond met cadmium, zink, PAK en PCB.

B8: kadastrale percelen 3241/3237/3239 (3.600 m²)

In de toplaag (0,0-0,25 m-mv) zijn plaatselijk lichte verontreinigingen aangetoond met enkele organochloorbestrijdingsmiddelen (alpha-HCH, beta-HCH en gamma-HCH). In de bovengrond zijn geen verontreinigingen met de klassieke chemische bodemparameters uit het standaardpakket grond aangetoond.

B9: kadastraal perceel 3293 (12.600 m²)

In de toplaag (0,0-0,25 m-mv) zijn plaatselijk lichte verontreinigingen aangetoond met enkele bestrijdingsmiddelen (som DDD, som DDE, som DDT, som aldrin/dieldrin/ endrin). In de bovengrond is plaatselijk tevens een lichte verontreiniging met PCB aangetoond. In de bovengrond onder de asfaltverharding zijn geen verontreinigingen met de klassieke chemische bodemparameters uit het standaardpakket grond aangetoond. In het onderzochte mengmonster van het asfalt is minder dan 75 mg/kg aan PAK aangetoond. Deze asfaltverharding wordt derhalve als niet teerhoudend beschouwd.

B10: kadastrale percelen 2349+2350 (7.500 m²)

In de toplaag (0,0-0,25 m-mv) zijn plaatselijk lichte verontreinigingen aangetoond met enkele bestrijdingsmiddelen (heptachloorepoxide, som chloordaan). In de bovengrond is plaatselijk tevens een lichte verontreiniging met kobalt en zink aangetoond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1200-ON01_0019.png"

Overzichtstekening onderzoekslocatie bodemonderzoek oostzijde Kerkdriel Noord.

In het grondwater zijn ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond met enkele zware metalen en lokaal met Naftaleen. De overige geanalyseerde parameters zijn niet verhoogd aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarden en/of detectielimiet. In slechts één van de mengmonsters van de bovengrond is een minimaal gehalte aan asbest aangetroffen, ruim beneden het toegestane gehalte van 100 mg/kg.

Langs de watergangen zijn geen verdachte plekken aangetroffen en geen asbestverdachte materialen en beschoeiingen waargenomen. Ter plaatse van de binnen het plangebied gelegen vakken 03 en 04 zijn in het slib enkele, maximaal matige, verontreinigingen aangetoond. In de onderliggende steekvaste waterbodem zijn geen significante verontreinigingen aangetoond. Het slib uit de watergangen die gedempt of verbreed worden mag niet op de voor woningbouw bestemde percelen worden verspreid.

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek volgt dat er geen verontreinigingen zijn aangetoond die aanleiding vormen voor het uitvoeren van nader bodemonderzoek en/of het treffen van saneringsmaatregelen. Wel zijn er in het gebied enkele sterke verontreinigingen bekend waarvoor een saneringsnoodzaak van toepassing is. Het betreft:

  • 1. een gedempte sloot tussen de percelen N 2349 en N 3293, verontreinigd geraakt als gevolg van bluswater van een brand, met Koper en Zink;
  • 2. een brandspot met asbest- en metalenverontreiniging op perceel N 2349;
  • 3. een asbestverontreiniging die in 2014 is ontdekt bij graafwerkzaamheden op het perceel N 3293.

Deze verontreinigingen zijn in 2016 gesaneerd. Hierbij is alle asbest verwijderd en de verontreinigingen met Koper en Zink tot aan klasse Wonen ontgraven. Verontreinigingsgevallen 1 en 2 zijn nieuwe gevallen (ontstaan na 1987) en zijn onder bevoegdheid van de ODR afgehandeld. Het evaluatieverslag van deze saneringen is door de ODR beoordeeld en naar aanleiding daarvan aangepast. Verontreinigingsgeval 3 is een oud geval (ontstaan vóór 1987). Voor de sanering hiervan is een BUS-melding ingediend bij de provincie. Het BUS-evaluatieformulier is namens de provincie door de Omgevingsdienst regio Arnhem goedgekeurd. De sanering van de gedempte sloot (verontreinigingsgeval 1) is afgekapt bij de perceelsgrens met perceel N 3294 (tegenwoordig perceel N3446). Door middel van een scheidingsdoek is het gesaneerde gedeelte gescheiden van het oostelijk daarvan gelegen deel. Ter hoogte van dit gedeelte is Zink nog tot klasse Industrie in de bodem gemeten. Op perceel N3446 is dus sprake van een restverontreiniging in de gedempte sloot.

Het bovengenoemde verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Koenders en Partners dateert uit 2015. Vanwege de ouderdom van dit onderzoek is door Milon in juli 2020 een historisch vooronderzoek uitgevoerd voor deze gronden. Rapportage daarvan is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd. Uit dit onderzoek blijkt dat sinds uitvoering van de rapportage en de saneringen zich binnen het plangebied geen verdachte activiteiten hebben voorgedaan die de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem hebben kunnen beïnvloeden sinds de uitvoering van de onderzoeken uit 2015. Derhalve wordt binnen de onderzoekslocatie geen bodemverontreiniging verwacht en zijn de conclusies uit de bovengenoemde onderzoeken nog steeds actueel.

Het bovengenoemde verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Koenders en Partners adviseurs en procesmanagers bv en het daarop volgende historisch vooronderzoek van Milon ziet toe op het grootste gedeelte van de gronden binnen onderhavig plangebied. Een klein gedeelte is ten tijde van dit onderzoek echter niet onderzocht. Het betreft de percelen N 225, N 3736, N 3737, N 1408 en N 3235 alsook de percelen bekend als N 3236, N 3238, N 3240, N 3446 en N 3447. Derhalve is door Milon in oktober 2019 ook voor deze gronden een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Voor de percelen N 225 en N 3235 is daaropvolgend ook een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Rapportage hiervan is als Bijlage 6 gevoegd bij deze toelichting. Uit de rapportage volgt dat voor de percelen N 225 en N 3235 op basis van de vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit wordt geacht dat geen belemmeringen aanwezig zijn voor het huidige en toekomstige gebruik van deze locaties. Perceel N225 is een bestaande watergang. Het slib uit deze sloot is niet geschikt om op het aangrenzende perceel, dat een woonbestemming krijgt, toe te passen. Voor de percelen N3446 m N3447 (opgedeeld vanuit voormalig perceel N3294) kan geen zekerheid gegeven worden over de geschiktheid voor de beoogde functie. Er was een champignonkwekerij in een grote loods die gedeeltelijk op perceel N3294 stond. Op dit perceel heeft voor zover bekend nooit bodemonderzoek plaatsgevonden. De gebouwen van de kwekerij zijn in 2014 gesloopt. De daken waren asbesthoudend. Dit kan door de jaren heen geleid hebben tot een asbestverontreiniging in de bodem. Verder kan op dit perceel opslag van bestrijdingsmiddelen en reinigingsmiddelen hebben plaatsgevonden. Op basis van het uitgevoerde onderzoek zijn de overige percelen beoordeeld als verdacht op het voorkomen van verontreiniging met asbest en bestrijdingsmiddelen. Geadviseerd is om deze locaties te onderzoeken conform NEN 5740. Daarom is voor de percelen N 3238, N 3236 en N3240 door Milon in mei 2020 een verkennend bodem- en asbestonderzoek en nader asbestonderzoek uitgevoerd. Rapportage daarvan is als Bijlage 7 gevoegd bij deze toelichting. Het onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Ter plaatse zijn ten hoogste licht verhoogde gehaltes en concentraties aangetoond. Gezien de geringe gehaltes aan asbest die zijn aangetoond, is naar verwachting geen sprake van een verontreiniging met asbest binnen de onderzoekslocatie. Opgemerkt moet worden dat de ondergrond van het klinkerpad (perceel 3238) niet is onderzocht. Aanvullend of nader onderzoek wordt op dit moment echter niet zinvol geacht omdat de huidige bebouwing, verharding en eigendomssituatie op de percelen in stand blijft.

Op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken resteert enkel nog een onderzoeksinspanning voor de percelen N 3736, N 3737 en N 1408. Op basis van het uitgevoerde onderzoek zijn deze percelen beoordeeld als verdacht op het voorkomen van verontreiniging met asbest en bestrijdingsmiddelen. Het is echter niet mogelijk geweest om op deze gronden boringen te plaatsen. Ten behoeve van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het aspect 'bouwen' zal daarom op een later moment voor deze gronden nog een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. Indien uit dit onderzoek blijkt dat er een noodzaak bestaat tot sanering, dan zal hiertoe worden overgegaan. In alle gevallen zullen de gronden geschikt worden gemaakt voor de beoogde functie. Voor wat betreft de (financiële) uitvoerbaarheid is hiermee rekening gehouden in de exploitatie. Evenwel geldt dat voor het overgrote gedeelte van de gronden binnen het plangebied de bodemkwaliteit in voldoende mate is vastgesteld. Ten aanzien van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bestaan er geen bezwaren tegen het planvoornemen.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit nog niet in voldoende mate is vastgesteld. Ten aanzien van het milieuhygiënische aspect bodem bestaan op enkele percelen mogelijk nog bezwaren tegen het planvoornemen. Voor de percelen binnen het plangebied die nu nog niet onderzocht zijn (percelen sectie N nummers 3446, 3447, 3736, 3737 en 1408) geldt in ieder geval dat ten behoeve van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het aspect 'bouwen' alsnog een verkennend bodemonderzoek moet worden uitgevoerd.

4.3 Waterparagraaf

Toetsingskader

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

Beleid

Het algemene waterbeleid dat op het plangebied van toepassing is, staat beschreven in het Waterbeleid in de 21e eeuw (WB21) van de rijksoverheid, de Omgevingsvisie januari 2018 van de provincie Gelderland en het Waterbeheerprogramma 2016-20121 van waterschap Rivierenland.

Op Europees, nationaal en stroomgebiedsniveau wordt gewerkt aan de Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW streeft naar duurzame en robuuste watersystemen. Basisprincipes van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit).

Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën die zijn vastgelegd in de Nota Ruimte (2006):

  • Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren);
  • Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren).

De trits voor waterkwantiteit betekent dat neerslag bij voorkeur wordt vastgehouden op de plaats waar het valt. Indien vasthouden niet mogelijk is, wordt neerslag geborgen in oppervlaktewater. De trits voor waterkwaliteit houdt in dat gestreefd moet worden naar het voorkomen van verontreinigingen. Indien schoonhouden niet mogelijk is, worden schone en vervuilende bronnen gescheiden.

De Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie, onderdeel van het Deltaprogramma 2015, schrijft voor dat rijk, provincies, gemeenten en waterschappen het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimtelijke omgeving moeten opnemen in het beleid. Doel van de Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie is het sturen van het veranderingsproces om het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van Nederland een vanzelfsprekend onderdeel te maken van ruimtelijke (her)ontwikkeling. Hierbij wordt het uitgangspunt gehanteerd dat bij (her)ontwikkelingen geen extra risico op schade en slachtoffers mag ontstaan voor zover dat redelijkerwijs haalbaar is.

Met ingang van 22 december 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 ‘Koers houden, kansen benutten’ waterschap Rivierenland van kracht. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode wil bereiken en hoe ze dat wil doen.

Verder beschikt waterschap Rivierenland over een verordening: Keur Waterschap Rivierenland 2014. Hierin staan de geboden en verboden voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, ondersteunende kunstwerken en grondwater. Van alle verboden werken en/of werkzaamheden die niet voldoen aan de criteria van de algemene regels, kan vergunning worden aangevraagd.

Voor het versneld afvoeren van hemelwater richting een oppervlaktewaterlichaam door een toename aan verhard oppervlak geldt vanuit de Keur Waterschap Rivierenland 2014 een verbod. Vrijstelling op het verbod wordt verleend wanneer de toename van verharding gecompenseerd wordt in waterbergingsvoorzieningen of in oppervlaktewater.

Beoordeling

Huidige situatie

Het plangebied ligt in Kerkdriel Noord en heeft een oppervlak van circa 8,1 ha. In de huidige situatie is binnen het plangebied circa 0,3 ha verharding aanwezig. In de toekomstige situatie bedraagt het verhard oppervlak circa 4,5 ha. Binnen het plangebied loopt het maaiveld af van circa NAP +4,0 m aan de oostzijde tot circa NAP +3,5 m aan de westzijde. De deklaag bestaat uit zwak tot sterk zandige, vaste klei. Hieronder is tot circa 1,5 m-mv sterk tot matig siltige, vaste klei aanwezig. Op basis van een analyse van de geohydrologie bedraagt de GHG in de deklaag circa NAP +2,6 m. In het eerste watervoerend pakket bedraagt de GHG circa NAP +2,0 m. Hierdoor is sprake van een infiltratiegebied (m.u.v. een periodieke hoogwatergolf in de rivier, dan treedt een kwelsituatie op).

Aan de westzijde van het plan een A-watergang aanwezig, in het beheer is van waterschap Rivierenland. Deze watergang is onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en betreft een KRW-lichaam. Als gevolg van de planontwikkeling wordt deze watergang in de toekomstige situatie voorzien van natuurvriendelijke oevers. Daarnaast zijn binnen het plangebied enkele andere A-, B- en C-watergangen aanwezig. De watergangen liggen binnen het peilgebied BOM518, met een zomerpeil van NAP +2,85 m en een winterpeil van NAP +2,75 m.

Binnen het plangebied is in de huidige situatie een gemeentelijke persleiding aanwezig. Deze doorkruist de westzijde van het plan van noord naar zuid. Daarnaast is ten noorden, oosten en zuiden van het plangebied gemengde gemeentelijke riolering aanwezig.

Hemelwater

Binnen het plangebied is sprake van een toename van verhard oppervlak van circa 4,2 ha. Hierbij wordt 60 % verharding op de particuliere percelen gehanteerd. Op basis van de eisen van waterschap Rivierenland dient bij een T=10+10% 436 m³/ha waterberging over de toename van verharding aanwezig te zijn. Er heeft vooroverleg plaatsgevonden met zowel de gemeente Maasdriel als waterschap Rivierenland. De hieruit voortvloeiende afspraken en ruimtelijke gevolgen voor de benodigde waterberging. Deze zijn vastgelegd in 'Rapport waterhuishouding; 'Kerkdriel Noord 2e fase (oost)' van BOOT d.d. 7 augustus 2020, bijgevoegd als Bijlage 8 bij deze toelichting.

Binnen het plangebied dient op basis van de eisen van het waterschap bij een bui T=10+10% watercompensatie gerealiseerd te worden. Hieronder valt de toename van verharding en de compensatie van de gedempte watergangen. Daarnaast dient het bestaand (te handhaven) wateroppervlak binnen het plangebied ook beschikbaar te blijven. Dit wordt niet beschouwd als watercompensatie. In onderstaande afbeelding is een overzicht weergegeven met het bestaande (en te dempen) watergangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1200-ON01_0020.png"

Bestaande en te dempen watergangen huidige situatie.

In de toekomstige situatie wordt binnen het plangebied oppervlaktewater gerealiseerd waarin de waterberging wordt gevonden. In onderstaande afbeelding is een overzicht weergegeven van de toekomstige inrichting van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1200-ON01_0021.png"

Overzicht ontwerp toekomstige situatie

De waterbergingsbalans is in onderstaande tabel weergegeven. Hieruit komt naar voren dat binnen het plangebied voldoende wateroppervlak wordt gerealiseerd ter compensatie van de toename van verharding en het dempen van watergangen. Er wordt 5 m³ wateroppervlak meer gerealiseerd dan nodig is voor de watercompensatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1200-ON01_0022.png"

Bij extremere neerslagsituaties dan T=10+10% is het toegestaan dat het waterpeil van het oppervlaktewater verder stijgt. Hierdoor is ook in deze situaties ruim voldoende watercompensatie beschikbaar.

Op basis van de eisen van gemeente Maasdriel dient hemelwater oppervlakkig aangeboden te worden. Het hemelwater vanuit het plangebied wordt oppervlakkig afgevoerd richting de wadi centraal in het plan of op de watergangen. Ook het hemelwater afkomstig vanaf de kavels dient oppervlakkig aangeboden te worden. De woningen langs de planranden (langs de Hoorzik en de Kloosterweg) wateren af op een te realiseren hemelwaterriool die afwatert op de watergangen.

Vuilwater

Het vuilwater wordt gescheiden van het hemelwater ingezameld en afgevoerd op het aan te leggen vuilwaterstelsel binnen het plangebied. Dit vuilwaterstelsel sluit onder vrijverval aan op de bestaande gemeentelijke riolering aan de noordwestzijde van het plangebied. Hier bevindt zich ook een gemeentelijk rioolgemaal. De persleiding hiervan wordt verlegd naar openbaar terrein, van noord naar zuid door het plangebied. De woningen aan de planranden (langs de Hoorzik en de Kloosterweg) wateren met het vuilwater direct af op het bestaand gemeentelijk (gemengd)riool. Een toetsing door het waterschap op de capaciteit van het rioolgemaal van het waterschap moet nog plaatsvinden. Dit wordt gedaan nadat de gemeente gegevens over de lozingshoeveelheden aan het waterschap heeft overlegd.

Grondwater

Ter hoogte van de rijbanen is circa 1,25 m ontwateringsdiepte aanwezig. Het vloerpeil van de woningen ligt hier boven. Hiermee wordt de ontwatering binnen het plan geborgd.

Het eerste watervoerend pakket staat in verbinding met de Maas. Bij hoge waterstanden in de Maas neemt de stijghoogte in het eerste watervoerenpakket toe. Dit betekent dat bij hoge rivierstanden kwel optreedt dat door het oppervlaktewater wordt afgevoerd. Doordat de deklaag uit klei bestaat en een grote weerstand heeft, is de freatische grondwaterstand minder afhankelijk van de waterstanden op de Maas. Daarnaast komt in de huidige situatie geen kwel in de watergangen voor bij een hoge stand van de Maas.

Wanneer de kleilaag wordt doorbroken wordt binnen het plangebied extra kwel aangetrokken. Daarom is het niet wenselijk deze kleilaag te doorbreken. Wanneer dit wel gebeurt dan dient minimaal een kleilaag van 1,0 m terug aangebracht te worden. Ditzelfde geldt bij het dempen van de watergangen.

Binnen het plan wordt geen drainage aangelegd, omdat hiermee de kans bestaat dat de drainage continue grondwater blijft afvoeren.

Het plan ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied. In en om het plangebied is geen grondwateroverlast bekend. Wanneer ingrepen vanuit het plangebied bodemlagen aantasten worden deze afgedekt met minimaal 1,0 m klei. Hierdoor verandert het grondwatersysteem in en om het plangebied niet.

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is in de huidige situatie oppervlaktewater aanwezig. Ten behoeve van de toename van verharding wordt het wateroppervlak uitgebreid. Tevens worden watergangen gedempt voor de realisatie van de nieuwbouw binnen het plangebied. Het bestaand oppervlaktewater dient niet als compensatie en de gedempte watergangen worden in de toekomstige situatie volledig gecompenseerd.

Aan de westzijde van het plangebied is een A-watergang aanwezig met een KRW-status. Deze watergang wordt voorzien van natuurvriendelijke oevers. Daarnaast wordt deze watergang varend onderhouden. De west-oost georiënteerde watergang die hiermee in verbinding staat wordt ook aan de zuidzijde voorzien van een natuurvriendelijke oever. De overige watergangen binnen het plangebied worden voorzien van talud van 1:2 of het bestaande talud blijft behouden. De watergangen die niet varend onderhouden kunnen worden, worden middels rijdend onderhoud vanaf de kant onderhouden. Langs A-watergangen wordt daarvoor aan beide zijden een beschermingszone van 4,0 m geprojecteerd. Wanneer deze strook op particuliere percelen geprojecteerd wordt dan krijgt deze de bestemming 'wonen'. Hierbij dient in de regels opgenomen te worden wat deze strook vrij blijft van obstakels en gebouwen en overige bouwwerken buiten deze zone dienen te liggen.

Aan de noordoostzijde is een waterkering aanwezig. Een deel van het plangebied ligt in de buitenbeschermingszone van de waterkering. De werkzaamheden die voor dit plan uitgevoerd worden mogen in deze zone uitgevoerd worden.

Conclusie

Bij de uitvoering van het planvoornemen dienen de randvoorwaarden en uitgangspunten uit voorgaande paragraaf in acht te worden genomen. Zodoende kan het hemelwater worden verwerkt conform de uitgangspunten van de waterbeheerders. Vanuit het oogpunt van de waterhuishoudingmwordt dan ook geen belemmering verwacht ten aanzien van onderhavig planvoornemen.

4.4 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Beoordeling

Op de kaarten 'Gelderse cultuurhistorie' en 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie', zoals opgenomen in de 'Atlas van Gelderland' van de provincie Gelderland is te zien dat binnen het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn. De historische lijn, gelegen ten oosten van het plangebied, betreft de Kloosterstraat, welke overgaat in de Berm. Dit betreft een waardevolle ringdijk, zodanig aangeduid op de cultuurhistorische kaart. Onderhavig planvoornemen voorziet niet in wijzigingen aan deze lijnstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1200-ON01_0023.png"

Uitsnede kaart Gelderse cultuurhistorie. Het plangebied is aangeduid met een rode contour.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.

4.5 Archeologie

Toetsingskader

In 1992 ondertekenden een aantal Europese lidstaten waaronder Nederland in Valletta het Verdrag van Malta Dit Europese verdrag is erop gericht het archeologische erfgoed beter te beschermen (officieel heeft het verdrag dan ook ‘Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed’). Door het aantal grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen wordt het archeologisch erfgoed in toenemende mate bedreigd. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta luiden:

  • Streven naar behoud ter plaatse (‘in situ’) van archeologische waarden. Conservering van archeologische resten kan het beste in de bodem.
  • Het tijdig rekening houden met aanwezige of te verwachten archeologische resten bij ruimtelijke ontwikkelingen.
  • De verstoorder betaalt de kosten voor archeologisch onderzoek als in situ behoud niet mogelijk is. De verstoorder wordt hiermee gestimuleerd om naar alternatieven te zoeken voor de ontwikkeling.

Het Nederlandse parlement bekrachtigde middels een goedkeuringswet in 1998 het verdrag.

Erfgoedwet en ruimtelijke plannen

De bekrachtiging van het Verdrag van Malta maakte de weg vrij om archeologisch erfgoed in wetgeving te verankeren. In oktober 2003 ging een eerste wijzigingsvoorstel naar de Tweede Kamer. Dit leidde uiteindelijk tot de inwerkingtreding van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) per 1 september 2007. Deze wijzigingswet maakte het mogelijk onder meer delen van de toenmalige Monumentenwet 1988 aan te passen zodat overheden bij hun ruimtelijke plannen in het vervolg rekening houden met erfgoed in de bodem en alleen opgraven als behoud in de bodem niet mogelijk is. Aangezien een belangrijk deel van de ruimtelijke ontwikkeling via bestemmingsplannen en verordeningen bij gemeenten is neergelegd, zijn gemeentelijke overheden grotendeels belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed op haar grondgebied. Inmiddels is per 1 juli 2016 de Erfgoedwet van kracht. Hierin wordt het behoud en beheer van Nederlands erfgoed in één integrale wet geregeld.

In de Omgevingswet wordt de omgang met erfgoed in de fysieke leefomgeving geregeld. Tot de inwerkingtreding van deze wet (voorzien per 1 januari 2022) blijven relevante passages uit de Monumentenwet middels overgangsrecht (hoofdstuk 9 Erfgoedwet) van toepassing. Zo is in hoofdstuk V, paragraaf 1 vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (art. 38a t/m 41 Mw 1988). De gemeente kan in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7).

Gemeentelijk beleid

Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wamz zijn Nederlandse gemeenten waaronder Maasdriel hun (potentiële) archeologische erfgoed in kaart gaan brengen en van een waardering voorzien. Maasdriel heeft sinds april 2013 eigen archeologiebeleid opgesteld. Het beleid bestaat uit een archeologische waarden- en verwachtingenkaart die als basis dient voor de gemeentelijke beleidskaart.

Beoordeling

Blijkens de gemeentelijke archeologische beleidskaart Maasdriel ligt het plangebied binnen het gebied aangeduid als middelmatige tot hoge archeologische verwachting. De beleidsmatige vertaling daarvan gaat uit van een archeologische onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en over een oppervlakte groter dan 500 m2 (beleidszone 3), 1.000 m2 (zone 5) of 5.000 m2 (zone 6). Het huidige plan overschrijdt deze grenswaarden, daarom heeft RAAP archeologisch adviesbureau voor het gehele plangebied een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd en voor een groot gedeelte daarvan een verkennend booronderzoek. Rapportage daarvan is als Bijlage 9 gevoegd bij deze toelichting. De niet door middel van een verkennend booronderzoek onderzochte gedeelten van het te ontwikkelen plangebied betreffen de percelen N 1408, N 3736 en N 3737.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1200-ON01_0024.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Maasdriel met het plangebied aangeduid met een rode contour.

Op basis van de resultaten van het onderzoek blijkt dat in het plangebied (mogelijk) archeologische resten bedreigd worden door de voorgenomen bodemingrepen. Om de resultaten uit het verkennend onderzoek te toetsen en eventuele vindplaatse te begrenzen is vervolgonderzoek in de vorm van karterend booronderzoek uitgevoerd in de zone waar de bewoningsfases zijn aangetoond (Bijlage 10). Uit het verkennend onderzoek zijn direct twee zones voor proefsleuvenonderzoek geselecteerd: langs de Veersteeg in het noorden en de historische bebouwing aan de Hoorzik in het zuiden. De uiteindelijk te volgen onderzoeksstrategie zal verder uiteen gezet moeten worden in een Plan van Eisen (PvE).

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1200-ON01_0025.png"

Het karterend booronderzoek leverde 3 begrensde vindplaatsen op die tevens in aanmerking komen voor proefsleuvenonderzoek. Dit is een waardestellend onderzoek waarmee meer inzicht wordt verkregen over de aard, omvang, datering, diepteligging en fysieke gesteldheid (gaafheid, conservering) van de archeologische resten.

De resultaten van het onderzoek zijn namens het bevoegd gezag beoordeeld door de regioarcheoloog van Rivierenland. Gemeente Maasdriel stemt in met de resultaten en conclusies van het onderzoek. Tevens is het advies tot vervolgonderzoek overgenomen. Voor de gronden waarvoor vervolgonderzoek noodzakelijk is, is een beschermende dubbelbestemming opgenomen. Ditzelfde geldt voor de gronden die niet zijn meegenomen in het archeologisch onderzoek. Dit betekent dat vóór verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen, door middel van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond dat geen archeologische waarden verloren gaan. Behoud van eventuele archeologische waarden is daarmee verzekerd. Het archeologisch proefsleuvenonderzoek zal op een later moment worden uitgevoerd. Delen van het plangebied zijn op basis van de verkennende en karterende booronderzoeken vrijgesteld van vervolgonderzoek. Deze delen hebben geen archeologische dubbelbestemming meer.

Conclusie

Op basis van verricht archeologisch onderzoek is het plangebied gedeeltelijk vrijgegeven. Daar waar vervolgonderzoek noodzakelijk is, is een beschermende dubbelbestemming opgenomen. Behoud van eventuele archeologische waarden is daarmee verzekerd.

4.6 Natuurgebieden

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb.

Beoordeling

Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft 'Rijntakken', welke is gelegen op een afstand van circa 2,9 km tot onderhavig plangebied. Natura 2000-gebieden kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. Daar het plangebied niet grenst aan een Natura 2000-gebied, is van directe schade geen sprake. Mogelijk kan depositie van stikstof vanwege het planvoornemen wel negatieve gevolgen hebben voor omliggende Natura 2000-gebieden. De exacte mate van stikstof dient voor een bouwplan zowel bepaald te worden voor de gebruiksfase als de aanlegfase. Voor beide fases is daarom een stikstofberekening uitgevoerd, bijgevoegd als Bijlage 11 bij deze toelichting. Navolgend worden de resultaten hiervan besproken.

Gebruiksfase

De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) ten behoeve van de nieuwbouw vinden in de gebruiksfase plaats door de verkeersbewegingen van en naar de nieuwe woningen. De woningen worden volledig gasvrij uitgevoerd. De berekeningen zijn verricht met behulp van het programma Aerius Calculator. Uit de berekening blijkt dat het projecteffect op de Natura 2000-gebieden kleiner is dan of gelijk is aan 0,00 mol/ha/jaar ten opzichte van de referentiesituatie. Bij een dergelijke projectbijdrage zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.

Aanlegfase

De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) ten behoeve van de nieuwbouw vinden in de aanlegfase plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plangebied ten behoeve van de bouw en gebruik van bouwmaterieel binnen het plangebied. De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de aanvoer van materialen en personen en de inzet van mobiele werktuigen tijdens de constructie ten behoeve van de realisatie van het plan. De berekening van het projecteffect van de aanlegfase is verricht met behulp van het programma Aerius Calculator. Uit de berekening blijkt dat het projecteffect op de Natura 2000-gebieden ten opzichte van de referentiesituatie kleiner dan of gelijk is aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.

Conclusie 

Uit een stikstofberekening blijkt dat het projecteffect op de Natura 2000-gebieden kleiner is dan of gelijk is aan 0,00 mol/ha/jaar. Planologisch juridisch gezien is het plan uitvoerbaar. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning ten behoeve van de nieuwbouw dient opnieuw op basis van de stikstofberekening beoordeeld te worden of een vergunning op de grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is. Gezien de uitkomst van 0,00 mol/ha/jaar en de nog mogelijk te nemen opties (waaronder het stikstofregistratiesysteem en ecologische beoordeling) is de verwachting dat het vergunningentraject succesvol wordt doorlopen.

4.7 Flora en fauna

Toetsingskader

Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.

Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Beoordeling

Door Blom Ecologie is in april 2019 een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Rapportage daarvan is als Bijlage 12 gevoegd bij deze toelichting. Het onderzoek heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.

Uit de quickscan volgt dat in het plangebied of de directe omgeving hiervan beschermde diersoorten voorkomen. Het plangebied heeft, behoudens de woning aan de Hoorzik 14, echter geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels. Door het treffen van de volgende maatregelen wordt overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen:

  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (zorgplicht);
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige;
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te bieden in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten;
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden;
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur minimaal verlichten en hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel) en de werkzaamheden in de periode april-oktober tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes);
  • De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (medio maart t/m medio juli). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. Indien dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden

Uit de quickscan volgt voorts dat de woning aan de Hoorzik 14 mogelijke nestlocaties biedt voor huismussen en/of verblijfplaatsen voor vleermuizen. Vóór de sloop van de woning aan de Hoorzik 14 dient aanvullend onderzoek naar huismus uitgevoerd te worden. Een aanvullend onderzoek naar huismus wordt uitgevoerd middels twee gerichte veldbezoeken in de periode 1 april t/m 15 mei of middels vier gerichte veldbezoeken in de periode 10 maart t/m 20 juni. Een technische inspectie wordt uitgevoerd middels het lichten van dakpannen en inventariseren van nestlocaties buiten het broedseizoen, tussen 15 september en 1 maart. Bij een technische inspectie bestaat er de kans dat oude nesten ook meegenomen worden. Vóór de sloop van de woning aan de Hoorzik 14 dient ook aanvullend onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd te worden. Een aanvullend onderzoek naar vleermuizen wordt uitgevoerd middels vijf gerichte veldbezoeken in de periode 15 april t/m 30 september. De planlocatie heeft potentie voor zomer-, kraam- en paarverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis. Omdat maatregelen redelijkerwijs te nemen zijn en verkrijging van ontheffing in daarmee de rede ligt, staat de aanwezigheid van nestplaatsen of verblijfplaatsen de haalbaarheid van het plan niet in de weg en is de bestemmingsplanwijziging eveneens uitvoerbaar in het licht van de Wnb.

Conclusie

Mits gewerkt wordt volgens de voorgaande aanbevelingen kan worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van het aspect flora en fauna inzake de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.8 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh – het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:


 
Stedelijk   Buitenstedelijk  
Aantal rijstroken   Aantal meter aan weerszijden van de weg  
5 of meer   350 m   600 m  
3 of 4   350 m   400 m  
1 of 2   200 m   250 m  

Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/h geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.

Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.

Beoordeling

Het plangebied van de Paddenstoelenbuurt wordt aan drie zijden omgeven door wegen waaraan een onderzoekszone is verbonden. Het gaat hierbij om de Hoorzik, Kloosterstraat (en de Berm en Bulkseweg) en de Veersteeg. De Hoorzik kent nu ter hoogte van het plangebied een maximale snelheid van 50 km/uur. Op termijn zal de Hoorzik ter hoogte van het plangebied worden aangepast tot een 30 km/uur weg. Voor de beide andere wegen geldt een snelheidslimiet van 50 km/uur. Omdat door middel van onderhavig bestemmingsplan wordt voorzien in nieuwe geluidgevoelige objecten binnen de onderzoekszone, is door de Omgevingsdienst Rivierenland een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Rapportage daarvan is als Bijlage 13 gevoegd bij deze toelichting.

Uit het onderzoek blijkt dat als gevolg van het wegverkeer ter plaatse van de Kloosterstraat en de Hoorzik de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden wordt. De maximale grenswaarde van 63 dB wordt nergens overschreden. Omdat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden moet worden onderzocht of er maatregelen mogelijk zijn waarmee wel aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan. Het realiseren van geluidsschermen is niet mogelijk omdat de woningen worden ontsloten op de weg waarvan de hinder wordt ondervonden. Daarnaast zijn schermen ter plaatse niet gewenst om stedenbouwkundige redenen. Met het aanbrengen van een geluidreducerend wegdektype kan een reductie worden gehaald van circa 3 dB. Het wegdek van de relevante wegen is echter nog in goede staat. Deze komen daarom voor de komende 10 jaar niet in aanmerking voor vervanging. Het aanbrengen van een stil wegdek is hier daarom niet doelmatig. Ook door middel van een snelheidsreductie kan niet aan de voorkeursgrenswaarde worden voldaan. Er zijn dus wel maatregelen mogelijk waarmee het geluid wordt gereduceerd, maar de geluidreductie is niet voldoende om te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh. Om de woningen te kunnen realiseren moeten daarom hogere geluidgrenswaarden worden vastgesteld.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzicht verkregen in de cumulatieve geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de cumulatieve geluidbelasting een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet in de weg staat. Hiermee is gewaarborgd dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Als gevolg van de Hoorzik en de Kloosterweg wordt ter plaatse van de enkele nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde overschreden. Voor deze woningen zullen hogere waarden worden aangevraagd. Gelet op de cumulatieve geluidbelasting is een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied gewaarborgd

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).

Beoordeling

De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen:

  • Het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied
    Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied, (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.
  • Het omgevingstype gemengd gebied
    Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied kan in zijn geheel worden beschouwd als het omgevingstype rustig buitengebied (huidige situatie) dan wel rustige woonwijk (toekomstige situatie). Ten aanzien van milieubelastende activiteiten in de omgeving dient derhalve te worden uitgegaan van de richtafstanden zoals aangegeven in de VNG-publicatie. Aan de omliggende wegen Hoorzik, Veersteeg en Kloosterstraat zijn diverse bedrijven en burgerwoningen gevestigd. Om de milieu-ruimteclaim van de bedrijfsactiviteiten rondom het plangebied inzichtelijk te maken, is door Antea een milieuzoneringsonderzoek uitgevoerd. Rapportage daarvan is als Bijlage 14 gevoegd bij deze toelichting.

Op basis van het uitgevoerde milieuonderzoek blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling kan worden gerealiseerd, zonder dat omliggende bedrijven worden gehinderd in hun bedrijfsvoering. Daarnaast kan worden geconcludeerd dat ter hoogte van de woningen in het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Wel dient ten behoeve van de bedrijvigheid aan de Veersteeg 1 een geluidscherm te worden opgericht. Realisatie en instandhouding daarvan is door middel van een voorwaardelijke verplichting gewaarborgd in de regels van dit bestemmingsplan. De gronden waarvoor de voorwaardelijke verplichting geldt zijn aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting'. De ligging van deze aanduiding, het geluidscherm en het effect daarvan is geduid op de geluidcontouren zoals opgenomen als Bijlage 15 bij deze toelichting. Na oprichting van het geluidscherm valt een gedeelte van de 45 dB(A)-contour nog over de meest noordelijke woonbestemming. De contour ligt daarbij over het achtererfgebied van de beoogde woningen. In theorie kunnen binnen het achterefgebied vergunningsvrij milieugevoelige functies worden opgericht binnen deze geluidcontour. Het betreft in zo'n geval de ingebruikname van een gebouw ten behoeve van mantelzorg. Deze situatie is echter onwaarschijnlijk ter plaatse van de woonbestemming waar aaneengebouwde woningen zijn voorzien. Voor de overige gronden is de oprichting van vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken uitgesloten door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - erf'. Daarmee is een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd. Met de oprichting van een geluidscherm wordt het bedrijf aan de Veesteeg 1 bovendien niet belemmerd in zijn bedrijfsvoering.

Conclusie

Omliggende bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering. Binnen het plangebied is ten aanzien van milieuzonering een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.

4.10 Geurhinder en veehouderij

Toetsingskader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet worden gewaarborgd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat op plaatsen waar het vestigen van een (geur)gevoelig object mogelijk wordt gemaakt. Verder moet worden voorkomen dat bestaande veehouderijen onevenredig in hun belangen worden geschaad. Om de milieucontouren te bepalen moet worden uitgegaan van de 'omgekeerde werking' van de milieuregelgeving. In de bestemmingsplantoets wordt daardoor getoetst of ter plaatse van de te bestemmen geurgevoelige objecten voldaan zou kunnen worden aan de eisen die de milieuregelgeving stelt.

Beoordeling

In de nabije omgeving van het plangebied is één veehouderij gelegen. Het betreft de veehouderij aan de Hoorzik 29 te Kerkdriel. Op basis van de milieuvergunning worden ter plaatse vrouwelijk jongvee, melk- en kalfkoeien, schapen en vleesstieren gehouden. Er is sprake van de volgende veebezetting:

  • vrouwelijk jongvee: 45 dieren (A3);
  • vleesstieren: 10 dieren (A6);
  • melk- en kalfkoeien: 32 dieren (A1.6.1);
  • schapen: 12 dieren (B1).

Vaste afstanden

Voor vrouwelijk jongvee en melk- en kalfkoeien zijn geen geuremissiefactoren vastgesteld. Voor deze dieren gelden afstandseisen. Daarom zijn voor deze veehouderij de afstandscontouren in beeld gebracht. De afstandscontouren zijn bepaald in een worst-case situatie, uitgaande van de rand van het te benutten bouwvlak. De afstandseis bedraagt op basis van de Verordening geurhinder en veehouderij van de gemeente Maasdriel 50 meter voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom. De afstand van het bouwvlak tot de rand van de beoogde woonbestemming bedraagt ruim 400 meter. Gelet op deze afstand is een acceptabel woon- en leefklimaat gewaarborgd en wordt de veehouderij niet in haar belangen geschaad.

Voorgrondbelasting

Voor vleesstieren en schapen zijn in de Rgv geuremissiefactoren vastgesteld. De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid de standaardnormen aan te passen middels een gemeentelijke verordening. Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de gemeente Maasdriel in haar geurverordening een aangepaste geurnorm heeft vastgesteld. Daarom gelden de standaard geurnormen voor uit onderstaande tabel. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom. Daarom bedraagt de geurnorm 2 ouE/m3.

Ligging geurgevoelig object*   Binnen bebouwde kom   Buiten bebouwde kom  
Concentratiegebied   3 ouE/m3   14 ouE/m3  
Geen concentratiegebied   2 ouE/m3   8 ouE/m3  

* het plangebied ligt niet in een concentratiegebied

De geurnorm wordt ter plaatse van omliggende bestaande woningen reeds bereikt. De geurbelasting kan niet verder toenemen richting het plangebied. Met de realisatie van de nieuwe woningen wordt de veehouderij niet in haar belangen geschaad en is sprake van een acceptabel woon- en verblijfsklimaat.

Achtergrondbelasting

De normen op grond van de Wgv gelden voor de geurbelasting van een individuele veehouderij. De (hoogste) geurbelasting van een individuele veehouderij op een geurgevoelig object wordt ook wel 'voorgrondbelasting' genoemd. De geurbelasting van alle veehouderijen samen op enige locatie wordt 'achtergrondbelasting' genoemd. De Wgv kent geen normen voor de achtergrondbelasting of de mogelijkheid dergelijke normen te stellen. De achtergrondbelasting die optreedt of op kan treden is dan ook een gevolg van de aanwezige veehouderijen en de individuele geurbelasting. In het kader van het bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2016, Wiekerseweg 6 e.o." (vastgesteld op 22 februari 2018) is de achtergrondbelasting van veehouderijen in de nabije omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Een uitsnede daarvan is navolgend opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1200-ON01_0026.png"

Geurcontouren achtergrondbelasting ontleend uit het bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2016, Wiekerseweg 6 e.o."

Op basis van de berekende achtergrondbelasting is sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat binnen het plangebied.

Conclusie

Ten aanzien van geurhinder afkomstig van veehouderijen is een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied gewaarborgd. Omgekeerd hindert onderhavig planvoornemen omliggende veehouderijen niet in hun bedrijfsvoering.

4.11 Externe veiligheid

4.11.1 Inrichtingen

Toetsingskader

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1200-ON01_0027.png"

Uitsnede risicokaart, met het plangebied aangeduid d.m.v. een blauwe contour. Bron: risicokaart.nl, 2019.

De dichtstbijzijnde inrichting met een potentieel veiligheidsrisico betreft een inrichting met kleinschalige opslag van verpakte gevaarlijke stoffen (PGS 15 tot 10.000 kg) aan de Hoorzik 1a te Kerkdriel. De grens van de inrichting ligt op een afstand van circa 12 meter tot het plangebied. Er is sprake van een generieke PR 10-6 risicocontour welke niet tot binnen het plangebied reikt. Ter plaatse is het bedrijf Agib gevestigd. Dit is een groothandel in producten voor de melkveehouder. De producten die worden geleverd bestaan o.a. uit reiniging- en desinfectie middelen en bestrijdingsmiddelen. Er is geen sprake van een Bevi-inrichting. De werkelijke gevaarafstand die dient te worden aangehouden is 8 meter tussen het opslagcompartiment in het opslaggebouw van gevaarlijke stoffen en woningen van derden. De werkelijke afstand tussen het opslagcompartiment en het plangebied is circa 60 meter. Gelet op de ruime afstand van het plangebied tot de inrichting zijn er geen gevolgen wat betreft externe veiligheid inzake het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Voor het overige zijn er geen relevante inrichtingen met een potentieel veiligheidsrisico in de buurt van het plangebied.

Conclusie

Het aspect Bevi-inrichtingen is geen belemmering voor het planvoornemen.

4.11.2 Transport over weg, water en spoor

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het Bevt horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Volgens het Bevt gelden geen beperkingen voor het ruimtegebruik voor het gebied dat verder ligt dan 200 m van de transportas.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen zijn de risicokaart en de bijlagen bij de Regeling basisnet geraadpleegd. De dichtsbijzijnde transportroute waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt betreft de Rijksweg A2, gelegen op een afstand van circa 3,4 kilometer. Er is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour. Gelet op de ruime afstand van de weg tot het plangebied heeft het planvoornemen geen invloed op het groepsrisico. Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.

Conclusie

Het aspect transport en externe veiligheid is geen belemmering voor de woningbouwontwikkeling.

4.11.3 Buisleidingen

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat de dichtstbijzijnde hogedrukbuisleiding is gelegen op een afstand van circa 1,2 kilometer tot het plangebied. Er is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour. Gelet op de ruime afstand van de buisleiding tot het plangebied heeft het planvoornemen geen invloed op het groepsrisico. Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.

Conclusie

Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

4.12 Niet-gesprongen explosieven

Toetsingskader

Het plangebied is gelegen in een gebied waar in de Tweede Wereldoorlog gevochten is. In het verleden hebben ruimingen plaatsgevonden, maar het is niet geheel uit te sluiten dat zich in de ondergrond nog niet-gesprongen explosieven bevinden.

Beoordeling

In 2016 is door Bodac een vooronderzoek opgesteld voor de Bommelerwaard, waarbinnen het plangebied is gelegen. Het doel van dit vooronderzoek is beoordelen of er indicaties zijn dat binnen de Bommelerwaard CE aanwezig zijn, en zo ja, om het op CE verdachte gebied in horizontale dimensie af te bakenen. De Bommelerwaard wordt gekwalificeerd als gedeeltelijk verdacht op de aanwezighedi van CE.

Bij de tot nu toe verrichte werkzaamheden in Kerkdiel Noord is het gemeentelijk protocol “Toevalsvondst niet gesprongen explosief (NGE) uit WOII” toegepast. Er zijn geen explosieven aangetroffen. Bij aanvang van grondroerende milieuonderzoeken uitgevoerd in het kader van onderhavig bestemmingsplan zijn in alle gevallen eerst de betreffende boor- en graafpunten vrijgeven van NGE's door een WSCS-OCE-gecertificeerd opsporingsbedrijf. Voor aanvang van de resterende (grond)werkzaamheden verdient het wederom aanbeveling om na te gaan of de betreffende locatie verdacht is op de aanwezigheid van explosieven en in voorkomende gevallen eventueel een nader (detectie)onderzoek te verrichten. In alle gevallen is het noodzakelijk om het gemeentelijk protocol na te leven.

Conclusie

Voorafgaand aan bodemingrepen blijft het aan te bevelen om onderzoek te doen naar de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven en munitieresten.

4.13 Kabels en leidingen

Toetsingskader

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant in verband met onderhoud, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer ('Leidingen die deel uitmaken van een inrichting' zijn leidingen binnen de inrichtingsgrens die in beheer zijn van de drijver van de inrichting én leidingen die in beheer zijn van derden waarmee een product wordt geleverd aan de betreffende inrichting (Laatsgenoemde leidingen hebben een zgn. functionele binding met de inrichting, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer)).

  • a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  • e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken (onder 'leidingen voor andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten' worden in ieder geval leidingen verstaan voor transport van nafta, waterstof, koolstofdioxide, stikstof, zuurstof, ethyleen en propyleen).

Beoordeling

In of nabij het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig waarvoor het nodig is de zone daarvan planologisch te regelen in het bestemmingsplan.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

 

4.14 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:

  • 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • 100.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
  • 200.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Beoordeling

Onderhavige ontwikkeling betreft de toevoeging van maximaal 185 woningen binnen de kern Kerkdriel. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1.500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg is de Provincialeweg N831. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2018 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarmee kan worden gesteld dat met betrekking tot luchtkwaliteit een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied is gegarandeerd.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling. Binnen het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

 

4.15 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  • 1. Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
  • 2. Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden;
  • 3. Plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.

Op 7 juli 2017 is opnieuw een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat een aanmeldnotitie dient te worden opgesteld, op basis waarvan het bevoegd gezag dient te beoordelen of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen. In de aanmeldnotitie dienen de effecten van de onderhavige bestemmingswijziging door middel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling in beeld te worden gebracht.

Beoordeling

Het planvoornemen gaat uit van het realiseren van een woongebied met maximaal 185 woningen. Dit betreft geen activiteit die voorkomt op de C-lijst. De activiteit komt wel voor op de D-lijst, namelijk onder categorie D 11.2, de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De grenswaarde betreft hier gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op o.a. een oppervlakte van 100 hectare of meer, of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. Het initiatief heeft slechts betrekking op de realisatie van maximaal 185 woningen. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER, waardoor enkel een vormvrije m.e.r.-beoordeling resteert. Door middel van de toetsing aan de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER. Het bevoegd gezag moet op grond van de vormvrije m.e.r.-beoordeling formeel het besluit nemen dat er geen milieueffectrapport opgesteld wordt in het kader van dit bestemmingsplan. Op grond van de Wet milieubeheer is het bevoegd gezag het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het voorbereiden dan wel vaststellen van een plan of een besluit. In dit geval wordt door de gemeente Maasdriel, voorafgaand aan de besluitvorming over het ontwerp van het bestemmingsplan, een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen. Hierin wordt de conclusie uit bovenstaande toetsing overgenomen, dat het niet noodzakelijk is om voor voorliggend plan een m.e.r. te doorlopen, omdat belangrijke nadelige gevolgen zijn uit te sluiten.

Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.

Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Provinciale milieuverordening Gelderland. Er is dus geen sprake van de verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de bijbehorende procedure.

Conclusie

Zoals beschreven is er bij onderhavig project geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r., de Wet natuurbescherming of de Provinciale milieuverordening Gelderland. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.

 

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling hebben twee uitgangspunten centraal gestaan. Ten eerste wordt voor het reeds ontwikkelde deel van het plangebied een consoliderende regeling opgenomen. Dit houdt in dat uitsluitend de bestaande situatie én bestaande rechten (ontstaan uit ontheffingen, vrijstellingen en omgevingsvergunningen) worden overgenomen. Daarnaast wordt nieuw beleid verwerkt. Ten tweede wordt voor het ontwikkelgebied binnen het plangebied een flexibele ontwikkelingsgerichte regeling opgenomen. Dit houdt in dat regels worden gesteld die het voorgenomen bouwplan mogelijk maken.

5.2 Opbouw van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de binnen de gemeente Maasdriel gehanteerde bestemmingsplansystematiek voor nieuw te ontwikkelen stedelijke gebieden.

De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.

De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. inleidende regels;
  • 2. bestemmingsregels;
  • 3. algemene regels;
  • 4. overgangs- en slotregels.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

5.3 Opzet van de regels

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen 

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 standaard omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.

Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Het stramien voor de bestemmingsplanregels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Een bestemming hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. Onderstaand worden de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen toegelicht.

Groen

Binnen de bestemming ‘Groen’ mogen groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, erftoegangen en fiets- en voetpaden worden gerealiseerd. Tevens zijn deze gronden bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeervoorzieningen. Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. De maximale bouwhoogte is geregeld in de bouwregels.

Verkeer - Verblijfsgebied

Deze bestemming geldt primair voor wegen, voet- en fietspaden ten behoeve van de verkeersontsluiting van de woningbouwlocaties. Tevens is binnen de bestemming ruimte voor parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, verblijfsvoorzieningen in de vorm van pleinen en dergelijke, nutsvoorzieningen (waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen), kunstwerken en voorzieningen van openbaar nut, zoals (ondergrondse) afvalcontainers en informatiezuilen.

Water

De verschillende watergangen in het plangebied hebben de bestemming 'Water' gekregen. De gronden met deze bestemming zijn primair aangewezen voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor kunstwerken, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen (waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen), inclusief de bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen, retentievoorzieningen e.d. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

Wonen - 1

Op de gronden met de bestemming ‘Wonen - 1’ zijn grondgebonden en - uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' - gestapelde woningen toegestaan. Binnen de bestemming ‘Wonen - 1’ is wonen de hoofdfunctie. De planregels maken de bouw mogelijk van grondgebonden woningen. Op de verbeelding, behorende bij dit bestemmingsplan, is de aanduiding ‘bouwvlak’ opgenomen waarbinnen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen worden gerealiseerd. Tevens mogen bijbehorende bouwwerken binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijbehorende bouwwerken' worden gerealiseerd. Het aantal woningen is begrensd op 185 In de regels worden eisen gesteld aan onder meer de goot- en bouwhoogte en andere maximale afmetingen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken. Voor erfafscheidingen en bouwwerken, geen gebouw zijnde (bijvoorbeeld speeltoestellen) gelden afwijkende regels en hoogtematen.

Binnen de bestemming ‘Wonen - 1’ zijn, naast bovengenoemde aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijbehorende bouwwerken', enkele aanduidingen opgenomen. Het betreft ten eerste de aanduiding 'aaneengebouwd uitgesloten'. Door het opnemen van deze aanduiding wordt gewaarborgd dat ter plaatse enkel vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen kunnen worden gerealiseerd. Hiermee worden noodzakelijk geachte stedenbouwkundige randvoorwaarden zeker gesteld. Daarnaast is ook de aanduiding 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - erf' opgenomen. De bijbehorende regeling opgenomen in artikel 6.2.1 bepaalt dat deze gronden niet als 'erf' in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht dienen te worden beschouwd. Dit artikel waarborgt dat ter plaatse van deze aanduiding geen vergunningvrije bijbehorende bouwwerken kunnen worden gerealiseerd. Met deze regel worden de gronden uitgesloten als 'erf'. De definitie van 'erf' is opgenomen in art. 1 van Bijlage II van het Bor. In het Bor is de regeling voor vergunningvrij bouwen opgenomen. Deze regeling staat vergunningvrij bouwen enkel toe binnen het achtererfgebied. Door het uitsluiten van de gronden als 'erf' kunnen de gronden aldus niet worden aangemerkt als achtererfgebied, derhalve kunnen ter plaatse geen vergunningvrije bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd. De regeling is opgenomen omdat anders milieugevoelige gebouwen binnen de hindercontour van bedrijvigheid komen te liggen. Ten behoeve van deze bedrijvigheid is eveneens een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten behoeve van de realisatie en instandhouding van een geluidscherm.

Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven zijn rechtstreeks toegestaan, mits wordt voldaan aan de in het artikel opgenomen specifieke gebruiksregels. Hierin staan voorwaarden met betrekking tot het oppervlak en parkeren.

Wonen - 2

De twee bestaande voormalige bedrijfswoningen zijn bestemd als 'Wonen - 2'. Hiermee zijn zij, overeenkomstig het feitelijk gebruik, bestemd als reguliere burgerwoning. Per bouwvlak is één woning toegestaan. Behalve het eigenlijke wonen is ook toegestaan de uitoefening van aan huis verbonden beroepen, met dien verstande dat maximaal 50 m2 van de oppervlakte van de woning hiervoor mag worden gebruikt. De inhoud van een woning mag maximaal 750 m3 bedragen, tenzij deze in de bestaande situatie groter is. De oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer bedragen dan 100 m2, dan wel de bestaande gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen, indien deze meer bedraagt en op een legale wijze tot stand is gekomen.

Waarde - Archeologie

De gebieden waar archeologische resten worden verwacht of zijn vastgesteld zijn opgenomen op de verbeelding en aangeduid met een dubbelbestemming. Hieraan zijn regels gekoppeld met een regeling voor het verlenen van omgevingsvergunningen. Daarin is vastgelegd bij welke grondroeringen (minimale oppervlakte en diepte), voorafgaand archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning. Deze voorwaarden kunnen maatregelen betreffen ten behoeve van behoud van archeologische waarden in de bodem, het doen van opgravingen of begeleiding van de werkzaamheden door een archeoloog.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk omvat zes artikelen:

Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van bestaande bouwwerken, herbouw en ondergeschikte bouwdelen.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn de algemeen geldende regels opgenomen ten aanzien van verboden gebruik van gronden en gebouwen.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen met betrekking tot de opgenomen bouw- en gebruiksregels.

Algemene wijzigingsregels

Dit artikel biedt de mogelijkheid om de grenzen van de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' te wijzigen ten behoeve van een andere inrichting van de openbare ruimte.

Overige regels

In dit artikel is een regeling opgenomen waarmee wordt gewaarborgd dat binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.

5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:

Overgangsrecht 

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wabo, overgenomen. Het betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

Slotregel 

Als laatste is de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de exploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.

6.2 Exploitatie

Het gebied Kerkdriel Noord, Paddenstoelenbuurt wordt ontwikkeld als woongebied met een maximale capaciteit van 185 woningen. De grondexploitatie van het gebied is in 2019 vastgesteld en zal naar verwachting duren tot 31 december 2028. De exploitatie van het plan is met een gemeentelijke bijdrage voor de historische kosten sluitend, zodat de economische uitvoerbaarheid van het plan verzekerd is.

6.3 Exploitatieplan

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Ten aanzien van onderhavig bestemmingsplan is een exploitatieplan opgesteld. Dit exploitatieplan wordt gelijktijdig met onderhavig bestemmingsplan vastgesteld. Het kostenverhaal is hiermee verzekerd.

6.4 Handhaving

Een gemeente die regels maakt, moet deze ook handhaven. Handhaven is zorgen dat de regels die een gemeente heeft gesteld worden nageleefd. De uitgangssituatie voor controle wordt gevormd door de regels van het bestemmingsplan. In onderhavig bestemmingsplan hebben alle percelen een bestemming gekregen, waaraan regels voor het bebouwen en gebruiken van die percelen zijn gekoppeld. De gemeente Maasdriel zal aan de hand van deze regels handhavend optreden.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een wijzigingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het plan is in het kader van vooroverleg voorgelegd aan de provincie Gelderland, het waterschap, de veiligheidsregio, Rijkswaterstaat, Defensie en de Rijksdienst Cultureel erfgoed. Rijkswaterstaat en de Rijksdienst Cultureel erfgoed onthouden zich van reactie wegens het gebrek aan belang bij de ontwikkeling. De provincie, het waterschap, Defensie en de veiligheidsregio stemmen in met de ontwikkeling. Door de betrokken vooroverlegpartners is niet om inhoudelijke wijzigingen aan het bestemmingsplan gevraagd.

7.2 Inspraak

In 2013 heeft inspraak plaatsgevonden op het toenmalige verkavelingsplan. Op 26 maart 2014 heeft het college de reactienota inspraak schetsverkaveling Kerkdriel Noord, 2e fase vastgesteld. De vijf insprekers hebben na het besluit een brief ontvangen met antwoord is op hun inspraakreactie. De inspraakreacties gaven geen aanleiding tot aanpassing van het plan. De reacties op de schetsverkaveling hadden vooral betrekking op de verkeerssituatie (verbetering verkeersafwikkeling; ontsluiting op de Kloosterstraat; inrichting van Hoorzik) en op de bedrijvigheid aan de noordkant (vrees voor overlast; wens van een groene bufferstrook).

Verbetering van de verkeersafwikkeling is in het nieuwe plan geborgd. Voor beantwoording van de reacties is in 2014 door Goudappel Coffeng een rapport opgesteld met daarin aanbevelingen voor snelheidsverlaging van de Hoorzik naar 30 km/uur met bijbehorende snelheid remmende maatregelen. Dit rapport is geactualiseerd en wordt bij verdere ontwikkeling van Kerkdriel Noord betrokken. Het rapport is toegelicht in hoofdstuk 2. De angst voor overlast door bedrijvigheid is met de nieuwe verkaveling niet langer aanwezig nu in het nieuwe plan de combinatie van woningen met bedrijvigheid is verdwenen.

Gelet op bovenstaande is er geen aanleiding om opnieuw inspraak te houden.

7.3 Zienswijzen

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 van de Wro juncto afdeling 3.4 Awb. Het plan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen kenbaar te maken tegen het plan. De eventueel ingebrachte zienswijzen worden behandeld in een zienswijzenota. Hierin zullen tevens de eventuele wijzigingen ten opzichte van het ontwerp worden verwoord. Eventuele zienswijzen zullen worden meegenomen in de besluitvorming omtrent onderhavig plan.

Beroep

Op basis van artikel 1.1 van de (Chw) is afdeling 2 van de Chw van toepassing op besluiten welke nodig zijn voor de verwezenlijking van in bijlage I van de Chw genoemde ruimtelijke projecten. De voorliggende ontwikkeling betreft een dergelijk project. Bij een eventuele beroepszaak kan in onderhavig geval derhalve gebruik worden gemaakt van de procedurele bepalingen van de Crisis- en herstelwet (Chw), zoals opgenomen in artikel 1.6 tot 1.10 van deze wet. Deze bepalingen zien met name toe op een versnelling van de behandeling van het beroep en hoger beroep. Indien sprake is van beroep dan is dat alleen mogelijk bij de bestuursrechter, waarbij de uitspraak dient te worden gedaan binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn.

Het van toepassing zijn van de Chw wordt opgenomen in de bekendmaking van het onderhavige besluit.