Plan: | Hurwenen herziening 2020, Groenestraat 2a en 2b |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0263.BP1198-VG01 |
Op het perceel Groenestraat 2a en 2b te Hurwenen staat een agrarisch bedrijf met een vrijstaande bedrijfswoning. Het agrarisch bedrijf betreft een champignonkwekerij.
Initiatiefnemer heeft bij de gemeente Maasdriel een verzoek ingediend voor de realisatie van zes tot acht camperloften en 16 camperkampeerplaatsen op het perceel.
De camperloften zijn bedoeld voor mensen die een groot deel van het jaar op reis zijn met hun camper, maar die wel een thuisbasis willen hebben waar zij ook de camper kunnen stallen. Naast de camperloften is verzocht om op het terrein 16 camperkampeerplaatsen met voorzieningen te mogen realiseren. Op de locatie is een champignonteeltbedrijf aanwezig dat zal worden beeindigd. In de huidige situatie is al sprake van 10 camperkampeerplaatsen.
De gemeente Maasdriel heeft in september 2014 besloten om onder voorwaarden in principe medewerking te verlenen het verzoek, doch met een maximum van (het bestaande aantal van) 10 camperkampeerplaatsen.
Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied betreft het bestemmingsplan 'Rossum en Hurwenen', vastgesteld op 27 januari 2011. Ter plaatse geldt de een enkelbestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' en een dubbelbestemming 'Waarde – beschermd dorpsgezicht' op grond waarvan geen bewoning door derden, en recreatie is toegestaan.
De voorgestane ontwikkeling dient derhalve mogelijk gemaakt te worden door middel van een nieuwe juridisch-planologische procedure.
Het ontwerpbestemmingsplan voorzag in overeenstemming met het collegebesluit 10 camperkampeerkam met daarbij behorende parkeervoorzieningen, 8 camperloften en een burgerwoning ter vervanging van de bestaande bedrijfswoning.
De gemeenteraad heeft op 20 januari 2022 het voorstel tot vaststelling van het, naar aanleiding van zienswijzen en ambtelijke wijzigingen, behandeld. Besloten is met amendement besloten, met het oog op het voorkomen van wildgroei van camperkampeerplaatsen bij particulieren, de bestemming Recreatie-Verblijfsrecreatie met aanduiding 'kampeerterrein' te vervangen door de bestemming Wonen.
Het plangebied betreft een perceel aan de Groenestraat, in de bebouwde kom van de kern Hurwenen, gemeente Maasdriel. Het plangebied ligt aan de noordzijde van de kern. Het plangebied valt samen met de huidige bestemming 'Agrarisch-Agrarisch bedrijf' en volgt daarmee de grenzen van het kadastraal perceel bekend gemeente Rossum, sectie D, perceelsnummer 16.
Het perceel bekend gemeente Rossum, sectie D, perceelsnummer 21 is in eigendom van het waterschap. Voor een gedeelte daarvan is in het huidige bestemmingsplan een bouwvlak toegekend.
Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door het woonperceel Waaldijk 69 en aan de oostzijde woonperceel Waaldijk 67. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Waaldijk en aan de zuidzijde door de Groenestraat. Het plangebied heeft een omvang van 8640 m².
Op onderstaande afbeelding is de globale ligging van het plangebied in groter verband weergegeven.
Daarnaast is onderstaand een gedetailleerder luchtfoto afgebeeld waarop de ligging van het plangebied in zijn nabije omgeving te zien is.
Het bestemmingsplan voor het plangebied betreft 'Rossum en Hurwenen', vastgesteld op 27 januari 2011 en 'paraplubestemmingsplan Parkeren 2018', vastgesteld 6 juni 2018.
Op grond van het eerstgenoemde bestemmingsplan geldt ter plaatse de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf'. Binnen de bestemming is maximaal één bedrijfswoning en de champignoncel toegestaan. Het plangebied kent een dubbelbestemming 'Waarde – Beschermd dorpsgezicht'. Dit betekent dat de grond primair bestemd is voor de instandhouding en versterking van de met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van de historische dorpskern.
Daarnaast zijn de gronden van het gehele plangebied voorzien van de gebiedsaanduiding ‘wro-zone – bebouwd gebied’ en heeft een gedeelte van het plangebied (de zone rond en in het verlengde van de bestemming ‘Water’) de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterlopen’. Ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – bebouwd gebied’ is uitbreiding van de bebouwing toegestaan conform de provinciale structuurvisie Streekplan Gelderland 2005. Woningen zijn echter alleen binnen de bouwvlakken van de bestemming Wonen toegestaan.
Het plan om de voormalige bedrijfswoning te om te zetten tot burgerwoning kan mogelijk worden gemaakt met de wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.5.4 van het bestemmingsplan, waarbij de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' wordt omgezet naar de bestemming 'Wonen'.
Om daarnaast acht camperloften en tien camperparkeerplaatsen te realiseren kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid naar bestemming 'Gemengd – Voormalig (agrarisch) bedrijfsbebouwing', omdat niet wordt voldaan aan sub e van artikel 4.7.1. Dit artikel geeft namelijk aan dat alleen recreatieve activiteiten zonder overnachtingsmogelijkheden zijn toegestaan. Het plan betreft echter zelfstandige campers waar campereigenaren mogen wonen.
Het plan past niet volledig binnen het geldende bestemmingsplan en er kan geen gebruik worden gemaakt van een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid, daarom moet een apart bestemmingsplan worden opgesteld. Gemeente Maasdriel heeft toegezegd om onder voorwaarden medewerking te verlenen. De medewerking is verleend om kleinschalige recreatie binnen de gemeente, en specifiek campercamping, te stimuleren. De voorwaarden zijn:
Met voorliggende plantoelichting wordt onderbouwd dat aan de voorwaarden uit de principemedewerking wordt voldaan. Het bestemmingsplan is echter niet het juiste instrument om te borgen dat verhuur aan derden niet is toegelaten, omdat ruimtelijk niet relevant is wie er woont, mits het woongebruik maar in overeenstemming is met de in het bestemmingsplan toegelaten gebruiksfunctie (met dien verstande dat een verhuurbedrijf is uitgesloten).
Door de gemeenteraad is besloten is met amendement, met het oog op het voorkomen van wildgroei van camperkampeerplaatsen bij particulieren, de bestemming Recreatie-Verblijfsrecreatie met aanduiding 'kampeerterrein' te vervangen door de bestemming Wonen.
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied. Daarbij komen zowel de ruimtelijke als functionele opbouw aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het aanwezige beleidskader behandeld. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de sectorale aspecten en volgen de randvoorwaarden die voortkomen uit planologische en milieuaspecten. In hoofdstuk 5 wordt ten slotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan behandeld.
Hurwenen is gelegen aan de (uiterwaarden) van de Waal. Vooral aan de noordzijde zijn achter de dijk brede uiterwaarden gelegen tussen de Waal en Hurwenen. De ligging nabij de rivier is bepalend geweest voor de vorming van het land. De oorspronkelijke nederzettingsstructuur bestond uit de Dorpstraat, de Waaldijk en een andere weg die vanuit het noordoosten naar het zuidwesten liep. Een deel van de Groenestraat ligt min of meer op de plaats van deze weg. Door de langgerekte wegstructuren wordt Hurwenen tot het gestrekte dorpstype gerekend.
Hurwenen heeft zich als een kleine compacte kern ontwikkeld op een rivieroeverwal aan de winterdijk van de Waal. De historische straten (Dorpsstraat en Waaldijk) worden met nieuwbouwgebieden verbonden door de Groenestraat en Wielewaallaan. De kern heeft een grote historische waarde en is daarom aangewezen als beschermd dorpsgezicht. In het noorden wordt het dorp duidelijk begrensd door de dijk. Aan de overige zijden is de begrenzing van de kern minder hard, omdat hier in het buitengebied veelal lintbebouwing en verspreid liggende agrarische bebouwing voorkomt. Hurwenen heeft overwegend een woonfunctie. Toch komen ook enkele andere functies voor, te weten agrarische bedrijven en maatschappelijke voorzieningen.
Binnen de rode contour liggen aan de zuidzijde van de Wielewaallaan bouwmogelijkheden voor een beperkt aantal woningen. Ook ter hoogte van de kruising van de H.W. van Heelstraat en de Groenestraat zijn mogelijkheden voor enkele nieuwe woningen.
Het plangebied ligt aan de rand van de dorpskern Hurwenen in de gemeente Maasdriel, tussen de Groenestraat en de Waaldijk. De Groenestraat is een doorgaande weg door Hurwenen en verbindt de Dorpsstraat met de Waaldijk. De woningen in de nabijheid (aan de Groenestraat) zijn vrijstaande woningen, met een ruime stedenbouwkundige opzet.
De overzijde van de Waaldijk bestaat voornamelijk uit onbebouwde akkerlanden.
Het plangebied bestaat uit een perceel van en champignonteeltbedrijf met een inpandig voor bewoning in gebruik genomen gedeelte, en een bestaande vrijstaande bedrijfswoning.
De champignoncel bestaat uit twee, parallel aan elkaar gebouwde schuren welke (deels) gedekt zijn met golfplaten. Direct ten zuiden van de champignoncel is een bedrijfswoning inpandig gerealiseerd.
Het plangebied bestaat uit bebouwing, erfverharding en tuinbeplanting.
Het onderhavige bestemmingsplan biedt ruimte aan maximaal één reguliere woning ter vervanging van de bestaande vrijstaande bedrijfswoning en 8 camperloften in de bestaande champignoncellen.
Zie Bijlage 3 voor de situatietekening. Met dien verstande dat op 20 jkanuari 2022 door de gemeenteraad met amendement besloten is de bestemming Recreatie-Verblijfsrecreatie met aanduiding 'kampeerterrein' te vervangen door de bestemming Wonen wat betekent dat de camperkampeerplaatsen verwijderd moeten worden. De op de situatietekening ingetekende camperkampeerplaatsen komen daarmee te vervallen.
De camperloften worden nieuw gerealiseerd in de champignoncellen. De toegang vindt plaats via de meest zuidelijk aanwezige bestaande inrit. De bestaande vrijstaande bedrijfswoning wordt herbestemd zodat reguliere burgerbewoning planologisch mogelijk wordt. Iedere camperloft heeft behalve ruimte voor de camper ook inpandig nog ruimte voor een auto. Daarnaast worden aan beide zijden van de inrit nog extra parkeervoorzieningen gerealiseerd.
Aan de achterzijde van de camperloftwoningen wordt een keerlus gerealiseerd voor zowel bezoekers, bewoners als hulpdiensten. De bestaande groenvoorziening op en rondom het perceel blijft behouden.
In dit hoofdstuk komen alle relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aan de orde. Per beleidsdocument worden de relevante aspecten behandeld.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Conclusie
De onderhavige ontwikkeling betreft de ontwikkeling van 8 camperloften in de kern Hurwenen, gemeente Maasdriel, en de omzetting van een bestaande berijfswoning voor reguliere bewoning. Het gebied buitendijks vormt onderdeel van het rivierbed van de Waal. Dit vormt evenwel geen onderdeel van het plangebied.
De ontwikkeling is als kleinschalig aan te merken; het plangebied heeft geen directe relatie met één van de thema’s of bepalingen die zijn opgenomen in de NOVI. Het initiatief past dan ook binnen de beleidskader van de NOVI.
Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), geactualiseerd in juni 2017. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de (bestaande) ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.
De ladder duurzame verstedelijking is van toepassing bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt op basis van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro verstaan: "Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Ten aanzien van het vorenstaande wordt opgemerkt dat de Raad van State in diverse uitspraken richting heeft gegeven aan wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden verstaan. In een uitspraak van 24 december 2014 (201405237/1/R2) heeft de Raad van State geoordeeld dat een woningbouwontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet voorziet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Om die reden werd de ontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Ook in het Besluit van 21 april 2017 tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in verband met de aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is aangegeven dat ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.
Toetsing aan de ladder is niet nodig wanneer het plan klein van omvang is (zie onder meer de Raad van State uitspraak 201405237/1/R2).
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 augustus 2015 in zaak nr. 201500276/1/R2) voorziet een plan dat geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte aan bedrijfsbebouwing ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan toestaat, niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
Ook wanneer het plan ten opzichte van het vorige plan niet voorziet in uitbreiding van de bebouwing maar uitsluitend in uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden daarvan, geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro derhalve niet van toepassing.
Het bouwplan is kleinschalig en betreft een herstructurering van bestaand stedelijk gebied, door uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden van bestaande bebouwing. Binnen de kern Hurwenen wordt er een agrarisch bedrijf met de bijbehorende (milieu)hinder en verkeersbelasting gesaneerd. Vervolgens wordt er een uniek woonmilieu aangeboden en wordt een bijdrage geleverd aan de versterking van het recreatief aanbod binnen de gemeente. De “camperaars” willen een woning in Nederland hebben om een uitvalsbasis te hebben als zij in Nederland zijn. Daarnaast hebben zij een adres nodig waar zij zich in kunnen schrijven, zonder anderen daar mee in een lastige situatie te brengen. De camperloften zijn geschikt voor een specifieke doelgroep, maar het zijn wel degelijk woningen.
Dit past binnen gemeentelijk (woon)beleid. De vraag naar woonruimte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied voegt slechts enkele woningen toe aan het bestaande hoeveelheid woningen in het plangebied, binnen bestaande bebouwing en voldoet daarmee aan de doelstellingen van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de bijbehorende Omgevingsverordening Gelderland. De Omgevingsvisie en -verordening, vastgesteld in 2014, worden tweemaal per jaar geactualiseerd.
Op 9 juli 2014 is de huidige Omgevingsvisie Gelderland door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsvisie 'Gelderland anders' zijn doelen benoemd met betrekking tot de versterking van de economische structuur en het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. In januari 2019 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie (inclusief de actualisaties) gepubliceerd.
Naast de Omgevingsvisie is een Omgevingsverordening opgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie zijn vertaald in concrete regels.
In de Omgevingsvisie wordt niet langer strikt vastgelegd wat wel en wat niet mag, maar is ruimte voor initiatieven in een veranderende omgeving. De hoofdthema's zijn:
De Omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie Gelderland in de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. In de Omgevingsvisie wordt een sterker accent gelegd op de stedelijke netwerken als economische kerngebieden van Gelderland. Zowel in de stedelijke gebieden als op het vitaal platteland ligt de focus voornamelijk op de kwaliteit van het bestaande. De regionale afspraken over wonen en werken blijven het uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen. Bij nieuwbouw in het landelijk en stedelijk gebied is daarbij per geval een goede afweging van belang.
De provincie wil en durft hierin te variëren: grote ontwikkelingen dienen in principe in of dichtbij stedelijke gebieden plaatsvinden, maar kleinschaligere ontwikkelingen zijn ook in het landelijk gebied mogelijk, mits de ontwikkeling iets toevoegt ('een plus is'). De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is een belangrijk hulpmiddel om tot een goede locatiekeuze te komen. Deze ladder is gebaseerd op de rijksladder voor duurzame verstedelijking en is een richtinggevend instrument om te komen tot goed gemotiveerde ruimtelijke keuzes. In de Omgevingsverordening, vastgesteld op 24 september 2014, is vastgelegd dat in de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, wordt aangegeven dat er sprake is van een actuele behoefte waarin wordt voorzien. Vervolgens geldt de volgende voorkeursvolgorde:
De realisatie van 8 camperloften in het bebouwd gebied, binnen bestaande bebouwing, past bij de doelstellingen van de omgevingsvisie Gelderland.
Een omgevingsverordening is een juridische vastlegging van de provinciale omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening Gelderland van 16 oktober 2014, vastgesteld naar aanleiding van de omgevingsvisie, en geactualiseerd in december 2017, staan de regels die de provincie Gelderland stelt aan de bestemmingsplannen van gemeenten. In januari 2019 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening (inclusief de actualisaties) gepubliceerd.
De regels in een omgevingsverordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied of delen daarvan. In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels over onderwerpen die van provinciaal belang zijn:
Al deze kwaliteiten wil de provincie behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken, zonder de leefbaarheid van het gebied aan te tasten. Alleen door een goed samenspel tussen grondgebruikers en overheden kan een duurzaam landgebruik en een aantrekkelijk landschap worden gerealiseerd.
Voor het plangebied zijn geen specifieke waarden aangewezen. In de Omgevingsverordening zijn evenmin specifieke regels opgenomen voor functiewijziging.
Er worden 8 woningen toegevoegd met voorliggend bestemmingsplan. Het college stelt in het meest actuele woningbouwprogramma (2015-2025) het belangrijk te vinden dat er permanent kan worden teruggevallen op een soort van buffer (contingent) ten behoeve van kleine planinitiatieven, omdat deze in een duidelijke behoefte voorzien. Te denken valt hierbij aan de VAB-regeling (vrijkomende agrarische bebouwing). In de Woonvisie geeft gemeente Maasdriel aan te streven naar voldoende betaalbare woningen voor specifieke doelgroepen. In casu is sprake van een specifieke doelgroep. De realisatie van een 8 camperloftwoningen in ruil voor de beeindiging van een champignonteeltbedrijf, door transformatie van bedrijfsgebouwen, past derhalve in het meest actuele woningbouwprogramma van gemeente Maasdriel en de regionale afspraken over regio totalen.
De Regionale Woonagenda Rivierenland 2020–2030 is een gezamenlijk product van de gemeenten Buren, Culemborg, Maasdriel, NederBetuwe, Tiel, West Betuwe, West Maas en Waal en Zaltbommel.
De Regionale Woonagenda 2020-2030 heeft een looptijd van 10 jaar die start in 2020. In de Woonagenda is het regionaal kwantitatief woningbouwprogramma gepresenteerd naast de primos prognose 2020 en de prognose van het Planbureau voor de Leefomgeving (hoge variant). De daadwerkelijke realisatie van nieuwbouwwoningen en de ontwikkeling van de plancapaciteit per gemeente worden jaarlijks gemonitord in de regionale woningbouwmonitor. Dit maakt het mogelijk ontwikkelingen nauwkeurig te volgen en indien nodig bij te sturen.
Voorliggend plan is in de regionale woningbouwmonitor meegenomen, wat betekent dat het regionaal is afgestemd.
De Structuurvisie Plus, die is vastgesteld op 8 april 2004, geeft de gemeentelijke kaders voor het beheer en de ontwikkeling van stedelijk en landelijk gebied in de periode 2004-2014. Op 20 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel vastgesteld. Deze structuurvisie is de actualisering van de Structuurvisie Plus Maasdriel 2004-2014 en is daarnaast de ruimtelijke vertaling van de 'Visie Maasdriel 2020+.
Deze structuurvisie vertaalt de beleidsmatige visie en uitgangspunten door in een helder en leesbaar ruimtelijk beeld (het zogenaamde "ruimtelijke casco"), met bijbehorende uitvoeringsprogramma. In de Structuurvisie zijn wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden per dorpskern alleen algemene handvatten gegeven. Voor wat betreft de mogelijkheden nieuwe woningen te realiseren zijn de analyse en visie per dorpskern uit de Structuurvisie Plus uit 2004 en de zoekgebieden voor toekomstige woningbouw (de zogenoemde "rode contour") als uitgangspunt gehanteerd.
Het plangebied is aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied'. Uitgangspunt voor de bestaande kernen en linten is inbreiden voor uitbreiden.
Herstructurerings- en intensiveringsprocessen zijn in beginsel niet overal binnen de bestaande kernen en linten mogelijk, maar kunnen uitsluitend plaatsvinden op hiervoor geschikte locaties. Uiteraard moet hierbij worden aangesloten op de kwaliteiten en mogelijkheden van de betreffende kern of het lint en de omgeving.
De duidelijke structuur en de variatie van verschillende buurten en wijken in de kernen dient behouden en waar mogelijk versterkt te worden. Waardevolle open plekken (bijvoorbeeld groengebieden binnen de bebouwde kom) dienen vrij te blijven van bebouwing.
Er dient rekening gehouden te worden met karakteristieke doorkijken naar het landschap, de aanwezigheid van monumenten en de structuur van het rivierenlandschap.
De nabijheid van het plangebied is aangeduid als recreatieve knoop. Op plaatsen waar recreatieve aanleidingen aanwezig zijn kunnen nieuwe knopen worden ontwikkeld. Bij de ontwikkeling van recreatie en toerisme staan faciliteiten voor de eigen inwoners centraal. Daarnaast wil de gemeente Maasdriel kleinschalig toerisme stimuleren. De ontwikkeling van recreatieve knopen draagt bij aan het mozaïek aan functies in het buitengebied die met elkaar verbonden zijn door routes.
Het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie. De ontwikkellocatie maakt geen bebouwing mogelijk en heeft derhalve geen substantiele invloed op het (rivier)landschap. Dit planvoornemen doet recht aan de gewenste ontwikkelingsrichting ('recreatieve knoop') door het realiseren van een kleinschalige verblijfsrecreatie functie.
Vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen, is het welstandsbeleid opgesteld. De gemeente Maasdriel heeft het ontwikkelde welstandsbeleid beschreven in de 'Welstandsnota Maasdriel', die in 2004 is vastgesteld. Er zijn zowel algemene als gebiedsgerichte welstandscriteria geformuleerd. De gebiedsgerichte welstandscriteria geven aan hoe een bouwwerk 'zich moet gedragen' om in zijn omgeving te passen, en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp moeten worden gebruikt. De criteria zijn dan ook gebaseerd op de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie wordt aangetroffen. De gebiedsgerichte criteria wordt gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur. Elke nieuwe bouwaanvraag wordt getoetst aan de volgende beoordelingsaspecten
Maasdriel is opgesplitst in elf deelgebieden, met elk hun eigen karakteristieke kenmerken en dus hun eigen gebiedsgerichte criteria. Ammerzoden behoort tot het gebied 'Maasdorpskernen'. Voor Maasdorpskernen is Welstandsniveau 1 vastgesteld, dit betekent dat het een zeer waardevol welstandsgebied is. Een zeer waardevol welstandsgebied heeft zeer hoge cultuurhistorische en architectonische en/of stedenbouwkundige kwaliteiten en het gebied wordt gezien als cruciale betekenis voor het landschap. De specifieke welstandscriteria voor Maasdorpskernen zijn:
Algemeen
Plaatsing (bestemmingsplan is maatgevend)
Massa en vorm
Gevelkarakteristiek
Detaillering, kleur en materiaal
In de Welstandsnota Maasdriel wordt de huidige bebouwing in Hurwenen als volg beschreven:
Het dorp Hurwenen is een landelijke woonkern die is ontstaan op de hoger gelegen stroomrug langs de Waal. Hurwenen ligt aan de voet van de winterdijk. De oude dorpskern is ontstaan rondom de kerk onder aan de dijk en is verder opgebouwd lanngs d haaks op de dijk liggende dorpsstraat met diverse monumentale panden en een tweede kerkgebouw. De kern heeft een rustieke dorpskarakteristiek door de kleinschalige bebouwing, de vele groenvoorzieningen en de sterke zichtrelaties met het omliggende agrarisch gebied. Opvallende elementen in het noordoosten van de kern zijn de molen en de bewaarde resten en schoorsteen van de oude steenfabriek. De dorpskern bestaat uit een aantal historische bebouwingslinten met op enkele plaatsen latere inbreidingen. De historische bebouwing is voornamelijk opgebouwd uit één bouwlaag met een zadeldak, met of zonder wolfseinden, afwisselend in de lanngs- en dwarsrichtingen gedekt met gebakken pannen. Het materiaal- en kleurgebruik is traditioneel, er is gebruik gemaakt van baksteen in aardetinten en hout. De gevelversiering en detailleringen zijn gevarieerd, met brede daklijsten, horizontale bakstenen banden, lijst en om raam- en deuropeningen, luiken en natuurstenen plinten.
Het is van belang binnen het samenhangende dorpsbeeld de individuele herkenbaarheid van de onderlinge panden, kenmerkend voor de karakteristiek van het dorpsbeeld, te respecteren en zoveel mogelijk te behouden. Nieuwere dorpsinvullingen sluiten aan bij het kenmerkende individuele bebouwingskarakter van de dorpskern en vertegenwoordigen daarbij teven het tijdbeeld waarin de panden zijn gebouwd.
Detaillering van bebouwing wordt uitgevoerd in harmonie met gebouw en omgeving. Sterk met de omgeving contrasterende kleuren en materialen worden uitgesloten.
Het planvoornemen maakt geen extra bebouwing mogelijk. Het bestaande pand wordt wel getransformeerd ten behoeve van een nieuwe functie waardoor het exterieur wordt aangepast. Hierom is een beeldkwaliteitplan (zie bijlage Bijlage 4 Beeldkwaliteit) gemaakt dat besproken is met de welstandcommissie en commissie ruimtelijke kwaliteit.
Er is positief geadviseerd over het plan, maar het plan dient in de volgende fase weer terug te keren in de commissie ruimtelijke kwaliteit als aanvraag omgevingsvergunning.
Op 16 april 2016 is het nieuwe woningbouwprogramma voor de gemeente Maasdriel vastgesteld. In 2014 is door Provincie Gelderland gecommuniceerd naar de Gelderse gemeenten dat het aantal woningen de behoefte van de bevolkingsprognoses overstijgt en daarom de nieuwe woonbehoefte per gemeente geïnventariseerd dient te worden en getoetst. Deze toetsing heeft plaatsgevonden en op grond daarvan is het woningbouwprogramma Maasdriel 2015-2025 opgesteld.
Er wordt er een uniek woonmilieu aangeboden. De “camperaars” willen een woning in Nederland hebben om een uitvalsbasis te hebben als zij in Nederland zijn. Daarnaast hebben zij een adres nodig waar zij zich in kunnen schrijven, zonder anderen daar mee in een lastige situatie te brengen. De camperloften zijn geschikt voor een specifieke doelgroep, maar het zijn wel woningen. In het Woningbouwprogramma 2015-2025 zijn in de periode tot 2024 110 nieuwe woningen als gevolg van diverse particuliere initiatieven voorzien. De ontwikkeling van voorliggend plan is hierin meegenomen.
Geconcludeerd wordt dat voldaan wordt met onderhavig initiatief aan het Woningbouwprogramma Maasdriel 2015-2025.
De resultaten van het woningbehoefteonderzoek zijn verwerkt in de "Woonvisie Bommelerwaard", die in april 2016 is vastgesteld. In deze visie trekken de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel waar mogelijk gezamenlijk op en stemmen de woonbehoeften op elkaar af. De centrale doelstellingen van deze woonvisie zijn:
In de woonvisie hebben de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel de intentie uitgesproken om de woningbouwplannen af te stemmen op de concrete behoefte van de burger. De gemeente Maasdriel heeft daarbij de ambitie om de huidige bewoners beter vast te houden en de aantrekkingskracht van Kerkdriel/Velddriel en Hedel/Ammerzoden op gezinnen van buitenaf optimaal te benutten aan de hand van woningbouw.
Het plan tot realisatie van 8 camperloften heeft vanwege het specifieke woonmilieu geen invloed op het woningbouwprogramma. Het plan draagt bij aan de doelstelling om te voorzien in de woonbehoefte van specifieke doelgroepen.
De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning. In de Wet geurhinder en veehouderij zijn in artikel 3 grenswaarden opgenomen voor de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object. Deze grenswaarden worden weergegeven in odour units per kubieke meter (ouE/m³). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de ligging binnen of buiten concentratiegebieden en de bebouwde kom.
Verder worden eisen gesteld aan de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object in de Wet geurhinder en veehouderij. In onderstaande tabel zijn de belangrijkste eisen opgenomen.
minimale afstand tot veehouderij [m] | ||
geurgevoelig object binnen bebouwde kom |
geurgevoelig object buiten bebouwde kom |
|
geurgevoelig object van andere of (voormalige) veehouderij (art. 3 lid 2, Wgv) |
100 | 50 |
veehouderij met een diercategorie waarvoor bij ministeriële regeling geen geuremissiefactor is vastgesteld (art. 4 lid 1, Wgv) |
100 | 50 |
buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object (art. 5 lid 1, Wgv) | 50 | 25 |
Op basis van artikel 3 en 6 van de Wet geurhinder en veehouderij gelden de in tabel 2 weergegeven wettelijke waarden (norm) voor de geurbelasting en bijbehorende bandbreedtes voor een gemeentelijke verordening.
binnen bebouwde kom | buiten bebouwde kom | |||||
Geurbelasting [ouE/m3] | min | norm | max | min | norm | max |
concentratiegebied | 0,1 | 3 | 14 | 3 | 14 | 35 |
niet-concentratiegebied | 0,1 | 2 | 8 | 2 | 8 | 20 |
De maximaal toegestane geurbelasting ten gevolge van een intensieve veehouderij ter plaatse van geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging van het geurgevoelig object in een concentratie gebied of een niet concentratie gebeid. De gemeente Maasdriel is gelegen in een zogenaamd niet-concentratiegebied. Voor niet-concentratiegebieden geldt als standaard norm 2 OU/m3 voor locaties binnen de bebouwde kom en 8 OU/m3 voor locaties buiten de bebouwde kom. Indien de berekende geur belasting lager is dan de van toepassing zijnde norm, staat dit de realisatie van een nieuw geurgevoelig object niet in de weg.
De gemeente Maasdriel is conform bijlage 1 van de Meststoffenwet gelegen buiten een concentratiegebied. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom, waardoor conform artikel 3, lid 1b van de Wgv een geurbelasting van 2 odour units (ouE/m³) op een gevoelig object is toegestaan.
Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wet geurhinder en veehouderij afwijken, binnen bepaalde grenzen (artikel 6 van de wet).
Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad van Maasdriel een gebiedsvisie en vervolgens de geurverordening vastgesteld, zoals bedoeld in de Wgv. De verordening is op 3 maart 2011 in werking getreden.
Het plan is niet binnen de afgebakende kernen gelegen, er gelden geen afwijkende geurnormen. Voor het plan geldt derhalve een maximale geurbelasting van 2 ouE/m³.
In afwijking van de waarden (afstanden), genoemd in artikel 4, eerste lid onder a Wet geurhinder en veehouderij gelden:
De afstanden worden gemeten tussen het meest nabijgelegen emissiepunt voor veehouderijen met een diercategorie waarvoor bij ministeriële regeling geen geuremissiefactor is vastgesteld en de gevels van de omliggende geurgevoelige objecten.
De geurhinder die feitelijk in een bepaald gebied op kan treden wordt bepaald door zowel de achtergrondbelasting als de voorgrondbelasting in dat gebied. De geurbelasting van alle veehouderijen samen op enige locatie wordt ‘achtergrondbelasting’ genoemd.
Voorgrondbelasting
De camperloften en de voormalige bedrijfswoning, die nu wordt bestemd voor Wonen, zijn geurgevoelig objecten. Ten aanzien van het aspect geur treden voor de bestaande woning geen veranderingen op. De camperloften moeten minimaal 50 meter afstand zijn gelegen van een emissiepunt en gevel van enig dierenverblijf.
Binnen de afstand van 50 meter rondom het plangebied zijn geen veehouderijen aanwezig.
Achtergrondbelasting
De provincie Gelderland beheert middels het Web-BVB alle relevante gegevens van veehouderijen. Op basis van de geregistreerde gegevens zijn binnen de gemeente Maasdriel alle veehouderijen geselecteerd binnen een straal van 2 kilometer van het plangebied.
Adres | Afstand tot plan (emissiepunt) | Diercategorie (datum beschikking) |
Molenstraat 20 Hurwenen | 485m | melkrundvee (2003) |
Molenstraat 33 Hurwenen | 873m | paarden (2015) |
Molenstraat 32 Hurwenen | 960m | melkrundvee (2004) |
HC de Jonghweg 20 Rossum | 1251m | melkrundvee (2008) |
Waalbandijk 102 Neerijnen | 1828m | melkrundvee (2015) |
Op circa 485 m afstand ligt de dichtstbijzijnde veehouderij aan de Molenstraat 20 te Hurwenen. Deze afstand is groter dan de minimale afstand die geldt vanuit de wetgeving (Wet geurhinder en veehouderij of Activiteitenbesluit milieubeheer), alsmede de geurverordeningen. De maximale afstand vanuit deze wetgeving en de geurverordening van Maasdriel is, zoals in 4.1.1.1 aangegeven, 50 meter.
Voor diercategorieën met een geuremissiefactor dient binnen een straat van 2 kilometer rond het plangebied beoordeeld worden. In de omgeving van de planlocatie zijn de volgende veehouderijen met diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld:
Adres | Afstand tot plan (emissiepunt) | Diercategorie (datum beschikking) |
Molenstraat 34 Hurwenen | 998m | gemengd hobbymatig (2014) |
Molenstraat 37 Hurwenen | 999m | geiten (2007) |
HC de Jonghweg 12 Rossum | 1078m | varkens (1979) |
HC de Jonghweg 18a Rossum | 1102m | geiten (2009) |
Burchstraat 11 Rossum | 1391m | stieren (2007) |
Kerklaan 21 Neerijnen | 1797m | gemengd hobbymatig (1992) |
Op een afstand van 998 meter is het dichtstbijzijnde bedrijf gevestigd aan de Molenstraat 34 te Hurwenen. De vaste afstand die voor deze veehouderij geldt bedraagt 100 meter. De planlocatie ligt op voldoende afstand van de in de tabel aangegeven veehouderijen met diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld. Voor wat de voorgrondbelasting betreft is het aannemelijk dat, gelet de bedrijfsomvang van enkele bedrijven en de afstand tot het plangebied, dat de geldende normen voor de geurbelasting op geurgevoelige objecten niet overschreden wordt en dat dus de belangen van de omliggende veehouderijen niet geschaad worden. Eind 2017 heeft de Omgevingsdienst Rivierenland voor het gebied een geurbelastingsonderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van de concentratie van veehouderijen in de omgeving van de Molenstraat en H.C. de Jonghweg. Uit dat onderzoek blijkt dat in de omgeving van het plangebied de voorgrondbelasting aan de norm voldoet.
In de onderhavige situatie geldt, op basis van de kaarten “achtergrond belasting, huidige situatie geur” en “Achtergrond belasting , maximaal toekomstige situatie” (d.d. 16 december 2010) uit de “Gebiedsvisie geurhinder en veehouderij Gemeente Maasdriel”, voor de planlocatie in de huidige situatie een redelijk goed leefklimaat (milieukwaliteit) op basis van de achtergrondbelasting.
Fragment kaart “achtergrond belasting huidige situatie” (Bron: Gebiedsvisie Maasdriel)
Aangezien de gemeentelijke geurverordening en de daaraan ten grondslag liggende berekeningen een aantal jaren geleden zijn uitgewerkt, is het van belang om na te gaan of de situatie ook op dit moment nog dusdanig is, dat een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden.
Redelijkerwijs mag worden aangenomen dat ten opzichte van het onderzoek in de gemeentelijke geurverordening zich op het aspect geur geen verslechtering heeft kunnen voordoen. Uit de inventarisatie van veehouderijen met diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld is gebeleken dat uitgezonderd het bedrijf aan de Molenstraat 34 geen enkel bedrijf heeft uitgebreid; de beschikkingen dateren van vóór de geurverordening. Omdat het bedrijf aan de Molenstraat 34 een zeer beperkte omvang heeft, kan aangenomen worden dat dit bedrijf geen relevant bijdraagt aan verslechtering van het woon- en leefklimaat .
Gelet de bedrijfsomvang van enkele veehouderijen en de afstand tot het plangebied kan worden gesteld dat de geldende normen voor de geurbelasting op geurgevoelige objecten niet overschreden wordt en dat dus de belangen van de omliggende veehouderijen niet geschaad worden. Aan de vaste afstanden kan ruimschoots worden voldaan. Voor de planlocatie geldt in de huidige situatie een redelijk goed leefklimaat (milieukwaliteit) op basis van de achtergrondbelasting. Gesteld kan worden dat ten aanzien van de bewoning van de panden aan de Groenestraat 2a en 2b een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd is. Het aspect geur vormt geen belemmering.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.
De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.
Voor geluidgevoelige functies zoals woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorwegverkeer. Bij de bouw van de woning dient de gevelisolatie van de betrokken woning zodanig te worden ontworpen, dat voor de binnenwaarde kan worden voldaan aan de eisen uit het bouwbesluit. Hierin staat geregeld dat de binnenwaarde maximaal 33 dB mag bedragen. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarden wordt voldaan kan door bevoegd gezag (Burgemeester en wethouders) een hogere grenswaarde worden vastgesteld, voor woningen. in het buiten stedelijk gebied (buiten bebouwde kom) geldt een maximum te verlenen ontheffingwaarde Lden van 53 dB(A) (wgh art. 83, lid 1).
De bestaande bedrijfswoning is reeds een geluidgevoelig object als bedoeld in de Wgh en vormt als zodanig geen nieuwe situatie. De camperloften zijn nieuwe geluidgevoelige objecten (woonbestemmingen) en zijn gelegen binnen de zone (akoestisch aandachtsgebied) van de Groenestraat (en in verlengde daarvan gelegen Hendrik Walterus van Heelstraat) en de Waaldijk. NIPA milieutechniek b.v. heeft daarom een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (zie Bijlage 2), Doel van het onderzoek is aan de hand van een prognoseberekening de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe geluidgevoelige woonbestemmingen tengevolge van het wegverkeerslawaai te bepalen.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat op de gevels van de nieuwe woonbestemming de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op de Groenestraat ten hoogste 41 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt in geen van de waarneempunten overschreden. Er wordt voldaan aan de Wet geluidhinder.
Met de berekende geluidbelastingen tot ten hoogste 46 dB wordt ruim voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit. Het woon- en leefklimaat in de geluidgevoelige ruimten van de woning en in de camperloften is gewaarborgd.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek en eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).n dat geval dient voorafgaand aan ontwikkelingen een saneringsplan opgesteld te worden dat goedgekeurd moet worden door de Omgevingsdienst zijnde het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb).
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Aangezien sprake is van functiewijziging is verkennend bodemonderzoek voor dit bestemmingsplan noodzakelijk.
In opdracht van Camperloft B.V. heeft Aeres Milieu B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie.
Dit bodemonderzoek is uitgevoerd conform de richtlijnen van de NEN-5740. Het verkennend bodemonderzoek bestaat uit een vooronderzoek naar de historie en bodemgesteldheid van de onderzoekslocatie en aanvullend hierop een bodemonderzoek op het perceel.
Gehele locatie
Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met cadmium en kobalt. In de ondergrond zijn geen gehalten gemeten verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde. Het freatisch grondwater is licht verontreinigd met barium en naftaleen.
De resultaten van dit bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
Verdachte deellocatie (voormalige bovengrondse brandstoftank)
De ondergrond ter plaatse van de voormalige bovengrondse brandstoftank (dieptetraject 1,7 – 2,1 m-mv.) is licht verontreinigd met minerale olie. Het grondwater ter plaatse van de voormalige bovengrondse brandstoftank is plaatselijk (ter plaatse van de peilbuizen 24 en 25) sterk verontreinigd met minerale olie.
Om de omvang van de grondwaterverontreiniging in het verticale vlak vast te stellen is een extra peilbuis nabij de verontreinigingskern geplaatst.
De grondwaterverontreiniging wordt in het horizontale vlak in westelijke richting begrensd door peilbuis 23. In noordelijke richting wordt de grondwaterverontreiniging begrensd door peilbuis 22 en de bestaande peilbuis 5. In oostelijke richting wordt de grondwaterverontreiniging begrensd door de bestaande peilbuizen 53 en 54. Aangenomen wordt dat de grondwaterverontreiniging aan de zuidzijde wordt begrensd door de aanwezige sloot. In het verticale vlak wordt de grondwaterverontreiniging begrensd door peilbuis 26. Op basis van de beschikbare informatie wordt de omvang van de grondwaterverontreiniging geraamd op circa 500 m3.
De milieuhygiënische conditie van de bodem ter plaatse van deze deellocatie vormt momenteel een belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
Volgens de Wet bodembescherming is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging indien voor tenminste één stof de gemiddelde concentratie van minimaal 25 m³ bodemvolume in het geval van grond- of sedimentverontreiniging, of minimaal 100 m³ poriënverzadigd bodemvolume in het geval van grondwaterverontreinigingen, hoger is dan de interventiewaarde.
Gezien de verontreinigingssituatie is er ter plaatse van de onderzoekslocatie sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met minerale olie. Voor de voorgenomen herontwikkeling (bestemmingswijziging en nieuwbouwplan) van het terrein dienen sanerende maatregelen genomen te worden. Voorafgaand aan het nemen van sanerende maatregelen dient het bevoegd gezag (Provincie Gelderland) middels een BUS melding of een saneringsplan (zie Bijlage 7 Saneringsplan) hiervan in kennis gesteld te worden.
Algemeen
De aangetroffen lichte verontreinigingen in de grond kunnen wel bij grondafvoer beperkingen opleveren ten aanzien van het (her)gebruik van de grond omdat dan veelal andere normen gelden. Ten aanzien van hergebruik van deze grond elders is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing.
Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie is niet multifunctioneel toepasbaar. Het wordt daarom afgeraden het freatisch grondwater te gebruiken voor consumptie, besproeiing of proceswater.
Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Risicovolle bedrijven
Binnen de beoogde bestemmingen “Wonen” en “Recreatie - Verblijfsrecreatie” passen geen risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten. De vestiging van een Bevi-inrichting binnen het plangebied is daarmee uitgesloten.
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege risicovolle inrichtingen.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid wel relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
- de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
- de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen.
Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 8 augustus 2018 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Buisleidingen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er in het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering
In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.
Omgevingstype
In de VNG-uitgave wordt aangegeven dat een gemengd gebied een gebied is met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
De directe omgeving van het plangebied kan worden beschouwd als een rustig buitengebied, zoals bedoeld in de VNG-brochure omdat ter plaatse milieugevoelige en milieuhinderlijke functies elkaar niet op korte afstand afwisselen. Dit betekent dat de richtafstanden, zoals genoemd in de brochure, niet gereduceerd kunnen worden.
Categorie bedrijvigheid
In onderstaande tabel is weergegeven welke type inrichtingen in de omgeving van de locatie zijn gelegen, tot welke VNG-categorie deze behoren, wat de bijbehorende richtafstand is rekening houdende met omgevingstype ‘ruistig buitengebied’. De kolom ‘werkelijke afstand’ is de afstand van de inrichtings-/bedrijfsgrens tot de gevel van de dichtstbijzijnde nieuwe woningen. Tevens is aangegeven wat het maatgevende aspect (geur, geluid of stof) is.
SBI-Code | Adres | Omschrijving | VNG categorie | Richtafstand | Werkelijke afstand | maatgevend aspect |
6321 | Waaldijk 67 | vrachtwagenstalling | 3.2 | 100 | 58 | geluid |
Uit het onderzoek blijkt dat VNG-richtafstanden geldend voor de bestaande bedrijven in de omgeving van het plangebied niet over het plangebied zijn gelegen, uitgezonderd die van het vrachtwagenstalling/ transportbedrijf aan Waaldijk 67. Voor de vrachtwagenstalling is niet aannemelijk dat ter plaatse van de bedrijfswoning vrachtwagens zullen rijden. Uitgaande van de maximaal planologische invulling en de bijbehorende richtafstand voor rustig buitengebied (waaraan niet kan worden voldaan) is het evenwel benodigd om de geluidbelasting van dit bedrijf op de gevoelige objecten binnen het plangebied te beoordelen. Daarom is akoestische onderzoek uitgevoerd om de invloed van de vrachtwagenstalling in beeld te brengen. De invloed van dit bedrijf op de gevoelige objecten binnen het plangebied is onderzocht en de uitkomsten zijn verwerkt in paragraaf 4.1.5.3.
Vervallen camperkampeerterrein
Op 20 januari 2022 is door de gemeenteraad met amendement besloten, met het oog op het voorkomen van wildgroei van camperkampeerplaatsen bij particulieren, de in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen bestemming Recreatie-Verblijfsrecreatie met aanduiding 'kampeerterrein' te vervangen door de bestemming Wonen. De feitelijk aanwezige camperkampeerplaatsen die als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf zijn gerealiseerd dienen te worden verwijderd.
In het akoestisch onderzoek is het kampeerterrein als milieubelastende activiteit meegenomen. Vanwege het vervallen van deze functie in het plan door het besluit van de raad sluit het akoestisch onderzoek niet meer aan op de mogelijkheden die het plan biedt. De hinder op de omgeving wordt kleiner omdat het kampeerterrein als tuin bij de woning in gebruik dient te worden genomen.
Door Nipa Milieutechniek B.V. is december 2018 een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd (zie Bijlage 5).
In dit onderzoek zijn de geluidniveaus berekend in de representatieve bedrijfssituatie voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximale geluidniveau (Lmax) ter plaatse van de meest kritisch gelegen woningen van derden ten opzichte van de nieuwe inrichting en getoetst aan de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Ten aanzien van de geluidemissie van het transportbedrijf aan de Waaldijk 67 is uitgegaan van de maximaal mogelijke planologische geluidruimte op basis van de richt- en grenswaarden van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering, het Activiteitenbesluit en de voorkeursgrenswaarde van de verkeersaantrekkende werking.
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus
Uit de berekeningen blijkt dat het langtijdgemiddelde geluidniveau LAr,LT in de representatieve bedrijfssituatie als gevolg van de reguliere activiteiten op het camperterrein ten hoogste 37 en 39 dB(A) in respectievelijk dag- en avondperiode bedraagt ter plaatse van geluidsgevoelige woonbestemmingen van derden. Er wordt voldaan aan de in hoofdstuk 2 gestelde toetsingwaarde.
Tevens blijkt dat de beschikbare geluidruimte van planologische mogelijke bedrijfsbestemmingen voldoet aan de te hanteren geluidricht- en grenswaarden bij de nieuwe beoogde woningbestemmingen.
Maximale geluidniveaus
Het hoogste piekgeluidniveau in de dag- en avondperiode wordt berekend in waarneempunt 04 en wordt veroorzaakt door de het sluiten van een portier van campers op de camperplaats. De camperkampeerplaats is bij vaststelling door de gemeenteraad als functie in het voorliggende bestemmingsplan vervallen, zie ook uitleg hierboven in paragraaf 4.1.5.2. Uit tabel 5 van de rapportage volgt dat er wordt voldaan aan de geluidtoetsingswaarden die gelden met betrekking tot de optredende maximale geluidniveaus in de avondperiode overeenkomstig hoofdstuk 2. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van derden is gewaarborgd.
Tevens blijkt dat de geluidemissie van het maximale geluidniveau van bestaande bedrijven voldoet aan de geldende geluidricht- en grenswaarden bij de nieuwe beoogde woningbestemmingen.
Omdat de geluidbelasting van het transportbedrijf Waaldijk 67 en het kampeerterrein op de gevoelige objecten binnen het plangebied voldoet aan de toetsingswaarden kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de gevoelige objecten worden gegarandeerd.
Op basis van de berekening en de rapportage kan daarnaast gesteld worden dat de bedrijfsvoering binnen het plangebied geen knelpunten veroorzaakt met betrekking tot de geluiduitstraling op de bestaande woningen in de omgeving. Het woonklimaat ter plaatse van woningen van derden is gewaarborgd.
Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 vastgesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2.
Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Beoordeling luchtkwaliteit
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.
In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie tot maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In voorliggend bestemmingsplan wordt uitgegaan van de realisatie van maximaal 8 planologisch nieuwe woningen.
Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling in het bestemmingsplan 'Hurwenen herziening 2020, Groenestraat 2a en 2b' is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daardoor is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool. In onderstaande afbeelding zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 (zeer fijnstof) weergegeven voor het peiljaar 2015.
Uit de voorgaande afbeelding blijkt dat, nabij het plangebied, de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 19,5 µg/m3, 21,6 µg/m3 en 14,4 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3) en PM2,5 (25 µg/m3) wordt niet overschrijden.
De voorgestane ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).
Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van het plan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Een overschrijding van de grenswaarden is dan ook niet te verwachten.
Er zijn in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld, zoals fruitbomen, en nabij gelegen woningen1 .
In de ruimtelijke ordeningspraktijk bestaat een vuistregel om een afstand van 50 meter aan te houden. Het is een afstand dat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State algemeen wordt toegepast en geaccepteerd wordt tussen percelen met open teelten en woningen2 .
Bij deze afstand wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van omwonenden.
Een woning is een spuitzone gevoelig object. Hetgeen door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is daarbij bepalend. Bij het beoordelen van de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermende middelen wordt gekeken naar de gezondheid van mensen en de kwaliteit van het oppervlaktewater.
De woningen zijn voorzien op korte afstand van agrarische gronden. Deze agrarische gronden worden momenteel niet gebruikt voor de teelt van gewassen, maar het ter plaatse vigerende bestemmingsplan sluit een dergelijk gebruik - waarbij bestrijdingsmiddelen mogen worden gebruikt - niet uit. Het is derhalve planologisch mogelijk dat de agrariër het huidige gebruik van zijn gronden wijzigt in het telen van gewassen. Ingevolge jurisprudentie over spuitzones hoeft niet in alle gevallen rekening te worden gehouden met agrarische gronden waar fruitbomen mogelijk zijn (zie uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3524)).
Indien de wijziging van het gebruik van de agrarische gronden naar teelt met een spuitzone binnen de planperiode niet wordt voorzien en als de eigenaar/gebruiker van de gronden geen concreet voornemen heeft om de gronden als boomgaard te gebruiken is zo'n wijziging zodanig onwaarschijnlijk dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan dat woning(bouw) mogelijk maakt, geen rekening hoeft te houden met spuitzones.
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ordening is geregeld in het Europese Verdrag van Valetta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:
Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd en op 1 september 2007 in de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in nieuwe wetgeving. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, onder andere door inpassing van de belangen van archeologie in de ruimtelijke ordening.
Erfgoedwet
De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Op de archeologische beleidskaart staat aangegeven waar en voor welke bodemverstoringen vrijstelling verleend wordt van archeologisch onderzoek. Daarvoor zijn negen categorieën archeologische waarden onderscheiden: Waarde-Archeologie 1 t/m 8 en geen Waarde- Archeologie. In de tabel is te zien welke vrijstelling per archeologische waarde geldt. De vrijstellingsgrenzen zijn uitgedrukt in een oppervlakte en een diepte. De onderzoeksplicht geldt wanneer zowel de diepte- als ook de oppervlaktemaat door bodemingrepen wordt overschreden. Ter plaatse geldt voor het meest westelijke gedeelte een zeer hoge verwachting. De ondergrenzen voor de onderzoeksplicht zijn bepaald op 30 cm diepte en 500 m2. Voor het overige gedeelte van het perceel geldt een lagere verwachting met dienovereenkomstige grotere vrijstellingsondergrens van 5000 m2.
Omdat er sprake is van hergebruik van de gebouwen voor de champignonkwekerij zonder sloop en nieuwbouw, is er geen sprake van het roeren van de ondergrond. Omdat er geen sprake is van grondwerkzaamheden met een groter oppervlak dan 5000 m2 is aanvullend onderzoek niet benodigd.
Modernisering Monumentenzorg (2009)
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
Erfgoedwet (2016)
De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Erfgoedwet. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Erfgoedwet is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
Er zijn (in de omgeving van) het plangebied geen rijks- en gemeentelijke (gebouwde) monumenten of archeologische rijksmonumenten aanwezig. Het plan betreft de functiewijziging van een agrarisch bedrijf. Er is geen sprake van een monumentale status. Evenmin is er sprake van een cultuurhistorische waarde op grond van de cultuurhistorische waardenkaart Gelderland.
Wel is het plangebied gelegen binnen de grenzen van het aangewezen beschermd dorpsgezicht.
De oude kern van Hurwenen heeft een grote historische waarde. Voor dit gebied is om die reden een besluit genomen tot aanwijzing als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht. Door het aanwijzen van de historische dorpsdelen als beschermd dorpsgezicht d.d. 21 december 1998, wordt behalve de (deels monumentale) gebouwen, ook de omgeving daarvan betrokken bij het waarborgen van de huidige historische kwaliteiten.
Ten behoeve van de aanwijzing is door het Monumenten Advies Bureau (M.A.B.) een inventarisatie gemaakt van het beschermingswaardige dorpsgezicht in Hurwenen. Het gaat concreet om het gebied rond de Dorpsstraat met de aansluitende Waaldijk. Bij de inventarisatie zijn de begrenzingen bepaald van het dorpsgezicht en zijn voor dit gebied historische en monumentale waarden van de structuren, groenaanleg en bebouwing bepaald. Bij het bepalen van de waarden is rekening gehouden met de volgende aspecten:
Van belang binnen dit dorpsgezicht zijn:
Het beschermd dorpsgebied van Hurwenen, omvat het noordelijk en oostelijk dorpsgebied van Hurwenen, bestaande uit delen van de Dorpsstraat en de Waaldijk.
Het plan omvat geen bebouwing of sloop. De champignonkwekerij moet zeer sterk worden verbouwd voor de nieuwe functie en krijgt een geheel nieuwe uitstraling, die sterk afwijkt van de huidige sobere vormgeving. Deze ingrepen hebben echter geen (onevenredig) effect op de hiervoor benoemde belangen van het dorpsgezicht. Een dubbelbestemming is opgenomen voor het beschermd dorpsgezicht om zodoende ook in de toekomst de bescherming van cultuurhistorische belangen te borgen.
Het plan is ter beoordeling voorgelegd aan de monumentencommissie en de commissie ruimtelijke kwaliteit van Maasdriel. De commissies hebben een positief advies gegeven, o.a. door het toepassen van rustiger kleuren en architectuurvormen. De beeldkwaliteitparagraaf in Bijlage 4 wordt daarom voorwaardelijk voorgeschreven bij verdere uitwerking van het plan.
De aannvraag omgevingsvergunning zal opnieuw aan de commissie ruimtelijke kwaliteit voor advies worden voorgelegd.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en is opgesteld voor de planperiode 2016 - 2021. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.
Gemeente Maasdriel: Waterplan Bommelerwaard
Het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benut is bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Watergangen
Het plangebied ligt in de Bommelerwaard. Aan het plangebied grenst aan de voorzijde een a-watergang. Binnen het plangebied ligt de beschermingszone van de a-watergang.
Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunning -en of meldingsplichtig omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud.
Een onderhoudsstrook is een obstakelvrije strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Voor A-watergangen is die strook 4 meter breed, gemeten uit de insteek.
Veiligheid
In het plangebied is een buitenbeschermingszone van een waterkering gelegen. Een belangrijke taak van het waterschap is de zorg voor de functie van waterkeringen en daarmee voor de veiligheid van het gehele beheergebied. Het waterschap geeft daarbij ook uitvoering aan wet- en regelgeving van rijk en provincies. De waterkeringen hebben vaak een bovenregionaal belang. Het dijklichamen onder de Waaldijk maakt deel uit van de waterkering. Daarbij is sprake van een kernzone (de eigenlijke dijk) en een beschermingszone.
De Keur van het waterschap geeft aan welke beperkingen en verboden er op en rond de waterkering gelden. Zo is het onder meer verboden om binnen de kernzone en beschermingszone van de waterkering activiteiten te verrichten, zoals het spitten en graven, slepen, houden van dieren, leggen van drainage, oprichten van bouwwerken en het aanbrengen van opgaande houtbeplantingen.
Tevens geeft de Keur aan welke zaken moeten worden gedoogd en welke geboden moeten worden gevolgd. Van de gestelde verboden kan door het waterschap ontheffing worden verleend. Eventuele ontheffingen worden alleen verleend als waterstaatkundige belangen niet in het gedrang komen. De uitgangspunten die hierbij worden gehanteerd zijn vastgelegd in beleidsregels.
Binnen het plangebied woden geen activiteiten verricht die strijdig zijn met de belangen van de waterkering.
Grondwater (algemeen)
Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. In gebieden waar grondwateroverlast bekend is of gebieden met hoge grondwaterstanden adviseert het waterschap om hier nader onderzoek naar te doen. Eventuele maatregelen zijn het ophogen van het maaiveld of kruipruimteloos bouwen.
De bodem in het plangebied bestaat uit rivierkleigronden (Kalkhoudende ooivaaggronden; zware zavel en lichte klei). In het plangebied is grondwatertrap VI aanwezig. Grondwaterstand VI heeft een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) tussen de 40 cm en 80 cm beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) van meer dan 120 cm beneden maaiveld.
De stroming van het freatisch grondwater is globaal noordelijk gericht en bevindt zich op circa 2,2 m-mv. De onderzoekslocatie bevindt zich niet binnen de grenzen van een grondwaterbeschermingsgebied.
Waterkwaliteit (algemeen)
Hieronder volgen een aantal algemene aandachtpunten die gelden voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen:
Riolering en zuiveringswerken
In het plangebied ligt geen rioolwaterpersleiding van het waterschap.
Er is geen toename van het verharde oppervlak. Waterhuishoudkundig gezien verandert de situatie niet.
Hemelwater wordt via de dakgoot opgevangen op, waarna het via de a-watergang wordt afgevoerd. Vuilwater wordt zoals in de huidige situatie afgevoerd via een bestaande aansluiting op het riool.
Met onderhavige plan is geen sprake van een toevoeging van het verhard oppervlak, wat betekent dat niet gecompenseerd hoeft te worden.
Voor het plan is in juli 2016 de digitale watertoets doorlopen via www.dewatertoets.nl. De digitale watertoets is een eerste verkenning om na te gaan of in een ruimtelijk plan voldoende rekening is gehouden met water. De uitkomst laat zien of er een vervolgproces moet worden doorlopen en zo ja, welke stappen daarvoor moet worden genomen.
De ontwikkeling is kleinschalig en er is geen toename van het verharde oppervlak.
De digitale watertoets heeft geresulteerd in een positief wateradvies (juli 2019), waardoor het watertoetsproces niet verder hoeft te worden doorlopen.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Op grond van deze wet zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming ook de bescherming van planten- en dierensoorten. In deze wet zijn de EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Nationaal beschermde soorten vallen ook onder deze wet.
De doelstelling is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing verboden zijn.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen vooraf de effecten op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. Ook dient vooraf onderzocht te worden of en welke beschermde dier- en plantensoorten voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten. Hierover wordt ten aanzien van het plangebied ´Hurwenen herziening 2020, Groenestraat 2a en 2b' het volgende gemeld.
Het plangebied ligt buiten het Gelders Natuurnetwerk (verder GNN genoemd) en de Groene Ontwikkelingszone. Circa 25 meter ten noorden van het plangebied liggen gronden die tot het GNN behoren. Op onderstaande kaart wordt de ligging van het Gelders Natuurnetwerk (donkergroen) en de Groene ontwikkelingszone (lichtgroen) weergegeven. Het plangebied wordt met de cirkel aangeduid.
Ondanks de ligging nabij gronden die tot het Gelders Natuurnetwerk behoren, heeft de voorgenomen activiteit geen negatief op dit netwerk. Vanwege de lokale invloedsfeer van de voorgenomen activiteit heeft de voorgenomen activiteit geen negatief effect op gebieden buiten het plangebied. Door uitvoering van de voorgenomen activiteit wordt het areaal en de kwaliteit van het Gelders Natuurnetwerk niet aangetast.
Op korte afstand is het Natura2000-gebied Rijntakken (deelgebied Uiterwaarden Waal). Vanwege de beperkte omvang van het initiatief én omdat voor de ontwikkeling een champignonteelbedrijf wordt gesaneerd leidt de nieuwe situatie niet tot een toename van stikstofdepositie. Een Aerius-berekening is gemaakt op 21 november 2019 waar dit uit blijkt, zie Bijlage 9. Er dient wel een natuurvergunning te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag. De aanvraag hiervoor is op 1 april 2020 gedaan.
Voor de overige effecten (trillingen, geluid, optische verstoring etc) geldt dat de mate van verstoringsfactoren niet leiden tot een toename (zie Bijlage 8).
De provincie heeft het ontwerpbesluit tot weigering van deze aanvraag gepubliceerd omdat de aanvraag niet vergunningplichtig is omdat er intern wordt gesaldeerd. Dat voor intern salderen geen natuurvergunningplicht geldt blijkt uit de uitspraak van 20 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:71). Het ontwerpbesluit is gebaseerd op geactualiseerde berekeningen van 4 december 2020 (op basis van het actuele rekenprogramma). Er zijn geen zienswijzen ingediend en het besluit wordt momenteel opgesteld.
De gehanteerde referentiesituatie voor de vergunningaanvraag wijkt op een klein deel af van de planologisch te hanteren referentiesituatie. De camperkampeerplaatsen zijn planologisch legaal aanwezig in de huidige situatie maar voor de referentiesituatie van de vergunningaanvraag niet relevant. De nieuwe berekening bij de vergunningaanvraag kan daarom ('worst-case') worden gehanteerd ter onderbouwing dat er intern kan worden gesaldeerd. Immers, het meenemen van de camperkampeerplaatsen in een nieuwe berekening (gebaseerd op het actiuele rekenprogramma) voor de referentiesituatie zou enkel een gunstiger beeld met zich meebrengen voor de nieuwe situatie. Bij het bestemmingsplan is de berekening voor de vergunningaanvraag en het (ontwerp)besluit van de provincie gevoegd (zie Bijlage 10).
Vervallen camperkampeerterrein
Op 20 januari 2022 is door de gemeenteraad met amendement besloten, met het oog op het voorkomen van wildgroei van camperkampeerplaatsen bij particulieren, de in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen bestemming Recreatie-Verblijfsrecreatie met aanduiding 'kampeerterrein' te vervangen door de bestemming Wonen. De feitelijk aanwezige camperkampeerplaatsen die als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf zijn gerealiseerd dienen te worden verwijderd.
In de Wet natuurbescherming vergunningaanvraag is de camperkampeerplaats voor de nieuwe situatie meegenomen. Deze functie is in het plan door het besluit van de raad vervallen. Dit brengt een gunstiger beeld met zich mee voor de nieuwe situatie omdat het kampeerterrein als tuin bij de woning in gebruik dient te worden genomen.
Het bestemmingsplan is een besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Natuurbesbeschermingswet niet optreden.
Ter plaatse is een quickscan uitgevoerd door Natuurbank Overijssel, zie Bijlage 8. Mits bezette vogelnesten beschermd worden en er geen dieren verwond of gedood worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de lokale invloedsfeer en de ligging buiten beschermd (natuur)gebied, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden.
In deze paragraaf wordt nog ingegaan op de aspecten parkeren, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Dit bestemmingsplan maakt de functiewijziging naar wonen en recreatie mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.
Dit bestemmingsplan maakt maximaal 9 woningen mogelijk ten opzichte van de bestaande situatie met een agrarisch bedrijf met woning en als nevenactiviteit een kleinschalig camperkampeerterrein. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.
Het plangebied wordt ontsloten op Groenestraat. Voor wat betreft de verkeersgeneratie, gaat CROW-publicatie 317 er vanuit dat de verkeersproductie voor een agrarisch bedrijf een ritproductie heeft van 9,1 - 10,9 ritten per etmaal kent per 100 m2 bvo. Dat komt voor de planlocatie neer op gemiddeld 229 ritten / etmaal. Dit aantal komt echter niet overeen met de huidige situatie.
Volgens opgave van de initiatiefnemer zijn de huidige aantallen voertuigen voor personeel (auto) en voor het brengen van fust en ophalen champignons (vrachtwagens):
vrachtwagen (aantal) |
verkeers- bewegingen |
auto (aantal) |
verkeers- bewegingen |
extra |
verkeers- bewegingen |
|
maandag | 10 | 20 | 26 | 52 | ||
dinsdag | 12 | 24 | 30 | 60 | ||
woensdag | 18 | 36 | 24 | 48 | 2 trekkers met leegmaakmachine | 4 |
donderdag | 8 | 16 | 26 | 52 | 2 vrachtwagen compost, 2 trekkers met dekaarde, 2 x vulmachine | 12 |
vrijdag | 8 | 16 | 20 | 40 | ||
zaterdag | 8 | 16 | 18 | 36 | ||
zondag | 4 | 8 | 16 | 32 | ||
TOTAAL | 136 | 320 | 16 |
Gemiddeld zijn dit (136+320+16)/2=67 ritten per dag.
In de nieuwe situatie wordt uitgegaan van 63 ritten per etmaal, met dien verstande dat hierbij nog geen aanpassing is gedaan naar aanleiding van het besluit van de gemeenteraad om het camperkampeerterrein te laten vervallen:
Er is sprake van een (beperkte) afname van het totaal aantal ritten. Daarbij opgemerkt dat de afname van vrachtwagentransport met name een positief effect heeft voor de verkeerscapaciteit van de openbare ruimte.
De gemeente Maasdriel heeft al lange tijd haar parkeerbeleid met bijbehorende parkeernormen in haar bouwverordening vastgelegd. Sinds de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK 2014 geldt echter dat stedenbouwkundige voorschriften uit de gemeentelijke bouwverordening in een bestemmingsplan geregeld moeten worden. Met het opstellen van een paraplubestemmingsplan parkeren heeft de gemeente Maasdriel voor haar grondgebied haar parkeerbeleid juridisch-planologisch vastgelegd.Het paraplubestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische vertaling van het gemeentelijk mobiliteitsplan (inclusief bijlagen).
Ten aanzien van parkeren zijn in het mobiliteitsplan gemeentelijke parkeernormen vastgesteld voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het aantal parkeerplaatsen dat op basis daarvan nodig is voor het project, moet binnen het plangebied worden gerealiseerd.
Per woning (loft) geldt er binnen de gemeente een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen. Dit komt overeen met het minimum dat aan de principemedewerking is verbonden. Per loft kan langs de brede oprit, binnen de bestaande gebouwencontouren, een auto worden geparkeerd. De doorgang is een overdekte buitenruimte. (zie Bijlage 4 Beeldkwaliteit). Bovendien is op de voorzijde van het terrein plaats voor 11 parkeerplaatsen: voor iedere camperloft en nog drie extra. De eerste bedrijfswoning heeft in de huidige situatie al ruimte op eigen terrein voor drie auto's.
Dat er voldaan kan worden aan de parkeerbehoefte blijkt uit bijgevoegde Situatietekening. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de situatietekening niet is aangepast naar aanleiding van het besluit van de gemeenteraad om de camperkampeerplaats uit het plan te laten vervallen.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Ook de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd, valt daaronder. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen.
Op grond van artikel 6.2.1 Bro is er geen sprake van een ‘aangewezen bouwplan’. Er is geen reden voor de gemeenteraad m een exploitatieplan vast te stellen of het verhaal van kosten van de grondexploitatie ‘anderszins te verzekeren’. Initiatiefnemer voert voor eigen rekening en risico de (ver)bouwwerkzaamheden geheel op eigen terrein uit. Hiermee is sprake is van een financieel uitvoerbaar plan. Voor dit bestemmingsplan is afgezien van een exploitatieplan aangezien het kostenverhaal anderzins is verzekerd. De gemeente sluit met de initiatiefnemer een planschade overeenkomst af, waarin de verantwoordelijkheid voor eventuele planschadekosten wordt vastgelegd.
De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.
Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan het College van Burgemeester en Wethouders overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In deze paragraaf wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Voor het plan is in juli 2016 de digitale watertoets doorlopen via www.dewatertoets.nl. De digitale watertoets heeft geresulteerd in een positief wateradvies, waardoor het watertoetsproces niet verder hoeft te worden doorlopen. Het waterschap heeft op 23 juli 2018 per email ingestemd met het plan.
Ook is het plan door de gemeente Maasdriel voorbesproken met de provincie Gelderland. De provincie heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het initiatief.
Naar aanleiding van zienswijzen die betrekking hebben op de ontsluiting van de camperkampeerplaatsen heeft overleg plaatsgevonden met de veiligheidsregio. Deze heeft ingestemd met het laten vervallen van de calamiteitenontsluiting zoals deze in het ontwerpbestemmingsplan was opgenomen, mits de inrichting van het terrein aan de eisen voldoet. Hierop is het aangepaste plan, met keerlus, door de veiligheidsregio beoordeeld en akkoord bevonden. Voorliggend plan is hierop afgestemd door het laten vervallen van de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie aan de oostkant van het terrein.
Zienswijzen
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft 6 weken ter inzage gelegen, zodat eenieder in de gelegenheid is geweest om een zienswijze in te dienen. Van de ingediende zienswijzen is een samenvatting gemaakt en deze is samen met de beantwoording opgenomen in een antwoordnota (zie Bijlage 1). De zienswijzen hebben geleid tot aanpassingen in het plan. Deze aanpassingen zijn uiteengezet in de antwoordnota.
In de gemeenteraad op 20 januari 2022 is met amendement besloten tot het wijzigen van de bestemming Recreatie-Verblijfsrecreatie (met aanduiding 'kampeerterrein') naar Wonen.
Bij het opstellen van de planregels is enerzijds zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van bestemmen als bedoeld met het handboek. Actuele inzichten ten aanzien van het handboek zijn mede betrokken bij het opstellen van de planregels
Het geheel is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen (artikel 3 tot en met 7). Hoofdstuk 3 Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn (artikel 8 tot en met 11). Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4 (artikel 12 en 13).
De planregels zijn opgedeeld in:
De bestaande woning wordt overeenkomstig de gemeentelijke standaard regels voorzien van een redelijke uitbreiding ter realisering van de, naar de eisen van de tijd, bedoelde vergroting van het woongenot.
Het daarvoor benodigde ruimtebeslag wordt tot uitdrukking gebracht in de omvang van de bebouwingszone en/of het achtererf.
Nieuwe (ter vervanging van de bestaande) woning zal ook binnen dit regime moeten passen (anders is planherziening noodzakelijk).
De camperloften zijn specifiek aangeduid.
Onder de bestemming Wonen valt op grond van jurisprudentie ook het aan huis verbonden beroep. De omvang ervan is aan een maximum gebonden, het handhaven van een complete woning in het gebouw blijft vereist. De maat van het beroepsgedeelte is 40% en ten hoogste 45 m². Aan huis verbonden beroepen zijn dus vrij, voor zover de woonfunctie volledig gehandhaafd blijft en de woning als zodanig herkenbaar blijft. Aan huis verbonden bedrijven zijn niet rechtstreeks toegestaan (maar via een omgevingsvergunning en met vergelijkbare maatvoering, en uitsluitend bij de vrijstaande woning).
Waarde - Beschermd dorpsgezicht
Het beleid is gericht op het beperken van de aantasting van de aanwezige cultuurhistorische waarden en beeldkwaliteit, zoals vastgelegd in de Beschrijving Beschermd Dorpsgezicht en welstandsnota.
Ter bescherming van de aanwezige kwaliteiten van het Beschermde Dorpsgezicht Hurwenen is een afzonderlijke regeling (dubbelbestemming) aan het plan toegevoegd, overeenkomstig de regeling in het vigerend bestemmingsplan Rossum en Hurwenen. Deze regeling legt extra voorwaarden op aan de bouwmogelijkheden. Daarnaast zijn een aanlegvergunning en een sloopvergunning onderdeel van deze regeling.
Parapluplannen
De regels van het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Parkeren 2018' en het ontwerpbestemmingsplan 'Parapluherziening verkamering woningen 2020' van de gemeente Maasdriel zijn overeenkomstig opgenomen in dit plan (Begrippen, Algemene gebruiksregels, Algemene afwijkingsregels,Overige regels)