direct naar inhoud van Regels
Plan: Hurwenen herziening 2020, Groenestraat 2a en 2b
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1198-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Hurwenen herziening 2020, Groenestraat 2a en 2b met identificatienummer NL.IMRO.0263.BP1198-VG01 van de gemeente Maasdriel;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aan huis verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang dusdanig is dat de activiteit in een woning en/of daarbij behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.4 aan huis verbonden beroep:

het in een woning en/of bij die woning behorend (al dan niet vrijstaand) bijgebouw uitoefenen van een beroep of beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met behoud van de woonfunctie;

1.5 aan- of uitbouw:

een ruimte die aan het hoofdgebouw is gebouwd, die functioneel één geheel vormt met het hoofdgebouw, maar die ruimtelijk een ondergeschikte aanvulling vormt op het hoofdgebouw;

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.8 achtererf:

achterkant van een bij het hoofdgebouw behorend deel van het erf vanaf 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bed & breakfast:

een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als
ondergeschikte toeristisch-recreatieve activiteit. Onder een bed & breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.11 beplantingsstrook:

een afschermende haag en/ of dichte struiklaag, met een gemiddelde breedte van minimaal 0,5 meter;

1.12 bestaand:
  • bij gebruik: legaal aanwezig op het moment van het van kracht worden van dit plan
  • bij bouwwerken: legaal aanwezig op het moment van de terinzageleggingvan het ontwerp van dit plan.
1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijgebouw:

een vrijstaand of aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.20 camperloftwoning:

een wooneenheid met een voor camper of caravan bereikbare en beschikbare ruimte voor het inpandig herbergen van een camper of caravan;

1.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 evenement:

een activitet gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende,educatieve, sportieve, cuIturele en/of Ievens beschouwelijke doeleinden;

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.25 horeca:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig wordt verstrekt;

1.26 huishouden:

een persoon of groep personen die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling;

1.27 kamerverhuur:

woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij keuken, toilet, badkamer en douche als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt;

1.28 kampeermiddel:
  • een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, één en ander voorzover de onder 1 en 2 bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.29 kelder:

een overdektg met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 m boven de kruin van de weg waaraan het bouwperceel is gelegen;

1.30 maatschappelijk:

voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, religie, verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, gezondsheidszorg en openbare dienstverlening;

1.31 nevenactiviteit:

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel;

1.32 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal één omsloten wand;

1.33 paardenbak:

een niet overdekt terrein ingericht ten behoeve van het paardrijden, met daarbij behorende voorzieningen;

1.34 peil:
  • a. in vlak terrein, voor zover dat oorspronkelijk hoger ligt dan de kruin van de weg: ten hoogste 15 cm boven het oorspronkelijke terrein;
  • b. in vlak terrein, voor zover dat oorspronkelijk lager ligt dan de kruin van de weg: ten hoogste 15 cm boven de kruin van de weg.
1.35 recreatief medegebruik:

vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, maar waarvoor kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes;

1.36 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.37 standplaats:

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, en parkeervoorziening.

1.38 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de meest gezichtsbepalende gevel;

1.39 vrijstaand:

het hoofdgebouw van een woning wordt niet begrensd door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen;

1.40 wonen:

het huisvesten van een huishouden in een woning/wooneenheid;

1.41 woning:

een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, met de daarbij behorende niet voor bewoning bestemde bergingen, stallingsruimten alsmede kantoor- en/of praktijkruimten, welke in de woning worden opgericht dan wel daaraan worden aangebouwd. Onder het begrip woning wordt niet een camperloftwoning begrepen;

1.42 wooneenheid:

een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat uitsluitend mag worden gebruikt voor de huisvesting van één huishouden;

1.43 zorg- of begeleidingsafhankelijke bewoning:

twee of meerdere personen, die geen huishouden vormen, maar in een situatie of traject afhankelijk van zorg- en begeleiding, zoals bedoeld in de Woonzorgvisie, voor een bepaalde periode of regulier gezamenlijk in een woning of woonvorm wonen, waarbij iedereen minimaal beschikt over een eigen onzelfstandige wooneenheid (kamer) en er sprake is van een aantal gemeenschappelijke voorzieningen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard en omvang gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 de diepte van een gebouw:

de buitenwerks gemeten afstand tussen de voorgevel en de achtergevel van het gebouw.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – camperloft' uitsluitend wonen in camperloftwoningen;

met de daarbij behorende:

  • c. tuinen en erven;
  • d. (ondergeschikte) wegen en paden;
  • e. nutsvoorzieningen, waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen;
  • f. watergangen, waterretentievoorzieningen en voorzieningen voor hemelwaterzuivering en infiltratie.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op en in de gronden als bedoeld in 3.1 mogen uitsluitend de volgende bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming:

  • a. maximaal één vrijstaande woning ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand';
  • b. 8 aaneengebouwde camperloftwoningen ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd';
  • c. bijgebouwen, uitsluitend ter plaatse van het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen';
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2.2 Woning

Voor het bouwen van een woning gelden de volgende regels:

  • a. een woning mag uitsluitend worden gesitueerd binnen het bouwvlak;
  • b. de goothoogte en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mag niet meer bedragen dan 6 meter respectievelijk 9 meter;
  • c. de dakhelling ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' bedraagt minimaal 30° en maximaal 65°, met dien verstande dat indien de bestaande dakhelling kleiner is, de bestaande dakhelling is toegestaan;
  • d. onderkeldering is toegestaan tot een diepte van maximaaI 3 m, uitgezonderd onderkeldering voor zwembaden en camperloftwoningen waarbij de diepte maximaal 6 m mag bedragen;
  • e. een toegang van buitenaf tot kelders mag uitsluitend aan de achtergevel worden gesitueerd;
  • f. de voorgevel van de woning ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' dient te worden geplaatst in de naar de weg gekeerde zijde van het bouwvlak;

3.2.3 Camperloftwoningen

Voor het bouwen van camperloftwoningen gelden de volgende regels:

  • a. camperloftwoningen mogen uitsluitend worden gesitueerd binnen het bouwvlak;
  • b. de goothoogte en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mag niet meer bedragen dan 5 meter respectievelijk 8 meter.
  • c. onderkeldering is toegestaan tot een diepte van maximaaI 3 m, uitgezonderd onderkeldering voor zwembaden en camperloftwoningen waarbij de diepte maximaal 6 m mag bedragen;
  • d. een toegang van buitenaf tot kelders mag uitsluitend aan de achtergevel worden gesitueerd;
  • e. herbouw van bebouwing voor camperloftwoningen is niet toegestaan.

3.2.4 Bijgebouwen en aan- en uitbouwen bij de woning

Voor het bouwen van bijgebouwen en aan- en uitbouwen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen en aan- en uitbouwen bij de woning mogen uitsluitend worden gesitueerd binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', onverminderd het bepaalde onder d;
  • b. de afstand van bijgebouwen tot de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan, dient minimaal 3 m te bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a. is een uitbouw in de vorm van een erker e.d. aan de voorgevel van de woning toegestaan, waarbij het bouwvlak wordt overschreden; de bebouwingshoogte van de uitbouw mag niet meer bedragen dan 3 m en de bebouwde oppervlakte niet meer dan 6 m2 per woning;
  • d. op elk bouwperceel mag de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen bij de woning, voor zover gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', niet meer bedragen dan 50 m2;
  • e. indien het oppervlak van het bouwperceel meer dan 400 m² bedraagt, mag de onder d. genoemde oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot een totale bebouwde oppervlakte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen van maximaal 150 m²;
  • f. de goothoogte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen bij de woning mag maximaal 3 m bedragen, de bouwhoogte maximaal 5 m;

3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op deze gronden mogen andere bouwwerken worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen en/of terreinafscheidingen gelegen op de gronden voor de naar de weg gekeerde bouwgrens mag maximaal 1,5 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen;
  • a. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 6 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 3 m bedragen;
  • c. de gezamenlijke bebouwde oppervlakte van overkappingen mag per bouwperceel maximaal 50m2 bedragen, met dien verstande, dat het in 3.2.4 onder c bedoelde bebouwingspercentage niet mag worden overschreden.
3.3 Nadere eisen

Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning kan het college nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en maatvoering van bebouwing, indien en voor zover dit noodzakelijk is:

  • a. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te stellen;
  • b. om een milieuhygiënisch verantwoorde situering te bevorderen;
  • c. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te voorkomen;
  • d. om een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende terreinen te voorkomen.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

3.4.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de binnen de bestemming 'Wonen' gelegen gronden en opstallen te gebruiken, te doen gebruiken of te laten gebruiken in strijd met de bestemming. Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:

  • a. voor detailhandel, dienstverlening, horeca of maatschappelijk;
  • b. voor bedrijfsactiviteiten;
  • c. voor bewoning van bijgebouwen;
  • d. voor (kortstondige) verhuur
3.4.2 Voorwaardelijke verplichting

het gebruik op grond van de bestemming is uitsluitend toegestaan indien de bestaande beplantingsstrook ter plaatse van de aanduiding 'groen' in stand gehouden wordt;

3.4.3 Toegestaan gebruik

Gebruik van ruimten binnen de woning, met inbegrip van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, is toegestaan, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning, met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, tot ten hoogste 45 m² mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep;
  • b. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de aan huis verbonden activiteit;
  • d. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd;
  • e. het gebruik ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep is niet toegestaan bij camperloftwoningen.
3.4.4 Voorwaardelijke verplichting parkeren

Hoofdgebouwen mogen niet eerder in gebruik mogen worden genomen ten behoeve van de functie(s), die op grond van de desbetreffende bestemming is (of zijn) toegelaten, dan nadat 2 parkeerplaatsen per woning binnen het plangebied zijn gerealiseerd.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Aan huis verbonden bedrijf

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in 3.4.1 onder b ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/of aan- of uitbouwen en bijgebouwen voor een aan huis verbonden bedrijf, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. het betreft bedrijfsactiviteiten die vallen onder categorie 1 of 2 als genoemd in de Staat van Inrichtingen (Bijlage 1), dan wel uit een oogpunt van invloed op het woon- en leefmilieu vergelijkbaar zijn met de bedrijven;
  • b. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning, met inbegrip van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen, tot ten hoogste 50 m² mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden bedrijf;
  • c. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • d. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd;
  • e. het bedrijf dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • f. er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de aan huis verbonden activiteit.

3.5.2 Recreatieve nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in 3.4.1, teneinde recreatieve nevenactiviteiten zoals het verstrekken van logies en ontbijtvoorzieningen (bed & breakfast), exposities, verhuur van fietsen, huifkarren e.d., toe te staan bij een burgerwoning, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. de nevenactiviteiten plaatsvinden binnen de bestaande gebouwencontouren;
  • c. maximaal 150 m2 van het vloeroppervlak van de woning wordt aangewend voor de nevenactiviteiten;
  • d. indien het betreft logies, zijn maximaal 5 appartementen toegestaan;
  • e. er geen sprak is van onevenredige aantasting van de bestaande landschappelijke waarden;
  • f. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • g. detailhandel is uitsluitend toegestaan als nevenactiviteit, daarbij mag het enkel gaan om detailhandel in agrarische producten uit eigen tuin dan wel die in de directe omgeving daarvan zijn geproduceerd en/ of agrarische producten die zelfstandig en/ of in de directe omgeving op een ander agrarisch bedrijf zijn bewerkt;
  • h. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

Eén en ander onder de navolgende voorwaarden en regels.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van een bouwwerk
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 30 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld én waarin in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • b. Geen onderzoeksplicht naar archeologische waarden geldt in het geval van vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
  • c. Voor zover op basis van ander documentatiemateriaal onmiskenbaar vaststaat dat archeologische waarden niet zijn te verwachten (bijvoorbeeld als al onderzoek heeft plaatsgevonden, waaruit bleek dat er geen archeologische waarden aanwezig waren of dat toereikende maatregelen genomen konden worden om aanwezige waarden in de bodem te behouden), kan met instemming van het bevoegd gezag (veelal de gemeente) onderzoek achterwege blijven en bestaan vanuit de archeologie geen belemmeringen.
4.2.2 Uitzondering

Het in lid 4.2.1 genoemde rapport hoeft niet overlegd te worden indien de genoemde omgevingsvergunning de bouw van een kas betreft waarbij, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een ter zake deskundige:

  • de daadwerkelijke bodemingreep dieper dan 30 cm minder dan 10% van de oppervlakte van de te realiseren kas bedraagt;
  • en voorts de daadwerkelijke bodemingreep dieper dan 30 cm niet meer dan 500 m2 betreft.
4.2.3 Voorwaarden

Indien uit het in lid 4.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.2.4 Bouwverbod

Indien uit het in lid 4.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 4.2.3 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan kan de vergunning worden geweigerd.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een ter zake deskundige.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 500 m² of meer bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  • b. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 500 m² of meer bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  • c. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 500 m² of meer bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  • e. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  • f. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 500 m² of meer bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  • g. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 500 m² of meer bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  • h. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 500 m² of meer bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  • i. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 centimeter; waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 500 m² of meer bedraagt.
4.4.2 Uitzonderingen
  • a. Het in lid 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • b. Voor zover op basis van ander documentatiemateriaal onmiskenbaar vaststaat dat archeologische waarden niet zijn te verwachten (bijvoorbeeld als al onderzoek heeft plaatsgevonden, waaruit bleek dat er geen archeologische waarden aanwezig waren of dat toereikende maatregelen genomen konden worden om aanwezige waarden in de bodem te behouden), kan met instemming van het bevoegd gezag (veelal de gemeente) onderzoek achterwege blijven en bestaan vanuit de archeologie geen belemmeringen.
4.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden op grond van bestemmingsplan, inpassingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit kan slechts worden verleend, indien door de in lid 4.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

4.4.4 Voorwaarden

Voor zover de in lid 4.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:

  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.4.5 Onderzoeksplicht

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
4.4.6 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te doen laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 6

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

Eén en ander onder de navolgende voorwaarden en regels.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van een bouwwerk
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 30 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld én waarin in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • b. Voor het oprichten van bouwwerken en andere werken binnen bouwvlakken in de bestemming 'Wonen' geldt geen onderzoeksplicht naar archeologische waarden. Indien het bouwvlak overeenkomt met het bestemmingsvlak, geldt voor het gehele bestemmingsvlak geen onderzoeksplicht.
  • c. Geen onderzoeksplicht geldt in het geval van vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
  • d. Voor zover op basis van ander documentatiemateriaal onmiskenbaar vaststaat dat archeologische waarden niet zijn te verwachten, kan met instemming van het bevoegd gezag (veelal de gemeente) onderzoek achterwege blijven en vormt archeologie geen belemmering. Bij anders documentatiemateriaal kan bijvoorbeeld het gaan om onderzoek dat al heeft plaatsgevonden en waaruit bleek dat er geen archeologische waarden aanwezig waren of dat toereikende maatregelen genomen konden worden om aanwezige waarden in de bodem te behouden.
5.2.2 Uitzondering

Het in lid 5.2.1 genoemde rapport hoeft niet overlegd te worden indien de genoemde omgevingsvergunning de bouw van een kas betreft waarbij, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een ter zake deskundige:

  • de daadwerkelijke bodemingreep dieper dan 30 cm minder dan 10% van de oppervlakte van de te realiseren kas bedraagt;
  • en voorts de daadwerkelijke bodemingreep dieper dan 30 cm niet meer dan 5.000 m2 betreft.
5.2.3 Voorwaarden

Indien uit het in lid 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.2.4 Bouwverbod

Indien uit het in lid 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 5.2.3 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan kan de vergunning worden geweigerd.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een ter zake deskundige.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
  • b. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
  • c. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
  • e. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
  • f. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  • g. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  • h. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  • i. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 centimeter; waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt.
5.4.2 Uitzonderingen
  • a. Het in lid 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • b. Voor zover op basis van ander documentatiemateriaal onmiskenbaar vaststaat dat archeologische waarden niet zijn te verwachten (bijvoorbeeld als al onderzoek heeft plaatsgevonden, waaruit bleek dat er geen archeologische waarden aanwezig waren of dat toereikende maatregelen genomen konden worden om aanwezige waarden in de bodem te behouden), kan met instemming van het bevoegd gezag (veelal de gemeente) onderzoek achterwege blijven en bestaan vanuit de archeologie geen belemmeringen.
5.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden op grond van bestemmingsplan, inpassingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit kan slechts worden verleend, indien door de in lid 5.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

5.4.4 Voorwaarden

Voor zover de in lid 5.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:

  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.4.5 Onderzoeksplicht

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
5.4.6 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' geheel of gedeeltelijk te doen laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 6 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor de instandhouding en versterking van de met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van de historische dorpskern, zoals beschreven in Bijlage 2 Beschrijving beschermd dorpsgezicht en zoals weergegeven op Bijlage 3 Kaart Waarde beschermd dorpsgezicht.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Toegestane bouwwerken beschermd dorpsgezicht

Op en in de gronden als bedoeld in 6.1 mag slechts worden gebouwd indien en voor zover zulks verenigbaar is met het beheer, de ontwikkeling en het behoud van de karakteristiek van het beschermd dorpsgezicht, en mits vooraf advies van de Monumentencommissie is gevraagd, met dien verstande dat:

  • a. geen wezenlijke veranderingen worden gebracht in het stedenbouwkundige beeld;
  • b. bebouwing mogelijk is krachtens de onderliggende bestemming.

6.3 Nadere eisen

Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning kunnen Burgemeester en wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en maatvoering van bebouwing, indien en voor zover dit noodzakelijk is:

  • a. ten behoeve van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden, op of in de tot 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden binnen deze dubbelbestemming zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • c. het vellen, rooien, dempen, egaliseren of verwijderen van karakteristieke beplanting, groenstructuren, boomgaarden, moes- en volkstuinen, bomen, hagen, oude tuinmuren, hekwerken of waterpartijen dan wel het verrichten van werkzaamheden die ernstige beschadiging of de dood of verdwijning van karakteristieke beplanting, bomen, hagen of groenstructuren tot gevolg kunnen hebben;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het aanbrengen van opgaande beplanting anders dan in de vorm van fruitbomen.
6.4.2 Uitzonderingen

Het onder 6.4.1 bepaalde is niet van toepassing voor:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • d. werken of werkzaamheden gericht op instandhouding van gebouwen en terreinen met cultuurhistorische waarden.
6.5 Omgevingsvergunning voor het slopen
6.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden, op of in de tot 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden binnen deze dubbelbestemming zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van Burgemeester en Wethouders de op de gronden aanwezige gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen.

6.5.2 Uitzonderingen

Het in 6.5.1 bepaalde is niet van toepassing voor sloopwerkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.

6.5.3 Voorwaarden

Bij de beslissing door burgemeester en wethouders omtrent de verlening van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk wordt het toetsingscriterium in acht genomen dat door het slopen, dan wel door de hiervan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de structuur en de ruimtelijke kwaliteit van de historische dorpskern en de omliggende gronden als bedoeld in lid 6.1 niet onevenredig worden aangetast in verhouding tot de mate waarin andere belangen met het slopen worden gediend.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. voor een seksinrichting;
  • b. voor zelfstandige bewoning, waar het betreft vrijstaande bijgebouwen;
  • c. het gebruik van bedrijfswoningen, dienstwoningen, woningen en/of wooneenheden anders dan voor de huisvesting van één huishouden, waaronder in ieder geval wordt begrepen kamerverhuur en het gebruik voor zorg- en begeleidingsafhankelijke bewoning;
  • d. voor het uitoefenen van een bed & breakfast;
  • e. voo het houden van evenementen;
  • f. voor het uitoefenen van een kinderdagverblijf';
  • g. als opslag-, stort- en of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Het bevoegd gezag is, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling van deze regels kan worden afgeweken, bevoegd door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de regels gegeven inhoud, goothoogte, bebouwingshoogte tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische-, cultuurhistorische- of natuurwaarden;
  • c. de verkeersaantrekkende werking mag niet toenemen.
9.2 Wonen in een zorg- of begeleidingsafhankelijke woning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.1 onder c voor het huisvesten van wonen in de vorm van een zorg- of begeleidingsafhankelijke woning, mits dit in overeenstemming is met de 'Woonzorgvisie Bommelerwaard 2020-2024', die op 7 november 2019 is vastgesteld of de rechtopvolger van deze beleidsregel.

9.3 Huisvesting tijdelijke arbeidskrachten
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan voor het huisvesten van tijdelijke arbeidskrachten, niet zijnde geconcentreerde huisvesting, mits één en ander past binnen de gestelde randvoorwaarden en uitgangspunten die zijn gesteld in het 'Beleid huisvesting arbeidsmigranten 2019' dat op 16 april 2020 is vastgesteld of de rechtsopvolger van deze beleidsregel.
  • b. Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning kan het college van burgemeester en wethouders voorwaarden stellen met betrekking tot de situering en maatvoering van bebouwing, indien en voor zover dit noodzakelijk is:
    • 1. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te stellen;
    • 2. om een milieuhygiënisch verantwoorde situering te bevorderen;
    • 3. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te voorkomen;
    • 4. om een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende terreinen te voorkomen.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, het plan te wijzigen door de bestemmingsgrenzen met maximaal 10 meter te verschuiven, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische-, cultuurhistorische- of natuurwaarden;
  • c. de belangen van de betreffende bestemming(en) worden niet onevenredige aangetast.;

Artikel 11 Overige regels

11.1 Dubbelbestemmingen - enkelvoudige bestemmingen

Voor zover voor gronden tevens een dubbelbestemming geldt, dienen bij toepassing van de gebruiks-, bouw- en omgevingsvergunningsregels van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen de regels van de dubbelbestemming(en) in acht te worden genomen.

11.2 Parkeren
11.2.1 Parkeren
  • a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels en bijlagen van het 'Mobiliteitsplan Maasdriel 2020' wordt gerealiseerd;
  • b. Indien gedurende de planperiode de beleidsregels parkeren en/of bijlagen wijzigen, gelden de gewijzigde regels/bijlagen;
  • c. Als in de onder a en b genoemde beleidsregels en bijlagen geen eisen zijn opgenomen met betrekking tot de omvang en toegankelijkheid van parkeerplaatsen gelden de volgende regels:
    • 1. de afmetingen van parkeerplaatsen moeten zijn afgestemd op gangbare personenauto's en bedragen ten minste 1,80 m bij 5,00 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m;
    • 2. de afmeting van een gereserveerde parkeerplaats voor een gehandicapte – voor zover die parkeerplaats niet in de lengterichting aan een trottoir grenst – bedraagt ten minste 3,50 m bij 5,00 m;
    • 3. er dient voldoende manoeuvreerruimte beschikbaar te zijn voor het kunnen functioneren van de parkeerplaatsen;
  • d. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel waarbij een behoefte bestaat voor ruimte voor het laden of lossen van goederen wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat op het betreffende bouwperceel in voldoende mate ruimte voor het laden of lossen van goederen is of zal worden aangebracht.
11.2.2 Binnenplanse afwijking parkeren

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.2.1 indien:

  • a. De nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien op een andere wijze; en/of
  • b. Het ruimtelijk gezien niet wenselijk is de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte op eigen terrein te voorzien; en/of
  • c. Er voldoende openbare parkeerplaatsen binnen een acceptabele afstand aanwezig zijn; en/of
  • d. Er een parkeertelling aanwezig is die aantoont dat er voldoende parkeerplaatsen in de openbare ruimte aanwezig zijn die benut kunnen worden; en/of
  • e. Aangetoond kan worden dat voldaan kan worden aan een lagere parkeernorm.
11.2.3 Voorwaarden voor omgevingsvergunningverlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 11.2.2 wordt uitsluitend verleend indien:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. de ontwikkeling ruimtelijk en milieukundig gezien inpasbaar is.
11.2.4 Voorwaarden aan omgevingsvergunningverlening

Aan omgevingsvergunningen als bedoeld in 11.2.1 en 11.2.2 kunnen voorwaarden worden verbonden, zoals een instandhoudingsplicht van voldoende parkeergelegenheid.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Hurwenen herziening 2020, Groenestraat 2a en 2b.