direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied herziening 2019, Doorningstraat ong.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1190-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Kievitsham 62 in Hoenzadriel zijn de bedrijfsactiviteiten beëindigd en worden circa 1600 m² aan opstallen gesloopt. In ruil voor de sloop van de bedrijfsgebouwen en functiewijziging aan de Kievitsham 62 te Hoenzadriel is er op grond van het zogenaamde VAB-beleid een mogelijkheid om een woning te realiseren. Door de sloop van alle bedrijfsbebouwing met een minimum oppervlakte zoals in het beleid genoemd en de volledige bedrijfsbeeindiging mag zodoende een vrijstaande woning worden gerealiseerd. Het is vanwege de beperkte perceelsbreedte stedenbouwkundig niet goed mogelijk om een woning toe te voegen op het perceel aan de Kievitsham 62. Voor de locatie aan de Kievitsham wordt met een wijzigingsplan het gebruik van de voormalige bedrijfswoning voor reguliere (burger)bewoning toegelaten.

Omdat er aan de Kievitsham ruimtelijk geen mogelijkheden zijn voor uitvoering van de mogelijkheid van het realiseren van een nieuwe woning, is er gekeken of er een andere locatie beschikbaar kon worden gevonden om een VAB-woning te realiseren. Deze locatie is gevonden aan de Doorningstraat. De eigenaar wil daaraan meewerken. Op dit perceel bevindt zich een boomgaard. Met behulp van voorliggende bestemmingsplan kan de realisatie van de nieuwe woning aan de Doorningstraat planologisch-juridisch mogelijk worden gemaakt.

Het voorliggende bestemmingsplan voor de Doorningstraat en het wijzigingsplan voor de Kievitsham 62 worden parallel opgesteld en in procedure gebracht.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft het perceel aan de Doorningstraat ongeummerd, kadastraal bekend gemeente Maasdriel onder sectie D, perceelnummer 930. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 13.725 m². Op het perceel bevindt zich een boomgaard. Een deel van dit perceel zal worden afgesplitst ten behoeve van een woonkavel.

Het plangebied ligt aan de noordzijde van de kern Rossum. Aan de Doorningstraat bevindt zich de in cluster liggende lintbebouwing bestaande uit burgerwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1190-VG01_0001.png"

1.3 Vigerend(e) bestemmingsplan(nen)

Het bestemmingsplan voor het plangebied betreft 'Buitengebied, binnendijks deel', vastgesteld 22 februari 2006 en “Buitengebied herziening 2009, reparatieplan (BP1065)".

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1190-VG01_0002.png"

Op grond van de bovengenoemde bestemmingsplannen geldt ter plaatse de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en cultuurhistorische waarden'. De gronden zijn bestemd voor agrarisch (bedrijfsmatig) grondgebruik.

In juni 2019 is voor het buitengebied van de gemeente Maasdriel het bestemmingsplan Buitengebied herziening 2016 door de gemeente Maasdriel vastgesteld, waarin het perceel is voorzien van een bestemming 'Agrarisch'.


Een aparte bestemmingsplan procedure dient te worden doorlopen, gebruikmakend van de VAB-regeling. Dat beleid is geactualiseerd in maart 2017.


Met voorliggend bestemmingsplan wordt ter plaatse van Doorningstraat ongenummerd te Rossum de bestemming herzien van 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en cultuurhistorische waarden' naar 'Wonen' met een bouwvlak, waardoor een woning gebouwd kan gaan worden. Deze aanpassing wordt mogelijk gemaakt door de VAB-regeling, waarbij reguliere bedrijfsgebouwen (aan de Kievitsham 62 te Hoenzadriel) worden gesloopt en hiervoor een bestemming Wonen in de plaats komt voor de voormalige bedrijfswoning. De bestemmingsplanherziening voor Doorningstraat ong. maakt het mogelijk een woning te realiseren.


De overige gronden die niet naar Wonen worden omgezet behouden de betreffende agrarische bestemming (een en ander in overeenstemming met de bestemmingplanregels voor deze gronden in het bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2016'. Deze gronden bllijven dus bestemd voor agrarisch (bedrijfsmatig) grondgebruik. Een gedeelte van de boomgaard (tot 50 meter gemeten vanuit het bestemmingsvlak Wonen) zal worden gerooid met het oog op het voorkomen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de nabijheid van de nieuwe woning (gelet op het woon- en leefklimaat).

1.4 Leeswijzer toelichting

In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied. Daarbij komen zowel de ruimtelijke als functionele opbouw aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het aanwezige beleidskader behandeld. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de sectorale aspecten en volgen de randvoorwaarden die voortkomen uit planologische- en milieuaspecten. In hoofdstuk 5 wordt ten slotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan behandeld.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie plangebied

Het dorp Rossum ontstond op een stroomrug tussen Maas en Waal. Beide rivieren naderen elkaar hier zeer dicht. Het plangebied ligt ten zuiden van het buurtschap Doorning. Het plangebied ligt in het noorden van de gemeente Maasdriel, aan de rivier de Waal tussen Hurwenen en Rossum.

De planlocatie is gelegen op de oude oeverwalstructuur die parallel aan de Waaldijk loopt. Het binnendijks gebied, gelegen op de oeverwal direct achter de dijk heeft geclusterd enige lintbebouwing. Dit in tegenstelling tot de meer open en grootschalige komgronden. Weidebouw, akkerbouw en tuinbouw, alsmede teelten komen gemengd voor rondom de bestaande woningen.


Verder wordt de omgeving van het plangebied gekenmerkt door de sportvoorzieningen; zowel de plaatselijke voetbalvereninging als tennisbaan liggen nabij. Evenwel blijft de karakteristiek van een kleinschalig gemengd agrarisch gebied nagenoeg onveranderd aanwezig. Dit vormt een aantrekkelijk landelijk woongebied.

De directe omgeving van de planlocatie bestaat voornamelijk uit vrijstaande woningen en open weiland, en ter plaatse een boomgaard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1190-VG01_0003.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1190-VG01_0004.jpg"

2.2 Toekomstige situatie plangebied

Het planvoornemen is er op gericht om een woning te realiseren. Hiervoor wordt met gebruikmaking van de VAB regeling alle voormalige bedrijfsbebouwing aan Kievitsham 62 te Hoenzadriel gesloopt. Deze bestaat uit reguliere bedrijfsgebouwen.

Voor de woning aan de Doorningstraat wordt een oprit toegevoegd. De bestaand perceelsontsluiting naar de boomgaard blijft behouden. Een situatietekening, tevens beplantingsplan, is opgenomen in Bijlage 1.


Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk komen alle relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aan de orde. Per beleidsdocument worden de relevante aspecten behandeld.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Deze AMvB is het juridisch beleidskader van het Rijk en geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.

Het Barro bewerkstelligt dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of met het vrijwaren van functies.

Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

De doorwerking van dit nationaal beleid voor het plan waarvoor voorliggende bestemmingsplanwijziging is opgesteld, is opgenomen in 3.1.3

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), geactualiseerd in juni 2017. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de (bestaande) ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.


De ladder duurzame verstedelijking is van toepassing bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt op basis van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro verstaan: "Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".


Ten aanzien van het vorenstaande wordt opgemerkt dat de Raad van State in diverse uitspraken richting heeft gegeven aan wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden verstaan. In een uitspraak van 24 december 2014 (201405237/1/R2) heeft de Raad van State geoordeeld dat een woningbouwontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet voorziet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Om die reden werd de ontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.

Ook in het Besluit van 21 april 2017 tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in verband met de aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is aangegeven dat ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.

3.1.3 Doorwerking planvoornemen

Onderhavig projectgebied is niet gelegen binnen de in de door het rijk aangeduide gebieden met een nationaal belang. De SVIR en Barro hebben zodoende geen consequenties voor dit plan.

Gezien het planvoornemen voor de realisatie van één woning waarvoor in ruil bestaande bebouwing wordt gesaneerd, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is derhalve niet van toepassing op dit plan. Daarnaast is er geen sprake van een lokale ontwikkeling waar nationale belangen, zoals verwoord in de SVIR en verankerd in het Barro, mee zijn gemoeid.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de bijbehorende Omgevingsverordening Gelderland. De Omgevingsvisie en -verordening, vastgesteld in 2014, worden tweemaal per jaar geactualiseerd.

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Het doel is om voor eind 2018 een nieuwe versie van de Omgevingsvisie te ontwikkelen. Op 9 juli 2014 is de huidige Omgevingsvisie Gelderland door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsvisie 'Gelderland anders' zijn doelen benoemd met betrekking tot de versterking van de economische structuur en het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. In januari 2018 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie (inclusief de actualisaties) gepubliceerd.

Naast de Omgevingsvisie is een Omgevingsverordening opgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie zijn vertaald in concrete regels.

In de Omgevingsvisie wordt niet langer strikt vastgelegd wat wel en wat niet mag, maar is ruimte voor initiatieven in een veranderende omgeving. De hoofdthema's zijn:

  • Dynamisch: economische structuurversterking, duurzaamheid, innovatie, bereikbaarheid;
  • Mooi: natuur, landschap, cultuurhistorie, ruimtelijke kwaliteit;
  • Divers: regionale diversiteit, andere werkwijze.

De Omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie Gelderland in de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. In de Omgevingsvisie wordt een sterker accent gelegd op de stedelijke netwerken als economische kerngebieden van Gelderland. Zowel in de stedelijke gebieden als op het vitaal platteland ligt de focus voornamelijk op de kwaliteit van het bestaande. De regionale afspraken over wonen en werken blijven het uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen. Bij nieuwbouw in het landelijk en stedelijk gebied is daarbij per geval een goede afweging van belang.


De provincie wil en durft hierin te variëren: grote ontwikkelingen dienen in principe in of dichtbij stedelijke gebieden plaatsvinden, maar kleinschaligere ontwikkelingen zijn ook in het landelijk gebied mogelijk, mits de ontwikkeling iets toevoegt ('een plus is'). De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is een belangrijk hulpmiddel om tot een goede locatiekeuze te komen. Deze ladder is gebaseerd op de rijksladder voor duurzame verstedelijking en is een richtinggevend instrument om te komen tot goed gemotiveerde ruimtelijke keuzes. In de Omgevingsverordening, vastgesteld op 24 september 2014, is vastgelegd dat in de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, wordt aangegeven dat er sprake is van een actuele behoefte waarin wordt voorzien. Vervolgens geldt de volgende voorkeursvolgorde:

  • 1. opvang van de behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de regio door hergebruik van bestaande gebouwen, herstructurering of transformatie;
  • 2. opvang van de behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de regio door nieuwbouw op beschikbare gronden;
  • 3. opvang van de behoefte in het landelijk gebied van de regio door hergebruik van bestaande gebouwen, herstructurering of transformatie;
  • 4. opvang van de behoefte in het landelijk gebied van de regio op een locatie aansluitend aan het stedelijk gebied, die passend is of wordt ontsloten;
  • 5. opvang van de behoefte in het landelijk gebied van de regio op een locatie die niet aansluit aan het stedelijk gebied, maar die passend is of wordt ontsloten.


Voor woningbouwlocaties geldt aanvullend dat de woningen dienen te passen in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de regio respectievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.


In het Streekplan 2005 waren zoekzone en rode contouren de provinciale leidraad waar verstedelijking vanuit het provinciaal belang mag plaatsvinden. Met de komst van de Omgevingsvisie Gelderland zijn niet meer de contouren maar een beleidsprincipe leidend, waaruit moet blijken dat met de nieuwe ontwikkeling sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling. Belangrijke criteria voor duurzame verstedelijking is dat stedelijke ontwikkelingen zoveel als mogelijk plaatsvinden in stedelijke gebieden. Voorkomen dient te worden dat voor een ontwikkeling uitbreiding ruimte wordt gebruikt terwijl dit binnen het bestaand gebied op te lossen is.

3.2.1.1 Doorwerking planvoornemen

Ingevolge de omgevingsvisie Gelderland, dienen functieveranderingen in het buitengebied te voldoen aan het beleidskader 'hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied' van de regio rivierenland. De toets van het planvoornemen aan het regionale beleidskader is weergegeven in paragraaf 3.3.1 van deze toelichting. Uit deze paragraaf komt naar voren dat het planvoornemen voldoet aan genoemd beleid.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Een omgevingsverordening is een juridische vastlegging van de provinciale omgevingsvisie. Het doel is om voor eind 2018 een nieuwe Omgevingsverordening te ontwikkelen. In de Omgevingsverordening Gelderland van 16 oktober 2014, vastgesteld naar aanleiding van de omgevingsvisie, en geactualiseerd in december 2017, staan de regels die de provincie Gelderland stelt aan de bestemmingsplannen van gemeenten. In januari 2018 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening (inclusief de actualisaties) gepubliceerd.

De regels in een omgevingsverordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied of delen daarvan. In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels over onderwerpen die van provinciaal belang zijn:

  • verstedelijking
  • wonen
  • detailhandel
  • recreatiewoningen en -parken
  • glastuinbouw
  • waterwingebied
  • grondwaterbeschermingsgebied
  • oppervlaktewater voor drinkwatervoorziening
  • ecologische hoofdstructuur
  • waardevol open gebied
  • nationaal landschap.

Al deze kwaliteiten wil de provincie behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken, zonder de leefbaarheid van het gebied aan te tasten. Alleen door een goed samenspel tussen grondgebruikers en overheden kan een duurzaam landgebruik en een aantrekkelijk landschap worden gerealiseerd. Voor het plangebied zijn geen specifieke waarden aangewezen.

Het Gelderse woonbeleid werkt nu via Regionale Woonagenda's. Hierbij worden netwerken van verschillende publieke en private partijen gecreëerd die capaciteit, kennis en middelen bundelen om gezamenlijk de opgaven op de regionale woningmarkt aan te pakken. De status van de kwantitatieve opgave is opgenomen in artikel 2.2.1.1 'wonen'. Binnen de kwantitatieve opgave 'wonen' kunnen gemeenten en andere relevante partijen in de regio gezamenlijk nagaan wat nodig is voor een goed functionerende regionale woningmarkt. De bestaande gebouwde voorraad staat daarbij centraal. Afspraken worden gemaakt over aanpassing van bestaande woningen, sloop met vervangende nieuwbouw, verdunning, het benutten van kansen van functieverandering en tenslotte de nieuwbouw. Bij de provinciale programmering is aangegeven dat flexibiliteit is gewenst.

3.2.2.1 Doorwerking planvoornemen

Het college stelt in het meest actuele woningbouwprogramma (2015-2025) het belangrijk te vinden dat er permanent kan worden teruggevallen op een soort van buffer (contingent) ten behoeve van kleine planinitiatieven, omdat deze in een duidelijke behoefte voorzien. Te denken valt hierbij aan de VAB-regeling (vrijkomende agrarische bebouwing). De realisatie van een woning in ruil voor de sloop van bedrijfsgebouwen op grond van het VAB-beleid past derhalve in het meest actuele woningbouwprogramma van gemeente Maasdriel en de regionale afspraken over regio totalen.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Beleidskader hergebruik vrijgekomen bedrijfsbebouwing in het buitengebied (VAB) Bommelerwaard

Op 6 juni 2008 is het Beleidskader hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied voor de regio Rivierenland vastgesteld. Op 5 maart 2015 heeft de gemeenteraad van Maasdriel een besluitdocument vastgesteld, waar op een aantal onderdelen het regionale VAB beleid is aangevuld. In maart 2017 is het beleid geheel geactualiseerd door gemeenten Zaltbommel en Maasdriel.

3.3.1.1 Algemene voorwaarden

Door hergebruik en functieverandering van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied willen de samenwerkende gemeenten in de regio Rivierenland de vitaliteit en de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied behouden en vergroten, zonder de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te beperken.


Er zijn een aantal uitgangspunten waaraan hergebruik en functieverandering van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied in alle gevallen moet voldoen. Dit betreffen:

  • de regeling voor functieverandering is alleen van toepassing op vrijkomende en vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied die met een vergunning is opgericht en minstens vijf jaar rechtmatig is gebruikt (d.w.z. conform de bestemming uit het vigerende bestemmingsplan);
  • de regeling voor functieverandering geldt voor recent vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen (met een agrarische bestemming) maar ook voor eerder vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen (waarvan de bestemming al is omgezet in bijvoorbeeld een woonbestemming). In dit beleidskader is voor beide soorten bebouwing het begrip vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebiedvan toepassing;
  • bij functieverandering moet uiteraard worden voldaan aan alle geldende wet- en regelgeving op het gebied van o.a. geluid, luchtkwaliteit, natuur en flora- en fauna;
  • functieverandering van vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen mag niet leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende (agrarische) bedrijven;
  • bij functieverandering moet de bestaande infrastructuur toereikend zijn voor de nieuwe functie. Nieuwe functies mogen dan ook geen grote verkeersaantrekkende werking hebben;
  • nieuwe bebouwing wordt alleen toegestaan wanneer deze op een goede landschappelijke en stedenbouwkundige wijze kan worden ingepast in het buitengebied;
  • buitenopslag van goederen en stalling buiten is niet toegestaan;
  • detailhandel is slechts toegestaan voor kleinschalige verkoop van ter plaatse geproduceerde of streekeigen producten waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;
  • functieverandering wordt geeffectueerd door aanpassing van de agrarische bestemming binnen afzienbare termijn;
  • overige gronden, die niet tot de nieuwe functie behoren, krijgen een agrarische bestemming zonder bouwvlak;
  • indien sprake is van een wijziging in een bedrijfsmatige functie dient de bedrijfslogistiek, waaronder laad- en losactiviteiten en parkeren worden verstaan, geheel op eigen erf te worden afgewikkeld dan wel plaats te vinden;
  • de gemeente kan een eigen systeem van extra verevening hanteren.

Bij sloop van 500-2500 m2 bedrijfsbebouwing mag ter compensatie 1 vrijstaande woning tot maximaal 750 m3 worden gerealiseerd.

Uitgangspunt is dat nieuwbouw plaatsvindt op het perceel waar ook de sloop plaatsvindt. Soms zijn daartoe aantoonbaar geen mogelijkheden of is een andere locatie ruimtelijk gezien een goed alternatief. In deze gevallen kan de nieuwbouw ook op een andere locatie/perceel binnen de Bommelerwaard plaatsvinden, mits daarbij een, vanuit het oogpunt van ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit, goed plan wordt overlegd.

3.3.1.2 Doorwerking planvoornemen

Aan de Kievitsham 62 te Hoenzadriel zullen voormalige stallen, gebruikt voor een kalvermesterij, worden gesloopt. Een gedeelte van de voormalige bedrijfsbebouwing ter grootte van 100 m2 blijft als bijgebouw bij de woning behouden. Het behouden van een groter oppervlak kan daarvoor uitsluitend via een separate omgevingsvergunningprocedrue op grond van de binnenplanse afwijkingsbepaling in het Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard medewerking aan worden verleend.

De landschappelijke kwaliteitsverbetering die deze sloop met zich meebrengt is wenselijk. Omdat er aan de Kievitsham ruimtelijk geen mogelijkheid is om een woning toe te voegen, en wel van deze VAB-mogelijkheid gebruik wil worden gemaakt, is daarvoor een alternatief gevonden aan de Doorningstraat te Rossum.

De ontwikkeling van een woning aan de Doorningstraat ongenummerd is gekoppeld aan de sloop van de bedrijfsbebouwing aan de Kievitsham 62.

De volgende punten worden aangehaald, waarmee wordt aangetoond dat met het planvoornemen wordt voldaan aan deze beleidsnotitie:

  • er worden meer dan 500 m² bedrijfsgebouwen gesloopt en minder dan 50% van de te slopen oppervlakte wordt teruggebouwd;
  • de nieuwe woning zal voldoen aan de bebouwingsmaten van het bestemmingsplan Buitengebied herziening 2016;
  • voor bijbehorende bijgebouwen wordt aangesloten bij de regeling in het bestemmingsplan Buitengebied herziening 2016;
  • de ontwikkellocatie liggen niet binnen de intensiveringszone glastuinbouw;
  • er is sprake van een vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied, die met vergunning is opgericht en minstens vijf jaar rechtmatig is gebruikt;
  • met de nieuwe functie is geen sprake van een grote verkeer aantrekkende werking;
  • de nieuwe bebouwing is op een goede landschappelijke en stedenbouwkundig wijze ingepast in het buitengebied;
  • buitenopslag van goederen en stalling is niet aan de orde;
  • detailhandel is niet aan de orde.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie en Plan-MER Maasdriel

De Structuurvisie Plus, die is vastgesteld op 8 april 2004, geeft de gemeentelijke kaders voor het beheer en de ontwikkeling van stedelijk en landelijk gebied in de periode 2004-2014. Op 20 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel vastgesteld. Deze structuurvisie is de actualisering van de Structuurvisie Plus Maasdriel 2004-2014 en is daarnaast de ruimtelijke vertaling van de 'Visie Maasdriel 2020+.


Deze structuurvisie vertaalt de beleidsmatige visie en uitgangspunten door in een helder en leesbaar ruimtelijk beeld (het zogenaamde "ruimtelijke casco"), met bijbehorende uitvoeringsprogramma. In de Structuurvisie zijn wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden per dorpskern alleen algemene handvatten gegeven. Voor wat betreft de mogelijkheden nieuwe woningen te realiseren zijn de analyse en visie per dorpskern uit de Structuurvisie Plus uit 2004 en de zoekgebieden voor toekomstige woningbouw (de zogenoemde "rode contour") als uitgangspunt gehanteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1190-VG01_0005.png"

De planlocatie aan de Doorningstraat is aangeduid als 'oeverwallen'. Een groene buffer is aangeduid ter plaatse van de gronden ten noorden van de bebouwingsstrook aan de H.C. de Jonghweg en ten zuiden van de bebouwingsstrook aan de Molenstraat. In het verlengde van de aangegeven groene buffer ligt de Doorningstraat.

Over deze groene buffer is in de structuurvisie het volgende vermeld: Om ervoor te zorgen dat verschillende verstedelijkte of te verstedelijken gebieden aan elkaar groeien is op vier plekken een ‘groene buffer’ opgenomen. Het betreft een buffer tussen Ammerzoden en Hedel, een buffer tussen het gebied dat is aangeduid als ‘afweegbaar gebied voor glastuinbouw’ en Velddriel, een buffer tussen Rossum en Hurwenen en een buffer tussen Hurwenen en de gemeentegrens met de gemeente Zaltbommel. Het beleid is gericht op het behoud en de versterking van een groene geleding tussen de stedelijke gebieden ten behoeve van landschappelijke en ecologische functies. De ontwikkeling van ‘rode’ functies is niet per definitie uitgesloten, maar een groene inpassing is noodzakelijk.

De nieuwe bebouwing moet zich in de lengteas van het perceel uitstrekken zodat doorzicht mogelijk blijft en de ruimte van het kavel nog kan worden ervaren. Om dit te kunnen waarborgen, is het bestemmingsvlak compact en sluit aan op bestaande bebouwing. Voor de inpassing van de woning is een beeldkwaliteitplan gemaakt, zie Bijlage 1. Aan beide zijden van het plangebied zullen een aantal bomen in lijn worden geplaatst, zodat de richting van het perceel meer benadrukt wordt en een meer gesloten erfdeel ontstaat. Hoe groter de afstand tot de openbare weg, hoe opener het plan.

De slooplocatie Kievitsham 62 is aangeduid als groene geledingszone. De groene geledingszones hebben als ondergeschikte functie het fungeren als landschappelijke of ecologische verbinding tussen de agrarische gebieden of natuurgebieden, waar mogelijk gecombineerd met recreatief medegebruik. Uitgangspunt bij realisatie is een breedte van ca. 200 meter.

Door het slopen van de bedrijfsbebouwing in een groene geledingszone wordt een bijdrage geleverd aan de landschappelijke kwaliteit.

3.4.1.1 Doorwerking planvoornemen

Het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie. Door het slopen van de bedrijfsbebouwing van de bedrijfsbebouwing aan de Kievitsham in een groene geledingszone wordt een bijdrage geleverd aan de landschappelijke kwaliteit. Door de sloop zullen doorzichten worden verbeterd, wat bijdraagt aan de doelstellingen voor de 'groene geledingszone'.

Door de bebouwing in de lengterichting te plaatsen en aan te laten sluiten op de bestaande bebouwing blijft het doorzicht behouden en kan de ruimte van het kavel nog worden ervaren. Het realiseren van het beplantingsplan draagt bij aan de groene inpassing.

3.4.2 Woningbouwprogramma 2015-2025

Tot 2015 gold in Gelderland (en Regio Rivierenland) het Kwp3: Kwalitatief Woningbouwprogramma 2010-2019. Vanaf 2015 werkt de provincie niet meer met een Kwp maar met een 'woonagenda'. Deze woonagenda bevat onderwerpen waarover de gemeenten in de regio afspraken met elkaar en met de provincie willen maken.

De gemeenten van Regio Rivierenland hebben zich ingespannen om gezamenlijk een regionaal woningbouwprogramma op te stellen. Hierbij is tegelijkertijd gewerkt aan het inventariseren van alle projecten, een methodiek voor de kwalitatieve toetsing van projecten en afspraken voor het actueel houden van het regionale woningbouwprogramma. Op basis van het regionale programma stelde de gemeenteraad van Maasdriel op 14 april 2016 het woningbouwprogramma gemeente Maasdriel 2015-2025 vast.

Naast de projecten in het programma is er nog beperkte ruimte om mee te werken aan verzoeken voor woningbouw. Er is een maximum verbonden aan het aantal woningen waaraan medewerking verleend kan worden. Het gaat om 'diverse particulier' en dit zijn er maximaal 110 tot het jaar 2025.

Betreffende initiatief leidt tot het toevoegen van één woning.

Het college stelt het belangrijk te vinden dat er permanent kan worden teruggevallen op een soort van buffer (contingent) ten behoeve van kleine planinitiatieven, omdat deze in een duidelijke behoefte voorzien. Te denken valt hierbij aan de VAB-regeling (vrijkomende agrarische bebouwing). De realisatie van een woning in ruil voor de sloop van bedrijfsgebouwen op grond van het VAB-beleid past derhalve in het meest actuele woningbouwprogramma van gemeente Maasdriel en de regionale afspraken over regio totalen.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Geurhinder
4.1.1.1 Wettelijk kader

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelasting geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

De wet bevat normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Op grond van de Wgv gelden vaste afstanden van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. Bij deze afstanden gaat het om dieren waarvoor in de Rgv geen omrekeningsfactoren zijn vastgesteld (de extensieve veehouderijen). De minimaal aan te houden afstand bedraagt 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom. Deze afstanden gelden ongeacht het aantal dieren dat gehouden wordt. De te toetsen afstand wordt gemeten tussen de buitenzijde van een geurgevoelig object en het dichtstbijzijnde emissiepunt.


Daarnaast moet de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf (onafhankelijk van de diersoort die er gehouden wordt) minimaal 25 meter bedragen tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en 50 meter bedragen tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom. De bedrijfswoning die tot de veehouderij zelf behoort wordt niet aangemerkt als geurgevoelig object.

Op basis van de wet kan de gemeente een geurverordening vaststellen, die tot doel heeft woningbouw in de dorpen veilig te stellen en de geurbelasting van de bestaande woongebieden niet of nauwelijks toe te laten nemen. Op basis van deze verordening kunnen de afstanden waarmee rekening moet worden gehouden worden beperkt.


Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad van Maasdriel een gebiedsvisie en vervolgens de geurverordening vastgesteld, zoals bedoeld in de Wgv. De verordening is op 3 maart 2011 in werking getreden.
In afwijking van de waarden (afstanden), genoemd in artikel 4, eerste lid onder a Wet geurhinder en veehouderij gelden:

  • voor een geurgevoelig object gelegen binnen de bebouwde kom: 50 meter
  • voor een geurgevoelig object gelegen buiten de bebouwde kom: 25 meter.

De afstanden worden gemeten tussen het meest nabijgelegen emissiepunt en de gevels van de omliggende geurgevoelige objecten.

De maximaal toegestane geurbelasting ten gevolge van een intensieve veehouderij ter plaatse van geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging van het geurgevoelig object in een concentratie gebied of een niet concentratie gebeid. De gemeente Maasdriel is gelegen in een zogenaamd niet-concentratiegebied. Voor niet-concentratiegebieden geldt als standaard norm 2 OU/m3 voor locaties binnen de bebouwde kom en 8 OU/m3 voor locaties buiten de bebouwde kom. Indien de berekende geur belasting lager is dan de van toepassing zijnde norm, staat dit de realisatie van een nieuw geurgevoelig object niet in de weg.

4.1.1.2 Onderzoek

De geurhinder die feitelijk in een bepaald gebied op kan treden wordt bepaald door zowel de achtergrondbelasting als de voorgrondbelasting in dat gebied. De geurbelasting van alle veehouderijen samen op enige locatie wordt ‘achtergrondbelasting’ genoemd.

Voorgrondbelasting

In de omgeving van de planlocatie zijn veehouderijen met diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld gelegen. Voor diercategorieën met een geuremissiefactor dient binnen een straat van 2 kilometer rond het plangebied beoordeeld worden.

Adres   Afstand tot plan (gevel emissiepunt)  
Burchtstraat 11 (stieren)   330m  
Molenstraat 37 (geiten)   1180m  
HC de Jonghweg 12 (varkens)   920m  
Hurwenensestraat 1a (vleeskalveren)   1540m  

Op een afstand van 330 meter is het dichtstbijzijnde bedrijf gevestigd aan de Burchtstraat met 14 vleesstieren.

Eind 2017 heeft de Omgevingsdienst Rivierenland voor het gebied een geurbelastingsonderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van de concentratie van veehouderijen in de omgeving van de Molenstraat en H.C. de Jonghweg. Uit dat onderzoek blijkt dat in de omgeving van de Doorningstraat de voorgrondbelasting aan de norm voldoet.

In de nabijheid zijn tevens veehouderijen aanwezig waarvoor de vaste afstanden gelden.

Adres   Afstand tot plan (gevel emissiepunt)  
Molenstraat 33 Hurwenen (paarden)   1070m  
Molenstraat 20 Hurwenen (melkrundvee)   490m  
HC de jonghweg 20 Rossum (melkrundvee)   1020m  

Uit bovenstaande tabel blijkt dat alle veehouderijen zijn op een afstand van minimaal 490 meter van het project gelegen. Deze afstand is groter dan de minimale afstand die geldt vanuit de wetgeving (Wet geurhinder en veehouderij of Activiteitenbesluit milieubeheer), alsmede de geurverordeningen. De maximale afstand vanuit deze wetgeving en de geurverordening van Maasdriel is, zoals hiervoor aangegeven, 25 meter.

Volledigheidshalve wordt de hobbymatige paardenhouderij aan Doorningstraat 18 vermeld. Het betreft geen inrichting in de zin van artikel 1.1 lid 1 Wet milieubeheer. Evenmin is er melding op grond van het Activiteitenbesluit gedaan, en er is geen bedrijf ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De paardrijbak is achter de woonbestemming (in agrarisch gebied) gerealiseerd (op enige afstand van de omliggende woningen) en wordt slechts incidenteel (niet in een frequentie die verwacht zou worden bij bedrijfsmatig gebruik) gebruikt. Er is geen rijbakverlichting aangebracht en staat er in de huidige situatie hogere en dichte beplanting rondom de rijbak. De tuin bij de nieuwe woning komt op een afstand van 14,5 meter afstand van de rijbak. De bestaande tuin behorende bij het buurperceel Doorningstraat 16 ligt op een afstand van 9 meter tot de rijbak. De nieuwe tuin komt dus niet dichterbij. Het is niet aannemelijk dat bestaande en nieuwe omwonenden (veel) overlast zullen ervaren. De mestvoorziening heeft evenmin een omvang waarvoor de regels uit het Activiteitenbesluit gelden. De mest wordt verzameld op een aanhanger die vermoedelijk (bijna) wekelijks wordt geleegd. Ook hierom is het niet aannemelijk dat er geuroverlast zal plaatsvinden.

Achtergrondbelasting

De geursituatie wordt beschreven in termen van milieukwaliteit, onderverdeeld in acht categorieën van 'zeer goed' tot 'extreem slecht'. Deze termen zijn afkomstig uit de 'GGD-richtlijn geurhinder (oktober 2002)' en zijn afhankelijk van geurhinderpercentages. Dit is beschreven in bijlage 7 van de Handreiking.

De gemeente Maasdriel heeft door adviesbureau Agel in 2010 de achtergrondbelasting in de gehele gemeente in kaart gebracht. Het plangebied is over deze achtergrondbelastingskaart gelegd. Dit heeft geresulteerd in onderstaand beeld voor de omgeving van het project. De milieukwaliteit kan worden aangemerkt als "redelijk goed"

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1190-VG01_0006.png"

4.1.1.3 Conclusie

Nu voldaan kan worden aan de vaste afstanden kan wordan gesteld dat ten aanzien van het nieuwe pand een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd is. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de nieuwe woning.

4.1.2 Geluid
4.1.2.1 Wettelijk kader

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.

De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.

Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder in werking getreden. Hierin is de bevoegdheid voor het verlenen van een hogere waarde neergelegd bij Burgemeester en Wethouders. Dat betekent dat het 'hogere-waardebesluit' niet langer ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten hoeft te worden voorgelegd. Voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai stapt de wetgever nu over op de Europese dosismaat Lden (staat voor day- evening- night). In de wet wordt Lden aangegeven in decibel (dB).

Voor geluidgevoelige functies zoals woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorwegverkeer. Bij de bouw van de woning dient de gevelisolatie van de betrokken woning zodanig te worden ontworpen, dat voor de binnenwaarde kan worden voldaan aan de eisen uit het bouwbesluit. Hierin staat geregeld dat de binnenwaarde maximaal 33 dB mag bedragen. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarden wordt voldaan kan door bevoegd gezag (Burgemeester en wethouders) een hogere grenswaarde worden vastgesteld, voor woningen. in het buiten stedelijk gebied (buiten bebouwde kom) geld een maximum te verlenen ontheffingwaarde Lden van 53 dB(A) (wgh art. 83, lid 1).

4.1.2.2 Onderzoek wegverkeer

In het kader van het opstellen van het bestemmingsplan voor de realisatie van een woning aan de Doorningstraat, tussen nummer 18 en 20 te Rossum, gemeente Maasdriel, door K+ Adviesgroep een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de te verwachten optredende gevelbelastingen vanwege de Doorningstraat en Waaldijk (zie Bijlage 1). Het inrichtingsvoorstel in het akoestisch rapport is gedeeltelijk achterhaald maar voor de uitkomsten van het onderzoek maakt dat geen verschil.

De indicatieve geluidbelasting ten gevolge van de Waaldijk is maximaal 41 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden.

De geluidbelasting ten gevolge van de Doorningstraat is op een afstand van 19 meter uit het midden van de weg maximaal 39 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden. Het bouwplan is aangepast; de gevel zal ongeveer 1 meter dichter naar de weg komen dan waar het rapport vanuit is gegaan. Het is zeer aannemelijk dat de voorkeursgrenswaarde op die afstand evenmin zal worden overschreden.


De Wet geluidhinder legt ten gevolge van deze wegen geen restricties op aan het bouwplan.

4.1.2.3 Conclusie

Met de realisatie van de woning binnen het plangebied aan de Doorningstraat ong. te Rossum wordt ter plaatse van het plangebied een voldoende akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.

4.1.3 Bodem
4.1.3.1 Wettelijk kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek en eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:

  • er is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan;
  • er een melding is gedaan van een voornemen tot saneren.

Wet bodembescherming

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

4.1.3.2 Onderzoek

In opdracht van de heer en mevrouw Vernooij heeft Aeres Milieu B.V. in december 2017 en januari 2018 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op een locatie gelegen aan de Doorningstraat (ong.) te Rossum (zie Bijlage 2).
Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond licht verhoogd is met cadmium, kwik en som DDE. In de ondergrond zijn de gemeten gehalten aan kwik en nikkel licht verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde. Het freatisch grondwater is licht verhoogd met barium.

De resultaten van dit bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader bodemonderzoek.

De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

De aangetroffen lichte verontreinigingen in de grond kunnen wel bij grondafvoer beperkingen opleveren ten aanzien van het (her)gebruik van de grond omdat dan veelal andere normen gelden. Ten aanzien van hergebruik van deze grond elders is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing.

Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie is niet multifunctioneel toepasbaar. Het wordt daarom afgeraden het freatisch grondwater te gebruiken voor consumptie, besproeiing of proceswater.

4.1.3.3 Conclusie

De resultaten van dit verkennend bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.

4.1.4 Externe veiligheid
4.1.4.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

De risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde voor kwetsbare objecten. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risico aanvaarding.

4.1.4.2 Onderzoek

Uit de provinciale risicokaart, eindrapporten over het basisnet en actuele informatie over relevante risicobronnen binnen de gemeente blijkt dat het plangebied niet ligt binnen:

  • het invloedsgebied van een Bevi-inrichting;
  • de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen;
  • het invloedsgebied van een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water.

In onderstaande afbeelding is de voorvertoning van de Risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1190-VG01_0007.png"

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid alleen relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

- de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroutes en

- de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 22 juni 2018 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit primair geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

In het kader van het vooroverleg heeft de gemeente Maasdriel de veiligheidsregio om advies gevraagd. Aangegeven is dat er geen bezwaren zijn tegen het plan. Bluswater is direct voor het perceel beschikbaar en de bereikbaarheid is goed.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval 

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid 

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

4.1.4.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er gezien vanuit het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.

4.1.5 Bedrijven en milieuzonering
4.1.5.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering

In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.

4.1.5.2 Onderzoek

Omgevingstype

In de VNG-uitgave wordt aangegeven dat een gemengd gebied een gebied is met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

Lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. De omgeving van het plangebied kan worden beschouwd als een rustig buitengebied, zoals bedoeld in de VNG-brochure omdat geen sprake is van een combinatie van milieuhinderlijke en milieugevoelige functies. Dit betekent dat de richtafstanden, zoals genoemd in de brochure, niet gereduceerd kunnen worden.


Categorie bedrijvigheid

In onderstaande tabel is weergegeven welke type inrichtingen in de omgeving van de locatie zijn gelegen, tot welke VNG-categorie deze behoren, wat de bijbehorende richtafstand is rekening houdende met omgevingstype ‘rustig buitengebied’. De kolom ‘werkelijke afstand’ is de afstand van de inrichtings-/bedrijfsgrens tot de gevel van de dichtstbijzijnde nieuwe woningen. Tevens is aangegeven wat het maatgevende aspect (geur, geluid of stof) is.

Adres   Omschrijving   VNG categorie   Richtafstand   Werkelijke afstand tot woningen   maatgevend aspect  
Maarten van Rossumstraat 2   sportvereniging HRC'14   3.1   50 m   ca.100 m   geluid  
Maarten van Rossumstraat 2   Bloemsierkunst De Pimpernel (tuincentrum)   2   30 m   ca. 240 m   geluid  

Aan de grootste afstand van 50 meter voor geluid kan ruimschoots worden voldaan.

Volledigheidshalve wordt de hobbymatige paardenhouderij aan Doorningstraat 18 vermeld. Het betreft geen inrichting in de zin van artikel 1.1 lid 1 Wet milieubeheer. Evenmin is er melding op grond van het Activiteitenbesluit gedaan, en er is geen bedrijf ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De paardrijbak is achter de woonbestemming (in agrarisch gebied) gerealiseerd (op enige afstand van de omliggende woningen) en wordt slechts incidenteel (niet in een frequentie die verwacht zou worden bij bedrijfsmatig gebruik) gebruikt. Er is geen rijbakverlichting aangebracht en staat er in de huidige situatie hogere en dichte beplanting rondom de rijbak. De tuin bij de nieuwe woning komt op een afstand van 14,5 meter afstand van de rijbak. De bestaande tuin behorende bij het buurperceel Doorningstraat 16 ligt op een afstand van 9 meter tot de rijbak. De nieuwe tuin komt dus niet dichterbij. Het is niet aannemelijk dat bestaande en nieuwe omwonenden (veel) overlast zullen ervaren. De mestvoorziening heeft evenmin een omvang waarvoor de regels uit het Activiteitenbesluit gelden. De mest wordt verzameld op een aanhanger die vermoedelijk (bijna) wekelijks wordt geleegd. Ook hierom is het niet aannemelijk dat er geuroverlast zal plaatsvinden. Bij de gemeente is niet kenbaar gemaakt dat er een wens is om de bestaande activiteiten te laten toenemen in aard en omvang, danwel intensiteit.

4.1.5.3 Conclusie

Door de functiewijziging naar Wonen worden enerzijds de bestaande bedrijven in de directe omgeving niet belemmerd in hun activiteiten en vergunde rechten. Tevens wordt anderzijds ter plaatse van het plangebied een voldoende woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Specifiek ten aanzien van de hobbymatige paardenhouderij aan Doorningstraat 18 is, gelet op voorgaande, voldoende aannemelijk gemaakt dat de hobbymatige activiteiten naar (bestaande) aard, omvang en intensiteit zodanig verschillen van het bedrijfsmatig houden van paarden dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woning kan worden gewaarborgd. Omdat er geen sprake is van een wens tot vestiging van een bedrijf of uitbreiding van de hobbymatige activiteiten, in een omvang, aard en/ of intensiteit gelijk aan een bedrijf, is bovendien voldoende aannemelijk dat er geen sprake is van belemmering door realisatie van de woning.

4.1.6 Luchtkwaliteit
4.1.6.1 Wettelijk kader

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 vastgesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2.

Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

4.1.6.2 Onderzoek

Beoordeling luchtkwaliteit

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.

In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie tot maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In voorliggend bestemmingsplan wordt uitgegaan van de realisatie van 1 nieuwe woning.

Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling in het bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2019, Doorningstraat ong.' is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daardoor is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

4.1.6.3 Conclusie

De voorgestane ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).

4.1.7 Spuitzones
4.1.7.1 Wettelijk kader

Er zijn in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld, zoals fruitbomen, en nabij gelegen woningen1 .

In de ruimtelijke ordeningspraktijk bestaat een vuistregel om een afstand van 50 meter aan te houden. Het is een afstand dat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State algemeen wordt toegepast en geaccepteerd wordt tussen percelen met open teelten en woningen2 .


Bij deze afstand wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van omwonenden.


De woning is een spuitzone gevoelige object. Bij het beoordelen van de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermende middelen wordt gekeken naar de gezondheid van mensen en de kwaliteit van het oppervlaktewater.

4.1.7.2 Onderzoek

De in de praktijk gehanteerde vuistregel van 50 meter is een indicatieve afstand. Dat wil zeggen dat er omstandigheden zijn waarin hiervan kan worden afgeweken. Voor de gemeente bestaat er een onderzoeksplicht naar de te hanteren afstand in de specifieke situatie. Het plangebied bestaat uit een boomgaard. Voor de realisatie van het plan zal een gedeelte van de boomgaard worden verwijderd tot op een afstand van 50 meter rondom de geprojecteerde woonbestemming (hiermee wordt de woning en de bijbehorende tuin bedoeld). Binnen de agrarische bestemming is het evenwel mogelijk om boomgaarden te hebben/ houden. Daarom is in de regels een spuitzone verwerkt door middel van een gebruiksregel.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie

4.2.1.1 Wettelijk kader

De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ordening is geregeld in het Europese Verdrag van Valetta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:

  • archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
  • bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek en mogelijke opgravingen wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd en op 1 september 2007 in de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in nieuwe wetgeving. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, onder andere door inpassing van de belangen van archeologie in de ruimtelijke ordening.

Erfgoedwet

De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

4.2.1.2 Onderzoek

Op de archeologische beleidskaart staat aangegeven waar en voor welke bodemverstoringen vrijstelling verleend wordt van archeologisch onderzoek. Daarvoor zijn negen categorieën archeologische waarden onderscheiden: Waarde-Archeologie 1 t/m 8 en geen Waarde- Archeologie. In de tabel is te zien welke vrijstelling per archeologische waarde geldt. De vrijstellingsgrenzen zijn uitgedrukt in een oppervlakte en een diepte. De onderzoekplicht geldt wanneer zowel de diepte- als ook de oppervlaktemaat door bodemingrepen wordt overschreden. Voor het oprichten van bouwwerken binnen bouwvlakken geldt geen onderzoeksplicht naar archeologische waarden.

Er wordt een woning en een bijgebouw gerealiseerd binnen een (nieuw) bestemmingsvlak. Voor de realisatie van het plan zal een gedeelte van de boomgaard worden verwijderd tot op een afstand van 50 meter rondom de geprojecteerde woonbestemming. Dat maakt dat er in totaal, binnen en buiten het bestemmingsvlak Wonen, een oppervlakte van 4532m2 boomgaard wordt gerooid. Zie hiervoor onderstaande afbeelding, met daarin het bestemmingsvlak Wonen en de contour van de te rooien boomgaard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1190-VG01_0008.png"

Ook voor het rooien van bomen is een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden noodzakelijk. Er geldt voor een gedeelte van het plangebied een hoge verwachting (crevasse; oeverzone). De ondergrenzen voor de onderzoeksplicht zijn bepaald op 30 cm diepte en 5000 m2. De verstoringsoppervlakte is minder dan 5000m2 (zie vorenstaande afbeelding en toelichting). Een archeologisch onderzoek hoeft niet te worden uitgevoerd. De archeologische dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 5 en Waarde - Archeologie 6 zijn overgenomen in de regels en verbeelding van voorliggende plan.

4.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.2 Cultuurhistorie
4.2.2.1 Wettelijk kader

Modernisering Monumentenzorg (2009)

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in een bestemmingsplan aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het wijzigingsplan.


Erfgoedwet (2016)

De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Erfgoedwet. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Erfgoedwet is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

4.2.2.2 Onderzoek

Het plan betreft de realisatie van een woning. Er is geen sprake van een monumentale status. Er zijn (in de directe omgeving van) het plangebied geen rijks- en gemeentelijke (gebouwde) monumenten of archeologische rijksmonumenten aanwezig. Evenmin is er sprake van een cultuurhistorische waarde op grond van de cultuurhistorische waardenkaart Gelderland. Wel is er op een afstand van ongeveer 550m. de molen Vento Vivimus. Deze molen is een in 1875 gebouwde beltmolen. Binnen de molenbiotoop is geen nieuwe bebouwing, dan wel beplanting toegestaan, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt. Het plangebied ligt echter ruim buiten de molenbiotoop, die 400m rondom de molen reikt.

Het perceel aan de Doorningstraat, gelegen naast Doorningstraat 18, is momenteel nog een 13.725 m2. onbebouwd agrarisch perceel. Dit betreft een volgens het bestemmingsplan buitengebied 'agrarisch gebied met landschappelijke en cultuurhistorische waarde'

De vorm van de verkaveling en de structuur van het bebouwde lint blijven ongewijzigd. De nieuwe bebouwing moet zich in de lengteas van het perceel uitstrekken zodat doorzicht mogelijk blijft en de ruimte van het kavel nog kan worden ervaren. Om dit te kunnen waarborgen, is het bestemmingsvlak compact en sluit aan op bestaande bebouwing. Voor het initiatief zijn beeldkwaliteitregels opgesteld, zie Bijlage 1.

De nokrichting loopt net zoals de aangrenzende woningen noord-zuid. Hierdoor wordt de transparantie van het gebied gewaarborgd. Een nieuwe woning versterkt op deze wijze de lintbebouwing in de straat. Beplanting versterkt deze verkaveling. Hierbij valt te denken aan bomen nabij de dijk en hagen tussen de percelen en langs de toegangsweg. Door de gekozen verkaveling behoudt het gebied zijn open karakter. Aan beide zijden van het plangebied wordt een aantal bomen in lijn geplaatst, zodat de richting van het perceel meer benadrukt wordt en een meer gesloten erfdeel ontstaat.

4.2.2.3 Conclusie

Omdat het plan geen bebouwing of sloop omvat vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.3 Water

4.3.1 Wettelijk kader

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld.

Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.

De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.

Kaderrichtlijn water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.

Beleid waterschap Rivierenland

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 “Koers houden, kansen benutten” bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

4.3.2 Onderzoek
4.3.2.1 Huidige situatie

Watergangen

Binnen het plangebied ligt een A-watergang. Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een A-watergang. Binnen het plangebied ligt geen B-watergang of een beschermingszone van een B-watergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1190-VG01_0009.png"

Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunning -en of meldingsplichtig omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud. Een onderhoudsstrook is een obstakelvrije strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Voor A-watergangen is die strook 4 meter breed (in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden en in het Land van Heusden en Altena geldt een breedte van 5 meter), gemeten uit de insteek. Voor B-watergangen is de strook 1 meter breed. C-watergangen hebben ook een beschermingszone van 1 meter.

Voor de nieuwe ontsluiting zal een watervergunning aangevraagd worden.
Natuurwaarden

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur respectievelijk het gelderse natuurnetwerk en is niet gelegen in een hydrologische beschermingszone voor natte natuur.

Veiligheid

In het plangebied is geen kern en beschermingszone van een waterkering gelegen.


Waterkwaliteit (algemeen)

Hieronder volgen een aantal algemene aandachtpunten die gelden voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen:

  • Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat hemelwater van het verhard oppervlak voor 100% gescheiden wordt afgevoerd. Het waterschap gaat bij nieuwbouw van woningen uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het oppervlaktewater, maar wordt eerst voorgezuiverd door een berm wadi of bodempassage.

Het perceel zal voor (huishoudelijk) afvalwater aangesloten worden op de gemeentelijke riolering.

Riolering en zuiveringswerken

In het plangebied ligt geen rioolwaterpersleiding van het waterschap.

4.3.2.2 Toekomstige situatie

Er is sprake van een toename van het verharde oppervlak door nieuwbouw, echter de oppervlakte blijft onder de vrijstellingsgrens. Het bestemmingsvlak is immers slechts 1250m2.

4.3.2.3 Berekening waterberging

Dit plan beoogt de realisatie van woning met een bijgebouw en erfverharding. Met onderhavige plan is sprake van een toename van het verhard oppervlak, minder dan 1500m2, wat betekent dat niet gecompenseerd hoeft te worden.

4.3.2.4 Wateroverleg

Voor het plan is de digitale watertoets uitgevoerd op 2 maart 2018 via de website www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets wordt de normale watertoetsprocedure gevolgd. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met Waterschap Rivierenland.

4.4 Flora en Fauna

4.4.1 Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Op grond van deze wet zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming ook de bescherming van planten- en dierensoorten. In deze wet zijn de EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Nationaal beschermde soorten vallen ook onder deze wet.

De doelstelling is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing verboden zijn.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen vooraf de effecten op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. Ook dient vooraf onderzocht te worden of en welke beschermde dier- en plantensoorten voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten. Hierover wordt ten aanzien van het plangebied ´Buitengebied herziening 2019, Doorningstraat ong.' het volgende gemeld.

4.4.2 Onderzoek

De beoogde ontwikkeling heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna en natuurwaarden. In het kader van de Flora en faunawet dient een oriënterend onderzoek uitgevoerd te worden naar de mogelijke negatieve effecten voor beschermde flora en fauna.

Tevens dient onderzocht te worden of de beoogde ontwikkeling een negatief effect heeft op omliggende Natura2000 gebieden. Voor de dichtstbij gelegen Natura2000 gebieden is bepaald of effecten optreden.

Door Blom Ecologie is een quickscan en voortoets uitgevoerd waarvan de resultaten zijn opgenomen in Bijlage 3.

4.4.2.1 Gebiedsbescherming

De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een beschermd landschapstype zoals Natura2000, EHS/NNN, Beschermd natuurmonument, Nationaal Landschap of Nationaal Park. Binnen een straal van 80 meter ten oosten van het plangebied is het Natura 2000-gebied Rijntakken gelegen. De planlocatie ligt op een afstand van 80 meter ten westen van een Natuurnetwerk Nederland (Gelders Natuurnetwerk) en 820 meter ten zuiden van een Natuurnetwerk Nederland die beide de status Natura 2000-gebied dragen. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1190-VG01_0010.png"

Natura 2000-gebied Rijntakken

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1190-VG01_0011.png"

Natuurnetwerk Nederland

Stikstofdepositie

De werkzaamheden gedurende de ontwikkeling kunnen leiden tot een tijdelijke toename in stikstofdepositie (projecteffect). Een toename in stikstofdepositie kan een effect sorteren op kwetsbare en gevoelige habitattypen. Echter leert de ervaring dat het projecteffect bij soortgelijke en grotere projecten en de afstand tot kwetsbare habitats dat de stikstofdepositie onder de drempelwaarde van 0,05 mol/hectare/jaar blijft.

De beoogde ontwikkeling betreft de ontwikkeling van een vrijstaande woning. De beoogde ingrepen betreffen het verwijderen van (een deel) het bestaande groen, verplaatsen van de oprit en nieuwbouw van een woonhuis. De werkzaamheden gedurende de ontwikkeling kunnen leiden tot een tijdelijke toename in stikstofdepositie (projecteffect). Een toename in stikstofdepositie kan een effect sorteren op kwetsbare en gevoelige habitattypen. Bij een woning ontstaat bovendien theoretisch gezien NOx als gevolg van de uitstoot van de cv en aan-en afvoerbewegingen. Daar staat tegenover dat als gevolg van de functiewijziging het agrarisch gebruik (in casu fruitteelt) ter plaatse van het plangebied vervalt. De verwachting dat het effect per saldo zeer marginaal is wordt bevestigd met het stikstofdepositie onderzoek in Bijlage 4.

4.4.2.2 Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is een besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Zowel in de Flora- en faunawet als in de nieuwe Wet natuurbescherming staan verbodsbepalingen: activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten zijn verboden.

Met de nieuwe wet wijzigt is wel de lijst van beschermde soorten gewijzigd. Waar de Flora- en faunawet uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:

  • 1. Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
  • 2. In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

De bescherming van vaatplanten uit tabel 1 en tabel 2 is vervallen. Onder de Wet natuurbescherming worden nog 75 soorten vaatplanten beschermd, waaronder soorten die niet eerder werden beschermd.
Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Het verwijderen van opgaand groen, de grondwerkzaamheden en de bouwwerkzaamheden leiden tot verstoring van alle aanwezige soorten.

Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd. Overtreding van een verbodsbepaling is alleen toegestaan met een ontheffing. Bij een ontheffingsaanvraag onder de nieuwe wet wordt nog steeds getoetst aan drie criteria:

  • Is er sprake van bepaalde, in de wet genoemde belangen?
  • Is er een ‘andere bevredigende oplossing’ mogelijk?
  • Doet de ontheffing afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort?

Aangezien er op de locatie ingrepen uitgevoerd worden zijn negatieve effecten op vaste rust- en verblijfsplaatsen van strikt beschermde soorten denkbaar.

Ter plaatse is een quickscan uitgevoerd. Het doel van een quickscan is het opsporen van strijdigheden van de voorgenomen ingreep met de natuurwetgeving en het bepalen of de aanvraag van een ontheffing noodzakelijk is.

Conclusies quickscan

In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. Het plangebied heeft geen relevante functie voor soorten waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. Het omliggende terrein heeft (mogelijk) een functie voor algemeen voorkomende planten, zoogdieren, amfibieen, vissen en vogels. Vleermuizen maken mogelijk gebruik van de locatie tijdens het fourageren en migreren. De bomen en struiken op de planlocatie zijn (matig) geschikt als broedlocatie voor algemene broedvogels.

Geschikt leefgebied van de rugstreeppad is niet aangetroffen op de planlocatie. Echter tijdens de ontwikkelingen kan geschikt leefgebied ontstaan. Tevens is het voorkomen van de rugstreeppad bekend in de omgeving van de planlocatie. Om de aanwezigheid van de rugstreeppad te voorkomen dient het terrein ongeschikt gehouden te worden.

Op en rond de planlocatie komen grote hoeveelheden ooievaars voor. Op de planlocatie zijn in de elektriciteitsmast verscheidene nesten gesitueerd, welke in gebruik zijn. In de directe omgeving broeden tevens ooievaars. Zowel broedlocaties als geschikt foerageergebied worden niet aangetast. De appelboomgaard bied immers geen geschikt foerageergebied. Ooievaars foerageren voornamelijk in (extensief beheerde) weilanden en hooilanden.

4.4.3 Conclusie

De realisatie van het plan leidt niet tot de aantasting van omliggende Natura2000-gebieden en de instandhoudingsdoelen.

De quickscan flora en fauna dient ter onderbouwing welke risico’s er zijn ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan (Wro, art. 3.1.6). De beoogde bestemmingsplanherziening en uitvoering hiervan leidt niet tot de aantasting van het leefgebied van beschermde soorten.

4.5 Verkeer en parkeren

In deze paragraaf wordt nog ingegaan op de aspecten parkeren, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Dit bestemmingsplan maakt de functiewijziging van een agrarische bestemming naar wonen mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.

4.5.1 Onderzoek

Dit bestemmingsplan maakt de functiewijziging van agrarische grond naar wonen mogelijk. Dit levert een nauwelijks andere parkeer- en verkeerssituatie op.

4.5.1.1 Verkeersbewegingen

Het plangebied wordt ontsloten op Doorningstraat. De agrarische bedrijfsactiviteiten blijven behouden, zij het in een wat kleinere oppervlakte als gevolg van de realisatie van de woning op het voorste gedeelte van de fruitboomgaard.

Bij de berekening van het totale aantal gegenereerde ritten in de plansituatie is uitgegaan van de gemiddelde verkeersgeneratie. Uitgaande van de richtlijnen voor verkeersgeneratie, zoals aangegeven in de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW publicatie 317) bedraagt de verkeersgeneratie in de nieuwe situatie 7,8 - 8,6 motorvoertuigen/etmaal voor de (vrijstaande koop)woningen, uitgaande van 'buitengebied'. Dat resulteert in afgerond 9 extra ritten per etmaal. Er is derhalve sprake van een zeer beperkte toename van het aantal ritten ten opzichte van de autonome situatie.

4.5.1.2 Parkeren

Ten aanzien van het parkeren kan worden gesteld dat voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein kan worden gerealiseerd om te kunnen voldoen aan de gemeentelijke parkeernorm van 3 parkeerplaatsen. De parkeeropgaaf kan voor de woning op eigen terrein worden gerealiseerd en de parkeernorm is in de regels geborgd.

4.6 Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)

In het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is bepaald of bij de voorbereiding van een plan of een besluit een m.e.r.-(beoordelings)procedure moet worden doorlopen.

Dat is het geval wanneer het een plan of besluit kaderstellend is voor m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten als genoemd in onderdeel C of D.


Onderdeel D van het Besluit m.e.r. bevat grotendeels dezelfde activiteiten als onderdeel C. Voor activiteiten, die boven de drempelwaarden van onderdeel D, maar beneden die van onderdeel C vallen, geldt niet een directe m.e.r.-plicht, maar een m.e.r.-beoordelingsplicht. In deze m.e.r.-beoordelingsplicht moet het bevoegd gezag beoordelen of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

Voor activiteiten die beneden de indicatieve drempelwaarden van onderdeel D vallen dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.

Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Dit houdt in dat voor elk besluit, plan of activiteit dat na 16 mei 2017 is ingediend, en betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, aandacht moet worden besteed aan m.e.r.

Onderzoek en conclusie

De woningbouwontwikkeling is een activiteit van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) omdat op de locatie Doorningstraat een onbebouwd agrarisch perceel wordt omgevormd naar een bebouwd perceel met de bestemming Wonen (dat dit gecompenseerd wordt op grond van het VAB beleid met sloop aan de Kievitsham doet hier niets aan af). Voor het plan is in een mer-aanmeldnotitie beoordeeld of dit project milieu-effecten zal hebben. Deze is bij dit plan gevoegd in Bijlage 5. Het inrichtingsvoorstel in het rapport is gedeeltelijk achterhaald maar voor de uitkomsten van het onderzoek maakt dat geen verschil.


Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.


Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

5.1.1 beoordeling

Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen.
Op grond van artikel 6.2.1 Bro is er sprake van een ‘aangewezen bouwplan’. Initiatiefnemer voert voor eigen rekening en risico de bouwwerkzaamheden uit. Hiermee is sprake is van een financieel uitvoerbaar plan. Voor dit bestemmingsplan is afgezien van een exploitatieplan aangezien het kostenverhaal anderzins is verzekerd. De gemeente Maasdriel sluit met de initiatiefnemer (eigenaar Kievitsham 62) een anterieure overeenkomst af, waarin ook de verantwoordelijkheid voor eventuele planschadekosten wordt vastgelegd.

5.1.2 Conclusie

De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan het College van Burgemeester en Wethouders overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Voor het plan is de digitale watertoets uitgevoerd op 2 maart 2018 via de website www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets wordt de normale watertoetsprocedure gevolgd. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met Waterschap Rivierenland. Op 25 juni 2018 heeft het waterschap vervolgens per brief gereageerd op het door de gemeente Maasdriel verzonden voorontwerp. De opmerkingen zijn in voorliggend plan verwerkt en het waterschap heeft laten weten te kunnen instemmen met de wijzigingen.

De veiligheidsregio en provincie Gelderland hebben in het kader van het vooroverleg te kennen gegeven te kunnen instemmen met het plan.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 11 juli 2019 6 weken ter inzage gelegen. Er is één zienswijze ontvangen. Voor de beantwoording daarvan wordt verwezen naar bijgevoegde reactienota (Bijlage 6).

De zienswijze heeft op een aantal punten geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Deze aanpassingen zijn terug te lezen in bijgevoegde nota.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Plansystematiek

Bij het opstellen van de planregels is enerzijds zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van bestemmen als bedoeld in het handboek. Actuele inzichten ten aanzien van het handboek zijn mede betrokken bij het opstellen van de planregels
Het geheel is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen (artikel 3 tot en met 6). Hoofdstuk 3 Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn (artikel 7 tot en met 14). Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4 (artikel 15 en 16).

De planregels zijn opgedeeld in:

  • 1. de bestemmingsomschrijving: waarvoor mogen de gebouwen en gronden worden gebruikt;
  • 2. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;
  • 3. specifieke gebruiksregels: verbod op bepaald gebruik van gronden en
  • 4. het afwijken van de gebruiksregels.

6.2 Toelichting op de regels en de kaart

De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De opbouw is als volgt:

Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en bepalingen over de wijze van meten; deze worden opsommingsgewijs in alfabetische volgorde gegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels;

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen;

Hoofdstuk 3 bevat enkele algemene regels, zoals de antidubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels;

Hoofdstuk 4 tenslotte bevat het overgangsrecht en de slotregel met daarin de titel van het bestemmingsplan.

Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden opgebouwd (voor zover relevant voor het betreffende artikel):

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

6.3 Bestemmingsregeling

In het plan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

  • Agrarisch;
  • Wonen;
  • Waarde - Archeologie 5;
  • Waarde – Archeologie 6.

Agrarisch

De gronden, die zijn gelegen buiten het toegekende woonbestemmingsvlak zijn voorzien van de geldende bestemming ‘Agrarisch’. Op deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan. Hier is uitsluitend agrarisch grondgebruik toegestaan, met de daarbij benodigde bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Er zijn regels opgenomen om te voorkomen dat er gebruik wordt gemaakt van bestrijdingsmiddelen.


Wonen

De gronden binnen “Wonen” zijn bestemd voor woondoeleinden. Het bestemmingsvlak en bouwvlak is afgestemd op het bouwplan.

Er is geconstateerd dat de eigenaar van de woning op Doorningstraat 18 gronden van initiatiefnemer heeft bebouwd en gebruikt voor het wonen. Iniatiefnemer heeft hierom met de eigenaar van de woning gesproken over grondverkoop, maar deze is niet totstandgekomen. Initiatiefnemer heeft de gemeente gevraagd om met het oog op een eventuele grondtransactie in de toekomst, het bestaande afwijkende gebruik en de bebouwing reeds te legaliseren. Hierom is een smalle strook van het kadastraal perceel van initiatiefnemer voorzien van een eigen bestemmingsvlak Wonen.

  • Situering gebouwen

Teneinde de toekomstige situatie eenduidig te kunnen reguleren, is de bebouwing “gezoneerd”. Voor de woningen is op de verbeelding en in de regels onderscheid gemaakt in een bouwvlak en een onbenoemd deel, de voor- en gedeeltelijk zijtuinen.
De woning is enkel toegelaten binnen het aangeduide bouwvlak. Bijgebouwen en aan- en uitbouwen zijn zowel binnen het bouwvlak als binnen de aanduiding bijgebouwen toegestaan. De aanduiding bijgebouwen wordt aan de oostzijde begrensd door de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 2 meter van de gevelopeningen van de woning Doorningstraat 18.

  • Goot- en bouwhoogte

De maximale goot- en bouwhoogte voor woningen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn in de regels vastgelegd, overeenkomstig het bestemmingsplan Buitengebied herziening 2016.

  • Bouwverbod

De bouw van de woning wordt mogelijk gemaakt op basis van het beleid over vrijgekomen agrarische bebouwing door sloop aan de Kievitsham 62 te Hoenzadriel. Om dat beleid te waarborgen, waaronder sloop van de bedrijfsbebouwing aan Kievitsham 62, is in de regels (14.3.1) een voorwaardelijke verplichting opgenomen, dat bouw van de woning uitsluitend is toegestaan, wanneer alle bedrijfsbebouwing ter plaatse van Kievitsham 62 is gesloopt (uitgezonderd het gedeelte dat op basis van het beleid als bijgebouw bij een woning behouden kan blijven). De woning aan de Kievitsham hoeft overeenkomstig het beleid niet te worden gesloopt.


Archeologie

Conform het gemeentelijk archeologiebeleid is de voor dit plangebied van toepassing zijnde gemeentelijke modelregel toegepast. Deze vereist ter plaatse van het bestemmingsvlak Wonen dat bij ingrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 30 cm allereerst archeologisch onderzoek wordt gedaan.

Voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling heeft een dermate geringe omvang, dat voor realisatie ervan geen nader onderzoek is vereist. Om de mogelijk aanwezige archeologische waarden ook te beschermen tegen eventuele toekomstige grootschaligere ingrepen zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6' opgenomen.

.