direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied herziening 2017, Luttel Inghweg 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1160-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In september 2016 is er een verzoek ingediend door dhr. W. Hooijmans om op het perceel aan de Luttel Inghweg 2 te Kerkdriel de Slachterij W. Hooijmans uit te breiden en de bestaande bedrijfswoning te herbouwen. De slachterij is in 2010 geheel opnieuw ingericht om aan de voorschriften van het NVWA (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit) te voldoen. De herbouw van de bestaande bedrijfswoning is reeds in 2014 vergund in afwijking op het bestemmingsplan 'Buitengebied, binnendijks deel, 2006'.

Planologisch-juridisch gezien is er sprake van een toename van 415 m² aan bedrijfsgebouwen binnen het bestaande bestemmingsvlak. Fysiek is er sprake van een bestaand bedrijfsvloeroppervlak (wachtruimte, was- en losplaats) dat reeds wordt afgeschermd door middel van een vergunde geluidsmuur (kenmerk O765). De wachtruimte, welke wordt afgeschermd door de geluidsmuur, wordt door overdekt, en daarnaast wordt de bestaande combinatie was- en losplaats vergroot om beide processen gescheiden uit te voeren. De wasplaats en overkapping van zowel was- als losplaats is inmiddels reeds gerealiseerd; derhalve wordt verzocht om legalisatie voor die delen. De overkapping van de wachtruimte is nog niet gerealiseerd.

Om jaarlijks ten behoeve van het offerfeest dieren te stallen op een verhard terrein wordt de grond achter de wasplaats (reeds verhard) binnen het bestemmingsvlak Bedrijf getrokken. Het bestemmingsplan laat hier evenwel geen uitbreiding met gebouwen en bouwwerken toe.

Met behulp van voorliggende nieuwe bestemmingsplan kan de bovengenoemde legalisering en realisatie planologisch-juridisch mogelijk worden gemaakt en wordt er ruimte geboden voor de toename van 415 m² aan bedrijfsgebouwen binnen het bestaande bestemmingsvlak.

Om de slachterij in het buitengebied uit te kunnen breiden dient volgens het zogenaamde VAB-beleid een kwaliteitsverbetering te worden geleverd. Hiertoe is een afspraak gemaakt met de familie Baars. Zij zijn eigenaar van het perceel aan de Wertsteeg 29, te Kerkdriel. Op dit perceel bevindt zich een champignonkwekerij. De bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd en circa 1000 m² aan opstallen wordt gesloopt ter legalisatie en compensatie van de uitbreiding van de Slachterij W. Hooijmans.Voor de locatie aan de Wertsteeg wordt met een wijzigingsplan het gebruik voor reguliere (burger)bewoning toegelaten. Het wijzigingsplan en voorliggende bestemmingsplan worden parallel opgesteld en in procedure gebracht op basis van het VAB-beleid zoals dat gold ten tijde van de aanvraag in 2016.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft het perceel aan de Luttel Inghweg 2 te Kerkdriel, kadastraal bekend onder sectie N, perceelnummer 3142 en een gedeelte van perceel sectie N met nummer 95.2

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1160-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 plangebied en kadastrale ondergrond

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 2831 m². Op het perceel bevindt zich Slachterij W. Hooijmans.

Het plangebied ligt aan de westzijde van de kern Kerkdriel. Het plangebied grenst aan de oostzijde aan de uitbreidingswijk Kerkdriel Noord. Hier is een nieuw bestemmingsplan 'Kerkdriel Noord herziening 2015, Kersenbuurt' vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1160-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Topografische kaart met plangebied

De westzijde van het plangebied wordt begrensd door een weide, behorende bij de slachterij. Aan de noordzijde bevindt zich de lintbebouwing van de Veersteeg, dit zijn met name burgerwoningen. Grenzend ten zuiden aan de slachterij bevindt zich een voormalig champignonbedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1160-VG01_0003.png"

Figuur 1.3 Luchtfoto met plangebied

1.3 Vigerend(e) bestemmingsplan(nen)

Voor de planlocatie is op 26 juni 2019 het bestemmingsplan Buitengebied herziening 2016 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1160-VG01_0004.png"

Figuur 1.4 Bestemmingsplan Herziening buitengebied 2016

Ter plaatse van de slachterij is de bestemming 'Bedrijf' en 'Agrarisch' van toepassing. De bedrijfsbebouwing binnen het plangebied is aangewezen voor 'slachterij'. De bebouwde oppervlakte voor bedrijfsgebouwen mag max. 570 m2 (inclusief de bedrijfswoning) bedragen.

Bij de bedrijfswoning van maximaal 750 m3 zijn 100 m² bijgebouwen toegestaan. Er is geen bouwvlak aangeduid waarmee een nadere situering van gebouwen is bepaald. In de regels is bepaald dat voor bedrijfsgebouwen 'geen beperking' geldt voor de situering. De bedrijfswoning mag enkel op de bestaande situatie.

Bedrijven hebben in het bestemmingsplan Buitengebied herziening 2016 slechts beperkte uitbreidings- en omzettingsmogelijkheden gekregen. Per bedrijf zijn de maximale bouwmogelijkheid vastgelegd, afgestemd op de toegestane uitbreidingsruimte in de (voorheen) geldende bestemmingsplannen. In het plan is geen mogelijkheid opgenomen om de bestemming te wijzigen teneinde uitbreiding van een bestaand niet-agrarisch bedrijf mogelijk te maken.

De uitbreiding van de slachterij (zowel de gebouwuitbreiding als vergroting van bestemmingsvlak Bedrijf) past niet binnen het huidige bestemmingsplan. Ter behoeve van de uitbreiding wordt een nieuw bestemmingsplan in procedure gebracht. Het nieuwe bestemmingsplan biedt ruimte voor een uitbreiding van 415 m² bedrijfsgebouwen binnen het bestaande bestemmingsvlak.

Voor de herbouw van de bedrijfswoning is reeds een vergunning verleend in 2014, voor de activiteit bouwen in afwijking van het bestemmingsplan.

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Voor het bouwen overeenkomstig de regels (Archeologie - 5) voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1000 m2 en dieper dan 30 centimeter, een archeologisch onderzoek plaats te vinden. Ter plaatse van Archeologie - 6 geldt een vrijstellingsgrens van 5000m2 en 30 cm.

1.4 Leeswijzer toelichting

In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied. Daarbij komen zowel de ruimtelijke als functionele opbouw aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het aanwezige beleidskader behandeld. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de sectorale aspecten en volgen de randvoorwaarden die voortkomen uit planologische- en milieuaspecten. In hoofdstuk 5 wordt ten slotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan behandeld.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie plangebied

Kerkdriel wordt getypeerd als dorp in het rivierengebied aan de Maas. De ecologische structuur rond Kerkdriel is gekoppeld aan de Maas. De bestaande natuurgebieden langs de Maas zijn aangeduid als EHS-natuur, de uiterwaarden als EHS-verweving. Kerkdriel zelf valt buiten de ecologische structuur.

Het buitengebied bestaat uit rationeel verkavelde, open kommen met slechts verspreid liggende bebouwing, begrensd door slingerende dijken of wegen. Daarnaast is er ook een meer begroeide en besloten kleinschalige oeverwallandschap, met agrarische lintbebouwing en oude nederzetting. Tenslotte bestaat het landschap uit rivierkanten met dijken en vrijstaande rijkbebouwing. In de kern van Kerkdriel is er sprake van geconcentreerde bebouwing in de vorm van een gestrekt dorp. De bijbehorende lintbebouwing ligt voornamelijk langs de dijken van de Maas en bijbehorende uitvalswegen naar de op hogere stroomruggen gelegen kernen.

De bestaande situatie (zie ook plattegrond in figuur 2.5) binnen het plangebied wordt weergegeven via de foto's in figuur 2.1 en 2.2. Achter de bestaande bedrijfswoning staat de slachterij met wachtruimte voor het vee (zie foto 3 in figuur 2.2), welk bereikbaar is voor het lossen van vee. Deze losplaats was voorheen ook tevens in gebruik als de wasplaats voor vrachtwagens en trailers. Inmiddels is naast de losplaats een aparte wasplaats gerealiseerd (zie foto 2 in figuur 2.2), maar nog niet in gebruik genomen (zie foto 4 in figuur 2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1160-VG01_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1160-VG01_0006.jpg"

Het plangebied bevindt zich ten noordwesten van de dorpskern aan de Luttel Inghweg 2 in Kerkdriel. Ten zuidoosten van de huidige planlocatie is een nieuwe woonwijk Kerkdriel Noord gerealiseerd. Ten noorden van de planlocatie wordt aan de Grote Inghweg een intensiveringsgebied voor glastuinbouw voorzien. De Provincialeweg N831 is op minder dan 300 meter gelegen. Ten westen van het plangebied ligt een weide, behorende bij de slachterij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1160-VG01_0007.jpg"

Aan de noordzijde bevindt zich lintbebouwing aan de Veersteeg, bestaande uit voornamelijk vrijstaande burgerwoningen. Ten zuiden van de slachterij bevindt zich een voormalig champignonbedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1160-VG01_0008.jpg"

2.2 Toekomstige situatie plangebied

Het onderhavige bestemmingsplan biedt ruimte voor een uitbreiding van Slachterij Hooijmans van 415 m² bedrijfsgebouwen binnen het bestaande bestemmingsvlak.


Slachterij W. Hooijmans heeft planologisch een toelaatbare oppervlakte van 527,29 m². In 2010 is de slachterij opnieuw ingericht om aan de voorschriften van het NVWA (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit) te voldoen.

Met voorliggende bestemmingsplan wordt het huidige bestemmingsvlak van de slachterij niet uitgebreid, slechts de bebouwde oppervlakte binnen het bestemmingsvlak neemt toe. Na de uitbreiding betreft het oppervlak circa 1127 m². Dit betekent een juridisch-planologische toename van 415 m². Zie figuur 2.6.


Fysiek is er sprake van een bestaand bedrijfsvloeroppervlak (wachtruimte, was-en losplaats) dat reeds wordt afgeschermd door middel van een vergunde geluidsmuur (kenmerk O765). De wachtruimte, welke wordt afgeschermd door de geluidsmuur, wordt door het nieuwe bestemmingsplan overdekt, en daarnaast wordt de bestaande combinatie was- en losplaats vergroot om beide processen gescheiden uit te voeren. De wasplaats en overkapping van zowel was- als losplaats is inmiddels reeds gerealiseerd; derhalve wordt verzocht om legalisatie voor die delen. De overkapping van de wachtruimte is nog niet gerealiseerd.

Daarnaast is het plan om tijdens het offerfeest een wachtruimte voor dieren in de buitenlucht te creëren. Het stallen van de schapen en de vrachtwagen voor de afvoer van het slachtafval worden aan de achterzijde van de inrichting gesitueerd buiten de inrichtingsgrenzen. Voor deze activiteiten wordt afzonderlijk een ontheffing aangevraagd op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1160-VG01_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1160-VG01_0010.png"

figuur 2.5 Bestaande bedrijfsvloeroppervlakte (Bron: Van Rooij)

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1160-VG01_0011.png"

Figuur 2.6 Nieuwe bedrijfssituatie (Bron: Van Rooij)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk komen alle relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aan de orde. Per beleidsdocument worden de relevante aspecten behandeld.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Op 30 december 2011 (wijziging 1 oktober 2012) is het Barro in werking getreden. In de Structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in standhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.
Structuurvisies hebben op zichzelf geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. In het Barro zijn verschillende bepalingen opgenomen, o.a. ten aanzien van Rijksvaarwegen, hoofdwegen en - spoorwegen. Er zijn geen bepalingen die direct betrekking hebben op het plangebied.

3.1.1.1 Conclusie

De onderhavige ontwikkeling betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijf. De ontwikkeling is als kleinschalig aan te merken; het plangebied heeft geen directe relatie met één van de thema's of bepalingen uit het Barro. Het plan biedt ruimte voor een doorgroei en draagt daarmee bij aan de gewenste economische ontwikkeling van de regio. Voor het plan zijn ten aanzien van dit beleidsonderdeel dus geen knelpunten te verwachten.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), geactualiseerd in juni 2017. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de (bestaande) ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.


Er is geen sprake van een dusdanige functiewijziging dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen “is daarbij van belang dat met een verruiming van de gebruiksmogelijkheden geen nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt”: handhaving van het bedrijf op de huidige locatie sluit aan op het beleid als het gaat om het zorgvuldig omgaan met (her)gebruik van de ruimte die al beschikbaar is gesteld voor een bepaalde (bebouwde) functie volgens het principe van de Ladder duurzame verstedelijking. Het uitbreidingsgebied is gesitueerd aansluitend aan het bestaande bedrijf.

Ten eerste is dit plan geen ontwikkeling van een bedrijventerrein of van één van de andere nader genoemde terreinen zoals gesteld in het Bro. Een bedrijventerrein is een terrein of gebied (binnen of buiten de bebouwde kom) waar commerciële bedrijven (meervoud) zich mogen vestigen. Onder een stedelijke ontwikkeling valt verder 'andere stedelijke voorzieningen'. Ook hier valt dit plan niet onder. In de uitleg bij de ladder wordt onder een 'andere stedelijke voorziening' accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure verstaan.

De uitbreiding is qua oppervlakte zeer beperkt, voorziet in een lokale behoefte en is derhalve niet aan de orde in het Regionaal Programma Bedrijventerreinen. Het plan betreft het een bestaand bedrijf in het buitengebied. Het voorgenomen bouwplan bestaat uit een initiatief (vraag) vanuit de markt. Verplaatsing van het bedrijf leidt tot kapitaalvernietiging en tevens onevenredig negatieve bedrijfseconomische gevolgen. Het plan is daarom niet in strijd met de regionale beleidsambities. Voor de ontwikkeling dient daarom de lokale behoefte te worden afgewogen. Uitbreiding van bestaande bedrijven in het buitengebied is aanvaardbaar tot een zekere omvang en uitsluitend na verevening.

Ook in het Besluit van 21 april 2017 tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in verband met de aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is aangegeven dat ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.

3.1.2.1 Conclusie

Het bouwplan betreft een herstructuering van bestaand stedelijk gebied en biedt en past binnen de doelstellingen van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de bijbehorende Omgevingsverordening Gelderland. De Omgevingsvisie en -verordening, vastgesteld in 2014, worden tweemaal per jaar geactualiseerd.

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 is de huidige Omgevingsvisie Gelderland door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsvisie 'Gelderland anders' zijn doelen benoemd met betrekking tot de versterking van de economische structuur en het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. In januari 2019 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie (inclusief de actualisaties) gepubliceerd.

Naast de Omgevingsvisie is een Omgevingsverordening opgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie zijn vertaald in concrete regels.

In de Omgevingsvisie wordt niet langer strikt vastgelegd wat wel en wat niet mag, maar is ruimte voor initiatieven in een veranderende omgeving. De hoofdthema's zijn:

  • Dynamisch: economische structuurversterking, duurzaamheid, innovatie, bereikbaarheid;
  • Mooi: natuur, landschap, cultuurhistorie, ruimtelijke kwaliteit;
  • Divers: regionale diversiteit, andere werkwijze.

De Omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie Gelderland in de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. In de Omgevingsvisie wordt een sterker accent gelegd op de stedelijke netwerken als economische kerngebieden van Gelderland. Zowel in de stedelijke gebieden als op het vitaal platteland ligt de focus voornamelijk op de kwaliteit van het bestaande. De regionale afspraken over wonen en werken blijven het uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen. Bij nieuwbouw in het landelijk en stedelijk gebied is daarbij per geval een goede afweging van belang.


De provincie wil en durft hierin te variëren: grote ontwikkelingen dienen in principe in of dichtbij stedelijke gebieden plaatsvinden, maar kleinschaligere ontwikkelingen zijn ook in het landelijk gebied mogelijk, mits de ontwikkeling iets toevoegt ('een plus is'). De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is een belangrijk hulpmiddel om tot een goede locatiekeuze te komen. Deze ladder is gebaseerd op de rijksladder voor duurzame verstedelijking en is een richtinggevend instrument om te komen tot goed gemotiveerde ruimtelijke keuzes. In de Omgevingsverordening, vastgesteld op 24 september 2014, is vastgelegd dat in de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, wordt aangegeven dat er sprake is van een actuele behoefte waarin wordt voorzien. Vervolgens geldt de volgende voorkeursvolgorde:

  • 1. opvang van de behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de regio door hergebruik van bestaande gebouwen, herstructurering of transformatie;
  • 2. opvang van de behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de regio door nieuwbouw op beschikbare gronden;
  • 3. opvang van de behoefte in het landelijk gebied van de regio door hergebruik van bestaande gebouwen, herstructurering of transformatie;
  • 4. opvang van de behoefte in het landelijk gebied van de regio op een locatie aansluitend aan het stedelijk gebied, die passend is of wordt ontsloten;
  • 5. opvang van de behoefte in het landelijk gebied van de regio op een locatie die niet aansluit aan het stedelijk gebied, maar die passend is of wordt ontsloten.

Voor woningbouwlocaties geldt aanvullend dat de woningen dienen te passen in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de regio respectievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen. Dit is voor onderhavig plan niet aan de orde.

3.2.1.1 Doorwerking planvoornemen

De locatie wordt op een passende manier ontsloten, en is eenvoudig bereikbaar is vanaf de provincialeweg. De uitbreidingsmogelijkheid van bedrijfsbebouwing die in onderhavig plan wordt geboden, bedraagt ca. 415 m2. Uitgaande van de richtlijnen voor verkeersgeneratie, zoals aangegeven in de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW publicatie 317) bedraagt de verkeersgeneratie vanwege de uitbreidingsmogelijkheden 3,9 - 5,7 motorvoertuigen/etmaal (uitgaande van arbeidsextensieve/ bezoekersextensieve bedrijvigheid) per 100 m2 bvo. Dat komt neer op 16 - 24 motorvoertuigen/etmaal. Deze toename is gering te noemen. Overigens is dat slechts een norm; het is vanwege eisen van NVWA dat er een uitbreiding met gebouwen plaatsvindt, terwijl er geen toename van capaciteit zal plaatsvinden.

De lokale noodzaak om het bedrijfsproces anders in te richten, zonder dat er sprake zal zijn van een uitbreiding buiten het bestemmingsvlak van het bedrijf (met alle consequenties van dien) vormt de verantwoording dat sprake is van een regionale behoefte. De ontwikkeling wordt ingepast in bestaand bebouwd gebied. De motivatie van de Gelderse ladder kan hiermee afgerond worden.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Een omgevingsverordening is een juridische vastlegging van de provinciale omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening Gelderland van 16 oktober 2014, vastgesteld naar aanleiding van de omgevingsvisie, en geactualiseerd in december 2017, staan de regels die de provincie Gelderland stelt aan de bestemmingsplannen van gemeenten. In januari 2019 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening (inclusief de actualisaties) gepubliceerd.

De regels in een omgevingsverordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied of delen daarvan. In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels over onderwerpen die van provinciaal belang zijn:

  • verstedelijking
  • wonen
  • detailhandel
  • recreatiewoningen en -parken
  • glastuinbouw
  • waterwingebied
  • grondwaterbeschermingsgebied
  • oppervlaktewater voor drinkwatervoorziening
  • ecologische hoofdstructuur
  • waardevol open gebied
  • nationaal landschap.

Al deze kwaliteiten wil de provincie behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken, zonder de leefbaarheid van het gebied aan te tasten. Alleen door een goed samenspel tussen grondgebruikers en overheden kan een duurzaam landgebruik en een aantrekkelijk landschap worden gerealiseerd.

In het buitengebied is uitbreiding van solitaire bedrijvigheid die leidt tot bedrijfsbebouwing groter dan 1.000 m² en waarbij de uitbreiding zelf groter is dan 250 m2 vierkante meter bedrijfsbebouwing in principe niet toegestaan. Hiervan kan onder voorwaarden worden afgeweken.

3.2.2.1 Doorwerking planvoornemen

Voor het plangebied zijn geen specifieke waarden aangewezen. De uitIbreiding met 415 m² leidt tot een bebouwd oppervlak van 1127 m². De uitbreiding gaat de gegeven maxima te boven. Gemotiveerd dient te worden dat voldaan wordt aan de voorwaarden:

  • 1. verplaatsing naar een bedrijventerrein in redelijkheid niet mogelijk is;
  • 2. de uitbreiding regionaal is afgestemd;
  • 3. de uitbreiding landschappelijk goed wordt ingepast; en
  • 4. de uitbreiding wordt mogelijk wordt gemaakt met een maatbestemming.

De impact van de uitbreiding beperkt zich tot op perceelsniveau; de overkapping heeft géén ruimtelijke impact en alleen de uitbreiding van de wasplaats is vanaf de Luttel Inghweg en vanuit de tuin van Veersteeg 15 zichtbaar.
Aanvullend wordt een sloopbijdrage van bijna 1000 m2 kapitaalintensieve bebouwing geleverd.

In navolgende paragrafen wordt hierover verantwoording gegeven.

3.2.2.1.1 Verplaatsing naar een bedrijventerrein is in redelijkheid niet mogelijk

Het is economisch niet verantwoord om de onderneming te verplaatsen. De kosten welke bestaan uit rente en aflossing zullen bij een eventuele verplaatsing ruim 4 keer zo groot zijn. Dit nog afgezien van de strengere regelgeving inzake slachten waar het bedrijf in de toekomst sowieso rekening mee zal moeten houden. De kostenstijging hierdoor zal volgens de publicatie SVN (Stichting Verskwaliteit Nederland) voor kleinere slachterijen hierdoor tussen de 20-40% bedragen.

Bij gelijk blijvende inkomsten zullen de extra kosten zwaar drukken op het bedrijfsresultaat. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat verplaatsing bedrijfseconomisch geen reeele optie is.

3.2.2.1.2 De uitbreiding is regionaal afgestemd

Het RAP heeft positief geadviseerd ten aanzien van deze solitaire ontwikkeling in het buitengebied. De beoogde ruimtelijke-economische ontwikkeling past in dit geval qua functie en aard in het buitengebied. Daarnaast is met deze casus sprake van een relatief beperkte toevoeging aan het areaal van bedrijventerreinen in de regio. Uit de toelichting blijkt verder dat ten behoeve van de ruimtelijke inpassing een kwalitatieve meerwaarde in het buitengebied gerealiseerd wordt met de beschreven ontwikkeling.

3.2.2.1.3 De uitbreiding wordt landschappelijk goed ingepast

In casu is sprake van een kleinschalige ruimtelijke ontwikkeling, waarvan het ruimtelijk effect van de ontwikkeling beperkt blijft tot het eigen erf en slechts een beperkt visueel-ruimtelijk effect heeft op de directe omgeving (het betreft toename van bebouwing binnen de reeds bestaande bestemmingsvlakken en uitbreiding van bestemmingsvlak met uitsluitend verharding).

De omgeving heeft geen of weinig landschappelijke waarde. In de structuurvisie omschrijft de gemeente Maasdriel de op de gronden neergelegde aanduiding voor dorpsuitbreiding ook als: "Het betreffen locaties grenzend aan bestaande bebouwing waar geen of beperkt duurzame waarden uit de onderste lagen voorkomen."

De hinder op de omgeving neemt niet toe. Sterker nog, er is een afname van de geluid- en geurbelasting te verwachten door het overkappen van de wachtplaats, los- en wasplaats.

Door de situering van de uitbreiding aan de achterzijde van bestaande bebouwing, in relatie tot omliggende bebouwing en beplanting, zal de uitbreiding vanuit het landschap gezien dus geen dominante plaats innemen.

De uitbreiding doet geen enkele afbreuk aan de omgeving. Sterker nog, vanaf de weg in de omgeving is de uitbreiding niet of nauwelijks waarneembaar, en dan enkel voor passanten of één of enkele bewoner van de nieuwe wijk, maar dan slechts op grote afstand. De uitbreiding tast geen (waardevol) doorzicht aan, door de bestaande bebouwing was er al geen doorzicht aanwezig.


Vanaf de direct aanliggende (bouw)percelen is de beperkte uitbreiding (ten behoeve van de separate wasplaats) slechts enigszins waarneembaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1160-VG01_0012.jpg"

3.2.2.1.4 De uitbreiding wordt wordt mogelijk gemaakt met een maatbestemming.

Voor de uitbreiding met gebouwen is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. In de regels zijn specifieke bouwregels opgenomen, specifiek voor het plan. Verdere uitbreiding wordt met dit plan niet mogelijk gemaakt. Daarmee is sprake van een maatbestemming.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie en Plan-MER Maasdriel

De Structuurvisie Plus, die is vastgesteld op 8 april 2004, geeft de gemeentelijke kaders voor het beheer en de ontwikkeling van stedelijk en landelijk gebied in de periode 2004-2014. Op 20 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel vastgesteld. Deze structuurvisie is de actualisering van de Structuurvisie Plus Maasdriel 2004-2014 en is daarnaast de ruimtelijke vertaling van de 'Visie Maasdriel 2020+.


Deze structuurvisie vertaalt de beleidsmatige visie en uitgangspunten door in een helder en leesbaar ruimtelijk beeld (het zogenaamde "ruimtelijke casco"), met bijbehorend uitvoeringsprogramma. In de Structuurvisie zijn wat betreft de ontwikkelingsmogelijkheden per dorpskern alleen algemene handvatten gegeven. Voor wat betreft de mogelijkheden nieuwe woningen te realiseren zijn de analyse en visie per dorpskern uit de Structuurvisie Plus uit 2004 en de zoekgebieden voor toekomstige woningbouw (de zogenoemde "rode contour") als uitgangspunt gehanteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1160-VG01_0013.jpg"

Bedrijvigheid blijft een belangrijke functie binnen Maasdriel. Het ondernemerschap en de ontwikkeling en groei van het bedrijfsleven wordt ook richting 2020 sterk gestimuleerd. Dit gebeurt door ruimte te bieden aan ondernemers op goed ingerichte bedrijventerreinen nabij de A2. De wat grotere bedrijven en bedrijven die vanwege hun activiteiten (milieuoverlast en verkeerbewegingen) minder passend zijn in de woonomgeving worden naar deze bedrijventerreinen verplaatst. Hierdoor raken de woonkernen vrijwel vrij van handel en industrie.


De nieuw te ontwikkelen werklandschappen in de gemeente omvatten:

  • aparte bedrijventerreinen voor bedrijven die moeilijk kunnen worden gecombineerd met woonfuncties;
  • kleinere bedrijventerreinen in en aan de woonkernen waarin wonen en werken kan worden gecombineerd;
  • nieuwe werklandschappen in het buitengebied, waarbij mede gebruik wordt gemaakt van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen en waarin zich dienstverlening, kleinschalige bedrijvigheid en bedrijven in de recreatief toeristische sfeer en in het zorgen welzijnssegment kunnen vestigen.


De gemeente zet in op:

  • het faciliteren van de groei van reeds in Maasdriel gevestigde bedrijven;
  • het aanmoedigen van starters om nieuwe bedrijven te vestigen;
  • het in beperkte schaal van buiten aantrekken van kleinschalige bedrijvigheid op het terrein van hoogwaardige dienstverlening.


(Relatief) grote bedrijven en/of bedrijven met een negatieve invloed op de omgeving worden verplaatst naar (nieuwe) bedrijventerreinen nabij de A2. Aanvullend wil de gemeente Maasdriel op kleine schaal kleinschalige bedrijvigheid op het terrein van hoogwaardige dienstverlening van buiten aantrekken, ondermeer in de vorm van zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers); veelal jonge ondernemers met een gezin en een klein bedrijfje aan huis.


Het plangebied is aangeduid als 'afweegbaar gebied voor dorpsuitbreiding'. De gebieden die zijn aangeduid als 'afweegbaar gebied voor dorpsuitbreiding' kunnen worden getransformeerd van onbebouwd gebied naar bebouwd gebied, in de vorm van wonen en daarbij horende voorzieningen. Het betreffen locaties grenzend aan bestaande bebouwing waar geen of beperkt duurzame waarden uit de onderste lagen voorkomen. Er dient daarbij rekening gehouden te worden met karakteristieke doorkijken naar het landschap, de aanwezigheid van monumenten en de structuur van het rivierenlandschap.

Bedrijvigheid is mogelijk in de kernen en linten. Het gaat dan om kleinschalige (onder andere aan huis verbonden) bedrijvigheid of recreatief gebruik (zoals bed & breakfasts). Het is gewenst hinderlijke bedrijven, zoals glastuinbouw- en paddenstoelenteeltbedrijven, ten behoeve van de leefbaarheid zoveel mogelijk uit te plaatsen uit de kernen en de linten.


Het plangebied is gelegen nabij de gronden die zijn aangeduid als 'groene geledingszone' tussen de kernen Kerkdriel en Velddriel.
De groene geledingszones hebben als ondergeschikte functie het fungeren als landschappelijke of ecologische verbinding tussen de agrarische gebieden of natuurgebieden, waar mogelijk gecombineerd met recreatief medegebruik. Uitgangspunt bij realisatie is een breedte van circa 200 meter. Het doel van de zone tussen Velddriel en Kerkdriel is dat de kernen als losse kernen herkenbaar blijven. De zone moet echter geen barrière vormen, maar juist een verbinding tussen de kernen. De zone moet ook een betekenis hebben voor de bewoners. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een sportpark of een parkachtig gebied, dat fungeert als uitloopgebied.

3.3.1.1 Doorwerking planvoornemen

Het uitbreiden van het bedrijf binnen het bestaande bestemmingsvlak doet recht aan inbreiding boven uitbreiding. Er is geen sprake van aantasting van een doorkijk naar het landschap. Door de uitbreiding zal de hinder voor nabijgelegen woningen naar verwachting afnemen.


De planlocatie is niet gelegen in het gebied dat aangemerkt is als groene geledingszone. De bebouwing aan de Wiekerseweg ligt hier namelijk nog tussen. De ontwikkeling heeft slechts een beperkte, lokale landschappelijke impact en raakt niet het niveau van de groene geledingszone.
Het initiatief past daarmee binnen het gemeentelijk beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie.

3.3.2 Buitengebied herziening 2016

Artikel 5.3.1 van het bestemmingsplan maakt éénmalige uitbreiding van een niet-agrarisch bedrijf met een bestaande oppervlakte groter dan 500 m2 mogelijk, met niet meer bedragen dan 30% van de eerste 500 m2 en 10% van het resterende bebouwde oppervlak tot een maximale uitbreiding van 500 m2. De uitbreiding is uitsluitend toegestaan indien

  • 1. de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering van de uitbreiding voldoende is aangetoond;
  • 2. omliggende functies niet in onevenredige mate worden aangetast dan wel worden belemmerd;
  • 3. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.


Verdere uitbreiding is maatwerk, en planologisch uitsluitend mogelijk door middel van een bestemmingsplanherziening.
Bij de voorbereidingen voor de totstandkomng van voorliggend bestemmingsplan werd de uitbreiding getoetst aan het toen geldende Beleidskader voor vrijkomende bedrijfsbebouwing. Hierin was als volgt bepaald:


Niet-agrarische bedrijven in het buitengebied die verder willen uitbreiden, moeten verplaatsen naar een bedrijventerrein. Uitbreiding op de bestaande locatie is alleen mogelijk wanneer het bedrijf kan aantonen dat:

  • uitbreiding van het bedrijf noodzakelijk is voor (het continueren) van de bedrijfsvoering;
  • verplaatsing van het bedrijf naar een bedrijventerrein of naar vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing geen reële optie is;
  • uitbreiding leidt tot een vergroting van de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteiten van het buitengebied (door het nemen van vereveningsmaatregelen);
  • na expliciete goedkeuring door de provincie.

3.3.2.1 Doorwerking planvoornemen

De uitbreiding gaat de gegeven maxima te boven. Gemotiveerd dient te worden dat voldaan wordt aan de voorwaarden:

  • uitbreiding van het bedrijf noodzakelijk is voor (het continueren) van de bedrijfsvoering;
  • verplaatsing van het bedrijf naar een bedrijventerrein of naar vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing geen reële optie is;
  • uitbreiding leidt tot een vergroting van de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteiten van het buitengebied (door het nemen van vereveningsmaatregelen);
  • na expliciete goedkeuring door de provincie. (n.v.t. goedkeuring GS vervallen).

De impact van de uitbreiding beperkt zich tot op perceelsniveau; de overkapping heeft géén ruimtelijke impact en alleen de uitbreiding van de wasplaats is vanaf de Luttel Inghweg en vanuit de tuin van Veersteeg 15 zichtbaar.
Aanvullend wordt een sloopbijdrage van bijna 1000 m2 kapitaalintensieve bebouwing geleverd.


In navolgende paragraaf 3.3.2.1.1 t/m 3.3.2.1.3 wordt hiertoe uitgebreid verantwoording gegeven.

3.3.2.1.1 Uitbreiding van het bedrijf noodzakelijk is voor (het continueren) van de bedrijfsvoering

Wasplaats gescheiden van losruimte

Vervoer van dieren, levende producten of dierlijke (bij)producten kan risico's met zich meebrengen voor de diergezondheid en voor de voedselveiligheid. Daarom heeft een bedrijf zich te houden aan de regels voor reinigen en ontsmetten (R&O) van transportmiddelen.

De NVWA heeft werkwijzers opgesteld waarin precies staat waar het reinigen en ontsmetten aan moet voldoen:

De instructie "R&O-plaatsen - erkenningverlening en -onderhoud" versie 02 ingangsdatum 8-5-2014 beschrijft de werkwijze van de NVWA bij het verlenen van de erkenning aan een reinigings- en ontsmettingsplaats (R&O-plaats), en de wijze waarop de NVWA toezicht houdt op eenvoudige en erkende reinigings- en ontsmettingsplaatsen voor vervoermiddelen voor evenhoevigen en hoe zij de R&O-vergunning controleert (erkenning onderhoud).


Slachthuizen en verzamelcentra voor evenhoevigen moeten beschikken over een erkende R&O-plaats1 , en slachtplaatsen met geringe capaciteit dient tenminste te beschikken over een eenvoudige R&O-plaats. In casu is geen sprake van een slachtplaatsen met geringe capaciteit.


Door de herziening van de Regeling preventie zijn de eisen voor dergelijke R&O-plaatsen gewijzigd. De zeer gedetailleerde inrichtings- en exploitatievoorschriften zijn vervangen door een doelvoorschrift. Het doel van het reinigen en ontsmetten is dat vervoermiddelen waarin evenhoevigen worden vervoerd schoon (gereinigd en ontsmet) op de openbare weg rijden ter voorkoming of reductie van de insleep en de verspreiding van besmettelijke dierziekten.


Ter ondersteuning van het bedrijfsleven heeft de NVWA een "Handboek erkende reinigings- en ontsmettingsplaats" versie 2.0 d.d. 8 mei 2014 opgesteld. Dit handboek geeft invulling aan de gestelde open normen en de protocollaire eisen. Een R&O-plaats die voldoet aan de eisen gesteld in het handboek, wordt door de NVWA erkend dan wel behoudt haar verleende erkenning.

Om erkend te worden als een reinigings- en ontsmettingsplaats moet de plaats zodanig zijn ingericht en geëxploiteerd dat een deugdelijke en efficiënte reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen kan plaatsvinden ongeacht het type vervoermiddelen en onder alle klimatologische omstandigheden.


De reiniging en ontsmetting worden zodanig uitgevoerd dat de insleep en de verspreiding van besmettelijke dierziekten wordt voorkomen (oftewel de bioveiligheid kan niet in gevaar komen). Binnen de bestaande productieruimte kan dit niet worden gerealiseerd. De ruimte die in eerste instantie als (gescheiden) los- en wasplaats bestemd was, bleek, nadat de bouw gereed was, niet gebruikt te kunnen worden omdat de ruimte alleen bereikbaar was over het agrarisch perceel.

Overdekken wachtplaats

Voor het welzijn van landbouwhuisdieren, proefdieren, gezelschapsdieren en in het wild levende dieren gelden Europese en Nederlandse regels waar houders van deze dieren zich aan moeten houden. De regels staan in de Wet dieren en het Besluit houders van dieren.


De instructie "Toezicht op welzijn van hoefdieren en gekweekt wild op slachthuizen" d.d. 18 augustus 2014 (WLZVL-017) Versie 4 beschrijft aan welke wettelijke eisen inzake het dierenwelzijn moet worden voldaan bij het aanvoeren, afladen, verplaatsen, onderbrengen, fixeren, bedwelmen en doden van hoefdieren en gekweekt wild op een slachthuis en de wijze waarop de NVWA toezicht houdt op de naleving van deze eisen.


De wettelijke basis voor de benodigde aanpassingen als bedoeld met voorliggende verzoek kan worden gevonden in 'Richtlijn 93/119/EG inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden, bijlage A en C (deels)':

HOOFDSTUK II Vereisten inzake slachthuizen
Artikel 4
De bouw, de inrichting en de voorzieningen van slachthuizen en het gebruik daarvan moeten zo zijn dat de dieren elke vermijdbare opwinding of pijn of elk vermijdbaar lijden wordt bespaard.
Artikel 5
1. Eenhoevigen, herkauwers, varkens, konijnen en pluimvee, die in een slachthuis worden binnengebracht om er te worden geslacht, moeten
a) worden verplaatst en zo nodig ondergebracht overeenkomstig het bepaalde in bijlage A;
(….)
BIJLAGE A
VOORSCHRIFTEN VOOR HET VERPLAATSEN EN ONDERBRENGEN VAN DIEREN IN SLACHTHUIZEN
I. Algemene voorschriften
1. Elk slachthuis dat na 30 juni 1994 in bedrijf wordt genomen, moet beschikken over passende voorzieningen en installaties voor het uitladen van de dieren uit de vervoermiddelen. Alle bestaande slachthuizen moeten vóór 1 januari 1996 aan deze bepaling voldoen.
2. (…)
3. (…).
4. De dieren moeten worden beschermd tegen slecht weer. Als de dieren zijn blootgesteld aan hoge temperaturen bij vochtig weer, moet op adequate wijze voor afkoeling worden gezorgd.
II. Voorschriften voor niet in containers aangevoerde dieren
1. (…)
2. (…)
3. (…)
4. (…)
5. De dieren mogen alleen naar de slachtplaats worden gebracht, wanneer zij onmiddellijk na hun aankomst worden geslacht. Als de dieren niet onmiddellijk na hun aankomst worden geslacht, moeten zij worden ondergebracht.
6. Onverminderd de afwijkingen toegestaan uit hoofde van de artikelen 4 en 13 van Richtlijn 64/433/EEG moeten de slachthuizen voor het naar behoren onderbrengen van de dieren beschikken over voldoende hokken die bescherming bieden tegen slechte weersomstandigheden.  



Bestaande bebouwing

Gemotiveerd dient te worden waarom bestaande, vergunde bedrijfsbebouwing niet kan worden gebruikt voor de benodigde uitbreiding. Oftewel, welke ruimtelijke argumenten ten grondslag liggen aan de aanvraag. Navolgend wordt dit, vanuit bedrijfsmatig perspectief, toegelicht.

Het slachtproces is een aaneenschakeling van handelingen die vanwege dierenwelzijn en hygiëne voorschriften in aparte / gescheiden ruimte moet plaats vinden.

De ruimtes staan hieronder vernoemd in volgorde van handelingen t.b.v. het slacht proces:

  • Losplaats / wachtruimte dieren
  • Wasplaats veewagens ( mag vanwege bio veiligheid niet gecombineerd met losplaats)
  • Slacht plaats (ingericht t.b.v. het productie proces van het doden tot schoon karkas)
  • Koelcel bestemd voor slacht warme karkassen
  • Koelcel voor koud vlees
  • Productie ruimte vleesbewerking
  • Expeditie ruimte
  • Verkoopruimte


Het inpassen van de uitbreiding in de bestaande ruimte is niet mogelijk aangezien iedere handeling van het slachtproces in de daarvoor bestemde ruimte dient te geschieden. Het is niet toegestaan (voorschriften van het NVWA) om de zo gehete vuile en schone werkzaamheden te combineren.
De uitbreiding heeft alleen betrekking op het scheiden van de los - en wasplaats aangezien deze niet gecombineerd gebruikt mag worden.

Het overkappen van de bestaande wachtruimte van de dieren is een maatregel t.b.v. het dierenwelzijn. Hier vindt geen verandering van gebruik en activiteiten plaats.


De reden waarom hier in 2009 geen rekening mee is gehouden, is als volgt:

De eerste vergunningaanvraag is van 2004. De vergunning is verkregen in 2009 en er is toen direct begonnen met het bouwen van de nieuwe slachterij.
De ruimte die in eerste instantie als wasplaats bestemd was, bleek, nadat de bouw gereed was, niet gebruikt te kunnen worden omdat de ruimte alleen bereikbaar was over het agrarisch perceel. In deze opzet was overigens de los- en wasplaats gescheiden.
Inmiddels is deze ruimte sinds 2,5 jaar in gebruik als extra opslag / koelruimte nadat het NVWA herhaaldelijk constateerde dat de karkassen te dicht tegen elkaar hingen.

De wachtruimte van de dieren is altijd zonder overkapping gepland, maar de wetgeving m.b.t. het dierenwelzijn is veranderd en dienen dieren beschermd te worden tegen alle weersomstandigheden. De Wet Dieren is in 2009 in het keuringsbesluit opgenomen en er wordt vanaf 2013 / 2014 door het NVWA op gecontroleerd.

3.3.2.1.2 Verplaatsing van het bedrijf naar een bedrijventerrein of naar vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing geen reële optie is.

Het is economisch niet verantwoord om de onderneming te verplaatsen. De kosten welke bestaan uit rente en aflossing zullen bij een eventuele verplaatsing ruim 4 keer zo groot zijn. Dit nog afgezien van de strengere regelgeving inzake slachten waar het bedrijf in de toekomst sowieso rekening mee zal moeten houden. De kostenstijging hierdoor zal volgens de publicatie SVN (Stichting Verskwaliteit Nederland) voor kleinere slachterijen hierdoor tussen de 20-40% bedragen.

Bij gelijk blijvende inkomsten zullen de extra kosten zwaar drukken op het bedrijfsresultaat. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat verplaatsing bedrijfseconomisch geen reeele optie is.

3.3.2.1.3 Uitbreiding leidt tot een vergroting van de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteiten van het buitengebied (door het nemen van vereveningsmaatregelen).

In casu is sprake van een kleinschalige ruimtelijke ontwikkeling, waarvan het ruimtelijk effect van de ontwikkeling beperkt blijft tot het eigen erf en slechts een beperkt visueel-ruimtelijk effect heeft op de directe omgeving (het betreft toename van bebouwing binnen de reeds bestaande bestemmingsvlakken en uitbreiding van bestemmingsvlak met uitsluitend verharding).

De omgeving heeft geen of weinig landschappelijke waarde. In de structuurvisie omschrijft de gemeente Maasdriel de op de gronden neergelegde aanduiding voor dorpsuitbreiding ook als: "Het betreffen locaties grenzend aan bestaande bebouwing waar geen of beperkt duurzame waarden uit de onderste lagen voorkomen."

De hinder op de omgeving neemt niet toe.

Door de situering van de uitbreiding aan de achterzijde van bestaande bebouwing, in relatie tot omliggende bebouwing en beplanting, zal de uitbreiding vanuit het landschap gezien dus geen dominante plaats innemen.

De uitbreiding doet geen enkele afbreuk aan de omgeving. Sterker nog, vanaf de weg in de omgeving is de uitbreiding niet of nauwelijks waarneembaar, en dan enkel voor passanten of één of enkele bewoner van de nieuwe wijk, maar dan slechts op grote afstand. De uitbreiding tast geen (waardevol) doorzicht aan, door de bestaande bebouwing was er al geen doorzicht aanwezig.


Vanaf de direct aanliggende (bouw)percelen is de beperkte uitbreiding (ten behoeve van de separate wasplaats) slechts enigszins waarneembaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1160-VG01_0012.jpg"
Hoewel de ruimtelijke impact van de voorgenomen uitbreiding beperkt is, vraagt de uitbreiding van de functie om een evenredige verevening. Die is gevonden aan de Wertsteeg 29 waar een sloopbijdrage van 987 m2 kapitaalintensieve bebouwing wordt geleverd. Volledige sloop van bedrijfsgebouwen zal worden gerealiseerd op de slooplocatie.


De uitbreiding van de slachterij weegt op tegen het belang dat gediend is met sloop van de vrijgekomen agrarische bebouwing. De slooplocatie is in gebruik geweest voor paddenstoelenteelt en omvat bijna 1000 m2 kapitaalintensieve bebouwing. Deze bedrijfsbebouwing staat op gronden die in de structuurvisie van de gemeente Maasdriel zijn aangegeven als groene geledingszone.

De (omgeving van de) locatie is voorts aangemerkt als extensiveringslocatie. Voor de extensiveringsgebieden is het beleid van vitaal platteland van toepassing. Hier wordt ruimte geboden voor grondgebonden landbouw en nieuwe economische dragers.

Door het slopen van de bedrijfsbebouwing in een groene geledingszone en het elders terugbouwen van de gesloopte vierkante meters wordt een bijdrage geleverd aan de landschappelijke kwaliteit. Door de sloop zullen doorzichten worden verbeterd, wat bijdraagt aan de doelstellingen voor de 'groene geledingszone' (zie figuur 3.3)

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1160-VG01_0015.jpg"

Het inpassingsplan bevat voor extensiveringsgebieden een wijzigingsbevoegdheid om voormalige bedrijfswoningen om te zetten naar Wonen (ten behoeve van burgerbewoning), voor zover is aangetoond dat de belangen van de omliggende agrarische bedrijvigheid niet worden geschaad.

Een wijzigingsplan voor de locatie Wertsteeg 29 wordt gelijktijdig met voorliggend bestemmingsplan in procedure gebracht.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Geurhinder
4.1.1.1 Wettelijk kader

Het aspect geurhinder is voor veehouderijen wettelijk geregeld in de Wvg. Voor andere geurveroorzakende bedrijven en industrieën geldt geen met de Wet geurhinder en veehouderij vergelijkbaar wettelijk kader. Aan het beperken van geurhinder vanwege bedrijven en industrie, niet zijnde veehouderijen, wordt op gemeentelijk en provinciaal niveau beleidsmatig invulling gegeven. Om gemeenten en provincies daarbij te ondersteunen is op 28 juni 2012 in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu verschenen de ‘Handleiding geur: bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau van industrie en bedrijven (niet veehouderijen)’. In hoofdstuk 5 van deze handleiding is een stappenplan opgenomen dat kan worden gebruikt bij ruimtelijke besluitvorming, waarbij het aspect geurhinder in de totale belangenafweging moet worden meegenomen.

Als instrumentarium voor het bepalen van het acceptabel hinderniveau is in hoofdstuk 3 van de Handleiding geur de hindersystematiek geur opgenomen. De locatie is gelegen in een gemengd gebied. In de directe omgeving bevindt zich bedrijvigheid afgewisseld met woonbestemming.

Stap 1 bestaat uit het toetsen aan de richtafstand voor het aspect geur. Indien de richtafstand wordt gerespecteerd kan verdere toetsing voor het aspect geur in beginsel achterwegen blijven.

Stap 2: Indien de richtafstand wordt overschreden is inpassing mogelijk bij een geurbelasting van maximaal 0,55 ouE/m3 als 98-percentiel bij een hedonische waarde van H=-1. Deze hedonische waarde is ontleend aan de richtinggevende waarde van de Bijzondere Regeling zoals bepaald in het hierop gebaseerde PRA onderzoek pvf493a3. Bij een geurconcentratie van 0,55 ouE/m3 als 98-percentiel is de kans op hinder gering.

Stap 3: Indien stap 2 niet toereikend is, kan gemotiveerd een geurbelasting aanvaardbaar worden geacht bij een geurbelasting van maximaal 1,5 ouE/m3 als 98-percentiel bij een hedonische waarde van H=-2. Wanneer de geurconcentratie ligt tussen 1,1 en 3 ge/m3 als 98 percentiel dient het bevoegd bestuursorgaan af te wegen of maatregelen ter verdere reductie nodig zijn. Beneden een berekende geurconcentratie van 1,1 ge/m3 als 98 percentiel zijn maatregelen niet noodzakelijk.
Stap 4: Bij een hogere geurbelasting dan aangegeven in stap 3 zal buitenplanse inpassing doorgaans niet mogelijk zijn. Indien het bevoegd gezag niettemin tot inpassing wil overgaan dient het dit grondig te onderzoeken, onderbouwen en motiveren waarbij tevens de cumulatie met de reeds aanwezige geurbelasting moet worden betrokken.

4.1.1.2 Onderzoek

Slachterij Hooijmans heeft opdracht gegeven tot het laten onderzoeken van de geuremissie van het bedrijf in verband met uitvoering van het plan. In Bijlage 1 is de rapportage opgenomen van het onderzoek dat is uitgevoerd in mei 2018.

Doel van het onderzoek is inzicht te geven in de mogelijke geurimmissie vanwege de inrichting naar de bestaande woningen in de omgeving.

Uit de rekenresultaten blijkt dat de geurimmissie ter plaatse van de woning gelegen aan de Veersteeg 13 ten hoogste 0,74 ouE/m3 als 98-percentiel bedraagt. Het voorgestelde strengste toetsingskader van 0,55 ouE/m3 als 98-percentiel wordt niet gerespecteerd. Er wordt echter wel ruimschoots voldaan aan het toetsingskader van 1,5 ouE/m3 als 98-percentiel. Ter plaatse van alle overige woningen wordt wel voldaan aan het voorgestelde strengste toetsingskader van 0,55 ouE/m3 als 98-percentiel. Gelet op de beperkte overschrijding van de norm 0,55 ouE/m3 op de woning Veersteeg 13 kan de geurbelasting als aanvaardbaar worden beschouwd.

4.1.1.3 Conclusie

Er is sprake van een uitbreiding van een slachterij met gebouwen. Bij het veranderen van activiteiten moet de vergunning worden gewijzigd. Slachterij Hooijmans zal moeten voldoen aan de milieuvoorschriften, zodat de geurhinder die het bedrijf veroorzaakt bij geurgevoelige objecten in de omgeving een acceptabel niveau heeft.

Er kan op basis van het uitgevoerde onderzoek worden gesteld dat ten aanzien van de uitbreiding van de slachterij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd is. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de omliggende woningen.

4.1.2 Geluid (Wet geluidhinder)
4.1.2.1 Wettelijk kader

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.

De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.

Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder in werking getreden. Hierin is de bevoegdheid voor het verlenen van een hogere waarde neergelegd bij Burgemeester en Wethouders. Dat betekent dat het 'hogere-waardebesluit' niet langer ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten hoeft te worden voorgelegd. Voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai stapt de wetgever nu over op de Europese dosismaat Lden (staat voor day- evening- night). In de wet wordt Lden aangegeven in decibel (dB).

Voor geluidgevoelige functies zoals woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorwegverkeer. Bij de bouw van de woning dient de gevelisolatie van de betrokken woning zodanig te worden ontworpen, dat voor de binnenwaarde kan worden voldaan aan de eisen uit het bouwbesluit. Hierin staat geregeld dat de binnenwaarde maximaal 33 dB mag bedragen. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarden wordt voldaan kan door bevoegd gezag (Burgemeester en wethouders) een hogere grenswaarde worden vastgesteld, voor woningen in het buiten stedelijk gebied (buiten bebouwde kom) geld een maximum te verlenen ontheffingwaarde Lden van 53 dB(A) (wgh art. 83, lid 1).

4.1.2.2 Onderzoek

Onderhavige ontwikkeling betreft slechts de uitbreiding van de bedrijfsgebouwen binnen het huidige bestemmingsvlak.
Met het plan worden geen geluidgevoelige objecten toegevoegd. De bedrijfswoning wordt herbouwd op grotere afstand van de Luttel Inghweg dan nu het geval is. Er wordt geen geluidgevoelig object gerealiseerd of verplaatst in de richting van een weg.

De losplaats en wasplaats zijn immers niet geluidgevoelig.

Naast de reeds bestaande activiteiten (aanvoer van dieren, afvoer van vlees, afvoer van afval (vast en vloeibaar), het komen en gaan van bezoekers, het in bedrijf zijn van de technische ruimte, koeling en ventilatie, en de activiteiten mbt het offerfeest) zijn geen nieuwe activiteiten voorzien met dit bestemmingsplan.

In de Wet geluidhinder is industrielawaai een aspect, voor zover dit betrekking heeft op "gezoneerde industrieterreinen". Daarvan is in voorliggend geval geen sprake. Het aspect geluid in het kader van het aspect bedrijven en milieuzonering komt aan bod in de paragraaf 4.1.5 Bedrijven en milieuzonering.

4.1.2.3 Conclusie

De onderhavige ontwikkeling betreft slechts uitbreiding van niet geluidgevoelige bedrijfsgebouwen binnen het huidige bouwvlak. Het aspect geluid vormt daarom geen belemmering.

4.1.3 Bodem
4.1.3.1 Wettelijk kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek en eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:

  • er is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan;
  • er een melding is gedaan van een voornemen tot saneren.

Wet bodembescherming

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

4.1.3.2 Onderzoek

In de vigerende bouwvergunning voor de nog te slopen en te herbouwen bedrijfswoning is in 2014 een voorwaarde opgenomen wat betreft het overleggen van een bodemonderzoeksrapport. Na sloop van de woning dient namelijk een bodemonderzoeksrapport te worden overlegd van een bodemonderzoek onder de huidige woning.
Door Aeres Milieu is in oktober 2016 een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 3) om aan te tonen of er op het plangebied in het verleden bodembedreigende activiteiten zijn uitgevoerd. Het historisch bodemonderzoek is uitgevoerd conform de richtlijnen van de NEN 5725 en aangevuld met de richtlijnen van NEN 5707, om mogelijke asbestverontreiniging te constateren. Op basis van de informatie, verkregen van de gemeente Maasdriel, het bodemloket, kadaster, topotijdreis, en een locatiebezoek, kan geconcludeerd worden dat de onderzoekslocatie als 'onverdacht' kan worden beschouwd. De aanwezigheid van asbestverdacht materiaal in de bodem wordt tevens niet verwacht. Op basis van eerder uitgevoerd bodemonderzoek in 2005 (zie paragraaf 2.4 van Bijlage 3) dient bij grondverzet wel rekening te worden gehouden met het aantreffen van licht verhoogde gehalten aan zink, PAK en minerale olie in de bovengrond. De vrijkomende grond dient dan aanvullend te worden gekeurd conform Besluit bodemkwaliteit. De aanwezigheid van asbestverdacht materiaal in de bodem wordt niet verwacht.

4.1.3.3 Conclusie

De aanwezigheid van verontreiniging in de bodem onder de toekomstige bedrijfswoning dient na sloop van de huidige bedrijfswoning alsnog te worden onderzocht. De aanwezigheid van verontreiniging in de bodem wordt ter plaatse van de bedrijfsruimtes niet verwacht. Het aspect bodem vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen legalisatie van de wachtruimte, was- en losplaatsen als ook de realisatie van de overkapping van de wachtruimte.

4.1.4 Externe veiligheid
4.1.4.1 Wettelijk kader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De regelgeving wordt binnen afzienbare termijn gewijzigd. Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste (toekomstige) besluiten en regelingen.

  • Het Besluit Externe veiligheid inrichtingen (Bevi): In het Bevi wordt gewerkt met normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor inrichtingen (bedrijven).
  • Voor het transport van gevaarlijke stoffen gelden de normen voor het PR en de oriënterende waarde voor het GR zoals hiervoor aangegeven. Het belangrijkste beleidsdocument is daarbij de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (NRVGS) uit 1996.
  • De uitgangspunten van de NRVGS zullen op hoofdlijnen worden overgenomen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) op grond van de Wet milieubeheer (Wm). Het gaat om het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev).
  • Als voorbode hiervan is op 4 augustus 2004 de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRVGS) in de Staatscourant gepubliceerd. Het Btev zal de NRVGS en de CRVGS gaan vervangen.
  • De CRVGS vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf een tracé voor het transport van gevaarlijke stoffen in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

4.1.4.2 Onderzoek

Uit de provinciale risicokaart, eindrapporten over het basisnet en actuele informatie over relevante risicobronnen binnen de gemeente blijkt dat het plangebied niet ligt binnen:

  • het invloedsgebied van een Bevi-inrichting;
  • de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen;
  • het invloedsgebied van een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water.


In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1160-VG01_0016.jpg"
Volgens de risicokaart is in de directe omgeving van het plangebied een opslagplaats gelegen waar 10.000 kilo of meer verpakte gevaarlijke stoffen in emballage worden opgeslagen of 2500 kilo of meer verpakte bestrijdingsmiddelen in emballage worden opgeslagen. De opslagplaats bevindt zich op circa 150 m vanaf het plangebied. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen gelegen.


De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling betreft de uitbreiding van de slachterij binnen het bestemmingsvlak. Slachterij Hooijmans is geen bedrijf waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er zijn voor wat betreft externe veiligheid geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.1.4.3 Conclusie

Er zijn voor wat betreft externe veiligheid geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.1.5 Bedrijven en milieuzonering
4.1.5.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering

In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.

4.1.5.2 Onderzoek

Omgevingstype

In de VNG-uitgave wordt aangegeven dat een gemengd gebied een gebied is met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

Er zijn argumenten om de omgeving aan te merken als gemengd gebied.
Ten zuidoosten van de huidige planlocatie is een nieuwe woonwijk in ontwikkeling en al grotendeels gerealiseerd. Ten noorden van de planlocatie wordt aan de Grote Inghweg een intensiveringsgebied voor glastuinbouw voorzien. De Provincialeweg N831 is op minder dan 300 meter gelegen. Vervolgens kan nog worden gemeld dat de woningen aan de Veersteeg te beschouwen zijn als lintbebouwing.

Voor de ontwikkeling van de zuidoostelijk gelegen woonwijk is met het akoestisch onderzoek Kinderdagverblijf / Buiten Schoolse Opvang uitgegaan van gemengd gebied met een toetsing aan de normen uit het Activiteitenbesluit. Dit onderzoek is gekoppeld aan het bestemmingsplan “Kerkdriel Noord herziening 2015, Kersenbuurt”. Gesteld kan worden dat alhier sprake is van een gemengd gebied.

Omdat op de maatgevende locaties het achtergrondgeluidniveau laag is, is de geluidsituatie desondanks getoetst aan de waarden die behoren bij een rustige woonwijk/rustig buitengebied, ter bescherming van de omwonenden.

Op een afstand van circa 12 meter van de slachterij staat de dichtstbijzijnde woning aan de noordzijde (Veersteeg 13). Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor de bedrijfsactiviteiten van Slachterij Hooijmans een minimale richtafstand van 100 meter. De milieucategorie is 3.2 op basis van de SBI-code 151.

De maatgevende aspecten zijn geur en geluid. Voor gevaar geldt een indicatieve richtafstand van 50 meter in een rustige woonwijk.

Van de hiervoor genoemde indicatieve richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

Bestaande situatie
Aan deze richtafstanden kan met 12 meter tot Veersteeg 13 reeds in de huidige situatie niet worden voldaan. Onderhavige verzoek betreft naast uitbreiding van gebouwen (binnen het huidige bestemmingsvlak) en het uitbreiden van het bestemmingsvlak met verharding (zonder bebouwing). Verwacht mag worden dat het plan tot het afdekken van wachtruimte een gunstige invloed heeft op zowel de geluiduitstraling als geur, ten opzichte van de bestaande situatie.

Gevaar

Voor het aspect gevaar (vanuit Bedrijven en milieuzonering) wordt aangegeven dat bij slachterijen sprake is van een richtafstand voor gevaar. In de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering is aan deze richtafstand voor gevaar echter een 'R' gekoppeld. Dat wil zeggen dat mogelijk sprake is van een Bevi-inrichting. Onderhavige slachterij is echter niet opgenomen op de risicokaart als zijnde een Bevi-inrichting. De in de VNG-brochure opgenomen richtafstand bij gevaar is dan ook niet van toepassing op deze inrichting. De eventuele te respecteren veiligheidsafstanden (bijv PGS15, opslag gevaarlijke stoffen < 10 ton) betreffen interne afstanden. Deze reiken niet tot buiten de inrichtingsgrens.

Nu de slachterij geen Bevi-bedrijf is, is de richtafstand bij het aspect gevaar vanuit Bedrijven en Milieuzonering dus niet relevant.

Geur

In het kader van de bestemmingsplanherziening voor legalisatie van de was- en losplaats is een geuronderzoek uitgevoerd. De conclusies zijn terug te vinden in paragraaf 4.1.1. Er kan op basis van het uitgevoerde onderzoek worden gesteld dat ten aanzien van de uitbreiding van de slachterij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd is. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de omliggende woningen.

Geluid

In opdracht van de heer W. Hooijmans is door G&O Consult een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de inrichting aan de Luttel Inghweg 2 te Kerkdriel (zie Bijlage 2 Akoestisch onderzoek industrielawaai). Omdat op de maatgevende locaties het achtergrondgeluidniveau laag is, is de geluidsituatie getoetst aan de waarden die behoren bij een rustige woonwijk/rustig buitengebied, ter bescherming van de omwonenden.

Op basis van de inventarisatie van de activiteiten, is een geluidsmodel opgezet waarbij het langtijdgemiddelde geluidsniveau, het maximaal geluidsniveau en de indirecte hinder is berekend. Tevens wordt een uitspraak gedaan over het woon- en leefklimaat bij omliggende woningen.

Representatieve bedrijfssituatie

Ten tijde van de representatieve bedrijfssituatie kan worden voldaan aan het langtijdgemiddelde geluidniveau van 45 dB(A) etmaalwaarde. Uitzondering hierop betreffen de woningen Veersteeg 51, 53 en 55 en de Luttel Inghweg 1 en 4 in de avond- en nachtperiode. De overschrijding worden hier met name veroorzaakt door het laden van het vlees (mobiele bron 01 en puntbron 01), het laden van afval (puntbron 06), het lossen van vee (puntbron 03), de geluiduitstraling van de wasruimte (puntbron 19) en het geluid van de technische ruimte (puntbron 15).

Ten tijde van de representatieve bedrijfssituatie vinden er ook enkele overschrijdingen plaats van het maximale geluidsniveau van 65 dB(A) etmaalwaarde plaats. Deze overschrijding worden met name veroorzaakt door de transportbewegingen met een vrachtwagen binnen de inrichting.

De indirecte hinder voldoet ten tijde van de representatieve bedrijfssituatie in de dagperiode aan de streefwaarde van 50 dB(A). In de avond- en nachtperiode kan niet worden voldaan aan de etmaalwaarde van 50 dB(A). De overschrijdingen worden met name veroorzaakt door de transportbewegingen met de vrachtwagens.

Het geluidniveau binnen in de woning van 35 dB(A) etmaalwaarde kan worden overschreden. Een belangrijk aandeel hier in is afkomstig van het overige reguliere wegverkeer, waardoor het redelijkerwijs van de inrichtinghouder niet kan worden verlangd om gevelmaatregelen te treffen. Daar komt bij dat met de berekening is uitgegaan van een worst case aanpak doordat al het verkeer de woningen passeert. In de praktijk zal sprake zijn van een verdeling over de Veersteeg maar ook reeds op de Luttel Inghweg. Ook zal het verkeer aldaar niet meer herkenbaar toe te wijzen zijn aan de inrichting.

De milieukwaliteit ten gevolge van het aspect geluid in die buitenruimte alwaar een langer verblijf van personen aan de orde kan zijn zoals op terrassen kan als “Redelijk” tot “Goed“ worden getypeerd waarmee dit een goede ruimtelijke ordening niet in de weg hoeft te staan.

Ten tijde van de regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie kan worden voldaan aan de te stellen geluidnormen. Uitzondering hierop betreft de woning Veersteeg 55 en Luttel Inghweg 4 alwaar in de dagperiode een overschrijding van het langtijdgemiddelde geluidniveau plaatsvindt. Ter hoogte van de woning Veersteeg 51, 53 en 55 en de Luttel Inghweg 1 en 4 vindt een overschrijding plaats van het maximale geluidniveau in de dagperiode. De overschrijdingen worden met name veroorzaakt door het ledigen van de vetvangput of het laden van het spoelwater of het lossen van diesel met de bijbehorende transportactiviteit (puntbron 09 en 40).
Ten tijde van de incidentele bedrijfssituatie kan ter hoogte van meerdere toetspunten en beoordelingsperiodes niet worden voldaan aan de te stellen geluidnormen voor het langtijdgemiddelde geluidniveau en het maximale geluidniveau.

De overschrijdingen worden met name veroorzaakt door het laden van het slachtafval, de afvoer van vlees en het praten van bezoekers op het erf.

Binnen de milieuwetgeving en akoestiek worden er afwegingen verlangd voor wat betreft het toepassen van doeltreffende maatregelen en de beste beschikbare technieken (BBT).

Verdergaande maatregelen dan het afsluiten van de noordelijke inrit, het plaatsen van een scherm van 1.20 m hoog en het verzoeken om een rustig rijgedrag zijn in deze situatie niet te realiseren waardoor Stap 2 uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering niet toereikend is.

De publicatie bedrijven en milieuzonering biedt de mogelijkheid om in dat geval een toetsing aan stap 3 te laten plaatsvinden.

Daar waar het gaat om de overschrijdingen van het maximale geluidniveau kan worden gesteld dat door de Afdeling bestuursrechtspraak bij herhaling aangegeven is dat bij geluidniveaus van minder dan 70 dB(A) etmaalwaarde niet gevreesd hoeft te worden voor onaanvaardbare geluidhinder.

In de vigerende situatie zijn pieken ten gevolge van de laad- en losactiviteiten en de bijbehorende transportactiviteiten in de dagperiode uitgezonderd van toetsing. Daarnaast zijn de transportbewegingen welke deze maximale geluidniveaus als gevolg hebben als bedrijfsactiviteiten vergund met eerder verleende vergunningen.

Tot slot kan nog worden aangevoerd dat met een standaardgevelwering van 20 dB(A) de geluidniveaus van 35 dB(A) voor het langtijdgemiddelde geluidniveau en 55 dB(A) voor het maximale geluidniveau binnen niet worden overschreden.

Regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie

Ten tijde van de regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie kan worden voldaan aan de te stellen geluidnormen. Uitzondering hierop betreft de woning Veersteeg 55 en Luttel Inghweg 4 alwaar in de dagperiode een overschrijding van het langtijdgemiddelde geluidniveau plaatsvindt. Ter hoogte van de woning Veersteeg 51, 53 en 55 en de Luttel Inghweg 1 en 4 vindt een overschrijding plaats van het maximale geluidniveau in de dagperiode. De overschrijdingen worden met name veroorzaakt door het ledigen van de vetvangput of het laden van het spoelwater of het lossen van diesel met de bijbehorende transportactiviteit (puntbron 09 en 40).

Deze activiteiten vinden in de akoestisch gunstigere dagperiode plaats.
De aan- en afvoer vindt plaats met materieel van derden waardoor bronmaatregelen redelijkerwijs niet zijn te treffen.

Het verplaatsen van de opslagen en putten is gelet op de kosten geen reële optie. De putten en opslagen wijzigen niet met de voorgenomen wijziging van de inrichting. De activiteiten vonden in het verleden ook reeds plaats.

Het is in de jurisprudentie inmiddels geaccepteerd dat ontheffing kan worden verleend voor activiteiten waarbij met enige regelmaat meer geluidemissie plaatsvindt dan in de overige tijd.

Incidentele bedrijfssituatie
Gedurende 10 dagen per jaar vinden er extra activiteiten plaats binnen de inrichting ten behoeve van het offerfeest. Deze vinden in afwijking van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening aaneengesloten plaats. Ten tijde van de incidentele bedrijfssituatie kan ter hoogte van meerdere toetspunten en beoordelingsperiodes niet worden voldaan aan de te stellen geluidnormen voor het langtijdgemiddelde geluidniveau en het maximale geluidniveau.

De overschrijdingen worden met name veroorzaakt door het laden van het slachtafval, de afvoer van vlees en het praten van bezoekers op het erf.

Het betreft hier activiteiten welke jaarlijks gedurende 10 dagen voor komen. Het betreft hier derhalve geen activiteiten waaraan omwonenden langdurig bloot staan. In verband met offerfeest valt de extra aanvoer van dieren, afval en afvoer van vlees in de nachtperiode (vroege ochtend) en in de avondperiode niet uit te sluiten.

Het is in de jurisprudentie inmiddels geaccepteerd dat ontheffing kan worden verleend om maximaal 12 maal per jaar (uitgangspunt is dat het per keer steeds gaat om één, aaneengesloten, periode van maximaal een etmaal) activiteiten uit te voeren die meer geluid veroorzaken dan de geluidgrenzen voor de RBS uit de vergunning. Gelet op het 1 keer per jaar voorkomen van het offerfeest is het niet zinvol deze (voorbereidende) activiteiten evenredig over het jaar verdeeld te laten plaatsvinden.

Verzocht wordt dan ook om deze beperkt voorkomende activiteiten te bezien als een incidentele bedrijfssituatie.

Woon- en leefklimaat

De milieukwaliteit ter hoogte van de te omliggende woningen met de representatieve bedrijfssituatie kan overwegend als “Redelijk” tot “Goed” getypeerd worden.

Met de incidentele bedrijfssituatie is de milieukwaliteit ter hoogte van de woningen Veersteeg 53 redelijk te beoordelen en de woning Veersteeg 55 als tamelijk slecht. De overige woningen is de milieukwaliteit als redelijk tot goed te kwalificeren.

Hierbij kan nog worden opgemerkt dat het om een bestaande inrichting in een bestaande omgeving gaat waarbij geen nieuwe activiteiten worden voorzien.

De milieukwaliteit ten gevolge van het aspect geluid in die buitenruimte alwaar een langer verblijf van personen aan de orde kan zijn zoals op terrassen kan als “Redelijk” tot “Goed“ worden getypeerd waarmee dit een goede ruimtelijke ordening niet in de weg hoeft te staan.

4.1.5.3 Conclusie

De milieukwaliteit ter hoogte van de te omliggende woningen met de representatieve bedrijfssituatie kan overwegend als “Redelijk” tot “Goed” getypeerd worden.

Het aspect geluid behoeft de bestemmingsplan herziening niet in de weg te staan.

4.1.6 Luchtkwaliteit
4.1.6.1 Wettelijk kader

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 vastgesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2.

Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

4.1.6.2 Onderzoek

Beoordeling luchtkwaliteit

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.

De voorgenomen ontwikkeling in het bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2017, Luttel Inghweg 2' behoort niet tot één van de genoemde categorieen in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)'. Niet gesteld kan worden dat de ontwikkeling is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Om inzicht te geven aan de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging als gevolg van het plan kunnen de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij de NSL (Nationaal samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) worden gebruikt. Uit de monitoringstool blijkt dat de concentraties stikstofoxide en fijn stof PM10 in de gemeente Maasdriel nergens hoger zijn dan 21 respectievelijk 25 µg/m3 (2016) (uitgezonderd de directe omgeving van de A2).


Slachterij Hooijmans wordt via de Luttel Inghweg ontsloten. De uitbreiding van de slachterij zal de huidige verkeersproductie niet toe laten nemen. Dit is gemotiveerd in paragraaf 4.5.1.1. Het beoordelen van de bijdrage van het plan aan de verslechtering van de luchtkwaliteit door middel van de NIBM-tool is daarom niet zinvol.


Hiermee wordt voldaan aan de ambities voor luchtkwaliteit uit het RBDS en de duurzaamheidsagenda.

Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 (zeer fijnstof) van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Deze concentraties zijn afkomstig uit de Atlas Leefomgeving - Luchtkwaliteit. De concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het plangebied betreffen respectievelijk: 19,7 µg/m3, 18,4 µg/m3 en 11,7 µg/m3 (2016). De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3) en PM2,5 (25 µg/m3) wordt hiermee dus niet overschreden.

4.1.6.3 Conclusie

De voorgestane ontwikkeling is niet aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit omdat het plan niet valt onder één van de NIBM categorieen als bedoeld in 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)'. Omdat de uitbreiding van de slachterij de huidige verkeersproductie niet zal toe laten nemen zal het plan niet bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn ter plaatse van het plan de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. Deze waarden zijn lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Een overschrijding van de grenswaarden is dan ook niet te verwachten. Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen.

4.1.7 Spuitzone boomgaarden
4.1.7.1 Wettelijk kader

Er zijn in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld, zoals fruitbomen, en nabij gelegen woningen2 .

In de ruimtelijke ordeningspraktijk bestaat een vuistregel om een afstand van 50 meter aan te houden. Het is een afstand dat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State algemeen wordt toegepast en geaccepteerd wordt tussen percelen met open teelten en woningen3 .


Bij deze afstand wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van omwonenden.


Een woning is een spuitzone gevoelige object. Hetgeen door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is daarbij bepalend. Bij het beoordelen van de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermende middelen wordt gekeken naar de gezondheid van mensen en de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het is redelijk daarbij uit te gaan van de woning en niet van de tuin.

4.1.7.2 Onderzoek

Op het naastgelegen perceel aan de Luttel Inghweg staan bedrijfsmatig geteelde fruitbomen. De afstand tot het plangebied is minder dan 50 m.

Aan de Veersteeg is ook een boomgaard. De afstand van tot het plangebied is meer dan 50 meter.

Voor herbouw van de bestaande bedrijfswoning is in 2014 vergunning verleend. Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard. Voorliggend bestemmingsplan brengt namelijk geen wijzigingen aan in het aantal of de situering van gevoelige objecten.

Op basis van de agrarische bestemming van het bestemmingsplan Buitengebied, Binnendijks deel is een fruitboomgaard toegestaan. Indien er woningen binnen 50 meter van de boomgrens aanwezig zijn dient voor de realisatie van een boomgaard een aanlegvergunning te worden aangevraagd. Voorwaarde voor het verlenen van een aanlegvergunning is dat ondernemer dient aan te tonen dat bij het in werking zijn van een boomgaard ter hoogte van de aanwezige (bedrijfs)woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Alsdan kan de de boomgaard aan de Luttel Inghweg gezien worden als een bestaande situatie.

Indien sprake is van een bestaande situatie, waarbij zowel de agrarische functie inclusief het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen als de gevoelige functie op korte afstand van elkaar reeds rechtmatig aanwezig zijn, is het niet mogelijk regels in een bestemmingsplan te stellen ter waarborging van een bufferzone.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie
4.2.1.1 Wettelijk kader

De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ordening is geregeld in het Europese Verdrag van Valetta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:

  • archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
  • bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek en mogelijke opgravingen wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd en op 1 september 2007 in de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in nieuwe wetgeving. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, onder andere door inpassing van de belangen van archeologie in de ruimtelijke ordening.

Erfgoedwet

De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

4.2.1.2 Onderzoek

Op de archeologische beleidskaart staat aangegeven waar en voor welke bodemverstoringen vrijstelling wordt verleend van archeologisch onderzoek. Daarvoor zijn negen categorieën archeologische waarden onderscheiden: Waarde-Archeologie 1 t/m 8 en geen Waarde- Archeologie. In de tabel is te zien welke vrijstelling per archeologische waarde geldt. De vrijstellingsgrenzen zijn uitgedrukt in een oppervlakte en een diepte. De onderzoeksplicht geldt wanneer zowel de diepte- als ook de oppervlaktemaat door bodemingrepen wordt overschreden.

Op de locatie van de agrarische bedrijfswoning vinden als gevolg van dit plan graafwerkzaamheden plaats. Ter plaatse geldt de categorie Waarde-Archeologie 5. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld en groter dan 1000 m² is een archeologisch onderzoek verplicht. Deze oppervlakte wordt niet overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1160-VG01_0017.jpg"

4.2.1.3 Conclusie

Gezien de ondergrenzen van de ruimtelijke ontwikkeling niet worden overschreden, vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.2 Cultuurhistorie
4.2.2.1 Wettelijk kader

Modernisering Monumentenzorg (2009)

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in een bestemmingsplan aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het wijzigingsplan.


Erfgoedwet (2016)

De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Erfgoedwet. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Erfgoedwet is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

4.2.2.2 Onderzoek

Er zijn (in de directe omgeving van) het plangebied geen rijks- en gemeentelijke (gebouwde) monumenten of archeologische rijksmonumenten aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling betreft de uitbreiding van een slachterij. In de nabije omgeving bevinden zich geen gebouwen met een monumentale status. Het plangebied is niet aangeduid als beschermd dorpsgezicht of nabijgelegen een beschermd dorpsgezicht.

Op de kaart 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' van de provincie Gelderland is te zien dat binnen het plangebied geen planologische relevante cultuurhistorische aspecten aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1160-VG01_0018.png"

De straat Hoorzik en de Wiekerseweg vormen wel een cultuurhistorische waardevolle lijn (oud wegenpatroon uit 1807) en de boerderij aan de Wiekerseweg is aangemerkt als een gemeentelijk monument.

Uit cultuurhistorisch oogpunt wordt behoud van de bestande hoogstam kersenbomen aan de Luttel Inghweg aanbevolen.

In de nabije omgeving zijn verder geen planologische relevante cultuurhistorische elementen aanwezig.

4.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Water

4.3.1 Wettelijk kader

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld.

Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.

De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.

Kaderrichtlijn water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.

Gemeente Maasdriel: Waterplan Bommelerwaard

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 “Koers houden, kansen benutten” bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

4.3.2 Onderzoek

Voor het plan is de digitale watertoets uitgevoerd via de website www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets dient de normale watertoetsprocedure te worden gevolgd. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met Waterschap Rivierenland.

4.3.2.1 Huidige situatie

Het plangebied is momenteel in gebruik als slachterij. De ontwikkeling betreft de uitbreiding van de slachterij en de verbouwing van de bestaande bedrijfswoning. Er zijn geen waterkeringen of watergangen nabij het plangebied gelegen.

Watergangen

Het plangebied ligt in de Bommelerwaard. Aan het plangebied grenzen verschillende waterlopen.

Aansluitend aan het plangebied ligt een A-watergang en een beschermingszone van een A-watergang. Binnen het plangebied ligt geen B-watergang of een beschermingszone van een B-watergang.
Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunning -en of meldingsplichtig omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud.


Een onderhoudsstrook is een obstakelvrije strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Voor A-watergangen is die strook 4 meter breed (in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden en in het Land van Heusden en Altena geldt een breedte van 5 meter), gemeten uit de insteek. Voor B-watergangen is de strook 1 meter breed. C-watergangen hebben geen beschermingszone.

Met het voorliggende bestemmingsplan worden geen werkzaamheden binnen de beschermingszone va de watergang beoogd.


Veiligheid

In het plangebied is geen kern en beschermingszone van een waterkering gelegen.


Grondwater (algemeen)

Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. In gebieden waar grondwateroverlast bekend is of gebieden met hoge grondwaterstanden adviseert het waterschap om hier nader onderzoek naar te doen. Eventuele maatregelen zijn het ophogen van het maaiveld of kruipruimteloos bouwen.

De bodem in het plangebied bestaat uit lichte klei met homogeen profiel. In het plangebied is grondwatertrap IV aanwezig. Grondwaterstand IV heeft een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) meer dan 40 cm beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) van tussen de 80 cm en 120 cm beneden maaiveld.

Waterkwaliteit (algemeen)

Hieronder volgen een aantal algemene aandachtpunten die gelden voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen:

  • Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat hemelwater van het verhard oppervlak voor 100% gescheiden wordt afgevoerd. Het waterschap gaat bij nieuwbouw van woningen uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het oppervlaktewater, maar wordt eerst voorgezuiverd door een berm wadi of bodempassage.
  • Bij bedrijventerreinen wordt gestreefd om het hemelwater van het verhard oppervlak gescheiden van het vuilwaterriool af te voeren. Bij risico's voor waterverontreiniging wordt gestreefd naar een verbeterd gescheiden rioleringsstelsel.


Riolering en zuiveringswerken

In het plangebied ligt geen rioolwaterpersleiding van het waterschap.

4.3.2.2 Toekomstige situatie

De toename van het verharde oppervlak bedraagt maximaal 415 m2 ten opzichte van de huidige situatie (zie figuur 2.6). Deze verharding bestaat uit nieuwe bedrijfsbebouwing.

4.3.2.3 Berekening waterberging

Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel dat voor plannen in landelijk gebied kleiner dan 1.500 m2 (in landelijk gebied) geen compenserende maatregelen als gevolg van een de toename van het verhard oppervlak getroffen hoeven te worden. Met onderhavige plan is sprake van een toevoeging van het verhard oppervlak van maximaal 1.500 m2, wat betekent dat niet gecompenseerd hoeft te worden.

4.4 Flora en Fauna

4.4.1 Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Op grond van deze wet zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming ook de bescherming van planten- en dierensoorten. In deze wet zijn de EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Nationaal beschermde soorten vallen ook onder deze wet.

De doelstelling is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing verboden zijn.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen vooraf de effecten op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. Ook dient vooraf onderzocht te worden of en welke beschermde dier- en plantensoorten voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten. Hierover wordt ten aanzien van het plangebied ´Buitengebied herziening 2017, Luttel Inghweg 2' het volgende gemeld.

4.4.2 Onderzoek
4.4.2.1 Gebiedsbescherming

De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een beschermd landschapstype zoals Natura2000, EHS/NNN, Nationaal Landschap of Nationaal Park. Binnen een straal van 3 kilometer zijn gebieden die tot Ecologische Hoofdstructuur (of Natuurnetwerk Nederland) behoren gelegen. Zie onderstaande afbeelding.

Gezien de ontwikkeling een uitbreiding binnen de bestaande locatie plaatsvinden vormt dit geen belemmering op de Ecologische Hoofdstructuur. Het plangebied ligt daarnaast buiten het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1160-VG01_0019.jpg"

De dichtstbij gelegen Natura2000 gebieden betreffen Rijntakken - Uiterwaarden Waal (circa 3 kilometer) en Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek.

Uit de orienterende fase blijkt dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn betreffende de instandhoudingsdoelen van omliggende Natura2000-gebieden ten gevolge van de beoogde ontwikkeling op de locatie. Ten opzichte van de huidige situatie zal de ontwikkeling geen verkeersaantrekkende werking hebben. De ontwikkeling betreft de ontwikkeling van een bestaande bedrijfslocatie van een bestaande bedrijfslocatie zonder uitbreiding van activiteiten.

Stikstofdepositie

Door Windmill Milieu en Management is een stikstofdepositie onderzoek uitgevoerd in verband met het wijzigen van het bestemmingsplan (zie Bijlage 4 Aerius berekening). Ter plaatse van het Natura 2000-gebied ‘Rijntakken’ wordt ten hoogste een stikstofdepositietoename berekend van 0,01 mol N/ha/jaar ten gevolge van het beoogde plan. Op basis van het oriënterend onderzoek is geconcludeerd dat de voorgenomen ingreep mogelijk negatieve gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebied 'Rijntakken'.

Hierom is een Voortoets uitgevoerd (zie Bijlage 5). Het doel van deze toetsing is het vaststellen of de effecten die de voorgenomen ingreep mogelijk veroorzaken op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebied zich daadwerkelijk voordoen dan wel kunnen worden uitgesloten. Als effecten niet kunnen worden uitgesloten, is een Passende Beoordeling noodzakelijk.

Door de tijdelijke en kleinschalige aard van de voorgenomen werkzaamheden zijn negatieve gevolgen voor stikstofgevoelige habitattypen met een instandhoudingsdoelstelling niet aan de orde. Een Passende Beoordeling is niet nodig.

Voor de voorgenomen ingreep geldt in het kader van de stikstofoverschrijding geen vergunningsplicht omdat in deze beoordeling is aangetoond dat een dergelijk kleinschalig, tijdelijk en plaatselijk project niet leidt tot significante gevolgen of een verslechtering van de aanwezige natuurwaarden.

4.4.2.2 Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is een besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet (Ffw) niet optreden. Het verwijderen van opgaand groen, de grondwerkzaamheden en de bouwwerkzaamheden leiden tot verstoring van alle aanwezige soorten.

De ingrepen (nieuwbouw) ter behoeve van de uitbreiding van de slachterij worden slechts op de bestaande locatie uitgevoerd en zijn reeds grotendeels uitgvoerd. Deze vinden plaats waar nu reeds bedrijfsactiviteiten worden uitgevoerd. Negatieve effecten op vaste rust- en verblijfsplaatsen van strikt beschermde soorten wordt daarom niet verwacht.

4.4.3 Conclusie

De realisatie van het plan leidt niet tot de aantasting van omliggende Natura2000-gebieden en de instandhoudingsdoelen.

De ingrepen (nieuwbouw) ter behoeve van de uitbreiding van de slachterij worden slechts op de bestaande locatie uitgevoerd en zijn reeds grotendeels uitgvoerd. Deze vinden plaats waar nu reeds bedrijfsactiviteiten worden uitgevoerd. Negatieve effecten op vaste rust- en verblijfsplaatsen van strikt beschermde soorten wordt daarom niet verwacht. De beoogde bestemmingsplanwijziging en uitvoering hiervan leidt niet tot de aantasting van het leefgebied van zwaar en strikt beschermde soorten. Een aanvullend onderzoek of ontheffingsaanvraag is niet noodzakelijk.

4.5 Verkeer en parkeren

In deze paragraaf wordt nog ingegaan op de aspecten parkeren, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Dit bestemmingsplan maakt de functiewijziging van een gemengde bestemming naar wonen mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.

4.5.1 Onderzoek
4.5.1.1 Verkeersbewegingen

De uitbreidingsmogelijkheid van bedrijfsbebouwing die in onderhavig plan wordt geboden, bedraagt ca. 415 m2. Uitgaande van de richtlijnen voor verkeersgeneratie, zoals aangegeven in de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW publicatie 317) bedraagt de verkeersgeneratie vanwege de uitbreidingsmogelijkheden 3,9 - 5,7 motorvoertuigen/etmaal (uitgaande van arbeidsextensieve/ bezoekersextensieve bedrijvigheid) per 100 m2 bvo. Dat komt neer op 16 - 24 motorvoertuigen/etmaal. Deze toename is gering te noemen. Overigens is dat slechts een norm; het is vanwege eisen van NVWA dat er een uitbreiding met gebouwen plaatsvindt, terwijl er geen toename van capaciteit zal plaatsvinden.

De uitbreiding heeft immers alleen betrekking op het scheiden van de los - en wasplaats aangezien deze niet gecombineerd gebruikt mag worden. Het overkappen van de bestaande wachtruimte van de dieren is een maatregel t.b.v. het dierenwelzijn. Hier vinden dus geen verandering van gebruik en activiteiten plaats. De uitbreiding van de slachterij zal de huidige verkeersproductie in de praktijk niet toe laten nemen.

4.5.1.2 Parkeren

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte hanteert de gemeente parkeernormen. Het aantal (extra) parkeerplaatsen dat op basis daarvan nodig is, kan op eigen terrein worden gerealiseerd. Er is sprake van het uitbreiden van een arbeidsintensief en bezoekersextensief bedrijf volgens de categorisering van de CROW-richtlijnen. Na uitbreiding bedraagt het BVO maximaal 949 m². Voor arbeidsintensieve/ bezoekersextensieve bedrijven geldt een parkeernorm van 2,1 - 2,6 parkeerplaatsen voor 100 m2 bvo. Een deel (415 m²) hiervan zijn arbeidsextensieve ruimten (wachtruimte, losplaats, wasplaats, laaddock). Hiervoor geldt een parkeernorm van 0,8-1,3 parkeerplaatsen voor 100 m2 bvo.

Met een gemiddelde parkeerdruk dienen (5,34*2,5) + (4,15*1,05) = 17,7 (afgerond 18) parkeerplaatsen aanwezig te zijn. Deze ruimte is ruimschoots beschikbaar op eigen terrein. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat geparkeerd moet worden op eigen terrein.

Overigens is voorgaande slechts een norm; het is vanwege eisen van NVWA dat er een uitbreiding met gebouwen plaatsvindt, terwijl er geen toename van capaciteit zal plaatsvinden.

De uitbreiding heeft immers alleen betrekking op het scheiden van de los - en wasplaats aangezien deze niet gecombineerd gebruikt mag worden. Het overkappen van de bestaande wachtruimte van de dieren is een maatregel t.b.v. het dierenwelzijn. Hier vinden dus geen verandering van gebruik en activiteiten plaats. De uitbreiding van de slachterij zal de huidige parkeerbehoefte in de praktijk niet toe laten nemen.

4.6 Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)

In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r.

Onderzoek en conclusie

Op dit moment worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die mer-plichtig zijn. Voor het initiatief van slachterij Hooijmans onderdeel D van de Bijlage van het Besluit m.e.r. niet van toepassing. Er is géén sprake van 'De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor het slachten van dieren.' (categorie D 39.1 van het Besluit m.e.r., met een drempelwaarde van 25.000 ton vlees per jaar). Door de omvang van de installatie is het niet mogelijk de slachtcapaciteit te verhogen. Bovendien is de slachtcapaciteit in het plan beperkt (specifieke gebruiksregels). De capaciteit van de slachterij wijzigt niet, er is enkel sprake van de oprichting van een wasplaats en het overkappen van de wachtruimte voor het vee. Deze aanpassing wordt niet gezien als een wijziging of uitbreiding van de installatie (zie 201000080/1/M2).

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.


Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

5.1.1 Beoordeling

Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen.
Op grond van artikel 6.2.1 Bro is er sprake van een ‘aangewezen bouwplan’. Derhalve dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen of het verhaal van kosten van de grondexploitatie ‘anderszins te verzekeren’. Initiatiefnemer voert voor eigen rekening en risico de bouwwerkzaamheden geheel op eigen terrein uit. Hiermee is sprake is van een financieel uitvoerbaar plan. Voor dit bestemmingsplan is afgezien van een exploitatieplan aangezien het kostenverhaal anderzins is verzekerd. De gemeente sluit met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst af, waarin ook de verantwoordelijkheid voor eventuele planschadekosten wordt vastgelegd.

5.1.2 Conclusie

De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan het College van Burgemeester en Wethouders overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.


Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In deze paragraaf wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.

Zienswijzen

Van 31 december 2020 tot en met woensdag 10 februari 2021 heeft het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Er is 1 zienswijze ingediend. De zienswijze is tijdig ingediend en is hiermee ontvankelijk. In de antwoordnota in Bijlage 6 wordt een reactie gegeven op de ingebrachte zienswijze.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Plansystematiek

Bij het opstellen van de planregels is enerzijds zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van bestemmingsplan Buitengebied herziening 2016.
Het geheel is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen (artikel 3 tot en met 6). Hoofdstuk 3 Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn (artikel 7 tot en met 10). Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4 (artikel 11 en 12).

De planregels zijn opgedeeld in:

  • 1. de bestemmingsomschrijving: waarvoor mogen de gebouwen en gronden worden gebruikt;
  • 2. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;
  • 3. specifieke gebruiksregels: verbod op bepaald gebruik van gronden en
  • 4. het afwijken van de gebruiksregels.

6.2 Bestemmingen

In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat één bestemming (Bedrijf). Voor deze bestemming is aangesloten bij ‘Buitengebied, binnendijks deel'.


De opbouw van de bestemming ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.

  • Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogen enkel worden gebruikt voor een slachterij.

Ook is toegestaan omschakeling naar een aan het buitengebied gebonden bedrijf, overeenkomstig de beleidslijn in actuele bestemmingsplannen in de gemeente.

Daarnaast zijn parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen binnen de bestemming toegestaan.

Gebouwen dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak. Het bebouwingsoppervlak mag per bouwperceel niet meer bedragen dan met de aanduiding 'maximum bebouwingsoppervlak' is aangegeven. Dit oppervlak bedraagt 1130 m2. De maximale bouwhoogte bedraagt 10 meter, overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied herziening 2016'. Naast gebouwen zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan, waarvan de maximale hoogte in de regels zijn gespecificeerd.