direct naar inhoud van 5.7 Water
Plan: Kerkdriel Noord
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1050-OH01

5.7 Water

Op grond van de afspraak uit de startovereenkomst WB21 moeten decentrale overheden in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf opnemen. In die paragraaf wordt uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater.

In het kader van de Watertoets is op 7 april 2009 overleg geweest tussen Waterschap Rivierenland, de Gemeente Maasdriel en Grontmij over uitgangspunten en randvoorwaarden. Op 8 juli 2009 is het stedenbouwkundig plan besproken. Op 12 november heeft er een gesprek plaatsgevonden naar aanleiding van het gewijzigde stedenbouwkundige plan en het voorontwerp bestemmingsplan. De opmerkingen uit deze besprekingen en uit het vooroverleg artikel 3.1.1 Bro, zijn verwerkt in het watertoetsdocument en de waterparagraaf

5.7.1 Beleidskader

Richtinggevend is het algemene waterbeleid dat staat beschreven in de Vierde Nota Waterhuishouding van de rijksoverheid, het Waterhuishoudingplan Gelderland van de Provincie Gelderland en het Waterbeheersplan van het Waterschap Rivierenland. In het kort schrijven al deze plannen het voorkomen van afwentelen van problemen in ruimte en tijd (duurzaamheids-beginsel) voor. De twee principes voor duurzaam waterbeheer zijn de volgende zogenaamde tritsen:

  • vasthouden, bergen en (vertraagd) afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is, wordt het water vertraagd afgevoerd. De trits houdt ook in dat grondwater niet wordt afgevoerd om de benodigde ontwateringsdiepte te bereiken. Bij schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

5.7.2 Huidige situatie

Het huidige bodem- en watersysteem ter plaatse van het plangebied wordt als volgt samengevat:

  • het maaiveld varieert van 3,2 m +NAP in het westen tot 4,0 m +NAP in het oosten;
  • de bodem bestaat uit kleiig, slecht doorlatend materiaal. Op sommige plaatsen komt vanaf 2,5 m -mv zand voor;
  • de GHG ligt in de deklaag op circa 2,6 m +NAP en de GLG op 1,1 m +NAP. In het eerste watervoerend pakket varieert de GHG van 1,3 à 1,7 m +NAP tot 2,4 à 2,7 m +NAP;
  • aan de oostkant van het plangebied ligt de primaire waterkering van de Maas;
  • in het plangebied komt in de huidige situatie 5,2 mm/dag kwel voor bij een T=10 rivierstand;
  • centraal in het plangebied ligt een KRW-waterlichaam;
  • het plangebied ligt voor het grootste deel in één peilgebied, met een zomerpeil van 2,8 m +NAP en een winterpeil van 2,7 m +NAP. Aan de westzijde van het plangebied ligt het peilgebied met een zomerpeil van 2,3 m +NAP en een winterpeil van 2,0 m +NAP.
5.7.3 Kansen en knelpunten stedenbouwkundig ontwerp

Het plan bevat circa 230 woningen. De watergang (KRW-waterlichaam) centraal in het gebied doorsnijdt de nieuwe wijk van noord naar zuid. De watergang wordt verbreed en krijgt flauwe, natuurvriendelijke oevers. Het wordt een parkachtige zone met bomen, wandelpaden en een verbinding voor langzaam verkeer van het Hoorzik naar de Veersteeg. Haaks hierop komen groen- en waterstructuren die de richting van de oorspronkelijke kavelstructuur hebben. Een aantal bestaande watergangen worden verbreed en krijgen flauwe oevers. In het noordelijke deel van de centrale groen-blauwe zone wordt een (deels overstroombaar) speeleiland aangelegd. Dit wordt een spannend eiland met hoge en lage, droge en natte, delen. Een plek om te struinen en te ontdekken.5.7.3.1 VeiligheidHet noordoostelijk deel van het plangebied ligt in de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering van de Maas. Hier dienen graafwerkzaamheden zoveel mogelijk voorkomen te worden. Om deze reden (en het voorkomen van het aantrekken van extra kwel) is gekozen om een wadi aan te leggen.5.7.3.2 Oppervlaktewater PeilgebiedenIn de huidige situatie ligt het plangebied voor het grootste deel in één peilgebied, met een zomerpeil van 2,8 m +NAP en een winterpeil van 2,7 m +NAP. Aan de westzijde van het plangebied ligt het peilgebied met een zomerpeil van 2,3 m +NAP en een winterpeil van 2,0 m +NAP. In de toekomstige situatie blijven de twee peilgebieden bestaan. De huidige stuw blijft gehandhaafd en aan de westzijde van het plangebied komt een tweede stuw.BergingDoor de voorgenomen ontwikkeling neemt het verhard oppervlak op de locatie toe. Om te voorkomen dat versnelde afvoer van het hemelwater plaatsvindt en daardoor elders in het peilgebied ongewenste peilstijgingen optreden, moet in ieder geval de toename van het verhard oppervlak worden gecompenseerd. Ook het te dempen oppervlaktewater moet in het plan worden gecompenseerd. In onderstaande tabel zijn voor het stedenbouwkundig plan de oppervlaktes van het uitgeefbaar terrein, verharding openbaar gebied, open water, wadi's en groen weergegeven. Tabel 4.2 Oppervlakteverdeling plangebied

 
Uitgeefbaar terrein   79.200  
Verharding openbaar gebied   18.900  
Open water op waterlijn   11.000 (waarvan 3.600 bestaand)  
Wadi's   4.700  
Groen (incl. oevers)   28.500 (waarvan 11.000 oevers)  
Totaal   142.300Ook de neerslag afkomstig uit het naastgelegen plan de Empelenhof wordt in het plangebied Kerkdriel-Noord geborgen. Uit de berekeningen blijkt dat bij bui T=10+10% een peilstijging van 0,27 m optreedt. Bij een bui T=100+10% bedraagt de peilstijging 0,53 meter, hetgeen niet leidt tot overlast.5.7.3.3 RioleringHet afstromende hemelwater wordt bovengronds getransporteerd naar het oppervlaktewater. Bovengrondse afvoer is in principe mogelijk in dit stedenbouwkundig plan, in het waterhuishou-dingsplan zal hier verder op worden ingegaan. Voor het huishoudelijk afvalwater zal in een later stadium een dwa-stelsel worden ontworpen. De bestaande rioolpersleiding wordt in samenspraak met de gemeente verlegd.5.7.3.4 Waterkwaliteit en natuurHemelwater afkomstig van daken mag rechtstreeks geloosd worden op het oppervlaktewater, mits er geen uitlogende materialen worden gebruikt. In verband met mogelijke vervuiling moet het hemelwater afkomstig van de wegen en parkeerplaatsen worden gefilterd, bijvoorbeeld via een bodempassage (wadi), berm of lamellenfilter. Het hemelwater afkomstig van de daken wordt bovengronds tot aan de perceelsgrens aangeboden. In het westelijke deel van het plangebied worden halverwege de bouwstroken wadi's aangelegd. Het hemelwater wordt via goten naar de wadi's geleid. Via de wadi's wordt het hemelwater geloosd op het oppervlaktewater. Dit zal verder uitgewerkt worden in een waterhuishoudingsplan. Indien nodig worden de groenstroken in het oostelijk deel van het plangebied ingericht als wadi's. De centrale watergang in het plangebied (KRW-waterlichaam) wordt zo ingericht dat er aan beide zijden een natuurvriendelijke oever ontstaat. Hierbij worden in verband met het beperken van ontgravingen plasdrasoevers aangelegd. De inrichting van de watergang aan de westzijde van het plangebied wordt in een later stadium bepaald. Uitgangspunt is dat één zijde natuur-vriendelijk wordt ingericht. In verband met de waterkwaliteit en het ecologisch evenwicht worden alle watergangen in het plangebied aangelegd met een waterdiepte van één meter op zomerpeilniveau. Daarnaast zijn alle watergangen met elkaar verbonden, waardoor het water kan circuleren.5.7.3.5 GrondwaterIn normale situaties wordt een drooglegging van minimaal één meter ten opzichte van het straatpeil (putdekselniveau) aangehouden. Het vloerpeil van de woningen dient 0,30 meter boven het straatpeil te worden aangelegd. Om aan de droogleggingsnormen te voldoen zal het straatpeil (putdekselniveau) op minimaal 3,8 m +NAP moeten komen te liggen, uitgezonderd van het westelijke deel. Daar volstaat een straatpeil van minimaal 3,3 m +NAP. Een groot deel van het plangebied moet worden opgehoogd. In het waterhuishoudingsplan zullen de aanleghoogtes in relatie met de hoogtes van de bestaande wegen en oppervlakkige afvoer nader wor-den bepaald. Omdat het plangebied dicht achter een primaire waterkering (berm) is gelegen, kan als gevolg van het aanleggen van extra oppervlaktewater (extra) kwel in het gebied worden aangetrokken. De toename van kwel dient te worden gecompenseerd binnen het plangebied. Om de toename van de kwel als gevolg van het realiseren van extra oppervlaktewater te beperken, wordt in het oostelijk deel van het plangebied voornamelijk droge berging gecreëerd. Daarnaast wordt geadviseerd om op plaatsen waar de deklaag dun is onder de waterbodem een kleilaag aan te brengen. Door het realiseren van het voorgenomen plan neemt de kwelstroom toe met gemiddeld 2,9 mm/dag per m2 open water bij een T=10 rivierwaterstand. Deze kwel zal in het plan geborgen moeten worden. Uit de bergingsberekening blijkt dat bij een bui T=2+10% en een T=10 rivierstand een peilstijging van 0,21 meter optreedt. Grondwaterstanden boven de GHG mogen worden afgetopt door middel van drainage. Er mag echter geen systematische verlaging van de grondwaterstanden plaatsvinden.5.7.3.6 Beheer en onderhoudDe (nieuwe) watergangen komen in principe in beheer van het waterschap. Bij het ontwerp is rekening gehouden met de wensen van het waterschap ten aanzien van beheer en onderhoud. Voor de oost-west lopende watergangen is uitgegaan van eenzijdig onderhoud. Aan één zijde wordt een flauw talud toegepast, waarbij het mogelijk is over het talud te rijden voor het plegen van onderhoud. Aan de andere zijde komt een talud van 1:2. De breedte vanaf de waterspiegel aan de zijde van het flauwe talud tot aan de insteek van het talud aan de andere zijde bedraagt maximaal zeven meter. Aan deze zijde is nog een obstakelvrije zone van 1,50 meter beschikbaar. Langs de Veersteeg is dit profiel niet mogelijk. Hier is in overleg met het waterschap gekozen voor een harde beschoeiing. Voor de centrale watergang in het midden van het plangebied wordt uitgegaan van natuurvriendelijke oevers aan twee zijden door middel van een plasdrasoever en flauwe taluds. Het onderhoud kan worden gepleegd vanaf de flauwe taluds. De breedte op de waterspiegel bedraagt maximaal 14 meter. Gevarieerd kan worden in de breedte van de plasdrasoever en het talud (flauwer dan 1:6). Over de centrale watergang komt een brug. De overige kruisingen worden als duiker uitgevoerd. De brug wordt zodanig ontworpen dat het onderhoudsmaterieel het speeleiland kan bereiken. De watergang aan de westzijde van het plangebied wordt in een later stadium ontworpen. Hierbij wordt in ieder geval uitgegaan van eenzijdige natuurvriendelijke inrichting. De wadi's komen in beheer bij de gemeente. De wadi's worden zodanig ontworpen dat met het reguliere maaimaterieel van de gemeente het onderhoud kan worden gepleegd.