Gemeente: | Lochem |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Team: | |
Contact: |
Aan de voet van de Lochemse Berg, ongeveer 3 kilometer ten zuidoosten van Lochem, ligt de Heksenlaak (zie figuur 1). In dit gebied zijn veel bijzondere plantensoorten gevonden kenmerkend voor het optreden van kwel. Door deze vondsten liggen hier veel kansen voor waardevolle natuur. Mede daarom is het dal van de Heksenlaak onderdeel van het Gelders Natuur Netwerk (GNN). De Heksenlaak heeft de functie natuurwater (voorheen SED-water) en is als moeraslandbeek getypeerd (SED: Specifiek Ecologisch Doelstelling).
Met voorgenomen ontwikkeling wil men naast het versterken van de ecologische waarden, ook het watersysteem dusdanig inrichten dat het in de toekomst minder onderhoud vergt en beter bestand is tegen hogere extremen in afvoer als gevolg van klimaatverandering. Dat wordt gedaan door aansluiting te zoeken bij landschappelijke kenmerken van het stroomgebied.
Onderdeel van voorgenomen ontwikkeling betreft een vormaanpassing van het bestemmingsvlak van de aangrenzende aannemer Hoftijzer
Figuur 1: Plangebied Heksenlaak (bron: WRIJ)
Op 2 oktober 2023 is voorliggend bestemmingsplan in de gemeenteraad van Lochem behandeld voor vaststelling. Bij vaststelling van voorliggend bestemmingsplan heeft de gemeenteraad een amendement ingediend en aangenomen ten behoeve van een correctie van de nota van zienswijzen. In de nota van zienswijzen stond op pagina van 25 van de nota de volgende zinsnede:
"Indiener geeft aan dat in artikel 7.4.2 wordt aangegeven dat beheer en onderhoud zonder vergunning uitgevoerd kan worden."
Met de vaststelling van voorliggend bestemmningsplan en vaststelling van de nota van zienswijzen is de zinsnede op pagina 25 van de nota van zienswijzen vervangen door:
"Echter staat in artikel 7.4.2 dat beheer en onderhoud zonder vergunning uitgevoerd kan worden.”
Het plangebied is gelegen in het buurtschap Zwiep, tussen de kernen Lochem, Borculo en Barchem. De betrokken percelen bij onderhavig bestemmingsplan zijn gelegen in het buitengebied van de gemeente Lochem en bestaan uit verschillende percelen in het stroomgebied van de Heksenlaak. De percelen hebben een gezamenlijke oppervlakte van 37,3 hectare.
De huidige functie met bijbehorend gebruik van de percelen verschilt, maar bestaat hoofdzakelijk uit grasland. Een deel van het gebied is reeds in gebruik als bos.
In figuur 2 is de ligging ten opzichte van Lochem en overige omliggende dorpen weergegeven.
Figuur 2: Ligging plangebied (witte cirkel) in het buitengebied van de gemeente Lochem (bron: Bing Kaarten)
Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Lochem, geconsolideerde versie' van de gemeente Lochem, 14-05-2015. Deze geconsolideerde versie is een gebruiksvriendelijke weergave van meerdere verschillende vastgestelde bestemmingsplannen en wijzigingsplannen. Het is geen nieuw bestemmingsplan dat door de gemeenteraad van Lochem is vastgesteld, maar slechts een integrale (en daardoor beter leesbare) weergave van de genoemde geldende plannen. In één opslag wordt duidelijk wat de geldende regeling is en in welk plan die is opgenomen. Aan deze integrale (geconsolideerde) versie van het bestemmingsplan kunnen dan ook geen rechten worden ontleend.
In het bestemmingsplan kent het plangebied de volgende enkelbestemmingen, dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen:
Figuur 3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Lochem geconsolideerde versie (gemeente Lochem)
Voor de Heksenlaak is in de verkenningsfase een landschapsecologische analyse uitgevoerd. Hieruit bleek dat er in het gebied goede mogelijkheden zijn om de ecologische potenties van de Heksenlaak te herstellen. De resultaten zijn op een publieksinformatieavond in 2018 aan belanghebbenden getoond en is plenair het plan besproken.
Daarna hebben diverse gesprekken met de direct betrokkenen plaatsgevonden. Hierin kwam met name de zorg van bewoners ter sprake dat zij vreesden 'natte voeten' te krijgen. Om meer zicht te krijgen op de effecten van de geplande maatregelen zijn zowel een grond- als oppervlaktewater berekeningen gemaakt (Amigo en Sobek-modelleringen). Hieruit bleek dat er op sommige locaties neveneffecten te verwachten waren.
Met de eigenaren van deze locaties zijn gesprekken gevoerd om, door middel van mitigerende maatregelen, bijvoorbeeld ophoging van gronden, die effecten te minimaliseren. Sommige eigenaren zijn hiermee akkoord gegaan, anderen niet. Voor het behoud van draagvlak en dus ook geen verslechtering in het grondwaterpeil op de percelen van die eigenaren, zijn de maatregelen aangepast, waarmee de neveneffecten wegvielen.
Daarnaast hebben in het participatieproces een paar eigenaren aangegeven een deel van hun eigen perceel af te willen waarderen van een agrarische- naar een natuurbestemming en dit toe te voegen aan het project. Ook zijn er samenwerkingsverbanden met een paar eigenaren aangegaan omdat voor het realiseren van de plannen een deel van hun perceel nodig is.
In juni 2022 is opnieuw een publieksinformatieavond georganiseerd waar het concept ontwerp is gepresenteerd. Daarna zijn voor de afronding van afspraken met de belanghebbenden nog gesprekken gevoerd. Ondertussen wordt door een ingenieursbureau het definitieve ontwerp, een wijziging bestemminsplan en het projectplan Waterwet opgesteld. Tijdens of voor de inzagetermijn zal wederom een publieksinformatieavond georganiseerd worden, zodat eventuele noodzakelijke aanpassingen in de plannen doorgevoerd kunnen worden.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plangebied en de te nemen maatregelen, de bestaande situatie en de gewenste toekomstige situatie van het plangebied beschreven. In de hoofdstukken 3 en 4 wordt de haalbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond voor wat betreft het overheidsbeleid, milieuaspecten, water, archeologie, flora en fauna en economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteengezet wordt hoe het in hoofdstuk 2 beschreven plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Ten slotte komen in het zesde en laatste hoofdstuk de resultaten uit de procedure aan de orde.
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie weergegeven en wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.
Het plangebied omvat het stroomgebied van de Heksenlaak en omliggende percelen. Het plangebied bestaat uit de Heksenlaak, de oevers van de Heksenlaak (incl. schouwpad) en omliggende agrarische percelen.
Oorspronkelijk was het dal van de Heksenlaak een afvoerloze laagte tussen de Lochemerberg aan de westkant en dekzandruggen aan de zuidoostkant. Tijdens het Holoceen zorgden de sterke kwelstroom vanaf de stuwwal in combinatie met ondoorlatende ondergrond voor permanent natte omstandigheden, waardoor het dal begroeid raakte met broekbos en zeggenmoeras.
Aan de noordkant zal periodiek voedselrijk water vanuit de Berkel zijn binnen gestroomd. Afgezien van enkele bosrestanten stroomopwaarts van de Hofmanssteeg is het dal inmiddels geheel ontgonnen ten behoeve van de landbouw. De Heksenlaak is daarvoor verdiept en voorzien van een standaard trapeze profiel met steile oevers. De verbinding met het Berkeldal is verdwenen. De Heksenlaak mondt uit in de Grote Waterleiding die via een onderleider de Berkel kruist en uitstroomt in het Twentekanaal. Ondanks al deze veranderingen is het dal bovenstrooms van de Hofmanssteeg geomorfologisch nog grotendeels intact. Hoewel grondwaterstanden sterk zijn gedaald, zorgt de sterke kweldruk nog steeds voor een permanente aanvoer van schoon grondwater naar het dal. Verschillende gebieden langs de Heksenlaak zijn onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of zijn aangegeven als Groene ontwikkelingszone.
Figuur 4: Foto's plangebied
Hoftijzer is een lokaal aannemersbedrijf actief in loonwerk, transport, groen, infra en mestdistributie aannemer. Onderstaand figuur laat een luchtfoto zien van de huidige situatie op het erf bij Hoftijzer.
Figuur 5: Luchtfoto perceel Hoftijzer
De Heksenlaak is als moeraslandbeek getypeerd. Ondanks de grote veranderingen ten opzichte van de natuurlijke situatie heeft het stroomgebied nog steeds potenties voor natuurontwikkelingen voor het ontwikkelen van een kwelbeek. De volgende kenmerken dragen hier aan bij:
Vanuit de Richtlijn Ecologische Verbindingszones ligt er een opgave voor het waterschap en de provincie om de waterkwaliteit, watersystemen en de ecologie te verbeteren en te versterken. Dit is vertaalt in de volgende projectdoelen:
De Heksenlaak wordt verondiept om de drainerende werking te verminderen. Tevens worden een aantal agrarische percelen omgevormd naar rivier- en beekbegeleidendbos, nat schraalland of kruiden- en faunarijk grasland. Op enkele plaatsen wordt de Heksenlaak verlegd en worden poelen/laagtes gegraven. Voor de betreffende ontwikkeling worden geen gebouwen aangetast en wordt geen verlichting aangebracht. Om de Heksenlaak en de omgeving ecologisch beter te laten functioneren wordt deze plaatselijk vergraven (aanleggen meanders) en verondiept (omgevormd tot slenk). Lokaal worden enkele gronden opgehoogd zodat drooglegging voldoende gewaarborgd blijft ten behoeve van de landbouwkundige functie van de percelen. Voor de voorgenomen ontwikkeling worden geen/enkele bomen en struiken verwijderd. Concreet betekent dit dat de volgende maatregel worden uitgevoerd:
Figuur 6: Maatregelenkaart
Hoftijzer
Ter plaatse van Hoftijzer wordt het erf heringericht. De herinrichting moet een praktischere indeling van het erf mogelijk maken en betreft géén uitbreiding van de bestemming. Het oppervlakte aan areaal met de enkelbestemming Bedrijf blijft in de toekomstige situatie gelijk aan de huidige situatie.
Veiligheid voor de werknemers, effectieve inzet van materiaal en materieel vraagt voortdurend aanpassingen. Om een gebruik van het bestaande bedrijfsterrein veilig, duurzaam en optimaal te kunnen benutten vraagt dit om een aanpassing van de bestemmingsvlakken waarbij geen vergroting van de bedrijfsoppervlakte of uitbreiding van de werkzaamheden plaats gaat vinden. In en vanuit samenloop met de plannen van Waterschap Rijn en IJssel (WRIJ) de beek naast het terrein te laten meanderen kan dit in de planvorming worden meegenomen. Er is namelijk ook een grondruil tussen WRIJ en Hoftijzer noodzakelijk om het plan Heksenlaak te kunnen realiseren.
Gevolgen van de aanpassingen voor Hoftijzer zijn de navolgende:
De bedrijfsvoering van Hoftijzer zal door realisatie van het plan De Heksenlaak niet wijzigen. De belanghebbende omwonenden zijn destijds bij het initiatief voorafgaand geïnformeerd over de plannen en hebben tot nu toe aangegeven geen bezwaren tegen deze ontwikkelingen te hebben.
Onderstaand figuur laat concreet zien welke delen van het perceel van bestemming veranderen. De rode delen zijn nu gelegen in de bedrijfsbestemming, en zullen van er af gaan. De delen met de groen gestippelde arcering zullen een bedrijfsbestemming krijgen. Met deze verandering wordt het perceel met de enkelbestemming bedrijf rechter en praktischer.
Figuur 7: Gewenste situatie erf Hoftijzer.
Middels voorliggende bestemmingsplanherziening wordt de beoogde herinrichting van de Heksenlaak mogelijk gemaakt. Door deze herziening worden alle percelen binnen het plangebied herbestemd tot de enkelbestemming Natuur. De in het vigerende bestemmingsplannen aanwezige dubbelbestemmingen, maatvoeringen, (gebieds-)aanduidingen etc. zijn overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
De ontwikkeling bij Hoftijzer welke enkel een vormaanpassing betreft, is dusdanig kleinschalig dat deze niet is meegenomen in hoofdstuk 3 beleidskader.
Vanaf 1 januari 2017 is in de Nederland de Wet natuurbescherming in werking getreden. Met deze wet zijn de provincies het bevoegd gezag. In de Wnb zijn de Europese vogel- en habitatrichtlijn geïmplementeerd. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
Het plangebied maakt onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Regels over dit netwerk zijn relevant voor dit bestemmingsplan.
Natuur Netwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlandse netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden en het omringende agrarisch gebied beter met elkaar verbinden.
Het Natuurnetwerk Nederland bestaat uit:
Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen Gedeputeerde Staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied valt gedeeltelijk onder het Nederlands Natuurnetwerk (zie figuur 10 in paragraaf 3.2.1) en door het voorgenomen ontwikkeling zal er meer areaal als natuur worden ingericht. Er vindt verder geen afname aan areaal plaats.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de NNN, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Op het voorliggende bestemmingsplan is alleen de gedeeltelijke ligging in het Natuur Netwerk Nederland (NNN) van toepassing. Het NNN wordt met het voorliggende plan versterkt, dit wordt uiteengezet in paragraaf 4.2. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.
Bij het besluit op 28 augustus 2012 is tevens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangepast. In het Bro is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Als gevolg van deze wijziging zijn gemeenten en provincies verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de duurzaamheidsladder op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en over programmering dient te worden voorkomen. Middels de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (kortweg: duurzaamheidsladder) vindt een toetsing plaats. De ladder bestaat uit drie treden:
Bij toetsing aan het SVIR en artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro blijkt het volgende. Het voorliggend ruimtelijk plan is geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiermee is het voorliggende bestemmingsplan passend binnen de SVIR.
Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken. Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten.
Op deze vier prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt:
Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes, die helpen bij het afwegen en
prioriteren van de verschillende belangen en opgaven, gehanteerd, namelijk:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Voorliggend plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling die geen negatieve effecten heeft op nationale belangen. Het plan draagt bij aan de ruimtelijke én milieukwaliteit doordat het een sterke impuls geeft aan de biodiversiteit ter plaatse. Met de natuurontwikkeling wordt bijgedragen aan een toekomstig bestendig landelijk gebied met een robuustere natuur. Hiermee is het voorliggende plan in overeenstemming met de NOVI.
Vanuit de SVIR, het Barro, de Bro, de ladder voor duurzame verstedelijking en de NOVI komen geen randvoorwaarden of uitgangspunten naar voren die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan. Er wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is op 19 december 2018 vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland. In de Omgevingsvisie heeft de provincie doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. Gelderland zet zich in voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
In de omgevingsvisie is het plangebied diverse keren aangemerkt.
Ruimtelijk beleid
Figuur 8: Themakaart Ruimtelijk beleid
Te zien is dat plangebied deels gelegen is in de zone 'Windenergie niet kansrijk' en 'Grote zonneparken niet mogelijk'. Daarnaast is het gebied deels aangemerkt als 'Grote zonneparken onder voorwaarden mogelijk' en 'Windenergie mogelijk'.
Waterbeleid
Figuur 9: Themakaart Waterbeleid
Op voorgaand figuur is te zien dat de Heksenlaak is aangemerkt als een Specifiek Ecologische Doelstelling watergang. Daarnaast is een deel van het plangebied aangemerkt als 'Natte landnatuur' en 'Beschermingszone natte landnatuur'.
Natuur- en landschapsbeleid
Figuur 10: Themakaart Natuur- en landschapsbeleid
Op het figuur is te zien dat het plangebied grotendeels is gelegen in de zone die is aangemerkt als Groene Ontwikkelingszone (GO). In het noorden is een gedeelte aangemerkt als Gelders Natuur Netwerk (GNN). Gelderland spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities.
Relatie met voorgenomen ontwikkeling
Voorgenomen ontwikkeling past goed in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland doordat het invulling geeft aan de SED-watergang en de bijbehorende natte landnatuur. De inrichtingsmaatregelen daarvan dragen tegelijkertijd ook bij aan het natuur- en landschapsbeleid.
De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.
Relatie met voorgenomen ontwikkeling
In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het toestaan van ontwikkelingen. Het plangebied is gelegen in verschillende kaartlagen, hieronder wordt per relevante kaartlaag aangegeven wat de regels zijn:
Kaart: Regels Landbouw
Figuur 11: Ligging plangebied in kaart 'Regels Landbouw'
Het plangebied is deels gelegen in het amoniakbuffergebied. Dit houdt in dat het nieuw- en hervestiging van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of niet-grondgebonden veehouderijtak niet mogelijk is. Uitbreiding van bestaande bedrijven is mogelijk indien ammoniakemissie niet toeneemt.
Gewenste ontwikkeling betreft geen toename van ammoniak en is daarmee niet in strijd met deze regel.
Kaart: Regels Natuur - 1
Figuur 12: Ligging plangebied in kaart 'Regels Natuur'
Het plangebied is grotendeels gelegen binnen het GNN, GO en de beschermingszone natte landnatuur. Zie ook figuur 8 in paragraaf 3.2.1. In paragraaf Natuurwaarden is het voorliggende plan getoetst aan het beschermingsregime van de provinciale Omgevingsverordening van Gelderland en wordt geconcludeerd dat de maatregelen op termijn een positief effect hebben op de kernkwaliteiten van het GNN en de GO.
Kaart: Regels Landschap - 1
Figuur 13: Ligging plangebied in kaart 'Regels Landschap'
Het plangebied is gedeeltelijk gelegen in het Nationaallandschap, maar daar buiten het GNN en de GO.
Figuur 14: Nationale landschappen, ligging plangebied in zwarte cirkel
Het Rijk heeft in de SVIR twintig karakteristieke gebieden in Nederland aangewezen als Nationaal Landschap, waarvan er zeven liggen in Gelderland. Deze Nationale Landschappen zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. Ze geven op (inter)nationale schaal een afspiegeling van de landschappelijke diversiteit en hebben daarom speciale aandacht. Deze cultuurhistorische landschappen zijn het resultaat van het harmonisch samengaan van natuurlijke processen en menselijk handelen. Kenmerkend zijn de samenhang tussen natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing. Het ruimtelijk beleid is er op gericht om de kernkwaliteiten van deze gebieden te houden en verder te ontwikkelen. Het plangebied valt binnen het Nationaal Landschap de Graafschap (NLG).
Een gedeelte van het plangebied ligt binnen het NLG. Indien er ontwikkelingen plaatsvinden op gronden die zijn gelegen binnen het NLG, dan mag er geen afbreuk gedaan worden aan de kernkwaliteiten. Nationaal Landschap De Graafschap is beschreven in deelgebieden: Berkel, Graafschap, Oeverwal Bronckhorst en Zutphen-Deventer. Het plangebied is gelegen binnen het deelgebied Graafschap. Voor dit deelgebied gelden de volgende kernkwaliteiten:
Talrijke landgoederen als samenhangende ruimtelijke eenheden bestaande uit een statig huis, (oprij)lanen, historische tuin, bos, landerijen:
Oost-west stromende gekanaliseerde beken in halfgesloten landschap:
Halfgesloten landschap met mozaïek van bossen, weilanden en grote boerderijen; parkachtige uitstraling:
Samenhangende eenheid van hooggelegen beboste en besloten stuwwalkern van Lochemerberg met karakteristieke krans van open essen:
Karakteristieke, ook cultuurhistorisch waardevolle open essen en esdorpen Gelselaar en Geesteren, microreliëf:
In onderhavig plan worden maatregelen getroffen die bijdragen aan het versterken van de kernkwaliteiten van het nationale landschap. Zo wordt bijvoorbeeld de Heksenlaak weer verder hermeanderd en worden gronden opgehoogd voor het herstel van het natuurlijk microreliëf. En wordt er een mozaïek van bossen en weilanden verder benadrukt. De ligging van het plangebied in het Nationaal Landschap, vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Kaart: Regels Water en milieu
Figuur 15: Ligging plangebied in kaart 'Regels Water en milieu'
Het plangebied is grotendeelsgelegen binnen de zone van 'Functies van water'; hier zijn op verzoek afwijkingen toegestaan van de waterfuncties. Voorgenomen ontwikkeling draagt volledig bij aan de waterfunctie en is daarmee niet in strijd met deze regel en passend binnen het beleid.
Op 8 juli 2013 heeft de gemeenteraad van Lochem de structuurvisie 2012-2020 vastgesteld. Deze visie bevat drie opgaven:
De visie is uitgewerkt aan de hand van verschillende thema's, zoals woningbouw, de agrarische sector, landschap en natuur, mobiliteit, bedrijvigheid, duurzame energieopwekking en recreatie. Voor het voorliggende plan is het beleid met betrekking tot de agrarische sector, landschap en natuur van toepassing. De agrarische sector krijgt als belangrijke economische drager de ruimte voor verdere schaalvergroting binnen landschappelijke voorwaarden. Voor het versterken van landschapswaarden verwijst de gemeente naar de kaders uit het regionale Landschapsontwikkelingsplan. De gemeente werkt daarnaast mee aan de verdere ontwikkeling van de EHS (tegenwoordig het Natuurnetwerk Nederland, NNN) en streeft naar de versterking van de biodiversiteit in de groene ruimte van de gemeente als geheel.
Relatie met voorgenomen ontwikkeling
Landschap en natuur heeft een belangrijke plek in de structuurvisie als een van de uitgewerkte visiepunten. Het landschapsontwikkelingsplan geeft hiervoor het uitvoeringskader. Het voorliggende plan is in de volgende paragraaf aan het Landschapsontwikkelingsplan getoetst en past binnen het hierin opgenomen beleid. Het plangebied ligt in het NNN en draagt met de ontwikkeling van natuur bij aan de ontwikkeling hiervan.
Op 25 juni 2009 is de Visie Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor het buitengebied vastgesteld. Deze visie is door de gemeenten Bronckhorst, Lochem en Zutphen gezamenlijk opgesteld. Het doel van het LOP is om een stimuleringskader te bieden voor het landelijke gebied en de gewenste initiatieven te ondersteunen, wat moet leiden tot verder behoud en versterking van het landschap.
Het plangebied ligt in het deelgebied de Lochemse Berg, zie figuur 6. De Lochemse Berg vormt met het aangrenzende gebied een samenhangende eenheidsgradiënt. De samenhang bestaat uit hooggelegen beboste stuwwalkern van de Lochemse Berg, de Kale Berg, glooiende open flanken met zandpaden, akkers en aan weerszijden van de berg een open landschap (ontginningsgebied en beekdal). Aan de voet van de berg is bijzondere kwel-gerelateerde natuur aanwezig. De essentie van de landschapsontwikkelingsvisie voor dit deelgebied is:
De Lochemse Berg kan worden gezien als hydrologische ‘motor’ voor veel (o.a. botanische) gebiedskwaliteiten in de gebieden rondom de berg. Denk hierbij onder meer aan de kwelbeek Heksenlaak en de kwelafhankelijke schraal graslanden in de Hagenbeek en de vele kwelgebieden in Zwiep, het Veen en in de omgeving van de Cloese. Daarnaast wordt in de landschapsontwikkelingsvisie genoemd dat de kwelzones aan de voet van de stuwwal zijn bij uitstek geschikt voor de ontwikkeling van natte natuur, zoals bij de Heksenlaak.
Figuur 16: Uitsnede landschapsontwikkelingsplan
Relatie met voorgenomen ontwikkeling
De visie voor (de omgeving van) het plangebied, is de ontwikkeling van de natte landnatuur. Met de inrichtingsmaatregelen wordt ingezet op de SED-watergang Heksenlaak. Daarmee past voorgenomen ontwikkeling bij uitstek binnen het landschapsontwikkelingsplan van de gemeente(n).
De ontwikkeling is getoetst aan het relevantie Rijks, provincaal en gemeentelijk beleid. Uit deze hoofdstukken blijkt dat de ontwikkeling in lijn is met deze beleidsstukken en het beleid geen belemmering vormt voor de ontwikkeling.
In dit hoofdstuk wordt de impact van de ontwikkeling op de verschillende waarden beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie, cultuurhistorie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.
Vanaf 1 januari 2017 is in de Nederland de Wet natuurbescherming in werking getreden. Met deze wet zijn de provincies het bevoegd gezag. Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk het bevoegd gezag. De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: bescherming van soorten, bescherming van Natura 2000-gebieden en de bescherming van bosopstanden. De volledige toetsing Wet Natuurbescherming is toegevoegd in Bijlage 1 Toets Wet Natuurbescherming.
Beschermde soorten
Soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt
De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Het betreft soorten als ree, haas, konijn en diverse algemene muizensoorten. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke, en plaatselijke verstoring, voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.
Soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt
Met de volgende soorten en/of soortgroepen dient rekening te worden gehouden.
Broedvogels
Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, als ook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen (In het kader van de Wet natuurbescherming wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. Globaal gaat het echter om de periode van 1 maart tot 15 juli) uit te voeren. Daarnaast wordt geadviseerd het werkgebied doorlopend goed te blijven onderzoeken op eventuele aanwezigheid van nesten buiten het broedseizoen. Van bijvoorbeeld de meerkoet en houtduif is bekend dat deze vrijwel jaarrond kunnen broeden.
Er is een nader onderzoek gedaan naar de steen- en kerkuil, deze is te vinden in Bijlage 2 Nader onderzoek steen- en kerkuil. De conclusie luidt als volgt:
Steenuil
Negatieve effecten op steenuilen worden niet verwacht. De voorgenomen ontwikkelingen leiden niet tot een aantasting van nesten of het bijbehorende essentiële leefgebied waardoor beschermde nestplaatsen verdwijnen. De geplande ontwikkelingen liggen buiten het leefgebied van de steenuilen of worden uitgevoerd buiten de gevoelige periode, zijn kleinschalig van aard en/of zijn (op de lange termijn) gunstig voor de steenuil.
Kerkuil
Negatieve effecten op de kerkuil worden niet verwacht. De voorgenomen ontwikkelingen leiden niet tot een aantasting van nesten of het bijbehorende essentiële leefgebied waardoor beschermde nestplaatsen verdwijnen. De geplande ontwikkelingen worden uitgevoerd buiten de gevoelige periode, zijn kleinschalig van aard en/of zijn (op de lange termijn) gunstig voor de kerkuil. Het verlies van 6 hectare leefgebied is relatief klein ten opzichte van de territoriumgrootte van de kerkuil en ook is in de omgeving ruimvoldoende alternatief leefgebied voorhanden. Daarnaast leidt de ontwikkeling tot geschikter leefgebied door het vergroten van de variatie in graslandtypen, extensivering van het beheer en een toename van landschapselementen.
Kap van bomen en verwijdering van struweel
In deze quickscan is aangenomen dat geen bomen of struiken worden verwijderd. Wanneer dit wel het geval is dient een aanvullende veldinspectie en toetsing aan te tonen of effecten op vleermuizen, eekhoorn, (kleine) marterachtigen of vogels met een jaarrond beschermde nestplaatsen wel/niet kunnen worden uitgesloten.
Algemene zorgplicht
Zorgplicht
In de Wet natuurbescherming is in artikel 1.11 een omschrijving opgenomen over de algemene zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten, dus ook niet-beschermde soorten, en hun directe leefomgeving. Dit is een algemene verantwoordelijkheid die voor iedereen geldt. Het betekent bijvoorbeeld dat er niet onnodig dieren en planten worden gedood, wanneer redelijkerwijs een andere oplossing voor is, bijvoorbeeld de dieren te verplaatsen naar een ander gebied.
Amfibieën
In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om de werkzaamheden aan de oever en watergang uit te voeren wanneer de larven zijn volgroeid, tussen augustus en maart, en voordat volwassen exemplaren zich ingraven voor de winterslaap, voor november. Tijdens werkzaamheden in het water wordt geadviseerd te werken conform de gedragscode om zodoende effecten op vissen en amfibieën in het water zoveel mogelijk te voorkomen.
Bescherming gebieden
Niet stikstof-gerelateerde effecten:
In de directe omgeving van het plangebied liggen diverse Natura 2000-gebieden. Op ongeveer 1,4 km afstand ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Stelkampsveld. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maken dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming van niet stikstof-gerelateerde effecten wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Stikstof-gerelateerde effecten
Een Stikstofberekening is altijd noodzakelijk om de uitstoot en depositie van stikstof, en de gevolgen daarvan op Natura 2000-gebieden te bepalen. Door de uitstoot van stikstof door inzet van mobiele werktuigen zijn negatieve effecten op het Natura 2000-gebied te verwachten. Om alle toestemmingen voor de werkzaamheden aan de Heksenlaak te Barchem te kunnen verkrijgen, is een analyse gedaan waarin aangetoond wordt of er significantie depositie van stikstof op aangewezen habitattypen en leefgebieden plaatsvindt. De volledige rapportage is te lezen in Bijlage 3 Voortoets stikstof. Aan de hand van de berekeningen worden de volgende conclusies getrokken:
• De stikstofdepositie van de herinrichtingswerkzaamheden in de Heksenlaak te Barchem bedraagt maximaal 0,03 mol op verschillende habitattypen van het Natura 2000-gebied Stelkampsveld.
• Significante negatieve effecten op H4030, H4010A, H3139, H91E0C, H7150, H9120, H6410, H7230, H6230vka, H6230dka in Stelkampsveld zijn uitgesloten. Een beperkte eenmalige stikstofdepositietoename (van maximaal 0,03 mol) is dermate gering dat er geen waarneembare verandering optreedt op de standplaats wat ook niet zal doorwerken in de kwaliteit van de habitattypen. De hoeveelheid van maximaal 0,03 mol stikstof gedurende 1 jaar kan men geen relevante stikstofbelasting noemen.
Er is geen sprake van aantasting van de natuurlijke kenmerken van het habitattype wat kan leiden tot kwaliteits- en oppervlakteverlies. Het behalen van de uitbreidings- , verbeterings- of behouddoelstellingen van de habitattypen zal door deze tijdelijke beperkte bijdrage niet belemmerd worden.
Bescherming houtopstanden
Er worden binnen het plangebied geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.
Hoftijzer
De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling bij Hoftijzer maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied beperkt blijven. Het gaat immers om een interne herverdeling van het erf waarbij enkel wat struikgewas wordt weggehaald. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er derhalve geen reden om aan te nemen dat er kans is op een belemmering van natuur, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Aardkundige, archeologische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.
Figuur 17: Uitsnede archeologische beleidskaart van de gemeente Lochem
Toetsing
Bureauonderzoek
Gezien de aard en omvang van de voorgenomen maatregelen heeft Bureau Steekproef een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd in opdracht van waterschap Rijn en IJssel. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 4 Archeologisch bureauonderzoek van dit bestemmingsplan. Het doel van het archeologische bureauonderzoek is om vast te stellen of archeologisch onderzoek in het plangebied noodzakelijk is.
Naar aanleiding van de resultaten van het bureauonderzoek is een advieskaart voor het onderzoeksgebied opgesteld (zie Figuur 16). Op de kaart zijn de gegevens van de archeologische beleidskaart van de gemeente Lochem opgenomen samen met de geplande ingrepen. De ligging van het plangebied, de diepte en de aard van de bodemingrepen voor dit project zijn grotendeels bekend. Daarom geeft de advieskaart een overzicht van alle archeologische aandachtsgebieden in het onderzoeksgebied.
Figuur 18: Uitsnede archeologische advieskaart voor het onderzoeksgebied
Uit het bureauonderzoek is een veldonderzoek geadviseerd. Dit veldonderzoek is ook uitgevoerd door bureau Steekproef, het volledige onderzoek is te vinden in Bijlage 5 Archeologisch veldonderzoek. Hieruit blijkt dat het lijkt dat veruit het grootse deel van het plangebied in het (verre) verleden te nat is geweest voor bewoning. Alleen het meest zuidoostelijke deel vormt hierop een uitzondering. Hier is echter de top van de bodem verloren gegaan. Waarschijnlijk ten gevolge van egalisatiewerkzaamheden. Ook hier kan de verwachting voor resten van bewoning derhalve worden bijgesteld tot een lage verwachting. In verband met de resultaten van het onderzoek wordt binnen het plangebied geen nader onderzoek geadviseerd.
De binnen het plangebied voorziene maaiveldverlaging zal vrijwel nergens tot in ongeroerde natuurlijke afzettingen reiken. De kans op aantasting van eventueel aanwezige, specifiek aan beekdalen gebonden vondstcomplexen is dan ook klein. Wel wordt in verband met de kans op de aanwezigheid van dergelijke vondstcomplexen, benadrukt dat onverminderd van kracht blijft dat indien bij toekomstig graafwerk archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, hier direct melding van dient te worden gemaakt bij de minister conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 & 5.11.
Hoftijzer
Er vinden geen grondwerkzaamheden plaats bij de vormaanpassing van het erf. Daarmee worden er geen archeologische waarden geschaad.
Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
Gemeente Lochem heeft haar eigen Cultuurhistorische waardenkaart welke is opgesteld in 2018.
Figuur 19: Ligging plangebied in cultuurlandschappenwaarderingskaart
Op de waardering van de cultuurlandschappen is te zien dat het plangebied grotendeels is gelegen een gemiddelde waarde, hoge waarde en kleine gedeeltes in een zeer hoge waarde en lage waarde.
De klasse ‘zeer hoge waarde’ is de facto gereserveerd voor gebieden die landschappelijk nog zeer gaaf zijn, dikwijls bepalend zijn voor de hoofdstructuur van het cultuurlandschap en daarnaast ook een zekere mate van bijzonderheid kennen. In dit geval is het gedeelte dat als zeer hoog is geclassificeerd een uitloper van de Kale berg.
Wanneer er sprake is van zeer goed herkenbare historische karakteristieken met een geringe mate van landschappelijke verandering, zoals het afnemen van de hoeveelheid perceelsrandbeplanting, dan vallen deze landschappen doorgaans in de klasse ‘hoge waarde’. Voor het plangebied betreft dit met name de percelen aan de oostkant van de Heksenlaak. Gebieden met een gemiddelde waarde hebben hun historisch-landschappelijke hoofdstructuur behouden, maar missen de karakteristieken op detailniveau die ze cultuurhistorisch vooral interessant maken. Grofweg kan worden gezegd dat dit de meeste percelen zijn aan de westkant van de Heksenlaak.
Figuur 20: Ligging plangebied in verschillende historische cultuurlandschappen
Voorgaand figuur laat zien dat grotendeels het plangebied welke een hoge waardering kent, is gelegen in een oud kampontginninglandschap. Dit is misschien wel het meest typerende Achterhoeks landschapstype, dat van de oude, wat grotere droge kampontginningen die vaak als clusters bij elkaar lagen. In de meeste gevallen is de ruimtelijke structuur nog herkenbaar, maar zijn ze onder invloed van de moderne landbouw wel getransformeerd. Dat zien we bijvoorbeeld heel goed bij de kampontginningen van Zwiep. De oude landschapsstructuur is aan wegen, erven en reliëf nog goed herkenbaar, maar de opgaande beplanting is hier fors afgenomen, waardoor het karakter toch aanzienlijk is veranderd.
Met het opstellen van het inrichtingsplan voor voorgenomen ontwikkeling is goed gekeken naar de historie van het gebied. De hermeandering van de Heksenlaak naar haar oude loop laat zien dat er goede bijdrage wordt geleverd aan het cultuurhistorische deel. Er worden geen maatregelen genomen die tegenstrijdig zijn met bovenstaande cultuurhistorische informatie, er wordt juist een bijdrage geleverd aan een verbetering. Daarmee kan gesteld worden dat voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan het behoud van de aanwezige karakteristieken.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoftijzer
De strook struikgewas die wordt weggehaald is door initiatiefnemer zelf geplaatst en betreft geen cultuurhistorsich element. De vormaanpassing bij Hoftijzer is van dusdanig kleinschalige aard dat dit geen invloed heeft op de cultuurhistorische waarden van het gebied.
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast en tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater en lozingen op oppervlaktewater).
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel) stroomgebied-beheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 vastgesteld. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma. Met deze handelwijze is Nederland koploper en een toonaangevend voorbeeld in de wereld. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Provinciaal beleid
De provincie werkt nauw samen met waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale Staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verdere reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Waterschap Rijn en IJssel
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Rijn en IJssel. Dit waterschap heeft een handreiking ontworpen waarbij een initiatiefnemer zelf kan bepalen voor welke plannen én in welke mate het waterschap betrokken dient te worden bij het opstellen van een waterparagraaf.
Voor meer complexe ontwikkelingen kan deze handreiking voor het waterschap en de initiatiefnemer als leidraad en geheugensteun gelden in het ontwerpproces. Gezamenlijk wordt er invulling gegeven aan de wateraspecten en kan water een positieve bijdrage leveren aan de leefomgeving. Als er overeenstemming is over de inhoud van de waterparagraaf kan de gemeente de tekst opnemen in de toelichting van het ruimtelijk plan.
Het waterschap draagt zorg voor het water in uw omgeving. Met 'Water en mens in hun element' als principe draagt het waterschap bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. Zorgen voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht en is altijd in beweging. Dit wordt gedaan door het waterschap middels het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en te zorgen voor stevige dijken.
Speerpunt voor de periode 2022-2027 is de opgave om het gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor werkt het waterschap toe naar een andere balans van vasthouden-bergen-afvoeren (voorraadbeheer), rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering.
In het waterbeheerprogramma 2022-2027 zijn doelen en werkzsaamheden samengebracht in 4 thema's:
1. Klimaatrobuust gebied
Het doel is het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem zodanig te invullen, dat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.
2. Veilig gebied
Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Onze ambitie is dat in 2050 de waterkeringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat we daarbij wendbaar inspelen op ontwikkelingen. We voeren ons beheer op een duurzame wijze uit en werken aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken.
3. Circulaire Economie en Energietransitie
Het waterschap wil in het uitvoeren van zijn primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij willen we in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin we onze taken klimaatneutraal uitvoeren.
4. Gezonde leefomgeving
Als waterschap zorgen we voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Wij streven ernaar dat het water in onze leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Ons doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.
De samenhang van de wateropgaven met andere opgaven in het gebied vraagt om nauwe samenwerking met onze partners (zoals gemeenten en provincies), inwoners en bedrijven. Om de waterbelangen bij ruimtelijke ontwikkelingen tijdig en goed in beeld te krijgen en mee te kunnen wegen, gebruiken we de (digitale) watertoets.
Relatie met voorgenomen ontwikkeling
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen en het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 2.500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone van een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Watertoets
Tabel 1: Watertoets
De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op bovenstaande vragen. Als er op een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.
Hieronder worden de thema's die zijn beantwoord met een 'ja', nader toegelicht.
Klimaatadaptatie
Het plangebied betreft een beekdal. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de waterbergingscapaciteit vergroot waardoor dit een positief effect heeft op het voorkomen van wateroverlast.
Waterkwaliteit
In de huidige situatie wordt hemelwater opgevangen in het beekdal en daarmee op het oppervlaktewater van de watergang die in de beekdal is gelegen. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de erfafwatering van een agrarisch perceel losgekoppeld van afwatering van oppervlaktewater van de Heksenlaak. Hiermee verbetert de waterkwaliteit van de Heksenlaak. De Heksenlaak is een SED-watergang en is deels gelegen in een beschermingszone voor Natte Natuur. In het plan wordt de natte natuur verder ontwikkeld en versterkt.
Grondwaterbeheer
In het plangebied is sprake van kwel. In de inrichtingsmaatregelen worden delen van de Heksenlaak gedempt. De demping van de Heksenlaak draagt bij aan het doel om de juiste omstandigheden te creëren voor kwelafhankelijke natuur, zie ook 2.2 Planbeschrijving.
Beheer en onderhoud
De watergangen in het plangebied zijn in beheer van het waterschap Rijn en IJssel. Een deel van deze watergangen wordt gedempt, maar ook nieuwe watergangen worden gegraven. Het waterschap is nauw betrokken bij het opstellen van een inrichtingsplan met bijbehorende maatregelen. De inrichting van de watergangen wordt afgestemd op de nieuwe bestemming natuur waarmee de projectdoelen worden gehaald. Deze projectdoelen zijn als volgt:
De volledige planbeschrijving is te lezen in 2.2. Hiermee zijn de waterschapsbelangen voldoende geborgd.
De te nemen maatregelen zijn weergegeven in het inrichtingsplan, welke is opgenomen in Bijlage 1 Inrichtingsplan bij de regels van dit bestemmingsplan.
Vooroverleg waterschap
De paragraaf Water is in concept voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Deze heeft aangegeven in te stemmen met de waterparagraaf. Naar aanleiding van de positieve reactie is de waterparagraaf definitief geworden. De definitieve paragraaf zal formeel in het kader van het vooroverleg aan het waterschap worden voorgelegd.
Conclusie
De te nemen maatregelen hebben effecten op de waterbelangen van het waterschap Rijn en IJssel. Doordat de maatregelen in samenspraak met het waterschap zijn opgesteld, zijn de belangen van water voldoende geborgd. Daarnaast hebben de maatregelen positieve effecten op het beheersgebied van het waterschap.
Hoftijzer
De vormaanpassing van het erf bij Hoftijzer heeft geen invloed op de waterhuishouding van het gebied.
Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk
relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij de verlening van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling is een vooronderzoek NEN5725 en NEN5717 gedaan door Geofoxx. Het rapport is opgenomen in Bijlage 6 Verkennend land- en waterbodemonderzoek. De conclusies hiervan zijn als volgt:
Landbodem
De landbodem binnen de projectcontouren is voor het grootste deel vrij (op enkele gedempte sloten na, zie onderstaand) van bodembedreigende activiteiten. Ook uit de uitgevoerde onderzoeken nabij de locatie blijkt dat er over het algemeen hooguit licht verhoogde gehalten worden aangetoond in de bodem. Gezien bovenstaande kan worden uitgegaan van onverdachte locaties en kan de bodemkwaliteitskaart gehanteerd worden als bewijsmiddel voor het grondverzet. Wanneer tijdens de werkzaamheden onverhoopt waarnemingen worden gedaan die wijzen op verontreiniging, waaronder bodemvreemde bijmengingen en afwijkende bodemopbouw, dient dit te worden gemeld bij het bevoegd gezag.
Gedempte sloten
Ook bevinden zich mogelijk gedempte sloten binnen de contouren van het projectgebied, ter hoogte van maatregels 1, 2, 3, 12 en 18. Enkel voor maatregel 2 gaat grond vrijkomen. De aanwezigheid van de sloten binnen de contouren van maatregel 2 dient te worden geverifieerd, zodat kan worden bepaald of de verdachtmaking van de locatie terecht is. Dit kan middels bodemonderzoek voorafgaand aan de werkzaamheden. Als er geen verdachte waarnemingen worden gedaan, waarvan op basis van de NEN 5725/5707 sprake zou zijn van een verdachte bodemlaag, en de bodemlaag vergelijkbaar is met de omgeving mag de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel gebruikt worden. Uit correspondentie met de omgevingsdienst achterhoek blijkt dat de mogelijk gedempte sloten verdacht blijven totdat is aangetoond dat geen waarnemingen worden gedaan waardoor sprake zou zijn van een verdachte bodemlaag.
Waterbodem
Er zijn geen overstorten of andere puntbronnen bekend bij het waterschap die tot een specifieke belasting van de waterbodem hebben geleid. Op basis van de historische gegevens wordt verwacht dat er sprake is van een diffuse belasting van de waterbodem.
Waterbodems zijn per definitie uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart voor landbodem. Er is voor het gebied geen waterbodemkwaliteitskaart opgesteld, waardoor aanvullend onderzoek noodzakelijk is om een milieuhygiënische verklaring voor hergebruik te verkrijgen. Een waterbodemonderzoek conform NEN 5720 is in combinatie met dit NEN 5717 vooronderzoek een gelding verklaring voor hergebruik.
Relatie met voorgenomen ontwikkeling
Daarmee kan gesteld worden dat voor de uitvoerbaarheid van de gewenste ontwikkeling de grond geschikt is. Zoals beschreven in het rapport wordt voor de toepasbaarheid van de grond, de grond verder onderzocht. Met dit gegeven wordt de voorgenomen ontwikkeling van de realisatie van nieuwe natuur, dan ook niet belemmerd door bodemverontreiniging. De ontwikkeling is uitvoerbaar op het aspect bodem.
Hoftijzer
Gezien het enkel het toevoegen van een stuk grond voor opslag betreft, hoeft er geen bodemonderzoek uitgevoerd te worden.
Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Hierin staat dat inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij ruimtelijke plannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht er toe om bij ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De realisatie van natuur is in het kader van de Wet geluidhinder niet aan te merken als geluidsgevoelige bestemming of object. Een nader onderzoek naar akoestiek is daarom niet noodzakelijk.
Hoftijzer
De vormaanpassing van het bestemmingsvlak betreft geen toevoeging van geluidsgevoelige objecten waarmee het initiatief vanuit het aspect geluid uitvoerbaar is.
Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen hoeven niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor ontwikkelingen die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.
Relatie met voorgenomen ontwikkeling
Op grond van de NIBM-tool is een ontwikkeling ‘in betekenende mate’ bij een toename van het aantal verkeersbewegingen met ruim 800 per dag (met 5% aandeel vrachtverkeer). De voorgenomen ontwikkeling betreft het omzetten van agrarische grond naar natuur. De verkeersbewegingen die de ontwikkeling met zich meebrengt, zijn alleen tijdens de bouwfase merkbaar. In deze fase zal er tijdelijk sprake zijn van een toename van verkeersbewegingen. Zelfs tijdens de bouwperiode zal het aantal verkeersbewegingen per dag ruimschoots onder de 800 per dag blijven. Daardoor leidt de ontwikkeling niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit én kan de ontwikkeling als ‘niet in betekenende mate’ worden gezien. Daarnaast is in de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. De functiewijziging van agrarische naar natuur is een ontwikkeling die niet leidt tot verslechtering van de luchtkwaliteit tijdens de beheerfase. Het plan kan daarmee zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Hoftijzer
Ook de voorgenomen ontwikkeling op het perceel van Hoftijzer is dusdanig kleinschalig dat dit niet in betekende mate toeneemt. Omdat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van risico's bij onder meer productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door maatregelen kunnen de afstanden worden verkleind. Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde, voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. De grenswaarde mag niet worden overschreden.
Voor de oriënterende waarde en richtwaarde geldt dat afwijken alleen met een dergelijke motivering is toegestaan. Het aspect Externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek en lpg-tankstation) en de mobiele (tankwagen en gasleidingen) bronnen.
Er wordt getoetst aan de volgende wet- en regelgeving:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In het kader van de externe veiligheid is de risicokaart van Nederland geraadpleegd. De risicokaart wijst uit dat er zich binnen een straal van 800 meter geen risico's wat betreft externe veiligheid bevinden. Op circa 2 km afstand bevindt zich een buisleiding. Vanwege de ruime afstand zal dit geen problemen opleveren voor de beoogde ontwikkeling.
Figuur 21: Uitsnede risicokaart, plangebied in zwarte cirkel (bron: risicokaart.nl)
In het zuidelijke deel van het plangebied is er een klein deel aangemerkt als gebied met kans op grote natuurbrand (een gebied van minimaal 100 hectare aaneengesloten bos, heide, (hoog)veen, of duingebied. Dit gebied strekt zich verder zuid en westelijk uit buiten het plangebied.
Voorgenomen ontwikkeling betreft onder andere de aanplant van meer bos waardoor deze natuurbrand zone zich zou kunnen uitbreiden.
Echter is het risico in praktijk zeer klein en zijn er geen erven gelegen in de zone. Mocht het voorkomen dat er een natuurbrand is, dan is het gevaar dat de bewoners verrast worden door het vuur. Een natuurbrand kan zich in een droge periode snel en onvoorspelbaar ontwikkelen. Lokale overheden stemmen brandpreventie en -bestrijding af met de hulpdiensten. De erven zijn niet omsloten door beplanting waardoor het vuur moeilijker het erf kan omsluiten. Daarnaast kent het erf een goede ontsluiting via meerdere wegen en is er niet veel sprake van doodlopende wegen. Eventuele hulpdiensten snel in het plangebied ter plaatsen zijn.
Op basis van toetsing wordt gesteld dat in het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. Gezien het feit dat er geen risicobronnen aanwezig zijn is een aanvullend onderzoek naar externe veiligheid niet noodzakelijk.
Hoftijzer
Ter plaatse van Hoftijzer laat voorgaand figuur zien dat er in de nabijheid geen externe veiligheidsrisico's aanwezig zijn. Voorgenomen vormaanpassing maakt ook geen risico mogelijk.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in eerste instantie doorgaans de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De realisatie van natuur heeft niet tot gevolg dat er milieubelastende of milieugevoelige functies gerealiseerd worden. Er is derhalve geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Hoftijzer
Aan de Lindeboomsweg 5 bevindt zich een loonbedrijf, dit valt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009, onder 'Dienstverlening t.b.v. de landbouw' voor loonbedrijven met een bouw oppervlakte groter dan 500 m2'. Dit betekent dat tussen dit loonbedrijf en woningen een afstand van 30 meter wordt geadviseerd wat betreft geur, 10 meter wat betreft stof en 50 meter wat betreft geluid.
Het voorliggende plan voldoet in de huidige situatie aan deze afstand, de meest dichtstbijzijnde woonbestemming bevindt zich op een afstand van 120 meter. In de gewenste situatie blijft deze afstand gelijk of wordt zelfs iets ruimer.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijzigingen hebben met name betrekking op aanvragen waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is.
Het bevoegd gezag moet zich er nog steeds van vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben , dit wordt ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat elk besluit of plan gecheckt moet worden met de activiteiten die voorkomen op de D-lijst. Deze lijst geeft aan of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Op basis van de beschikbare informatie wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieueffecten met zich meebrengt. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in circa 35.000 m3 grondverzet over een oppervlakte van 12,4 hectare. Het gehele plangebied voor de Heksenlaak beslaat een oppervlakte van 37,3 hectare.
Ontgrondingen zijn op grond van onderdeel D, onder 16.1 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. formeel m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de ontgronding de bij dit onderdeel aangegeven drempelwaarde van 12,5 hectare overschrijdt. Zoals aangeven blijft de ontgronding met een oppervlak van circa 12,4 ha hectare onder de genoemde drempelwaarde en is daarom formeel niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.
Daarnaast is er sprake van een activiteit op grond van onderdeel D, onder 9, ‘een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan’ daar er sprake is van een functiewijziging van gronden. Het gehele plangebied bevat 37,3 hectare. Daarmee wordt ruim onder de drempelwaarde gebleven van 125 hectare die te vinden is in kolom 2.
Omdat ook onder de drempelwaarde belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden dient voor de voorgenomen activiteit een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. In de toelichting van voorliggend bestemmingsplan wordt aangetoond dat er geen nadelige milieueffecten zijn. Er hoeft daarom geen separate aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. te worden opgesteld.
Hoftijzer
Met de voorliggende ontwikkeling die een vormaanpassing van het bestaande oppervlak betreft wordt de vorm van de huidige opslagplaats aangepast. Deze ontwikkeling hoeft niet beschouwd te worden als een stedelijk ontwikkelingsproject, waarmee toetsing aan het Besluit Mer derhalve niet aan de orde is.
In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen milieubelemmeringen met zich meebrengt.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij is waar mogelijk aangesloten op de systematiek en regels van het "bestemmingsplan buitengebied" van de gemeente Lochem.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het voormalige Ministerie van VROM.
Deze zijn onder andere de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden. Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding (bijvoorbeeld topografische gegevens). Deze zijn daarom opgenomen bij de ‘verklaringen’. Verder zijn de gronden voorzien van een dubbelbestemming. In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling op of ter beperking van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
De regels van voorliggend bestemmingsplan zijn gebaseerd op het bestemmingsplan "Buitengebied Lochem 2010" en het 'paraplubestemmingsplan Archeologie' van de gemeente Lochem.
1. Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
2. Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.
Enkelbestemming
Artikel 3 Agrarisch
Deze gronden zijn momenteel agrarisch en blijven haar agrarische bestemming behouden.
Artikel 4 Agrarisch met waarden
Deze gronden zijn momenteel agrarisch met waarden en blijven haar agrarische bestemming behouden.
Artikel 5 Bedrijf
Deze bestemming is relevant voor het bedrijf Hoftijzer Lochem B.V. aan de Lindeboomsweg 5. Momenteel is dit ook een bedrijfsbestemming.
Artikel 6 Groen
Deze gronden zijn bestemd voor het aanbrengen en instandhouden van beplanting.
Artikel 7 Natuur
De voor natuur bestemde gronden zijn bedoeld voor bescherming, behoud, herstel en/of duurzame ontwikkeling van natuur gericht op de kernkwaliteiten van het Gelders Natuurnetwerk, de Groene ontwikkelingszone en de SED-watergang.
In deze bestemming is een verbodsbepaling opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De bepaling is opgenomen om de natuur- en landschapswaarden te beschermen. De verbodsbepaling geldt niet voor de werkzaamheden die uitgevoerd moeten worden in het kader van dit plan, zoals opgenomen in het inrichtingsplan. De werken of werkzaamheden die uitgevoerd worden bij de Heksenlaak in het kader van dit plan zijn juist bedoeld om de natuur- en landschapswaarden te versterken, van aantasting van deze waarden is geen sprake. Dit blijkt ook uit de toetsing Natuurwaarden (paragraaf 4.2) die in het kader van dit plan heeft plaatsgevonden.
Artikel 8 Tuin
Deze gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen.
Artikel 9 Verkeer
Deze bestemming is gebruikt voor de doorgaande verkeerswegen.
Artikel 13 Water
Deze bestemming is gebruikt voor de Heksenlaak, waarbij is benoemd dat deze een bijzondere ecologische functie heeft door middel van een functieaanduiding.
Dubbelbestemmingen
Artikel 10 Waarde - Archeologie 5
Dit artikel geeft aan dat gronden waarop het artikel van toepassing is, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende hoge archeologische verwachtingswaarden.
Artikel 11 Waarde - Archeologie 6
Dit artikel geeft aan dat gronden waarop het artikel van toepassing is, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende middelmatige archeologische verwachtingswaarden.
Artikel 12 Waarde - Archeologie 7
Dit artikel geeft aan dat gronden waarop het artikel van toepassing is, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende lage archeologische verwachtingswaarden.
3. Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden.
In artikel 14 Anti-dubbeltelregel wordt bijvoorbeeld beoogd om te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan is toegestaan, bijvoorbeeld bij een toekomstige afsplitsing van het bestemmings- of bouwvlak.
Artikel 15 bevat de algemene bouwregels.
Artikel 16 bevat de de Algemene gebruiksregels. Artikel 17 bevat de algemene aanduidingsregels. In artikel 18 Algemene afwijkingsregels worden aan de hand van een aantal afwijkingsbevoegdheden mogelijkheden geboden.
4. Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Artikel 19 Overgangsrecht: in de overgangsregels zijn de juridische consequenties aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
Artikel 20 Slotregel: dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit wordt in dit hoofdstuk nader beschreven.
In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden op de ontwikkellocatie en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk gezien is de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar.
Vooroverleg
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders van de provincie Gelderland, zoals benoemd in het hoofdstuk Provinciaal beleid. De provincie Gelderland is ook betrokken bij het tot stand komen van het plan. Het plan wordt uitgevoerd in opdracht van het waterschap Rijn en IJssel.
Het bestemmingsplan is ter vooroverleg naar Provincie Gelderland en Waterschap Rijn en IJssel gestuurd, beide zijn akkoord.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan is voor de duur van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegd. Er zijn tien zienswijzen ingediend waarvan er één weer is ingetrokken. De zienswijzen geven aanleiding tot de onderstaande wijzingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan, voor volledige toelichting zie Bijlage 7 Nota van zienswijzen.
Naast de bovengenoemde wijziging naar aanleiding van de zienswijze, zijn de onderstaande ambtshalve wijzigingen aan de orde.
b. in afwijking van het bepaalde onder a, mag de oppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gebiedsgebonden bedrijf', binnen het bestemmingsvlak worden uitgebreid met maximaal 40%;
c. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 6 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 10 meter.
Er zijn verder geen inhoudelijke ruimtelijke argumenten op het bestemmingsplan die wijziging tot gevolg hebben. Het ontwerpbestemmingsplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is het onder omstandigheden verplicht om aan het opstellen van een bestemmingsplan ten behoeve van een bouwplan een exploitatieplan te koppelen. Er is bij het voorliggende plan geen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro, maar de uitvoering van werkzaamheden. Een exploitatieplan is daarom voor het voorliggende plan niet verplicht.
In het voorliggende geval wordt een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Lochem. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd.