direct naar inhoud van Regels
Gemeente: Lochem
Status: vastgesteld
Team:
Contact:

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan

het bestemmingsplan "Beekherstel Heksenlaak eo" met identificatienummer "NL.IMRO.0262.buBeekHeksenlaak-BP41" van de gemeente Lochem;

1.2 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.3 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.4 archeologisch deskundige

De regionaal archeoloog of een andere door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.5 archeologisch onderzoek

het verrichten van werkzaamheden met als doel het verzamelen van kennis en wetenschap van bekende of verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.6 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten;

1.7 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bestaande bebouwing

bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, met uitzondering van bebouwing die weliswaar bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar is gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.13 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.14 extensief recreatief medegebruik

vormen van dagrecreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, paardrijden en sportvissen;

1.15 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.16 Gelders NatuurNetwerk (GNN)

samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van (inter-)nationaal en provinciaal belang;

1.17 Groene Ontwikkelingszone

zone die bestaat uit gebieden met andere bestemmingen dan natuur die ruimtelijk verweven zijn met het GNN en daar functioneel mee samenhangen en waarin wordt ingezet op versterking van die samenhang tussen inliggende en aangrenzende natuurgebieden;

1.18 kernkwaliteiten

de wezenlijke landschappelijke en ecologische kenmerken van een bepaald gebied, gelegen in het Gelders Natuurnetwerk (GNN);

1.19 lawaaisporten

sportbeoefening die met veel lawaai gepaard gaat zoals bijvoorbeeld motor- en autosport, karten, modelvoer- en vaartuigen;

1.20 maaiseldepot

een terrein voor voor de opslag en overslag van vrijkomend maaisel

1.21 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora- en fauna;

1.22 normaal onderhoud en beheer

onderhoud, gebruik en beheer gericht op het zodanig in conditie brengen of houden van de gronden dat nodig is voor een gebruik van de gronden conform de bestemmingsomschrijving;

1.23 watergangen

oppervlaktewateren die dienen voor de afvoer, aanvoer of berging van water.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Meetregels

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • a. de afstand van een bijgebouw tot een ander gebouw, tot de bebouwingscontour of tot de zijdelingse perceelsgrens: de kortste afstand van het bijgebouw tot het andere gebouw, de bebouwingscontour of de zijdelingse perceelsgrens;
  • b. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  • c. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. druiplijn, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • d. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  • e. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  • f. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  • g. de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk: vanaf de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
  • h. de hoogte van een windturbine: vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.2 Aanvullende meetregels

Bij het meten gelden de volgende aanvullende regels:

  • a. het peil voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: mag niet meer dan 20 centimeter boven de hoogte van de kruin van de openbare weg ter plaatse van die hoofdtoegang worden gesitueerd;
  • b. het peil in andere gevallen: mag niet meer dan 20 centimeter boven de gemiddelde hoogte van het rondom afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw, worden gesitueerd;
  • c. ondergeschikte bouwdelen: bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, ondergeschikte dakkapellen en gevelopbouwen, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • b. met de daarbij behorende agrarische bedrijfsgronden en een agrarisch bouwvlak;
  • c. het bestaande aantal bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met inwoning/mantelzorg volgens een algemene afwijking in Artikel 19;
  • d. de instandhouding en ontwikkeling van de in Artikel 18 genoemde landschapstypen en hun kernkwaliteiten;
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.2.1 Algemeen
  • a. de gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat:
  • 1. buiten het bouwvlak wel terreinafscheidingen zijn toegestaan en de bestaande veldschuren buiten het bouwvlak in hun huidige omvang mogen worden gehandhaafd;
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
  • a. de volgende bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan:

Bouwwerken, geen gebouwen   Bouwhoogte in meters  
Terreinafscheidingen buiten het bouwvlak, uitsluitend ten behoeve van het agrarische grondgebruik met een constructie die niet onoverkomelijk is voor de passage van kleine zoogdieren en amfibieën   1,50 m  
  • b. de oppervlakte van een paardenbak mag niet meer dan 1.200 m² bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

3.3.1 Kleinschalige nevenactiviteiten

Bij een agrarisch bedrijf zijn kleinschalige nevenactiviteiten uitsluitend met een afwijking volgens lid 3.4 toegestaan.

3.3.2 Paardenbakken

De oppervlakte van een paardenbak mag niet meer dan 1.200 m² bedragen.

3.3.3 Wijnranken

Op de agrarische gronden zijn wijnranken tot een maximale oppervlakte van 1 hectare, toegestaan zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels:

3.4.1 Kleinschalige nevenactiviteiten:

voor één of meer kleinschalige nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf, mits:

  • a. uitsluitend nevenactiviteiten worden toegelaten die voorkomen op de 'Lijst van Kleinschalige Nevenactiviteiten' in Bijlage 4 Lijst van kleinschalige nevenactiviteiten of die naar aard en invloed op de omgeving daarmee vergelijkbaar zijn;
  • b. per agrarisch bedrijf niet meer dan 25% van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen voor deze nevenactiviteit(en) wordt gebruikt, tot een maximum van 350 m² en met inachtneming van het bepaalde ten aanzien van agrarische horeca;
  • c. per agrarisch bedrijf niet meer dan 50 m² voor agrarisch horeca wordt gebruikt;
  • d. de kleinschalige nevenactiviteiten niet worden toegelaten ter plaatse van de aanduiding 'Reconstructiewetzone-landbouwontwikkelingsgebied';
  • e. op de gronden die mede zijn bestemd voor 'Leiding-Hoogspanningsverbinding' geen kleinschalige nevenactiviteiten worden toegestaan, waarbij kinderen langdurig verblijven onder de hoogspanningsleidingen, zoals een kinderdagopvang of een zorgboerderij;
  • f. geen kleinschalige nevenactiviteiten worden toegelaten buiten het bouwvlak.

3.4.2 Kamperen bij de boer

voor kamperen bij de boer, mits:

  • a. uitsluitend gekampeerd wordt in het kampeerseizoen van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • b. maximaal 90 personen en 30 kampeermiddelen worden toegestaan, met uitzondering van stacaravans;
  • c. geen kampeermiddelen worden geplaatst of aanwezig zijn buiten het kampeerseizoen;
  • d. maximaal 50 m² van de bedrijfsgebouwen voor kamperen bij de boer wordt aangewend;
  • e. de kampeermiddelen mogen uitsluitend buiten het bouwvlak worden geplaatst op gronden die grenzen aan het bijbehorende agrarische bouwvlak;
  • f. de kampeermiddelen buiten het bouwvlak mogen niet binnen een straal van 50 meter van een woning van derden worden geplaatst;
  • g. buiten het bouwvlak mag niet meer dan 5.000 m² oppervlakte voor het kamperen bij de boer worden aangewend;
  • h. ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - landschapstype open broekgebieden', 'overige zone - landschapstype rivierenlandschap' en 'overige zone - essen en enken' is buiten het bouwvlak geen kamperen bij de boer toegestaan;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermingszone natte landnatuur' is kamperen bij de boer buiten het bouwvlak alleen toegestaan met een positief advies van het waterschap;
  • j. door de plaatsing van kampeermiddelen buiten het bouwvlak mogen de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype zoals beschreven in artikel 18.1 Landschapstypen niet worden aangetast;
  • k. het terrein moet landschappelijk worden ingepast met beplanting die eigen is aan het landschapstype ter plaatse.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Verbod

Het is verboden om de in de 'Omgevingsvergunningenstelsel Agrarisch' in Bijlage 2 Omgevingsvergunningstelsel Agrarisch genoemde werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

3.5.2 Uitzonderingen op het verbod

Het in 3.5.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. die plaatsvinden binnen het agrarische bouwvlak;
  • b. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  • c. die nodig zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen is verleend of die vergunningvrij kunnen worden gebouwd;
  • d. die reeds moeten worden gemeld in het kader van de Boswet;
  • e. die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend.
  • f. welke dienen ter uitvoering van de maatregelen zoals aangeduid op de kaarten in Bijlage 1 Inrichtingsplan.

3.5.3 Voorwaarden voor vergunningverlening:

De in 3.5.1 genoemde vergunning mag alleen en moet worden geweigerd indien:

  • a. als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de in 3.1 genoemde landschapswaarden worden aangetast;
  • b. niet kan worden voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in de 'Omgevingsvergunningenstelsel Agrarisch' in Bijlage 2 Omgevingsvergunningstelsel Agrarisch.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' geheel of gedeeltelijk te wijzigen:

3.6.1 Intensieve kwekerij

voor het aanwijzen van gronden voor 'intensieve kwekerij' of het vergroten van de aanduiding 'intensieve kwekerij', mits:

  • a. het niet gaat om de nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf;
  • b. niet ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - landschapstype open broekgebieden' en 'overige zone - essen en enken';
  • c. niet ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermingszone natte landnatuur';
  • d. de landschappelijke kernkwaliteiten ter plaatse daardoor niet worden aangetast;
  • e. de omvang van de desbetreffende intensieve kwekerij niet meer dan 5 hectare bedraagt.

3.6.2 Vergroting bouwvlak

voor de vergroting van een agrarisch bouwvlak, mits:

  • a. de omvang van het bouwvlak na vergroting maximaal 3 hectare bedraagt, tenzij in de aanvullende regels voor intensieve veehouderijen een andere maximum omvang is bepaald;
  • b. het gaat om een volwaardig agrarisch bedrijf volgens een deskundigenrapport;
  • c. er een bedrijfseconomische dan wel bedrijfslogistieke noodzaak voor uitbreiding bestaat volgens een deskundigenrapport;
  • d. er een concreet bouw- en inrichtingsplan aan ten grondslag ligt;
  • e. de ter plaatse aanwezige landschappelijke kernkwaliteiten zoals beschreven in Artikel 18 daardoor niet worden aangetast;
  • f. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast met beplanting die eigen is aan het landschapstype ter plaatse;
  • g. ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - essen en enken', 'overige zone - landschapstype open broekgebieden' en 'overige zone - landschapstype rivierenlandschap' een beeldkwaliteitsplan wordt opgesteld;
  • h. niet ter plaatse van de aanduiding 'beschermingszone natte landnatuur';
  • i. het woon- en leefklimaat voor woningen van derden daardoor niet wordt aangetast.

3.6.3 Vormaanpassing bouwvlak

voor de vormaanpassing van het agrarische bouwvlak, mits:

  • a. de oppervlakte van het agrarische bouwvlak per saldo gelijk blijft;
  • b. de ter plaatse aanwezige landschappelijke kernkwaliteiten zoals beschreven in Artikel 18 daardoor niet worden aangetast;
  • c. niet ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - essen en enken';
  • d. niet ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapstype beschermingszone natte landnatuur';
  • e. het woon- en leefklimaat op de aangrenzende gronden daardoor niet wordt aangetast.

Artikel 4 Agrarisch met waarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • b. met de daarbij behorende agrarische bedrijfsgronden en een agrarisch bouwvlak;
  • c. het bestaande aantal bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met inwoning/mantelzorg volgens een algemene afwijking in Artikel 44;
  • d. de instandhouding en ontwikkeling van de landschapstypen en hun kernkwaliteiten zoals in artikel 18 beschreven;
  • e. de instandhouding en ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur-verweving;
  • f. extensief recreatief medegebruik;

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen:
  • a. de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat:
  • 1. buiten het bouwvlak wel terreinafscheidingen zijn toegestaan en de bestaande veldschuren buiten het bouwvlak in hun huidige omvang mogen worden gehandhaafd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
  • a. de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan:
Bouwwerken, geen gebouwen   Bouwhoogte in meters  
Terreinafscheidingen buiten het bouwvlak, uitsluitend ten behoeve van het agrarische grondgebruik met een constructie die niet onoverkomelijk is voor de passage van kleine zoogdieren en amfibieën.   1,50 m  
4.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

4.3.1 Wijnranken

Op de agrarische gronden zijn wijnranken tot een maximale oppervlakte van 1 hectare toegestaan, zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verbod

Het is verboden om de in de 'Omgevingsvergunningenstelsel Agrarisch met waarden' in Bijlage 3 genoemde werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

4.4.2 Uitzonderingen op het verbod:

Het in 4.4.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. die plaatsvinden binnen het agrarische bouwvlak;
  • b. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  • c. die nodig zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen is verleend of die vergunningvrij kunnen worden gebouwd;
  • d. die reeds moeten worden gemeld in het kader van de Boswet;
  • e. die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend.
  • f. welke dienen ter uitvoering van de maatregelen zoals aangeduid op de kaarten in Bijlage 1 Inrichtingsplan.

4.4.3 Voorwaarden voor vergunningverlening:

De in 4.4.1 genoemde vergunning mag alleen en moet worden geweigerd indien:

  • a. als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de in 4.1 genoemde landschaps- en natuurwaarden worden aangetast;
  • b. niet kan worden voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in de 'Omgevingsvergunningenstelsel Agrarisch met waarden' in Bijlage 3.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden' geheel of gedeeltelijk te wijzigen:

4.5.1 Natuurontwikkeling:

Ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - ecologische verbindingszone' en/of 'natuur- en landschapswaarden' naar de bestemming 'Natuur', indien de natuurontwikkeling inmiddels is gerealiseerd en de gronden geen agrarische functie meer hebben.

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een bedrijf volgens de bij deze regels behorende 'Lijst van bestaande bedrijven (niet agrarisch)' in Bijlage 5 Lijst van bestaande bedrijven (niet agrarisch);
  • b. het bestaande aantal bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met inwoning/mantelzorg volgens een algemene afwijking in Artikel 19;
  • c. bij het bedrijf behorende bebouwing, erven, terreinen en voorzieningen, waaronder begrepen groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water;

met dien verstande dat:

  • d. ter plaatse van de aanduiding 'opslag', uitsluitend opslag is toegestaan;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gebiedsgebonden bedrijf', uitsluitend een gebiedsgebonden bedrijf is toegestaan;

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

5.2.1 Bedrijfswoning
  • a. de vergroting van de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan:
    bestaande inhoud bedrijfswoning   Vergroting tot maximaal  
    kleiner dan 550 m³   600 m³  
    tussen 550 en 600 m³   20%  
    tussen 600 m en 750 m³   15% tot een maximum van 750 m³  
    groter dan 750 m³   handhaven bestaande omvang  
  • b. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 4,5 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 10 meter;
  • c. herbouw van een bedrijfswoning is mogelijk ter plaatse van de bebouwingscontour van de huidige bedrijfswoning, of op een locatie die maximaal 10 meter van de huidige bebouwingscontour is gesitueerd (behoudens afwijking volgens artikel 44 van deze regels);
  • d. bijgebouwen bij de bedrijfswoning dienen achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw te worden gesitueerd;
  • e. per bedrijfswoning is maximaal 75 m² oppervlakte aan bijgebouwen toegestaan ter vergroting van het woongenot;
  • f. de goothoogte van een bijgebouw bij een bedrijfswoning mag maximaal 3,50 meter bedragen en de bouwhoogte maximaal 6,50 meter.

5.2.2 Bedrijfsbebouwing
  • a. de oppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing mag binnen het bestemmingsvlak als volgt worden uitgebreid:
    oppervlakte bestaande bedrijfsgebouwen   maximale uitbreiding  
    500 m² of kleiner   in ieder geval 75 m² of 20%  
    groter dan 500 m²   15%  
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a, mag de oppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gebiedsgebonden bedrijf', binnen het bestemmingsvlak worden uitgebreid met maximaal 40%;
  • c. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 6 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 10 meter.

 

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

de volgende bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan:

Bouwwerken geen gebouw zijnde   Maximale bouwhoogte  
Verlichtingsmasten   5 meter  
Maximaal 3 vlaggenmasten   8 meter  
(Schotel)antennes   10 meter  
Hekwerken en andere bouwwerken   3 meter  
Overkappingen   3 meter  
   

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:

  • a. bedrijfsgebouwen met een goothoogte van 8 meter en een bouwhoogte van 12 meter, ter plaatse van de aanduiding 'gebiedsgebonden bedrijven', mits de toegestane hoogtes niet toereikend zijn voor de stalling van grote landbouwmachines;
  • b. een eenmalige vergroting binnen het bestemmingsvlak van de oppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing van een 'niet-agrarisch bedrijf', met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. de verplaatsing van het bedrijf naar een bedrijventerrein redelijkerwijs niet mogelijk is;
    • 2. de uitbreiding noodzakelijk is voor de continuïteit van het bedrijf;
    • 3. de kernkwaliteiten van het landschap daardoor niet worden aangetast;
    • 4. de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de natuur daardoor niet significant worden aangetast;
    • 5. in de naastgelegen woningen van derden een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd;
    • 6. de verkeersaantrekkende werking daardoor niet onevenredig toeneemt;
    • 7. de vergroting niet meer bedraagt dan:

oppervlakte bestaande bedrijfsgebouwen   maximale uitbreiding  
500 m2 of kleiner   50%  
groter dan 500 m2   20%  

5.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de voglende regels:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken op het perceel Lindeboomsweg 5 voor bedrijfsactiviteiten is uitsluitend toegestaan als binnen het bestemmingsvlak 'Groen' ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - groene afscherming' een beplantingsstrook en langs de beekzijde een natuurlijke moerasoever is gerealiseerd en in stand wordt gehouden. De beplantingsstrook dient te bestaan uit hoogopgaande gebiedseigen beplanting en dient de volledige lengte en breedte van de aanduiding 'specifieke vorm van 'groen - groene afscherming' te omvatten. De beplantingsstrook en de natuurlijke moerasoever dienen, binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, te worden gerealiseerd.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor de vestiging van een bedrijf dat niet is genoemd in de bij deze regels behorende 'Lijst van niet-agrarische bedrijven', mits het te vestigen bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met het rechtstreeks toegelaten bedrijf of in een lagere milieucategorie valt.

Artikel 6 Bos

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomend bos/houtopstanden met daaraan eigen natuur- en landschapswaarden;
  • b. de instandhouding en ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur-natuur;
  • c. de instandhouding en ontwikkeling van de landschapstypen en hun kernkwaliteiten zoals in artikel 18.1 beschreven;
  • d. water;
  • e. met de bijbehorende onverharde en/of halfverharde voet- en fietspaden;
  • f. extensief recreatief medegebruik;

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

6.2.1 Bos:

Toegestaan zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter, met dien verstande dat:

  • a. één machine- en gereedschapsberging is toegestaan voor het beheer en onderhoud van ten minste 10 hectare aaneengesloten bos, met een goothoogte van maximaal 3 meter, een bouwhoogte van maximaal 5 meter en een oppervlakte van maximaal 30 m²;
  • b. bij het beheer en onderhoud van ten minste 50 hectare aaneengesloten bos, is een machine- en gereedschapsberging toegestaan, met een oppervlakte van maximaal 60 m², een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter, voor het beheer en onderhoud.
6.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

De gronden mogen niet worden gebruikt voor lawaaisporten, tenzij deze daarvoor zijn aangeduid.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verbod:

Het is verboden om op de voor 'Bos' aangewezen gronden zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het kappen, vellen of rooien van bomen en houtgewas en het verwijderen van de stobben;
  • b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 20 m²;
  • c. het afgraven of ophogen van gronden, en het graven van poelen;
  • d. het egaliseren van gronden;
  • e. het dempen van watergangen en/of waterpartijen;
  • f. het wijzigen van de waterhuishouding;
  • g. aanleggen van onder- en/of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en de daarmee verband houdende constructies en/of installaties.

6.4.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod:

Het in 6.4.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. op gronden die mede zijn bestemd voor 'Waarde - Cultuurhistorie' en reeds in dat kader worden getoetst;
  • b. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  • c. die nodig zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen is verleend of die vergunningvrij kunnen worden gebouwd;
  • d. die ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend;
  • e. die reeds moeten worden gemeld in het kader van de Boswet, met uitzondering van rooien, én worden uitgevoerd in het kader van een beheerplan ter versterking van de ecologische waarde van het bos;
  • f. welke dienen ter uitvoering van de maatregelen zoals aangeduid op de kaarten in Bijlage 1 Inrichtingsplan.

6.4.3 Voorwaarden voor vergunningverlening:

De in 6.4.1 genoemde vergunning mag alleen en moet worden geweigerd indien als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de in 6.1 genoemde waarden worden aangetast.

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. plantsoenen;
  • b. groenvoorzieningen (waaronder begrepen fiets- en voetpaden, toegangswegen en -paden naar percelen, water en waterberging, taluds);
  • c. speelvoorzieningen en speelveldjes;
  • d. beplanting;
  • e. bruggen, duikers en andere kunstwerken;
  • f. nutsvoorzieningen;

met dien verstande dat:

  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - groene afscherming ' uitsluitend het aanbrengen en instandhouden van beplanting en een moerasoever is toegestaan.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - groene afscherming' geen bouwwerken zijn toegestaan.

7.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - groene afscherming' mogen de gronden niet worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten, waaronder begrepen opslag, voor het bedrijf dat is gevestigd op het naastgelegen perceel Lindeboomsweg 5.

Artikel 8 Natuur

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de instandhouding en ontwikkeling van natuur met ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden;
  • b. de instandhouding en de ontwikkeling van het beekdallandschap met oost-west stromende beken, open dalen met veel hoogteverschillen, wegen, bebouwing en hoog opgaande beplanting evenwijdig aan dan wel haaks op de beken en gesitueerd aan de rand van het beekdal op de overgang naar andere landschapstypen;
  • c. de instandhouding van natte natuur;
  • d. extensief recreatief medegebruik;
  • e. de bijbehorende onverharde en/of halfverharde voet- en fietspaden;
  • f. water en voorzieningen ten behoeve van waterhuishouding;

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Toegestaan zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter en een oppervlakte van maximaal 20 m²,

met dien verstande dat per weidegebied ten hoogste 1 schuilhut voor vee is toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 2 meter en een oppervlakte van maximaal 25 m².

8.3 Specifieke gebruiksregels

De gronden mogen niet worden gebruikt voor lawaaisporten.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Natuur' aangewezen gronden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het kappen, vellen of rooien van bomen en houtgewas;
  • b. het beplanten van gronden;
  • c. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 20 m2;
  • d. het afgraven of ophogen van gronden, en het graven van poelen;
  • e. het egaliseren van gronden;
  • f. het dempen van watergangen en/of waterpartijen;
  • g. het wijzigen van de waterhuishouding;
  • h. aanleggen van onder- en/of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en de daarmee verband houdende constructies en/of installaties.

8.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 8.4.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:

  • a. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  • b. die nodig zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen is verleend of die vergunningvrij kunnen worden gebouwd;
  • c. die ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend;
  • d. welke dienen ter uitvoering van de maatregelen zoals aangeduid op de kaarten in Bijlage 1 Inrichtingsplan.

8.4.3 Voorwaarden voor vergunningverlening

De in artikel 8.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de in artikel 8.1 genoemde natuur- en landschapswaarden niet worden aangetast.

Artikel 9 Tuin

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen.

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

De volgende bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan:

Bouwwerken geen gebouw zijnde   Maximale bouwhoogte  
Verlichting   4 meter.  
Maximaal 3 Vlaggenmasten   8 meter.  
Speelvoorzieningen   3 meter.  
Hekwerk en andere bouwwerken voor de voorgevel van het hoofdgebouw   1 meter.  
Hekwerken en andere bouwwerken achter de voorgevel van het hoofdgebouw   2 meter.  

Artikel 10 Verkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  • b. met de daarbij behorende voorzieningen, groen, water, parkeren, nutsvoorzieningen en straatmeubilair;
10.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de volgende bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan:
Bouwwerken geen gebouw zijnde   Maximale bouwhoogte  
Geluidwerende voorzieningen   5 meter  
Viaducten en ecoducten   20 meter  
Hekwerk en andere bouwwerken   3 meter  
10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de plaatsing van geluidschermen tot een hoogte van maximaal 8 meter.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 5

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van terreinen met een hoge archeologische verwachtingswaarde, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

11.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

11.2.1 Verbod

Het is verboden te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie 5' mede bestemde gronden.

11.2.2 Uitzonderingen

Het onder artikel 11.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. gronden waarvan uit documenten blijkt dat deze reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter;
  • b. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 5 meter, of;
  • c. bebouwing waarvan de ondergrondse bouwdiepte niet meer bedraagt dan 30 centimeter en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • d. bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 250 m2 en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en);
  • e. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.

11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in artikel 11.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord, of;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in artikel 11.3.2 aan de vergunning.

11.3.2 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de vergunning als bedoeld in artikel 11.3.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg

11.3.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.3.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. de bodem met meer dan 1 meter op te hogen boven het bestaande maaiveld;
  • b. het verwijderen van funderingen;
  • c. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • d. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  • e. het aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  • h. het vellen/rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • i. het veranderen van het grondwaterpeil;
  • j. het uitvoeren van andere grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden.

11.4.2 Uitzonderingen

Het onder artikel 11.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. worden uitgevoerd op gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige, of;
  • b. het archeologisch onderzoek betreffen, of;
  • c. een diepte hebben van niet meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, of;
  • d. een gezamenlijke oppervlakte hebben van niet meer dan 250 m2, of;
  • e. het normale onderhoud en beheer betreffen, of;
  • f. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, of;
  • g. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

11.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden als gevolg van de werken of werkzaamheden niet worden verstoord, of;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in artikel 11.4.4 Beperkingen aan de vergunning.

11.4.4 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de vergunning als bedoeld in artikel 11.4.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

11.4.5 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.4.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

11.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 12 Waarde - Archeologie 6

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van terreinen met een middelmatige archeologische verwachtingswaarde, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

12.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

12.2.1 Verbod

Het is verboden te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie 6' mede bestemde gronden.

12.2.2 Uitzonderingen

Het onder artikel 12.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige, of;
  • b. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 5 meter, of;
  • c. bebouwing waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • d. bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.000 m2 en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • e. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.

12.3 Afwijken van de bouwregels
12.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in artikel 12.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord, of;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in artikel 12.3.2 aan de vergunning.

12.3.2 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de vergunning als bedoeld in artikel 12.3.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

12.3.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.3.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

12.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. de bodem met meer dan 1 meter op te hogen boven het bestaande maaiveld;
  • b. het verwijderen van funderingen;
  • c. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • d. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  • e. het aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  • h. het vellen/rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • i. het veranderen van het grondwaterpeil;
  • j. het uitvoeren van andere grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden.

12.4.2 Uitzonderingen

Het onder artikel 12.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. worden uitgevoerd op gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige, of;
  • b. het archeologisch onderzoek betreffen, of;
  • c. een diepte hebben van niet meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, of;
  • d. een gezamenlijke oppervlakte hebben van niet meer dan 1000 m2, of;
  • e. het normale onderhoud en beheer betreffen, of;
  • f. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, of;
  • g. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

12.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden als gevolg van de werken of werkzaamheden niet worden verstoord, of;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in artikel 12.4.1 aan de vergunning.

12.4.4 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de vergunning als bedoeld in artikel 12.4.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

12.4.5 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.4.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

12.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 13 Waarde - Archeologie 7

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van terreinen met een lage archeologische verwachtingswaarde, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 7' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

13.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

13.2.1 Verbod

Het is verboden te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie 7' mede bestemde gronden.

13.2.2 Uitzonderingen

Het onder artikel 13.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige, of;
  • b. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 5 meter, of;
  • c. bebouwing waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • d. bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 2.500 m2 en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • e. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
13.3 Afwijken van de bouwregels
13.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in artikel 13.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord, of;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in artikel 13.3.2 aan de vergunning.

13.3.2 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13.3.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

13.3.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13.3.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

13.4.1 Verbod

Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:

  • a. de bodem met meer dan 1 meter op te hogen boven het bestaande maaiveld;
  • b. het verwijderen van funderingen;
  • c. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • d. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  • e. het aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  • h. het vellen/rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • i. het veranderen van het grondwaterpeil;
  • j. het uitvoeren van andere grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden.

13.4.2 Uitzonderingen

Het onder artikel 13.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. worden uitgevoerd op gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige, of;
  • b. het archeologisch onderzoek betreffen, of;
  • c. een diepte hebben van niet meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, of;
  • d. een gezamenlijke oppervlakte hebben van niet meer dan 2500 m2, of;
  • e. het normale onderhoud en beheer betreffen, of;
  • f. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, of;
  • g. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

13.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden als gevolg van de werken of werkzaamheden niet worden verstoord, of;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in artikel 13.4.4 aan de vergunning.

13.4.4 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de vergunning als bedoeld in artikel 13.4.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

13.4.5 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13.4.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

13.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 7' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 14 Water

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. watergangen;
  • b. ecologische verbindingszone;
  • c. extensief recreatief medegebruik;
  • d. bij deze bestemming behorende sluizen, kaden, keermuren, bruggen, duikers, stuwen, aanlegsteigers, meerpalen en andere voorzieningen ten behoeve van waterhuishouding en scheepsvaart;

alsmede voor:

  • e. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische waarde', de specifieke ecologische doelstellingen voor deze wateren.

14.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

de volgende bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan:

Bouwwerken geen gebouw zijnde   Maximale bouwhoogte  
Bruggen   20 meter  
Hekwerk en andere bouwwerken   3 meter  

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 16 Algemene bouwregels

16.1 Bestaande en afwijkende maatvoering en situering
  • a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering en situering van gebouwen gelden de bouwregels, zoals die onder de bestemmingen en algemene bouwregels in artikel 38.2 zijn voorgeschreven, dan wel de bestaande overschrijding daarvan, zoals deze op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen;
  • b. Het bepaalde onder a. geldt niet voor bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
16.2 Onderkeldering van gebouwen

Voor het bouwen onder een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. de bouwdiepte mag maximaal 4 meter bedragen;
  • b. de ondergrondse bebouwing of halfverdiepte bebouwing mag uitsluitend onder het gebouw worden gerealiseerd, met uitzondering van ingangspartijen en voorzieningen voor de toetreding van daglicht;
  • c. de bouwhoogte van keermuren ten behoeve van ingangspartijen mag niet meer dan 1.20 meter bedraagt;
  • d. de voorzieningen voor de toetreding van daglicht mogen maximaal 1 meter uit de gevel worden gebouwd.

Artikel 17 Algemene gebruiksregels

Als gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval aangemerkt:

  • a. Het gebruik en/of laten gebruiken van bouwwerken voor een seksinrichting;
  • b. het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van (raam)prostitutie;
  • c. het plaatsen, laten plaatsen en/of geplaatst houden van onderkomens in strijd met de gegeven bestemming.
  • d. het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en wateren als staan- of ligplaats voor voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken vaar- of voertuigen, arken of andere objecten;
  • e. de permanente bewoning van onderkomens en/of gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
  • f. het gebruik en/of laten gebruiken van gronden voor het opslaan, storten, lozen of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, die niet tot de reguliere bedrijfsvoering behoren.

Artikel 18 Algemene aanduidingsregels

18.1 Landschapstypen

Voor de aangeduide landschapstypen van dit bestemmingsplan gelden de volgende regels:

18.1.1 Beleid en kernkwaliteiten

Ter plaatse van de aanduiding 'beekdallandschap' is het beleid gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van het beekdallandschap met de volgende kernkwaliteiten: oost-west stromende beken, open dalen met veel hoogteverschillen, wegen, bebouwing en hoog opgaande beplanting evenwijdig aan dan wel haaks op de beken en gesitueerd aan de rand van het beekdal op de overgang naar andere landschapstypen;

18.1.2 Toetsing

In de desbetreffende bestemmingen is aangegeven of er bij het verlenen van afwijkingen of omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, en bij wijziging van het bestemmingsplan aan het beleid onder 18.1.1 moet worden getoetst en op welke wijze dit moet geschieden.

18.2 Beschermingszone natte landnatuur

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beschermingszone natte landnatuur' is het beleid gericht op de instandhouding van natte natuur.

Artikel 19 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet op de ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in deze regels of de aanwijzingen op de verbeelding, voor:

  • a. voor afwijkingen ten aanzien van de voorgeschreven maatvoering, afmetingen en percentages, met dien verstande dat de afwijkingen niet meer dan 10% bedragen van de in deze regels genoemde, dan wel op de verbeelding kaart aangegeven afmetingen;
  • b. voor het bouwen van werken van beeldende kunst tot een bouwhoogte van 15 meter.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

20.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  • e. Het bepaalde onder a t/m d is niet van toepassing voorzover uit de Richtlijnen 97/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van het ten tijde van de inwerkingtreding van een bestemmingsplan bestaande gebruik.

20.3 Hardheidclausule

Indien de toepassing van het overgangsrecht gebruik in 20.2 zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan de grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders aan de desbetreffende persoon of personen een niet overdraagbare afwijking verlenen van dat overgangsrecht, met het oog op de beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie.

De persoonsgebonden gedoogbeschikkingen die in het verleden aan permanente bewoners van recreatiewoningen zijn verleend, kunnen als een zodanige niet overdraagbare afwijking worden aangemerkt.

Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als, de regels van het bestemmingsplan "Beekherstel Heksenlaak eo".