Plan: | Landgoed Het Hoog |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0252.BUbplandghethoog-VA01 |
Landgoed Het Hoog b.v. (hierna initiatiefnemer) is voornemens een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van een belangrijk deel van de gewenste ecologische verbindingszone tussen de Overasseltse en Hatertse Vennen en Heumensoord. Om de ontwikkeling van deze ecologische verbindingszone te bekostigen wil de initiatiefnemer in het kader van het beleid nieuwe landgoederen een nieuw landgoed (Het Hoog) ontwikkelen. Het realiseren van de ecologische verbindingszone met daarbij het nieuwe landgoed is een proces dat al langere tijd loopt en dat in samenwerking met onder meer Staatsbosbeheer en Stichting Das en Boom wordt vormgegeven.
Omdat de ontwikkeling van de ecologische verbindingszone en het landgoed strijdig is met het geldende bestemmingsplan, is aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk. De gemeenteraad van Heumen heeft in een principe-uitspraak van 10 juli 2014 aangegeven dat het initiatief past op de locatie en gewenst is vanuit de visie van de gemeente. Via deze toelichting wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Heumen net ten noorden van Malden. Op de luchtfoto is de globale ligging van het plangebied te zien. Aan de oostzijde bevindt zich Heumensoord en aan de westzijde bevinden zich de Overasseltse en Hatertse Vennen.
![]() |
|
Luchtfoto met globale ligging plangebied |
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de verantwoording van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Er zijn drie deelgebieden in het bestemmingsplan opgenomen, elk met een eigen historie en karakter. Per deelgebied wordt in de volgende paragrafen de historie, de huidige situatie en het beoogde initiatief beschreven. Het betreft de volgende deelgebieden:
Op de luchtfoto zijn de globale grenzen van de te betrekken gronden te zien (nummering loopt van west naar oost).
Luchtfoto met daarop de te betrekken gronden aangegeven
Het gebied ten westen van het Maas-Waalkanaal
Tot het moment van graven van het Maas-Waalkanaal was het gebied tussen de Leigraaf, waarlangs later de Burchtselaan is aangelegd een komgebied met nat grasland en broekbossen. Het gehele gebied werd het Maldens Broek genoemd. De Hatertseweg die 2 eeuwen geleden de Grindweg werd genoemd lag enkele meters boven het komgebied. De Hatertseweg was van ouds een plek waarlangs de agrarische bebouwing in het gebied was gesitueerd. De percelen waren langgerekt, circa 1 km lang en staan haaks op de Hatertseweg tot aan de Leigraaf. Na het graven van het Maas-Waalkanaal rond 1930 en de aanleg van de A73 kreeg het gebied tussen die beide structuurelement de naam Teersche Sluispolder en maakte vervolgens een geheel eigen ontwikkeling door als gevolg van de ruilverkaveling in de zestiger en zeventiger jaren. De ruilverkaveling betekende onder meer dat door de verbeterde afwatering broekbos werd omgevormd in landbouwgrond. In het agrarische landschap van de Teersche Sluispolder bleven de wat hogere delen –de stuifzandruggen- vooral in de winter duidelijk onderscheiden van de deels venige lagere delen van de polder. Voor de afwatering van het gebied werden sloten gegraven waarvan een aantal dwars door de hogere stuifzandruggen werd aangelegd.
Als we veel verder terugkijken in de tijd, dan zijn op de bodem- en geomorphologische kaarten de oude nevengeulen van de rivieren herkenbaar. Ook op de huidige hoogtekaarten is de oorspronkelijke structuur van het gebied terug te lezen.
Het gebied tussen Maas-Waalkanaal en Hatertseweg
De Hatertseweg is een oude weg die 2 eeuwen terug nog Grindweg heette en toegang gaf tot de agrarische nederzettingen die er gevestigd waren. In de loop van de 20e eeuw is het grootste deel van de agrarische bedrijven door schaalvergroting opgeheven en zijn er nu slechts enkele bedrijven functionerend. In het overgrote deel van de agrarische bedrijfsgebouwen zijn burgers gaan wonen. In het meest zuidelijke deel is in de zestiger jaren een bedrijventerrein –De Hoge Brug- ingericht waarvan delen geherstructureerd zijn en andere delen thans voor herstructurering aan de beurt zijn. Dat geldt in het bijzonder het ten zuiden van het plangebied liggend bedrijfscomplex van circa 3 ha.
In dit deel van het plan gebied wordt een noordelijk en een zuidelijk perceel onderscheiden. Beide percelen zijn gelegen tussen Maaswaalkanaal en Hatertseweg. Tussen beide parallel aan elkaar gelegen percelen ligt een gebied van ca 2 ha met 3 woningen aan de Hatertseweg. Tussen deze woningen en het Maas-Waalkanaal ligt landbouwgrond, dat als biologisch tuinbouwbedrijf wordt beheerd.
Huidige situatie bezien vanaf de Hatertseweg (tussen nr. 3 en 5) (Google Street View)
Het gebied tussen Hatertseweg en Rijksweg N844
Het gebied is sinds tenminste 2 eeuwen in gebruik als landbouwgebied. In de 20ste eeuw is de bebouwing met burgerwoningen toegenomen, vooral langs de bebouwingslinten, de Rijksweg en de Hatertseweg.
Huidige situatie nabij de hoek Rijksweg-Jufferstraat (Google Street View)
Het plangebied van Landgoed Het Hoog (LHH) heeft een oppervlak van ca 23 ha. Hiervan is nu nog ruim 20 ha planologisch bestemd als landbouwgrond en bijna 3 ha heeft de bestemming natuur. Aanliggend aan de percelen van het plangebied van LHH liggen 2 percelen van Staatbosbeheer (SBB) met een gezamenlijk oppervlak van ca 7.5 ha. De percelen van SBB en LHH worden in samenspraak tussen partijen ontwikkeld en beheerd.
Beide eigendommen – van SBB en van en van LHH – zullen een effectief deel uitmaken van de in te richten ecologische verbinding tussen het Overasseltse Vennengebied en Heumensoord. Het betreft het deel tussen de Burchtselaan in de Teersche Sluispolder en de Rijksweg N844 ter hoogte van de vestiging van Intratuin. Het gebied van de ecologische verbinding strekt zich uit over een lengte van circa 1,7 km en wordt ongeveer in het midden van het gebied doorsneden door het Maas-Waalkanaal, dat ter hoogte van de ecologische verbinding deel uitmaakt van het Gelders Natuur Netwerk.
Achtergrond
De Structuurvisie Heumen 2025 benoemt een zone tussen Vennengebied en Heumensoord als ecologische verbinding tussen deze gebieden. Het plangebied van LHH is in deze zone gelegen. Meer specifiek wijst de provincie Gelderland deze ecologische verbinding aan als leef- en migratiegebied voor dassen en andere marterachtigen, waarbij andere zoogdieren waaronder de ree meeliften.
De doelen die door overheden voor de ecologische zone zijn geformuleerd, waaronder leef- en migratiegebied voor dassen en andere marterachtigen geven richting aan inrichting en beheer van het plangebied. Daarnaast wordt het gebied van de ecologische verbinding recreatief ontsloten door wandelpaden.
Dassen en andere marterachtigen zijn tamelijk schuwe dieren die zich overdag weinig laten zien en veelal 's nachts actief zijn buiten hun beschermde verblijfsgebieden. Het leef- en migratiegebied voor dassen en andere marterachtigen komt tot stand door aanwezigheid van houtwallen, hagen, struweel en bosjes in gebied waar de bodem overwegend zanderig en droog is. Hier kunnen door dassenburchten worden aangelegd als nestruimte en verblijfsruimte overdag. Dassen zijn alleseters, maar een hoofdvoedselbestanddeel vormen wormen en in de late zomermaanden fruit. Wormen als voedselbron zijn in voldoende mate beschikbaar in weilanden waarvan het gras kort wordt gehouden en die matig worden bemest o.a. door beweiding.
Binnen het plangebied worden houtwallen, hagen, struweel en bosjes aangelegd. Het overgrote deel van het plangebied wordt grasland dat afhankelijk van de locatie en naar behoefte 1 tot 3 keer per jaar wordt gemaaid en waarop afwisselend per deel beweiding plaats vindt. In het lager gelegen deel van het plangebied komt een poel.
Aan de westkant van het kanaal wordt een oude riviergeul opgegraven die wordt beheerd als zoete plas met een fluctuerend waterniveau. Met de vrijkomende grond worden hoogte-accenten die in het landschap aanwezig waren vóór de aanleg van het Maas-Waalkanaal en de ruilverkaveling hersteld. Ook wordt met de vrijkomende grond aan de oostkant van het Maas-Waalkanaal een grondwal aangelegd die zorgt voor een visuele en geluidsbarrière tussen het bedrijventerrein en de locatie voor de landgoed bebouwing (zie verder in deze gebiedsbeschrijving). Er zal binnen het plangebied met een gesloten grondbalans worden gewerkt.
Inrichting totale gebied (voor een nadere beschrijving zie volgende alinea's)
Het gebied ten westen van het Maas-Waalkanaal tussen Burchtselaan en Maas-Waalkanaal
Het is de bedoeling om van dit deel van het plangebied oorspronkelijke gebiedskenmerken terug te brengen in het landschap. Daarbij is de keuze gemaakt om in het landschap de oude riviergeul zichtbaar te maken en de stuifzandruggen als een licht verhoging te laten terugkeren. De riviergeul krijgt het karakter van een zoete plas. Regenwater dat in het gebied gedurende de winter valt, zal langer worden vastgehouden dan nu het geval is. De zoete plas krijgt middels een in hoogte verstelbaar sluisje verbinding met de A-watergang die vanaf het Maas-Waalkanaal naar de Leigraaf (eveneens A-watergang) loopt. Door het variëren van de hoogte van de sluis kan de waterstand tussen zomer- en winterpeil sterk variëren, hetgeen de ecologische potenties van de oevers van de zoete plas zal versterken. Aan de noordkant heeft de zoete plas verbinding met de aldaar aanwezige C-watergang, waardoor overtollig water uit de C-watergang naar de zoete plas wordt afgevoerd. In het kader van de hydrologische structuur van het gebied functioneert de zoete plas als B-watergang.
De spontane begroeiing langs de oevers zal frequent worden verwijderd om het open karakter van de plas in stand te houden. De plas krijgt voldoende diepte om massale groei van riet, lisdodde en andere oeverplanten tegen te gaan. Aan de andere kant van de A-watergang in het verlengde van de zoete plas wordt een poel aangelegd. In deze poel wordt de groei van riet en andere oeverplanten juist beoogd. Samen met een naastgelegen vogelbosje biedt dit water geheel andere ecologische potenties dan de zoete plas aan de andere kant van de A-watergang. De poel heeft in tegenstelling tot de zoete plas geen waterverbinding met de A-watergang.
Inrichting percelen ten westen van het Maas-Waalkanaal (Groen ontwerp Wilja Kuiper)
Recreatieve inrichting
De zoete plas zal naar verwachting ook een recreatieve waarde krijgen. Het ruilverkavelingslandschap van nu krijgt immers een ander karakter. Haaks op de Westerkanaaldijk zal een wandelpad worden aangelegd vanaf het kanaal naar de zoete plas. Parallel aan de oever van de zoete plas kan richting A-watergang worden gewandeld en langs deze A-watergang het rondje terug naar het uitgangspunt van de wandeling worden gemaakt. Het deel van wandelpad haaks op het kanaal wordt omzoomd door knotbomen. Voorkeur bestaat voor essen, maar vanwege de toename van de essentaksterfte wordt over de keuze van de bomen pas later beslist. Het pad wordt aan de kanten die grasland grenzen omzoomd door een greppel. Op het talud van het pad wordt meidoorn en of sleedoorn aangeplant die laag wordt gehouden, zodat er vanaf het wandelpad zicht op het landschap blijft.
Natuur en landschappelijke Inrichting
Het overgrote deel van het plangebied zal worden ingericht als flora en faunarijk grasland, waarbij het grasland voor een deel wordt omzoomd door hagen en struweel. Het gras wordt op de locaties waar grondverzet plaats vindt ingezaaid met deels niet zodevormende grassoorten gemengd met kruidachtige soorten. Afhankelijk van groeisnelheid wordt het gras gebiedsgewijs gemaaid. Gebiedsgewijs zal worden beweid, hoofdzakelijk met jongvee, of vleesvee. Er wordt naar gestreefd dat er binnen het plangebied variatie is met gras van verschillende soorten en groeihoogtes. Op een klein deel van de grasgebieden wordt alleen aan het einde van het zomerseizoen gemaaid; dit om voldoende zaadvorming te bewerkstelligen. Grenzend aan de noord-westkant van het plangebied staan niet-agrarische bedrijfsopstallen. Deze worden vanaf de kant van het plangebied aan het zicht onttrokken door bos. Het overgrote deel van het bos bestaat uit zomereik. Pleksgewijs zijn andere soorten aangeplant, waaronder beuken en tamme kastanjes. Langs de randen van het bos zijn lagere houtige gewassen als zoombeplanting aangeplant waaronder vlier, hazelnoot, kardinaalsmuts, lijsterbes e.d. In het bos is een hoogstamboomgaard met 30 bomen aangelegd. In de boomgaard staan verschillende soorten appels, peren, kersen en pruimen. Er zijn meerdere hoogstamboomgaarden in het plangebied gepland. Daarbij is de keuze gemaakt dat zowel een boomgaard met oude rassen wordt aangelegd, als boomgaarden met meer populaire rassen. Boomgaarden geven daarbij niet alleen een gezicht aan het landschap, zij hebben ook een ecologische waarde. In het bijzonder zal het vallend fruit, dat niet meer door de mens geconsumeerd wordt, een aanvullende voedselbron zijn voor de dassen. Nabij de boomgaarden wordt voldoende schuilgelegenheid voor dassen aangelegd. Dit is in het bijzonder het geval in het gebied tussen Maas-Waalkanaal en Hatertseweg nabij de locatie van de bebouwing van het landgoed. De greppels in het plangebied vervullen meerdere functies. Wortels van de bomen langs het pad worden naar beneden gedwongen en komen daardoor minder in concurrentie met naastgelegen weiland of akker. Naast de doornige beplanting langs het wandelpad zorgt de greppel voor een extra belemmering om van het pad af het weiland in te gaan. In drogere periodes bieden de greppels aan dassen bescherming tegen het waargenomen worden.
Het gebied tussen Maas-Waalkanaal en Hatertseweg
De inrichting van het noordelijk gelegen perceel van bijna 3 ha wordt vooral gericht als leefgebied en doorgangsgebied voor dassen. Het perceel is aan de kant van de Hatertseweg circa 50 meter breed. Aan de oostkant van de Hatertseweg ligt grasland van de melkveehouderij aan de Jufferstraat. Dassen kunnen hier de Hatertseweg oversteken. De Hatertseweg is hier versmald om de snelheid van het gemotoriseerde verkeer te remmen. De vraag is of extra voorzieningen nodig zijn om dassen bij het passeren van de weg te beschermen.
Inrichting percelen ten oosten van het Maas-Waalkanaal (Groen ontwerp Wilja Kuiper)
Het zuidelijk gelegen perceel wordt gedomineerd door de bouwlocatie van het nieuwe landgoed.
Volgens het rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Heumen is karakteristiek voor het ontwerp van een nieuw landgoed de allure die de bebouwing en directe omgeving moeten uitstralen. Daarnaast moet bebouwing passend zijn in het bestaande of het te creëren landschap. De omgeving van de bouwlocatie krijgt deels een parkachtige uitstaling. Dat geldt zeker voor zone nabij de toegangsweg tot de woningen. Op de kaart is op 27 meter uit de perceelsgrens een lijn aangegeven, ten noorden van deze lijn mag geen bebouwing gerealiseerd worden. Dat is om die reden ook als zodanig in de regels vastgelegd.
Inrichting percelen ten oosten van het Maas-Waalkanaal (Groen ontwerp Wilja Kuiper)
Aan de zuidkant van het noordelijk gelegen perceel wordt een (niet openbaar toegankelijk) onderhoudspad vanaf de Hatertseweg richting kanaal aangelegd, waarna het langs het kanaal naar het noorden aan het einde van het perceel weer afbuigt naar het oosten. Op deze wijze is het gehele perceel goed bereikbaar voor onderhoud. Het westelijke deel van het pad ligt in lager gelegen land dat in de winter drassig is. Om dit deel van het pad in de winter begaanbaar te houden, wordt het pad verhoogd aangelegd. Ten noorden van het onderhoudspad staat een dubbele eikenrij (of nader te kiezen bomen) die worden geknot. Aan de zuidzijde van het talud van het onderhoudspad komt struweel met een menging van meidoorn en sleedoorn. Hier en daar worden rozen, vuurdoorn of duindoorn tussengevoegd.
Natuur en landschappelijke inrichting
Het noordelijk gelegen gebiedsdeel is ingericht met flora en faunarijk grasland waarvoor hetzelfde beheer wordt gevoerd als de graslandpercelen aan de westkant van het Maas-Waalkanaal.
Op het perceel zijn enkele in oost-westrichting gelegen hagen en struweelzones gepand die de dassen en andere marterachtigen beschutting geven bij oost-west georiënteerde verplaatsingen. De oost-west gerichte meidoornhaag midden in het gebied is bestaand en loopt langs de kadastrale perceelgrens. Er zijn enkele solitaire bomen in het grasland gepland waaronder notenbomen en zomereiken.
Bij de inrichting van het zuidelijke landgoedperceel wordt onderscheid gemaakt tussen de noord- zuid- en oostzijde. Aan de westzijde grens het perceel aan bosgebied van Rijkswaterstaat. Bij de noordzijde wordt een landschappelijke overstap gemaakt die passend is bij de beplanting van het aangrenzend perceel. Hier wordt een struweelzone aangelegd. Aan de zuidzijde, aan de kant van het bedrijventerrein De Hoge Brug wordt een grondwal aangelegd. De grondwal wordt circa 4 meter hoog en wordt gevarieerd beplant met bomen en struiken. De grondwal vormt een visuele en geluidsbarrière tussen bedrijventerrein het landgoed. De benodigde grond, circa 4000 m³ komt vrij bij het graven van de zoete plas (in het gebied ten westen van het Maas-Waalkanaal ).
Aan de oostzijde van het perceel komt een werkschuur en 2 boomgaarden. In de werkschuur worden gereedschappen en werktuigen opgeslagen, die nodig zijn voor het onderhoud van de terreinen. Daarnaast komt er in de werkschuur een bespreekruimte voor medewerkers, vrijwilligers en bezoekers van het landgoed.
Grenzend aan de werkschuur komt een hoogstamboomgaard. Een boomgaard met oude vruchtboomsoorten, de andere met moderne soorten en rassen.
De zone waarin de toegangsweg tot de landgoedgebouwen ligt is 16 m breed. Aan de noordkant en de zuidkant, op de grens met buurpercelen, wordt een haag/struweelzone aangelegd. Ongeveer in het midden van deze zone komt de toegangsweg tot de landgoedgebouwen. Langs de toegangsweg komen laanbomen die passen bij het karakter van de bebouwing van allure. Volgens de grondruilovereenkomst zullen de bomen op maximaal 10 meter hoogte worden gehouden. Gekozen is voor platanen zowel vanwege keuze voor bomen die bij de parkachtige structuur passen als vanwege de hoogtebeperking. De platanen zullen om dat laatste te bewerkstelligen geregeld gekandelaberd worden.
De bebouwing op het landgoed
De tegenprestatie vanuit de overheid (beleid nieuwe landgoederen, zie paragraaf 3.2) is om bij 10 ha. natuurontwikkeling op maximaal 10% van de grond een bouwkavel toe te staan waarop één woongebouw met 3 wooneenheden kan worden gebouwd. Bij 20 ha - zoals in dit plan - gaat het om 6 wooneenheden verdeeld over 2 woongebouwen. Het woongebouw op de meest noordelijke perceel bevat 2 wooneenheden. Het woongebouw op het zuidelijke perceel bevat 4 wooneenheden. De wooneenheden zijn middels garages met elkaar geschakeld. De 6 woningen liggen op privé-percelen met een gezamenlijk oppervlak van 1,2 ha. Passend bij het karakter van landgoedbebouwing worden de privépercelen begrensd door watergangen. In de watergang tussen beide woongebouwen komt een eiland dat begroeiing krijgt met opstaand hout en deels groenblijvende struikvormers. Het waterpeil van de watergangen komt circa een halve meter boven het peil van de nabijgelegen A-watergang. Voor details wordt verwezen naar de waterparagraaf (bijlage 3) die in overleg tussen Landschapsarchitect Groenontwerp Kuiper, WSRL en initiatiefnemer tot stand is gekomen.
De maaiveldhoogte is, gerekend vanaf de Hatertseweg 100 m in westelijke richting, circa 10 – 11 m +NAP. Daar waar de bouwlocatie begint, daalt het maaiveld sterk met circa 2 m tot ongeveer 8 m +NAP. Het ligt daarom voor de hand om het vloerpeil van de woningen op dezelfde hoogte te brengen als de ten oosten van de bouwlocatie gelegen gronden, hetgeen overeenkomt met het peil van de woningen aan de Hatertseweg. Dat is dus circa 2 m boven het maaiveldniveau van de bouwlocatie, dat in een kom is gelegen. De grond die vrij komt bij het graven van de watergangen rond de privé-percelen kan worden gebruikt om de privépercelen op te hogen tot het maaiveldpeil van het ten oosten van de bouwlocaties gelegen gebied. De woongebouwen krijgen een zekere allure van landhuizen in overwegend éénlaagse en incidenteel tweelaagse volumes, waarmee aansluiting gezocht wordt bij het landschap, en aandacht wordt besteed aan verfijnde detaillering. De bebouwing in één bouwlaag kenmerkt zich door strakke horizontale lijnen, flauwe dakhellingen en grote overstekken. Op een markant punt kan één of beide woongebouwen een accent in de vorm van een tweede laag krijgen met een beperkt oppervlak. Voor details wordt verwezen naar het bijgestelde beeldkwaliteitsplan van 4 april 2017. Dit plan is als bijlage 1 toegevoegd.
Het gebied tussen Hatertseweg en Rijksweg N844
Het overgrote deel van de terreinen in dit gebied heeft reeds de bestemming natuur. Deze percelen zijn evenwel nog niet volledig ingericht om het de dassen te vergemakkelijken om zich binnen het gebied veilig te verplaatsen. Hiertoe zullen op enkele plaatsen op deze gronden landschapselement worden aangebracht, waaronder houtwallen struweelzones en hagen.
Inrichting percelen tussen Hatertseweg en Rijksweg N844 (Groen ontwerp Wilja Kuiper)
Recreatieve inrichting
Voor de recreatieve ontsluiting van het gebied zal er een wandelpad worden aangelegd tussen de Elleboog en de Jufferstraat. Zoals ook in de andere deelgebieden zal het wandelpad aan de graslandzijden worden begeleid door een greppel en zal het talud worden beplant met meidoorn of sleedoorn.
Natuur en landschappelijke inrichting
In dit gebied bevinden zich percelen van SBB en LHH. De positie van de melkveehouderij aan de Jufferstraat is eveneens van belang. Op dit terrein melkveehouderij aan de Jufferstraat wordt een enkel klein landschapselementen in de vorm van een haag met een lengte van circa 30 m aangebracht. Momenteel vindt overleg plaats om een zone van circa 3-6 m breedte van de melkveehouder te verwerven die vanaf de Hatertseweg de verbinding vormt met de percelen van LHH, die grenzen aan de percelen van SBB. De bestaande graslanden zullen worden bewerkt en aanvullend ingezaaid met kruiden. Op het grote SBB perceel zal op het zuidelijk deel ervan een akker worden ingericht en in overleg met SBB worden onderhouden.
Algemeen
Vooralsnog zal, met het oog op de bescherming van de dassen en in de graslanden lopend vee, het gebied niet toegankelijk zijn voor honden. Pas als de aangeplante begroeiing een zekere omvang heeft, zal stapsgewijs worden nagegaan, waar honden op de wandeling op de paden kunnen worden meegenomen. Alleen aangelijnde honden zullen in dat geval op de recreatieve paden worden toegelaten.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang, waaronder de bescherming en het behoud van de ecologische hoofdstructuur. In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking. De treden zijn:
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
In artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen, indien deze plannen betrekking hebben op stedelijke ontwikkelingen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
Vanwege de beperkte ontwikkeling en het kleinschalige karakter van het initiatief kan de ontwikkeling niet aangemerkt worden als een stedelijke ontwikkeling (mede op grond van jurisprudentie). Toepassing van de ladder is daarmee niet noodzakelijk. Met de natuurontwikkeling binnen het plangebied en het realiseren van een ecologische verbindingszone wordt het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) versterkt. Het initiatief is in lijn met het Rijksbeleid.
Omgevingsvisie Gelderland en Omgevingsverordening
In de vastgestelde Omgevingsvisie staan maatschappelijke opgaven in Gelderland, die zijn ontstaan in gesprekken tussen overheden, organisaties en particulieren. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer. Provincie en partners hebben elkaar nodig om dorpen en steden in Gelderland verder te versterken. Vanuit dat perspectief zijn in de Omgevingsvisie ‘het speelveld en de spelregels’ beschreven. Doelen en kwaliteit staan centraal, niet de exacte middelen. De regels behorend bij de Omgevingsvisie zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening zijn vanaf 18 oktober 2014 in werking. Een eerste en tweede actualisatie van de Omgevingsverordening over water en natuur zijn op respectievelijk 8 juli en 11 november 2015 vastgesteld. Deze actualisaties zijn opgenomen en verwerkt in de tekst en kaarten van de Omgevingsverordening (december 2015).
Voor het initiatief zijn de aspecten rondom het thema 'Natuur en landschap' van belang. In onderstaande afbeelding zijn de gebieden rondom het thema 'Natuur en Landschap' aangegeven. Donkergroen vormt 'Gelders Natuurnetwerk' (GNN)en lichtgroen vormt de 'Groene Ontwikkelingszone' (GO).
Uitsnede themakaart Natuur en landschap
Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Gelderse EHS en anderzijds uit het zoekgebied van 7300 ha voor 5300 ha nieuwe natuur. Daarnaast maken de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones deel uit van het GNN. Het beleid met betrekking tot het GNN is ten eerste gericht op de bescherming en het herstel van de aanwezige natuurwaarden, ten tweede op de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden.
De GO bestaat uit alle gebieden met een andere bestemming dan natuur binnen de voormalige Gelderse EHS. Het beleid met betrekking tot de GO is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones. De ontwikkelingsdoelstelling is tweeledig: ontwikkeling van functies in combinatie met versterking van de kernkwaliteiten natuur en landschap.
De ontwikkeling vindt grotendeels in de GO plaats. De GO heeft een dubbeldoelstelling: er is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de ecologische samenhang tussen inliggende en aangrenzende natuurgebieden. De bestaande en te ontwikkelen kwaliteiten zijn beschreven in bijlage Kernkwaliteiten Natuur en Landschap.
De ontwikkelingsdoelstellingen voor de verschillende ecologische verbindingszones staan eveneens beschreven in de kernkwaliteiten GNN en GO. Al in 1999 zijn met gemeenten en waterschappen afspraken gemaakt om ecologische verbindingszones volgens een aantal modellen te ontwikkelen en te beschermen. Per model is er een beschrijving van de aard en omvang van kleine natuurelementen, de zogenaamde "stapstenen", en hun gewenste onderlinge afstand. In de beschrijving van de modellen is een "landschapszone" onderscheiden. Voor een goed functioneren van de verbinding is het noodzakelijk dat deze zo veel mogelijk vrijgehouden wordt van nieuwe ingrepen. Waar toch een ontwikkeling plaatsvindt die ingrijpt in de landschapszone - en dus de verbinding als het ware insnoert - kan de ecologische samenhang behouden blijven door de aanleg van een extra natuurelement. De realisatie van de ecologische verbindingszones vindt in toenemende mate plaats door middel van compensatie en verevening en in mindere mate door subsidies.
Bij ruimtelijke ingrepen in de GO is allereerst onderscheid gemaakt tussen nieuwvestiging enerzijds en uitbreiding van bestaande bestemmingen anderzijds. Vervolgens is een onderscheid gemaakt naar de schaal van de ingreep en daarmee naar het effect ervan op de kernkwaliteiten. Echter, voorafgaand aan de vraag of nieuwvestiging op grond van het natuurbeleid mogelijk is, wordt indien van toepassing eerst de ladder voor duurzame verstedelijking toegepast.
Op grond van het voorgaande liggen binnen de GO mogelijkheden voor projecten die bijdragen aan een substantiële versterking van de kernkwaliteiten. Grootschalige nieuwvestiging die naar aard en schaal het karakter van het betreffende gebied wezenlijk aantast, past hier niet. Voor kleinschalige nieuwvestigingen die het gebiedskarakter naar aard en schaal niet wezenlijk veranderen, liggen mogelijkheden indien gecombineerd met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten in hetzelfde of in een gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan. Zonder de combinatie met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten, zou de GO niet de meest voor de hand liggende plaats zijn voor een dergelijke ontwikkeling.
Ter invulling van het begrip "substantieel" kan bij een functiecombinatie met wonen bijvoorbeeld worden gedacht aan een nieuw landgoed waarbij de provincie onder een substantiële versterking van de kernkwaliteiten verstaat: de combinatie van één huis van allure met ten hoogste drie wooneenheden met minimaal 5 ha natuur. Bij meer huizen of wooneenheden verwacht de provincie een evenredige vermeerdering van de versterking van de kernkwaliteiten. Bij de keuze voor de te ontwikkelen natuur wordt - in geval van een ontwikkeling binnen een verbindingszone - aangesloten bij de kernkwaliteiten van de GO in het algemeen en het betreffende gebied in het bijzonder.
De substantiële versterking van de kernkwaliteiten kan worden verzekerd door de opname van een voorwaardelijke verplichting in het betreffende bestemmingsplan of door het sluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst tussen initiatiefnemer en bevoegd gezag, alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld.
Planspecifiek
Het plan past in de beleidsdoelstellingen van het provinciaal beleid met betrekking tot natuur en landschap.
Volgens de beleidsdoelstelling dient er minimaal 10 hectare nieuwe natuur gerealiseerd te worden om twee woongebouwen mogelijk te maken. In voorliggend plan wordt hier met de realisatie van 20 hectare nieuwe natuur aan voldaan. De provincie Gelderland maakt het mogelijk om bij te dragen aan het tot stand komen van deze en andere Ecologische verbindingszones. De noodzakelijke ontwikkeling van natuur wordt geborgd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan.
Voor het grondgebied van de hele gemeente Heumen is de structuurvisie Heumen 2025 opgesteld (vastgesteld 2014-02-13). In deze visie wordt ten aanzien van de verschillende (gewenste) ruimtelijke ontwikkelingen een toekomstbeeld gegeven tot het jaar 2025. Hierbij worden onder andere wonen en werken, recreatie en toerisme, natuur en landschap, verkeer, cultuurhistorie en duurzaamheid belicht.
Gebieden
Het plangebied maakt onderdeel uit van 2 gebieden: Landschapszone Malden - Noord en De Teersche
Sluispolder. Op bijgevoegd kaartbeeld is de gebiedsindeling te zien.
Uitsnede kaart gebieden
Landschapszone Malden-Noord
De Landschapszone Malden-Noord bevindt zich ten noorden van Malden en grenst aan Heumensoord, de stad Nijmegen en het Maas-Waalkanaal. Het is een oud historisch gebied met historische erven en een gevarieerd landschap dat meer open is naar het kanaal toe en half besloten is richting Nijmegen en Heumensoord. In het gebied bevinden zich landgoed De Elshof en het kleinere landgoed Grootstal. Het gebied kent een overwegend agrarisch gebruik, alhoewel ook meer recreatieve, sport en woonfuncties in het gebied zijn terechtgekomen. Met name nabij Nijmegen ten oosten van de Rijksweg zijn stedelijke activiteiten aanwezig, zoals horeca (McDonald's), sportpark Union en het tuincentrum waarbij de relatie met het buitengebied niet aanwezig is. Verder worden de waarden van natuur en landschap in dit gebied juist in hoge mate gewaardeerd. In de positiebepaling wordt aangegeven dat de Landschapszone Malden-Noord van groot belang is als groen en open gebied tussen Malden en Nijmegen en dat het een belangrijk recreatief uitloopgebied vormt voor Nijmegen en Malden. Het landschap, bestaande uit landgoederen en weide- en akkergronden met (relatief) kleinschalige erven, is beeldbepalend. De Landschapszone Malden-Noord vormt een landschappelijke, ecologische en recreatieve schakel tussen het vennengebied en het stuwwallengebied.
De volgende ruimtelijke ontwikkeling wordt voor dit gebied voorgestaan:
Met de visie op de Landschapszone Malden-Noord wordt op de volgende wijze invulling gegeven aan de
ambities:
De Teersche Sluispolder
De Teersche Sluispolder is gelegen ten westen van het Maas-Waalkanaal en grenst aan Nijmegen in het noorden, het dorp Heumen in het zuiden en het vennengebied en Heumensbos in het westen. Het is een overwegend agrarisch gebied dat doorsneden wordt door de A73. Van noord naar zuid loopt ook de Tochtsloot of Leigraaf dwars door het gebied. Het gebied is verder relatief ongerept. In de positiebepaling wordt aangegeven dat de Teersche Sluispolder een rustig en overwegend agrarisch gebied is en een doorgangsgebied vormt tussen Nijmegen/Malden en het vennengebied (het trekt ook sluipverkeer aan). Het gebied vormt verder een schakel tussen de natuur- en recreatiegebieden van de stuwwal en de vennen.
De volgende ruimtelijke ontwikkeling wordt voor dit gebied voorgestaan:
Met de visie op de Teersche Sluispolder wordt op de volgende wijze invulling gegeven aan de ambities:
Aanduidingen
In het plangebied ligt één aanduiding: de ecologische verbindingszone (groen gestreepte pijl). Op
bijgevoegd kaartbeeld is dit te zien.
Kaartbeeld Aanduidingen: ecologische verbindingszone (groene stippellijn)
Ecologische verbindingszone
Dwars door de gemeente lopen enkele ecologische verbindingszones. Deze zijn gericht op het verbinden van Heumensoord met het vennengebied en op het verbinden van het vennengebied met de Maas en via de ecologische verbindingszone Heumen-Horssen met het rivierduinengebied in het Land van Maas en Waal. De ruimtelijke visie voor ecologische verbindingszones is als volgt:
• het behoud, versterken en ontwikkelen van ecologische waarden staat in deze gebieden centraal;
• nieuwe functies in deze zones dragen bij aan de waarden van de ecologische verbindingszone.
Ontwikkelingen
Het plangebied ligt in een gebied met de volgende ontwikkeling: de Dorpsranden en Zoekgebied nieuwe
landgoederen. Op bijgevoegd kaartbeeld is dit te zien.
Kaartbeeld Ontwikkelingen: dorpsranden (bruin) en zoekgebied nieuwe landgoederen (rood)
De dorpsranden
Rondom de kernen zijn dorpsranden aangeduid. In deze dorpsranden krijgt de verweving van dorp en buitengebied extra aandacht. Dit om de relatie tussen dorp en buitengebied te versterken. De ruimtelijke visie is als volgt:
Zoekgebied nieuwe landgoederen
Op met name locaties langs de west- en zuidzijde van het vennengebied en langs de noord- en zuidrand van Malden zijn zoekzones aangegeven voor de vestiging van nieuwe landgoederen. Hier is het mogelijk om nieuwe landgoederen in te vestigen. De ruimtelijke visie is als volgt:
Planspecifiek
De Structuurvisie Heumen 2025 biedt veel aanknopingspunten voor het realiseren van zowel de ecologische verbindingszone als de ontwikkeling van een landgoed in het plangebied.
De gemeente Heumen sluit aan bij het provinciaal beleid door in beginsel goedkeuring te geven aan het inrichten en beheren van de EVZ als particulieren een verzoek indienen om de bestemming van 10 ha landbouwgrond te wijzigen in natuurgrond. De tegenprestatie vanuit de overheid is om op maximaal 10% van de grond een bouwkavel toe te staan waarop één woongebouw met 3 woningen kan worden gebouwd. In voorliggend plan gaat het om 20 ha, waardoor de realisatie van 2 woongebouwen mogelijk is. Verder worden in het plan landschapselementen en wandelpaden aangelegd. Het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid door de ontwikkeling als recreatief uitloopgebied, de bijdrage aan de natuur- en landschapswaarden en het landschappelijk verbinden van dorp en buitengebied.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het vigerend bestemmingsplan Buitengebied 2009 (vastgesteld
2010-12-16). In onderstaande afbeelding is een uitsnede van ruimtelijkeplannen.nl opgenomen.
Uitsnede bestemmingsregime (ruimtelijkeplannen.nl)
Het gebied omvat de volgende bestemmingen en aanduidingen:
Bestemmingen:
Aanduidingen:
Om voorliggend plan te kunnen realiseren moet een aantal agrarische percelen een natuurbestemming krijgen en een klein perceel natuur zal in verband met grondruil weer agrarisch bestemd moeten worden. Ook kunnen de woongebouwen niet binnen de vigerende bestemming mogelijk gemaakt worden.
Om het initiatief mogelijk te maken moet er een herziening van het bestemmingsplan opgesteld worden.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Zoals beschreven in paragraaf 2.3 zijn niet in alle deelgebieden ruimtelijke ingrepen gepland. In deelgebied A wordt een nieuwe geul gegraven, waarvan de grond deels afgevoerd wordt naar deelgebied B, waar het gebruikt zal worden voor een wal. Om te kijken of deze grond geschikt is voor hergebruik dient onderzoek uitgevoerd te worden.
In deelgebied B dient een bodemonderzoek op de woningbouwlocatie plaats te vinden ten behoeve van de realisatie van de beoogde 6 woningen (2 woongebouwen, bestaande uit ieder 3 woningen). In deelgebied C worden geen ruimtelijke ingrepen gedaan, waardoor hier geen bodemonderzoek nodig is.
Resultaten bodemonderzoek
Conform de Nota Bodembeheer van de gemeente Heumen en op basis van de resultaten van het vooronderzoek zijn er geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging, de nieuwbouw, alsmede het voorgenomen grondverzet binnen de onderzoekslocatie.
Aanvullend onderzoek wordt in voornoemde kaders derhalve niet noodzakelijk geacht.
Indien grondverzet (meer dan 50 m³) plaatsvindt dient dit mogelijk gemeld te worden via
https://www.meldpuntbodemkwaliteit.nl. Het complete onderzoeksrapport is te raadplegen in bijlage 2.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening zal afgewogen moeten worden of het wenselijk is om een project op een bepaalde locatie te realiseren. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging een rol. In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten twee aspecten in beeld gebracht worden met betrekking tot 'lucht'. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
Sinds juni 2008 is de luchtkwaliteitsrichtlijn 2008/50/EG van de Europese Unie (EU) van kracht. Deze richtlijn bevat normen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens en de natuur. De normen bedragen 40 µg/m3 (grenswaarde) voor zowel PM10 als NO2.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (paragraaf 5.2). De Wet introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Daarnaast wordt vanuit een goede ruimtelijke ordening de huidige luchtkwaliteit ter plaatse bekeken door middel van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden kan gekeken worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Uit metingen van het rekenpunt 599909 (aan de Hatertseweg) en rekenpunt 59358 (aan de Burchtselaan) ter hoogte van plangebied zijn de volgende gemiddelde concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2013 (µg/m3) | 22,2 µg/m3 | 21,9 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang (toevoeging 6 woningen) ten opzichte van de benoemde grenswaarden (>1.500 huizen, > 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte kantoren). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar op het gebied van luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden onder andere woningen beschermd (artikel 1 Wgh).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van industrielawaai en wegverkeerslawaai.
Uit geluidsonderzoek uit 2011 (uitgevoerd ten behoeve van de Hatertseweg 4, blijkt de 40 dB contour op 40m afstand uit de wegas ligt. De beoogde bouwlocatie voor geluidgevoelige functies ligt op ruime afstand (>150 m) van de Haterseweg. Ten aanzien van de Westerkanaaldijk geldt dat ook hier een afstand van meer dan 150 meter is en gezien de intensiteit van de Westerkanaaldijk wordt niet verwacht dat de afstand in negatieve zin afwijkt van de Haterseweg. Door LBP Sight is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, dit is als bijlage 5 opgenomen in de toelichting van het plan.
Direct ten zuiden van het plangebied is bedrijventerrein De Hoge Brug gelegen. In de paragraaf 4.1.5 Milieuzonering zal op eventuele effecten van geluid van deze bedrijven worden ingegaan.
De scheepvaartbewegingen over het Maas-Waalkanaal hebben ook hun invloed op het plangebied. Ten aanzien van de geluidsbelasting van het Maas-Waalkanaal blijkt dat voor geluid vanwege scheepvaartlawaai wettelijk niet is geregeld, in die zin dat er geen geluidnormen zijn voor het geluid dat scheepvaart bij nieuw te bouwen woningen mag veroorzaken. Er is dus geen wettelijke regeling voor scheepvaartlawaai bij woningen. Evenmin is er een wettelijke verplichting tot het doen van een akoestisch onderzoek hiernaar. De afstand tussen het hart van het Maas-Waaskanaal en de nieuw te bouwen woningen is meer dan 150 meter. Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat de invloed van het Maas-Waalkanaal op de nieuwe woningen verwaarloosbaar is.
Gezien de hiervoor beschreven aspecten wordt dit bestemmingsplan uitvoerbaar geacht op het gebied van geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (de tweede soort staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden op basis van artikel 3. lid 2 van de Wgv de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij buiten danwel binnen de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.
Planspecifiek
Het initiatief is gelegen in het buitengebied en er is sprake van agrarische bedrijvigheid in de omgeving. De dichtstbijzijnde agrarische bedrijven aan de Hatertseweg 6 en Westerkanaaldijk 3 liggen echter ten opzichte van de beoogde woonbebouwing op ruime afstand (> 180 meter). Deze bedrijven zijn grondgebonden veehouderijen met een vaste afstand tot geurgevoelige objecten. Daar de afstand meer dan 100 meter bedraagt kan geconcludeerd worden dat een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden.
Daarnaast zijn er al meerdere woningen op aanzienlijk kortere afstand van de bedrijven gelegen, waardoor de betreffende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden. Het aspect geur staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek ten opzichte van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
Om te voorkomen dat bedrijven milieubelastend zijn ten opzichte van gevoelige functies en daarmee de leefbaarheid en woonkwaliteit verslechteren, wordt gebruik gemaakt van een milieuzonering. Door het hanteren van afstandsmaten, uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG (editie 2009), wordt de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.
In de deelgebieden A, B en C worden geen hinder veroorzakende activiteiten toegelaten die van invloed zouden kunnen zijn op de omliggende woningen of andere gevoelige functies.
Op het industrieterrein de Hoge Brug, aan de zuidzijde van de deelgebied B, zijn bedrijven aanwezig tot milieucategorie 3.1. In de publicatie van de VNG wordt voor 3.1 bedrijven een richtafstand van 50 meter aangehouden. In het inrichtingsplan is rekening gehouden met de afstand van 50 meter van de gevels van de woningen tot het industrieterrein De Hoge Brug.
Ten noordoosten van het industrieterrein De Hoge Brug waren reeds meerdere burgerwoningen aanwezig voor de aanleg van het industrieterrein (gelegen op circa 40m en 50m). Verwacht mag worden dat met de inrichting van milieu en hindergevoelige functies op het industrieterrein rekening is gehouden met de bestaande woningen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat ook in het plangebied een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd wordt.
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op: risicovolle inrichtingen vallende onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het ruimtelijk beleid beleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd.
Toetsingskaders vanuit wet- en regelgeving zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR).
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkt kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Hierbij is de 1% letaliteit belangrijk. Zolang deze oriëntatiewaarde niet overschreden wordt is er geen specifieke motivatie noodzakelijk. Indien de 1% letaliteit wel overschreden wordt dient in de ruimtelijke planvorming dit risicoaspect bewust geaccepteerd te worden met daarbij de motivatie waarom dat acceptabel gevonden wordt. Via inrichtingsmaatregelen (op basis van de gebruiksvergunning en de bouwverordening) en rampenplannen e.a. kan het effect bij een calamiteit beperkt worden.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbare objecten zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
(Bevi-)inrichtingen
De regelgeving omtrent externe veiligheid bij inrichtingen (bedrijven) is geregeld in het Bevi. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. Het besluit (en bijbehorende regeling) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR).
De regeling voor buisleidingen is hiermee vergelijkbaar met de regeling voor inrichtingen Het ministerie heeft het Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen gepubliceerd, waarin praktische informatie en voorbeelden staan voor het opnemen van buisleidingen met gevaarlijke stoffen in bestemmingsplannen.
De aanpak richt zich op veiligheidsafstanden rond buisleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van buisleidingen. In de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) wordt de regelgeving verder uitgewerkt en worden regels gesteld ten aanzien van risico's en zonering langs buisleidingen, het opnemen van regels in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen. Als categorieën buisleidingen waarvoor het Bevb geldt zijn voorlopig alleen buisleidingen met een druk vanaf 16 bar en een uitwendige diameter van respectievelijk 50 en 70 mm voor het transport van aardgas en vloeibare brandstoffen aangewezen.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is vanaf 1 april 2015 vastgelegd in de Wet Basisnet en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wgvs). Voor ruimtelijke ordening in relatie tot transportroutes is er het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Dit besluit is gebaseerd op de Wro en de Wm. Volgens het Bevt mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone (PR) worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Het Bevt gaat ook in op de hoogte van het groepsrisico. Wanneer het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt is een verantwoording van het groepsrisico is niet verplicht.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart
Aan de noordzijde van deelgebied B ligt een aardgasleiding N-576-73 met een uitwendige diameter van 6,6 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. Een dergelijke leiding kent een inventarisatieafstand van 70 meter. De grens van locatie ligt op een afstand van meer dan 140 meter. Gezien de afstand van de aardgasleiding tot de locatie en de beperkte toevoeging van het aantal personen, zijn de eventuele risico’s als gevolg van de aardgasleiding te verwaarlozen. Het aspect externe veiligheid heeft geen invloed op het initiatief. Een nader onderzoek naar dit aspect is dan ook niet noodzakelijk.
Naast deze aardgasleiding zijn er verder geen risicobronnen aanwezig die mogelijk gevaar opleveren voor uitvoering van dit project. Hiermee is dit plan uitvoerbaar ten aanzien van externe veiligheid.
Algemeen
Tijdens de Tweede Wereldoorlog op veel plekken in Nederland diverse gevechtshandelingen plaatsgevonden. Door deze gevechtshandelingen kunnen hoeveelheden Conventionele Explosieven in de bodem zijn achtergebleven. Door de geplande werkzaamheden kunnen deze mogelijk ter plaatse aanwezige explosieven een reëel gevaar opleveren voor betrokken medewerkers en de (directe) omgeving.
Planspecifiek
Gelet op de ligging van het plangebied en de militaire activiteiten die in WO II in deze omgeving hebben plaatsgevonden kan de locatie als verdacht worden beschouwd op de aanwezigheid van conventionele explosieven.
Om de graafwerkzaamheden veilig uit te kunnen voeren wordt een explosievenonderzoek uitgevoerd waar de woningbouw (deelgebied B) ontwikkeld wordt en de nevengeul (deelgebied A) gegraven wordt. Het onderzoek naar conventionele explosieven op de locatie van de woningen zal worden uitgevoerd op het moment dat de graafwerkzaamheden plaatsvinden. Dit staat de uitvoerbaarheid van het plan echter niet in de weg. Er wordt immers te zijner tijd een onderzoek uitgevoerd en indien aanwezig worden de conventionele explosieven verwijderd. De kosten hiervoor zijn opgenomen in de projectbegroting. Het plan is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect conventionele explosieven.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.
Planspecifiek: watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf zijn de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 “Koers houden, kansen benutten” bepalend voor het waterbeleid van het waterschap Rivierenland. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.
De hoeveelheid verharding neemt als gevolg van de woningbouw in deelgebied B iets toe. Het merendeel van het landgoed wordt ingericht als natuur, waaronder natte natuur. Binnen het plangebied is voldoende ruimte voor berging van water, ter compensatie van de toename van verhard oppervlak.
De initiatiefnemer heeft in het voortraject intensief contact gehad met het waterschap Rivierenland over de planvorming en inrichting van het gebied. Hierbij zijn mogelijkheden voor waterberging onderzocht en is ook gesproken over de watertoevoer naar de nieuwe waterpartijen in het plan. Naar aanleiding hiervan zijn de plannen aangepast. De resultaten van het vooroverleg en een nadere beschrijving van het huidige en toekomstige watersysteem zijn in bijlage 3 opgenomen.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling die door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, geen negatieve gevolgen heeft voor de bestaande waterhuishoudkundige situatie. Er heeft overleg plaatsgevonden met het waterschap over de plannen en het geldende waterbeleid staat uitvoering van de plannen niet in de weg. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar ten aanzien van het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de EHS) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het NNN is de verantwoordelijkheid van de verschillende provincies. In het NNN liggen:
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van EZ (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Het plangebied bestaat uit maïsland en grasland. Het plan omvat inrichting van deze gronden als natuur. Het inrichtingsplan is na overleg met Das en Boom en Staatsbosbeheer opgesteld. Omdat er geen waarden worden aangetast en de inrichting gericht is op versterking van de natuur en het leefgebied van de das in het bijzonder, is geen aanvullend onderzoek nodig.
Het deel van de gronden waar de bebouwing wordt gerealiseerd is nu nog Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het overleg met de provincie loopt om de begrenzing van dit deel van de GNN aan te passen en ter compensatie een deel aan de westzijde van het Maas-Waalkanaal binnen de GNN op te nemen. Een nadere beschrijving van de gevolgen van voorliggend plan op de gebiedsbescherming is in hoofdstuk 3 terug te lezen.
Resultaten quickscan
Ten behoeve van de realisatie van de woningen is er ter plaatse van de beoogde ingrepen een onderzoek naar flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 4). De resultaten worden in de navolgende alinea's beschreven.
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in de navolgende tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Flora- en faunawet voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen
Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Flora- en faunawet wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht. Met betrekking tot gebiedsbescherming kan opgemerkt worden dat het gebied op 6 km afstand is gelegen van Natura 2000 gebied. Daarnaast maakt het plangebied deel uit van Natuurnetwerk Nederland. De beoogde ingrepen zijn niet verstorend voor de gebieden, nader onderzoek is niet nodig.
Conclusie
Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen, hetgeen (zie tabel en bovenstaande) goed mogelijk is.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Planspecifiek
In de deelgebieden A en C blijft de verkeerssituatie ongewijzigd. Voor eventueel onderhoud zijn de percelen bereikbaar via de bestaande omliggende wegen (Jufferstraat en Westerkanaaldijk).
De nieuwe woningen in deelgebied B zullen via een nieuwe inrit worden ontsloten op de Hatertseweg. Dit geldt ook voor de beoogde werkschuur ten behoeve van het onderhoud van het landgoed. De beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van deze ontwikkeling, kan hier zonder problemen verwerkt worden. Parkeren voor de bewoners/bezoekers en de werkschuur zal op eigen terrein worden gerealiseerd, hiervoor is voldoende ruimte aanwezig.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Archeologie
Het groeiende besef dat de toenemende ruimtelijke ontwikkelingen - en de bodemingrepen die daarmee gepaard gaan - op termijn het bodemarchief vernietigen, heeft in 1992 geleid tot de Conventie van Valletta (Verdrag van Malta). In dit Europese verdrag is vastgelegd dat het archeologisch erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter beschermd moet worden. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd.
In Nederland is het verdrag van Malta geïmplementeerd met de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Deze wet is op 1 september 2007 van kracht geworden. Door middel van de Wamz is de omgang met het bodemarchief verankerd in onder andere de Monumentenwet 1988 en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis hiervan zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Planspecifiek
Met uitvoering van het plan wordt recht gedaan aan de historische landschappelijke ontwikkeling van de locatie. In het kader van de beoogde natuurontwikkeling is door DLG een onderzoek gedaan voor de inrichting van het terrein, hierbij is de cultuurhistorie van de plek uitgangspunt geweest. Er worden door de ontwikkeling ook geen cultuurhistorische elementen aangetast.
Op de beoogde locatie van de woningen (deelgebied B) ligt een dubbelbestemming Waarde -Archeologie 2. Dit betekent dat bij bouwplannen groter 2.500 m2 (inclusief het oppervlak van waterpartijen en andere bodemingrepen) middels een archeologisch onderzoek aangetoond moet worden dat er zich in de bodem geen archeologische waarden bevinden die dreigen te verdwijnen.
Resultaten archeologisch onderzoek
Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 6 toegevoegd aan dit bestemmingsplan. In bijgevoegde afbeelding zijn de onderzochte gebieden te zien.
Overzicht onderzochte gebieden
Het bodemprofiel van perceel 1 (beoogde woonlocatie) is tot een diepte van 60-140 cm –mv verstoord. Op perceel 2 en 3 (zuidwestelijk deel plangebied) is ook een verstoord dek aan het maaiveld aangetroffen, welke vermoedelijk is ontstaat door het opbrengen van uitgegraven sediment uit het Maas-Waalkanaal. Onder deze laag zijn onverstoorde Maasgeulafzettingenaangetroffen. De gespecificeerde archeologische verwachting voor perceel 1 kan op basis van de resultaten van het verkennend booronderzoek worden bijgesteld naar laag voor alle perioden. De gespecificeerde archeologische verwachting voor perceel 2 en 3 wordt op basis van het verkennend booronderzoek niet veranderd. Op basis van de waargenomen bodemverstoringen en de aanwezigheid van bebouwing op een deel van de nieuwbouwlocatie, kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht op perceel 1. Op percelen 2 en 3 blijft de kans reëel dat archeologische resten aanwezig zijn, maar uitsluitend op de delen waar momenteel geen bodemverstoringen gepland zijn.
Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek wordt geadviseerd om perceel 1(beoogde woonlocatie) vrij te geven. Voor perceel 2 en 3 (ten zuidwesten van het kanaal) wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren voor de delen waar bodemverstoringen gepland zijn. Voor de rest van deze percelen en voor perceel 4 (perceel ten noordwesten van woonlocatie) wordt geadviseerd de dubbelbestemming archeologie te handhaven. Vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie zijn geen belemmeringen met betrekking tot voorliggend initiatief.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. De eventuele kosten hiervan komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Deze overeenkomst zal als een separate rapportage worden opgenomen. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Daarnaast zijn de volgende aanduidingen opgenomen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het waterschap Rivierenland is in het kader van de Watertoets intensief betrokken bij de planvorming. Bijlage 3 geeft de resultaten van dit overleg weer. De provincie Gelderland heeft per brief d.d. 12 december 2016 gereageerd op het voorontwerpbestemmingsplan. De provincie reageert positief op de voorgenomen plannen en concludeert dat met de voorgenomen ontwikkeling een belangrijke bijdrage geleverd wordt aan het Gelders natuurbeleid zoals opgenomen in de Omgevingsvisie en -verordening.
Onderhavig initiatief is ten tijde van de behandeling van het principeverzoek voorgelegd aan omwonenden. Tevens is de opzet en uitwerking van het plan besproken met verschillende belanghebbende organisaties als Staatsbosbeheer en de vereniging “Het Maldens Goed” en ook weer opnieuw met omwonenden behandeld. Gezien dit voortraject is afgezien van een formeel inspraaktraject en is het bestemmingsplan direct als ontwerp ter visie gelegd.
Voor het bestemmingsplan “Landgoed Het Hoog” is de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure gevolgd. Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft vanaf donderdag 11 mei 2017 tot en met woensdag 21 juni 2017 ter visie gelegen. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kon gedurende deze termijn een ieder, schriftelijk of mondeling, zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan naar voren brengen.
Tegen het bestemmingsplan zijn binnen de termijn van ter inzage leggen 4 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn derhalve ontvankelijk. De zienswijzen zijn in bijlage 7 samengevat en van een reactie voorzien. Dit zienswijzenverslag is vastgesteld door de gemeenteraad en waar nodig is het plan aangepast zoals beschreven in de kolom 'Voorstel'.