Plan: | Buitengebied, Molenstraat 29 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0252.BUbpMolenstraat29-VA01 |
Aanleiding voor het opstellen van de voorliggende wijzigingsplan is het voornemen om op de locatie Molenstraat 29 het agrarische bouwvlak te vergroten om zo te komen tot een nog meer innovatieve en duurzame bedrijfsontwikkeling van de daar gevestigde bloembollenkwekerij.
Het verder verduurzamen van het bedrijf vraagt o.a. om het realiseren van een extra spoelbassin en een extra bedrijfsloods ten behoeve van de plaatsing van een uitgebreide spoelinstallatie en droogvoorziening. Het benodigde extra bassin is in overeenstemming met het bestemmingsplan en mag buiten het bouwvlak worden gerealiseerd, zo heeft de gemeente voorafgaand aan dit plan getoetst. De extra bedrijfsruimte is dat niet, omdat deze gesitueerd wordt buiten het bouwvlak. Daarom wordt uitbreiding van het bouwvlak met dit wijzigingsplan mogelijk gemaakt, zodat de extra bedrijfsruimte kan worden gebouwd.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heumen heeft in haar vergadering van 8 januari 2019 besloten in principe in te stemmen met het verzoek voor uitbreiding van het bouwvlak. Ten behoeve van de ontwikkeling dient het bestemmingsplan ter plekke gewijzigd te worden. Voorliggend document voorziet in de vereiste toelichting die hoort bij het wijzigingsplan.
Duurzame bedrijfsontwikkeling
De eigenaar van de Molenstraat 29 exploiteert op deze locatie sinds 2005 een agrarisch bedrijf wat voornamelijk gespecialiseerd is in de teelt van bloembollen. Het bedrijf heeft in de voorbije jaren een duidelijke voortrekkersrol opgebouwd daar waar het gaat om duurzame bedrijfsvoering. Zo is het gehele bedrijfspand uitgerust met zonnepanelen, en wordt er voor het productieproces van spoelen volledig gebruik gemaakt van een recirculatiesysteem.
Daarnaast loopt het bedrijf al jaren voorop met de terugdringing van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. In de praktijk is dit een zware strijd, daar het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen enerzijds een vaste plaats heeft ingenomen in de diverse teelten, en anderzijds de chemische industrie niet gebaat is bij het terugdringen van deze middelen.
De ondernemer heeft evenwel 8 jaar geleden toch gemeend hierin stappen te ondernemen, in samenwerking met enkele teeltdeskundigen welke de terugdringing van chemische gewasbeschermingsmiddelen in de bollenteelt onderschrijven. Hoewel de afgelopen jaren soms gevoeld hebben als een ongelijke strijd, is op dit moment in de praktijk gebleken dat een reductie van maar liefst 81% ten opzichte van de start van de proeven haalbaar is. Er wordt gewerkt met geheel nieuwe middelen welke veelal gebaseerd zijn op natuurlijke grondstoffen, één daarvan is bijvoorbeeld een knoflookconcentraat. Naast het gebruik van deze middelen speelt de aangepaste verwerking (spoelen, drogen en opslag) een belangrijke rol in de ketenverwerking. De afgelopen drie seizoenen is er sprake geweest van een aantal proefopstellingen waarbij de aangevoerde bollen intensiever zijn gespoeld en intensiever zijn gedroogd, waarbij de bollen tevens onder wisselende condities tijdelijk worden opgeslagen. Met name deze laatste activiteiten vragen om extra ruimte. Ruimte welke het bedrijf op dit moment niet heeft en waar, om het geheel in de praktijk mogelijk te kunnen maken, over dient te kunnen worden beschikt. Binnen het huidige bouwvlak is onvoldoende ruimte de nieuwe bebouwing te situeren. Ook met een herschikking van functies binnen het bouwvlak is het niet mogelijk de nieuwe bedrijfsloods binnen het bouwvlak te leggen.
Feitelijk dient er om ziektedruk tegen te gaan, de beschikking te zijn over een extra spoelbassin en een extra bedrijfsloods voor de plaatsing van de uitgebreide spoelinstallatie en droogvoorziening. Door het intenser te kunnen spoelen kan er voorkomen worden dat gronden chemisch dienen te worden ontsmet. Het chemisch ontsmetten heeft als nadeel dat er sprake is van een vrijwel volledige vernieling van het bodemleven. Vooral op dit vlak is er een forse winst behaald ten opzichte van de traditionele teeltmethodes.
Om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen nog verder te kunnen terugdringen is een extra spoelbassin en een extra bedrijfsloods voor de plaatsing van de uitgebreide spoelinstallatie en droogvoorziening nodig.
In overleg met de gemeente is beoordeeld dat het benodigde bassin binnen het huidige bestemmingsplan kan worden gerealiseerd en er hoeft daarvoor niet te worden voorzien in extra bouwvlak. Het oprichten van de benodigde bebouwing en verharding daarentegen past niet binnen het huidige bouwvlak. Er zal voor de nieuwe situatie deels sprake kunnen zijn van een herschikking van het huidige bouwvlak. Evenwel zal er voor de totale realisatie extra ruimte nodig zijn. In de nieuwe situatie zal er een bouwvlak noodzakelijk zijn van in totaal 1,34 ha. Conform de wijzigingsvoorwaarden is voorafgaand aan dit wijzigingsplan een plan voor de landschappelijke inpassing van het erf met de gemeente afgestemd.
Nieuwe situatie (met nieuwe bebouwing blauw omkaderd)
Bovenstaand kaartbeelden toont de omvang van het nieuwe bouwvlak en de nieuwe bebouwing. Het nieuwe bouwvlak heeft een omvang van 13.447 m2 (zie voor volledig overzicht Bijlage 1 Inrichtingstekening).
Het plangebied is gelegen aan de Molenstraat 29 in het buitengebied van Heumen. De locatie is kadastraal bekend als Gemeente Heumen, Sectie C 3062 en 3063. In navolgende afbeelding is het plangebied weergegeven:
Kaartfragment luchtfoto met ligging bouwvlak (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het perceel Molenstraat 29 is gelegen in het gebied van het bestemmingsplan "Buitengebied Lierdal" en heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' en is voorzien van een bouwvlak. De voor 'Agrarisch met waarden – Landschap' aangewezen gronden met een bouwvlak zijn bestemd voorde uitoefening van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf.
Bebouwing is slechts toegestaan indien deze noodzakelijk is voor en ten dienste staat aan een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en binnen het bouwvlak.
Op de gehele bestemming rust tevens een archeologische dubbelbestemming (verwachtingswaarde 1).
Kaartfragment plankaart Buitengebied Lierdal (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Op grond van artikel 4.6.2. van de regels kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen voor het verleggen en daarbij vergroten van het bouwvlak binnen de begrenzing van onderhavige bestemming met inachtneming van de volgende voorwaarden:
Er wordt gebruik gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid om de noodzakelijke bedrijfsaanpassingen te realiseren.
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het wijzigingsplan. De toelichting is als volgt opgebouwd:
Om gebruik te kunnen maken van een wijzigingsbevoegdheid, zal aan de wijzigingsvoorwaarden in de wijzigingsbevoegdheid moeten worden voldaan. Onderstaande vindt toetsing plaats aan de wijzigingsvoorwaarden, zoals opgenomen in de bepaling 4.6.2 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Lierdal'. Op grond van artikel 4.6.2. van de regels kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen voor het verleggen en daarbij vergroten van het bouwvlak binnen de begrenzing van onderhavige bestemming met inachtneming van de volgende voorwaarden:
Het bedrijf wil koploper worden in de verduurzaming van de productie. De extra bebouwing is nodig om een innovatieve- en duurzame ontwikkeling mogelijk te maken. De noodzaak is in deze paragraaf beschreven in de alinea 'duurzame bedrijfsontwikkeling'.
De grootte van het nieuwe bouwblok bedraagt 1,34 en blijft onder de maat van 1,5 ha.
Het plangebied is gelegen in de Kanaalzone, zoals aangeduid in de Structuurvisie Lierdal. Het is bij uitstek een agrarisch gebied. De Molenstraat is aangewezen als bebouwingsconcentratie. Er is dus reeds sprake van een relatief hoge bebouwingsdichtheid. Er vindt geen aantasting plaats van waardevolle zichtlijnen met uitbreiding van het bouwvlak. De bestaande landschapswaarden worden niet aangetast; er worden geen landschapselementen verwijderd maar de landschappelijke structuur wordt versterkt door de aanleg van nieuwe landschapselementen. De bestaande en nieuwe waterbassins zijn niet nadrukkelijk zichtbaar vanaf de Molenstraat en Oosterkanaaldijk (zie navolgende foto).
Zicht vanaf de Oosterkanaaldijk op de bestaande waterbassins
Gelet op de ligging is geen onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige functies en waarden te verwachten.
Omliggende functies betreffen allemaal burgerwoningen. In hoofdstuk 4 is nader onderbouwd dat er geen sprake is van een aantasting van het woon- en leefklimaat voor deze woningen. Gelet op de ligging is geen onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden te verwachten.
Het plangebied wordt voorzien van een vooraf door de gemeente beoordeelde en getoetste landschappelijke inpassing (zie Bijlage 2 Landschappelijke inpassing ).
Verkeer & parkeren
De verkeersgeneratie als gevolg van de uitbreiding van de agrarische bedrijfsfunctie is beperkt tot enkele verkeersbewegingen per dag. De planontwikkeling is primair bedoeld voor bedrijfsoptimalisatie, niet voor uitbreiding.
De verkeersafwikkeling gaat reeds direct vanaf de grens van de planlocatie op in het heersende verkeersbeeld. Verkeerskundig (veiligheid en capaciteit) levert dit geen knelpunten op.
Er is voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Daarnaast is op de erfverharding en in de bedrijfsbebouwing voldoende ruimte om bedrijfsmachines en wagens te parkeren.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden.
Anders dan in de voormalige Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap (waaronder het beleid voor Nationale Landschappen) laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. Het Rijk borgt dat het rivierensysteem ruimte houdt om water over Rijntakken en Maas veilig af te voeren, ook voor de lange termijn, mede ter bescherming van het binnendijkse plangebied. Het belang van bescherming van de buisleidingen is in een aparte structuurvisie vastgelegd.
Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het rijk een nationaal belang heeft aangewezen, derhalve heeft de SVIR geen consequenties voor voorliggend plan. |
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Op 1 januari 2017 is een geconsolideerde versie van het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening vastgesteld. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer de Ecologische Hoofdstructuur en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Kaartfragment Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in een gebied waarin het rijk een nationaal belang heeft aangewezen, derhalve heeft het Barro geen consequenties voor voorliggend plan. De nabijgelegen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is in de provinciale Omgevingsverordening nader uitgewerkt. De gebiedsreservering lange termijn voor de Maas (zie gesloten donkerder vlak onder streeparcering in voorgaande afbeelding) is meer zuidwestelijk van de planlocatie gelegen, evenals de strook die van belang is voor bescherming van de elektriciteitsvoorziening. |
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
Op 19 december 2018 hebben de Provinciale Staten de nieuwe omgevingsvisie van de provincie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie is op 1 maart 2019 in werking getreden. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is een structuurplan van de provincie Gelderland, met als doel een gaaf Gelderland te behouden en te ontwikkelen voor de toekomst. Daarbij staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
In de omgevingsvisie is een zevental ambities opgenomen. Deze omvatten, in grote lijnen, de volgende onderwerpen:
De provincie Gelderland geeft invulling aan voorgenoemde ambities door de zogenoemde 'DOE-principes':
Ruimtelijk beleid
Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. De klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht en de natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen.
Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft.
Onderhavig plan, gericht op het verder verduurzamen van de bedrijfsvoering, past prima in de provinciale doelstellingen. De mogelijkheid om bouwvlakken beperkt te vergroten, is reeds eerder door de provincie goedgekeurd en daarom ook als wijzigingsplan door te voeren.
Natuur- en landschapsbeleid
De planlocatie is niet gelegen binnen het 'Gelderse natuurnetwerk', de 'Groene Ontwikkelingszone', een 'weidevogelgebied' of een 'rustgebied voor winterganzen' (zie hierna).
Omgevingsverordening Gelderland
De Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld door Provinciale Staten op 24 september 2014 en in werking getreden op 18 oktober 2014. De Omgevingsverordening is voor het laatst geactualiseerd op 19 december 2018 en (ook) op 1 maart 2019 in werking getreden. Voorliggende ontwikkeling zal moeten voldoen aan de regels in de Omgevingsverordening.
De Omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.
De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven.
Deze zijn:
Ruimte in kernen en vrijgekomen bebouwing kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het (landelijk) gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden.
Gelders NatuurNetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)
Het GNN en de GO betreft een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. De GO is de zone die bestaat uit gebieden met andere bestemmingen dan natuur, die ruimtelijk verweven zijn met het GNN en daar functioneel mee samenhangen en waarin wordt ingezet op versterking van die samenhang tussen inliggende en aangrenzende natuurgebieden.
Kaartfragment Omgevingsvisie - GNN en GO (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het GNN (donkergroen) en GO (lichtgroen) zijn in voorgaande kaartkaartfragment weergegeven. De planlocatie ligt buiten het GNN en de GO. Omdat het een kleinschalige ontwikkeling betreft, zal de planontwikkeling hier geen invloed op hebben.
Het plangebied is ook op de andere themakaarten niet specifiek aangeduid.
Het voornemen betreft een kleinschalig initiatief buiten het Gelders en Nationaal Natuurnetwerk. Het voornemen leidt niet tot aantasting van gebiedswaarden en past daarmee in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening. |
Structuurvisie Heumen 2025
De Structuurvisie Heumen 2025 is in januari 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. De gemeente kiest voor een meer terughoudende rol waarin zij minder taken zelf gaat doen en meer een regierol op zich zal nemen. In deze visie wordt ten aanzien van de verschillende (gewenste) ruimtelijke ontwikkelingen een toekomstbeeld gegeven tot het jaar 2025. Hierbij worden onder andere wonen en werken, recreatie en toerisme, natuur en landschap, verkeer, cultuurhistorie en duurzaamheid belicht.
In het algemeen is behoud en waar mogelijk een versterking van het landschap de inzet voor de toekomst. Daarnaast is het streven van de gemeente erop gericht om het inwonertal constant te houden ten opzichte van het inwonertal op 1 januari 2010.
Het plangebied is in de Structuurvisie nader aangewezen als het Lierdal.
Kaartfragment Structuurvisie Heumen
Het Lierdal is het gebied tussen de kernen Malden en Molenhoek en beslaat het grondgebied van twee gemeenten: de gemeente Heumen en de gemeente Mook en Middelaar.
Het grondgebied is nog grotendeels agrarisch, maar er komen ook andere functies voor. Zo zijn langs de Rijksweg verschillende niet-agrarische bedrijven gevestigd.
Positiebepaling
Ruimtelijke visie
In en bij de dorpen Malden en Heumen zijn de aanduidingen 'ruimtelijke verbindingen' opgenomen (zie afbeelding hieronder). Deze verbindingen zijn gericht op het slechten van fysiek-ruimtelijke barrières en het verbinden van gebieden en structuren die nu niet of matig te bereiken zijn voor het langzaam verkeer. Daarnaast zijn het belangrijke en nu nog missende schakels in het recreatieve padennetwerk van de gemeente.
De structuurvisie benoemt in dit kader de volgende uitgangspunten:
Voor de ruimtelijke visie op het Lierdal verwijst de Structuurvisie Heumen verder naar de Structuurvisie Het Lierdal (zie hierna). Aanvullend op de Structuurvisie Het Lierdal wordt het Lierdal aangemerkt als een gebied van kwaliteit. Bij aanvragen om een vergunning voor het bouwen van bouwwerken wordt een welstandstoets noodzakelijk geacht.
Structuurvisie Lierdal
De Structuurvisie Lierdal is in februari 2010 vastgesteld. De looptijd van deze structuurvisie is met de vaststelling van de Structuurvisie Heumen verlengd tot 2025. De visie is opgesteld in samenwerking met de gemeente Mook en Middelaar omdat een deel van het Lierdal binnen haar grondgebied ligt. Het doel van de Structuurvisie is te komen tot een algehele landschappelijke versterking van het gebied. Zo ontstaat een goed toegankelijk gebied als groene en aantrekkelijke buffer tussen Malden en Molenhoek.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de Kanaaalzone Lierdal. De kanaalzone betreft een broekontginningenlandschap. Voor dit gebied is navolgende beschrijving opgenomen:
Het landschap van het broekontginningenlandschap is tamelijk grootschalig met een rationele verkaveling. De landbouw is in dit gebied een belangrijke functie, die in de toekomst duurzaam vervuld moet kunnen blijven worden. Voor de aanwezige fauna is het belangrijk dat de aanwezige bosjes en beplantingen worden gehandhaafd, en vakkundig worden beheerd. De aanleg van nieuwe beplantingsstructuren, zoals het herstel van de Maasheggen, komt ten goede aan de beleving van het landschap en aan de schuil- en fourageergelegenheden voor de aanwezige diersoorten.
Bij het herstel van het Maasheggenlandschap wordt aan de noordzijde van de Kuil (grondgebied van de gemeente Mook en Middelaar) gedacht aan het herstel van de heide en het meer laten glooien van de bosrand. Verder behoeft de overgang tussen de bebouwde kom van Malden (o.a. bij bedrijventerrein Sluisweg) en het Lierdal landschappelijke versterking. De Rijksweg speelt een belangrijke rol in het gebied. Hier wordt ingezet op verbetering van de langzaam verkeersstructuur en de landschapsstructuur.
De weg zelf kan vergroenen middels laanbeplanting, terwijl de aangelegen erven wat betreft bebouwing en beplanting opgewaardeerd moeten worden. Ontwikkelingen in het gebied die (financieel) bijdragen aan deze landschapsversterking zijn:
Verder is het mogelijk om in het gebied te komen tot kleinschalige toeristische voorzieningen, versterking van de recreatieve structuur, verbreding van de landbouw en herontwikkeling van voormalige agrarische bedrijfslocaties.
Kaartfragment Structuurvisie Lierdal
Het doel van de structuurvisie om te komen tot een landschappelijke versterking van het gebied komt tot uiting in het bestemmen van de agrarische gronden als "Agrarisch met waarden-Landschap". Dit omdat de afgelopen jaren de landschappelijke kwaliteiten van het gebied zijn versterkt door bijvoorbeeld de aanleg van het dassencompensatiegebied, het omzetten van een intensief varkensbedrijf in een akkerbouwbedrijf inclusief de landschappelijke aanplant langs de Oosterkanaaldijk en de Bredeweg.
De gemeente wil bestaande rechten voor agrarische en niet-agrarische bedrijven in het Lierdal respecteren. De gemeente zorgt hiervoor door geen onnodige beperkingen op te leggen aan de doorontwikkeling van reeds volwaardige bedrijven.
De Kanaalzone is bij uitstek een agrarisch gebied. Het uitbreiden van het agrarisch bouwvlak ten behoeve van een verduurzaming van het bedrijf sluit aan bij de hoofdfunctie van het gebied. De Molenstraat is aangewezen als bebouwingsconcentratie. Er is dus reeds sprake van een relatief hoge bebouwingsdichtheid. Er vindt geen aantasting plaats van waardevolle zichtlijnen met uitbreiding van het bouwvlak. De bestaande landschapswaarden worden niet aangetast; er worden geen landschapselementen verwijderd maar de landschappelijke structuur wordt versterkt door de aanleg van nieuwe landschapselementen in het kader van de landschappelijke inpassing van het bedrijf. De bestaande en nieuwe waterbassins zijn nauwelijks zichtbaar vanaf de Molenstraat en Oosterkanaaldijk. Gelet op de ligging is geen onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige functies en waarden te verwachten.
Het plan betreft een doorontwikkeling van het bedrijf om te komen tot een duurzame bedrijfsontwikkeling. Deze ontwikkeling past in dit gemeentelijk beleidskader. De benoemde landschappelijke en ecologische kwaliteiten in het gebied worden niet aangetast. |
Het voorgenomen initiatief past binnen de beleidskaders van de verschillende overheidslagen.
Archeologie
Voor het plangebied geldt een archeologische verwachtingswaarde. Het beleid ten aanzien van deze verwachting is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Buitegenbied Lierdal van de gemeente Heumen. De bestemming is gericht op de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Met betrekking tot deze verwachtingswaarde zijn de volgende aspecten van belang.
Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'.
Door Econsultancy is het 'Archeologische onderzoek Molenstraat 29 te Heumen' uitgevoerd (Rapportnummer 10653.001, Versienummer 1, 16 september 2019, zie Bijlage 3 Archeologisch onderzoek ).
Econsultancy heeft voor het plangebied een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase, door middel van boringen, uitgevoerd. Uit het bureauonderzoek is gebleken dat in het plangebied pleniglaciale terrasafzettingen voorkomen met een dek van holocene overstromings-kleien. Het plangebied heeft een lage tot middelhoge verwachting voor resten uit de periode Laat-Paleolithicum – Nieuwe tijd. Deze resten worden verwacht in het overstromingsdek en in de top van de terrasafzettingen.
Het veldonderzoek heeft aangetoond dat het plangebied in het verleden is gediepwoeld, waarbij de top van het terras door de overstromingsklei is geroerd. Hierdoor kan de archeologische verwachting van middelhoog naar laag worden bijgesteld. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen werkzaamheden waarschijnlijk geen archeologische waarden bedreigen.
Econsultancy adviseert dan ook om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen werkzaamheden. De resultaten van dit onderzoek zullen eerst moeten worden beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeente Heumen), die vervolgens bepaalt of de locatie daadwerkelijk kan worden vrijgegeven voor de voorgenomen werkzaamheden. De gemeente is akkoord met het selectieadvies van Econsultancy om het plangebied archeologisch vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkelingen (zie Bijlage 11 Selectiebesluit archeologie).
Cultuurhistorie
Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is het Bro (artikel 3.6.1, lid 2) gewijzigd. In een bestemmingsplan en wijzigingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen en wijzigingsplannen te worden omschreven op welke wijze rekening is gehouden met cultuurhistorie.
In onderstaande afbeeldingen zijn de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied weergegeven.
Uit de cultuurhistorische waarderingskaart blijkt dat het plangebied een middelhoge waardering heeft. Deze gronden hebben in het vigerend bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschap' gekregen. Binnen deze bestemming is een vergunningstelsel opgenomen voor de bescherming van de landschappelijke waarden.
Kaartfragment Cultuurhistorische waardenkaart
Kaartfragment Cultuurhistorische waardenkaart
Door de aanleg van het Maaswaalkanaal is direct rond het kanaal de landschappelijke structuur doorsneden. Het kanaal is een ruimtelijk structurerend element geworden; de onderliggende verkaveling is doorsneden. De planlocatie en de uitbreiding ervan voegen zich naar de nog aanwezige landschappelijke structuren en door de realisatie van het plan voor de landschappelijke inpassing, wordt bijgedragen aan de groene en agrarische signatuur van dit deel van het cultuurlandschap in het Lierdal. Er worden geen cultuurhistorische waarden aangetast door deze beperkte uitbreiding van het bouwvlak.
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen die een planologische bescherming vragen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident, maar vormt geen belemmering voor het plan.
Bedrijven en milieuzonering
Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient er voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinder veroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Hiervoor worden de afstanden uit de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als maatgevend beschouwd. Voorgaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.
De dichtstbijzijnde woning ligt na uitbreiding op circa dan 54 meter afstand van het bedrijf (zie onderstaande kaartuitsnede).
Vanuit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering, editie 2009 dient er een afstand van 30 meter bewaard te worden tot nabijgelegen woningen. De dichtstbijzijnde gevoelige functie in de richting van de uitbreiding ligt op 54 meter van de extra waterbassin en op ruim 60 meter van het nieuwe bouwvlak. Aangezien binnen een zone van 30 meter vanaf het bedrijf bevinden zich geen milieugevoelige functies van derden bevinden, wordt het plan uitvoerbaar geacht voor het aspect milieuzonering.
Voor het in volle grond telen van bloembollen behoeft geen zone in acht genomen te worden (ABRvS 13 mei 2009, zaaknr. 200801516/1). Volgens wetenschappelijk onderzoek, waarnaar door de Raad in genoemde uitspraak wordt verwezen, zijn de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij de teelt van bloembollen voor de gezondheid van omwonenden verwaarloosbaar klein.
In opdracht van initiatiefnemer is een akoestisch onderzoek verricht met betrekking tot de geluidbelasting in de omgeving van het bedrijfspand gelegen aan de Molenstraat 29 te Heumen (Akoestisch onderzoek met betrekking tot Theunissen Bloembollen kwekerij, Rapport AK18.240, augustus 2019, Bijlage 4 Akoestisch onderzoek).
Aanleiding hiertoe is de voorgenomen uitbreiding van de inrichting in zuidelijke richting door het realiseren van een tweede bedrijfshal voor de opslag en drogen van bollen, een extra spoelbassin voor het wassen van de bollen en een wadi voor hemelwaterafvoer. Onderhavig onderzoek geeft inzicht in de toekomstige geluidbelasting in de directe woonomgeving als gevolg van de werkzaamheden en activiteiten binnen de inrichting.
Gezien de aard van de bedrijfsvoering zullen de resultaten van onderhavig akoestisch onderzoek getoetst worden aan de in het Activiteitenbesluit genoemde geluidgrenswaarden. Op 6 april 2018 zijn geluidmetingen uitgevoerd op het terrein van de inrichting met als doel de geluidemissie vast te stellen van de meest maatgevende geluidbronnen van de inrichting. Op basis van o.a. deze broninventarisatie en de bedrijfsgegevens is een rekenmodel opgesteld met behulp waarvan de geluidoverdracht en toekomstige optredende geluidbelasting ter plaatse van de meest nabijgelegen woningen van derden berekend kan worden
De akoestisch meest maatgevende activiteit betreft het drogen van bollen in de periode van juli t/m oktober en is dan ook beschouwd als representatieve bedrijfssituatie (vindt gedurende meer dan 12 dagen per jaar plaats). Ten gevolge van de representatieve werkzaamheden binnen de inrichting, bedraagt ter plaatse van de meest nabij gelegen geluidgevoelige bestemmingen, het langtijdgemiddeld beoordelingniveau LAR,LT ten hoogste 44 dB(A) gedurende de dagperiode, en ten hoogste 40 dB(A) gedurende de avondperiode en nachtperiode. Gedurende 2 weken in de maanden januari – februari wordt het zand afkomstig van de gewassen bollen met behulp van een rupskraan uit de spoelbassins gehaald en afgevoerd. Als gevolg van deze incidentele bedrijfssituatie bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingniveau LAR,LT ten hoogste 43 dB(A) gedurende de dagperiode. Gedurende de avond- en nachtperiode vindt deze IBS-activiteit niet plaats.
Volgens artikel 2.17 lid 1 van de milieuregels uit het Activiteitenbesluit dient het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen vanwege representatieve activiteiten binnen een inrichting beperkt te blijven tot 50 dB(A), 45 dB(A) en 40 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Ten gevolge van dagelijkse activiteiten binnen de inrichting kunnen nabij de beschouwde woningen van derden maximale geluidniveaus LAmax optreden tot 70 dB(A) gedurende de dagperiode en 65 dB(A) gedurende de avondperiode en nachtperiode. Deze piekniveaus worden voornamelijk veroorzaakt door aankomende en vertrekkende voertuigen. Volgens de milieuregels uit het Activiteitenbesluit dienen de optredende maximale geluidniveaus LAmax beperkt te blijven tot ten hoogste 70 dB(A), 65 dB(A) en 60 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
Geconcludeerd kan worden dat na uitbreiding van de inrichting, zowel tijdens representatieve werkzaamheden als tijdens incidentele werkzaamheden voldaan wordt aan de geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingniveau LAr,LT. Als gevolg van twee vertrekkende voertuigen in de vroege ochtend (tussen 06.00 en 07.00 uur) wordt het maximale geluidniveau voor de nachtperiode overschreden. Gedurende de avond- en nachtperiode zijn de optredende maximale geluidniveaus lager dan de toegestane grenswaarde voor LAmax. Vooralsnog wordt het vertrekken van twee voertuigen via de westelijke inrit tussen 06.00 en 07.00 uur mogelijk geacht om de bedrijfsvoering niet te frustreren..
Het plan wordt uitvoerbaar geacht voor het aspect milieuzonering. |
Bodem
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Zowel in de huidige als nieuwe situatie betreft het een bestemming 'agrarisch'. Het plan voorziet in het uitbreiden van het agrarisch bouwblok..
In opdracht van JK Consultancy is door Ortageo Zuidoost B.V. een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd op een gedeelte van de locatie Molenstraat 29 in Heumen (Rapportnummer: 209483-10/R01, Status rapport: Definitief, 10 januari 2019, zie Bijlage 5 Bodemonderzoek).
De aanleiding voor het onderzoek zijn de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de aanvraag van een omgevingsvergunning activiteit bouw en milieu. Het doel van het onderzoek is om door het bepalen van de actuele bodemkwaliteit vast te stellen of de locatie geschikt is voor het beoogde gebruik en een toetsingsgrondslag te verkrijgen voor mogelijke toekomstige bodemverontreiniging door de bedrijfsactiviteiten (nulsituatie).
De plaatselijk aangetoonde licht verhoogde gehalten aan cadmium, koper, kwik, lood, zink en drins (som) zijn waarschijnlijk te relateren aan de bedrijfsactiviteiten. De nulsituatie van de bodemkwaliteit is in voldoende mate vastgesteld om na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten te kunnen bepalen of (additionele) bodemverontreiniging is ontstaan als gevolg van de bedrijfsactiviteiten. Er zijn geen verontreinigingen aangetoond in gehalten/concentraties boven de tussenwaarde; het uitvoeren van een nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
De aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen bouw van de hal en de verdere (her)inrichting van het terrein met een derde spoelbassin en opslag afgedragen loof.
Het plan wordt uitvoerbaar geacht voor het aspect bodem. De aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen bouw van de hal en de verdere (her)inrichting van het terrein met een derde spoelbassin en opslag afgedragen loof (zie Bijlage 10 Goedkeuring bodemonderzoek). |
Externe veiligheid
De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid (Regeling externe veiligheid inrichtingen) is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van industriële activiteiten met opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat er te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden.
In de rapportage 'Aspect Externe Veiligheid met betrekking tot perceel Molenstraat 27 te Heumen (Rapport EV18.240, oktober 2023, zie Bijlage 6 Externe veiligheid) is het volgende hierover opgenomen.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op het aantal personen in het plangebied. Het aantal gemiddeld continue aanwezige personen is bepaald op basis van tabel 16.2 van de “Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico” d.d. november 2007 van VROM. Het betreffende perceel kan op basis van de Circulaire Risiconormering gevaarlijke stoffen als beperkt kwetsbaar worden aangemerkt (verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare). Hiervoor geldt een richtwaarde PR van 10-6.
Kaart 'Veilige omgeving' Atlas Leefomgeving
De kaart 'Veilige omgeving' geeft een overzicht van de huidige risico's in de directe omgeving van het betreffende project.
Aan de hand van de risicokaart kan gesteld worden dat:
Veiligheidsaspecten vanwege inrichting
Binnen zowel de huidige inrichting als beoogde toekomstige inrichting zijn geen risicoproducten aanwezig en vinden geen risicovolle werkzaamheden plaats die nadelige gevolgen kunnen hebben op het groepsrisico en het plaatsgebonden risico (ten aanzien van de woonomgeving).
Conclusie
Op basis van de resultaten uit onderhavig onderzoek kan geconcludeerd worden dat geen sprake is van risicovolle omstandigheden waarmee de veiligheid van personen in gevaar kan komen.
Het plan wordt uitvoerbaar geacht voor het aspect externe veiligheid. |
Geluid
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient er, op basis van de Wet geluidhinder, onderzocht te worden of er sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven, tenzij er geen geluidgevoelige functies worden toegevoegd in het plan. Dit laatste is het geval (zie paragraaf bedrijven en milieuzonering hiervoor).
Het plan wordt uitvoerbaar geacht voor het aspect geluid. Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is niet noodzakelijk.
Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Het betreft hier een akkerbouwbedrijf dat zich richt op het telen van bloembollen. De Wet geurhinder en veehouderij is hierop niet van toepassing.
Er worden geen nieuwe geurgevoelige objecten toegevoegd. Onderzoek naar een goed woon- en leefklimaat en de beperking van eventuele omliggende veehouderijen is niet aan de orde.
De Wet geurhinder is niet van toepassing op het plan. |
Luchtkwaliteit
In de rapportage 'Luchtkwaliteit in de omgeving ten gevolge van Theunissen bloembolenkwekerij, Molenstraat 29 te Heumen' (Rapport LK.18240, augustus 2019, Bijlage 7 Luchtkwaliteit), is het volgende opgenomen.
Om de verspreiding van fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) te kunnen bepalen zijn verspreidingsberekeningen uitgevoerd met behulp van ISL3a. In bijlage A is zijn de in- en uitvoergegevens opgenomen. Uit de berekeningen volgt dat ter hoogte van de nabijgelegen woningen het gehalte fijn stof beperkt blijft tot 18 µg/m3 en het gehalte stikstofdioxide beperkt blijft tot 15 µg/m3.
Aan de hand van de resultaten uit onderhavig onderzoek kan geconcludeerd worden dat de activiteiten op het terrein van Theunissen Bloembollen kwekerij geen nadelige invloed hebben op de heersende achtergrondconcentraties PM10 en NO2.
Het plan wordt uitvoerbaar geacht voor het aspect luchtkwaliteit. |
Gebieden -Natuurbeschermingswet en EHS
Het plangebied bevindt zich niet in of direct nabij Natura-2000 gebieden, Wetlands of Beschermde- of Staatsnatuurmonumenten. Het plangebied is wel gelegen nabij de ecologische hoofdstructuur (EHS), die door de provincie is vertaald in het Gelders NatuurNetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). In de beleidsparagraaf van deze toelichting is uiteengezet dat onderhavige ontwikkeling die naar aard en omvang zeer gering is, voldoet aan de toetsingscriteria die gelden voor het GNN en de GO.
Soortenbescherming
De Wet Natuurbeheer vormt het wettelijk kader voor de bescherming van een groot aantal inheemse bedreigde dier- en plantsoorten. Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen en activiteiten dient te worden nagegaan of deze ingrepen en /of activiteiten eventueel negatieve gevolgen hebben voor aanwezige dier- en plantensoorten in de omgeving. De wet is bedoeld om soorten te beschermen, niet individuele planten of dieren. Het gaat erom dat het voortbestaan van de soort niet in gevaar komt.
In het 'Verkennend Flora- en faunaonderzoek ten aanzien van project Molenstraat 29, Heumen' (Rapport FF18.240, oktober 2023, Bijlage 8 Onderzoek flora en fauna ) is het volgende hierover opgenomen.
Voor het verstoren van holen etc. en het verstoren van beschermende zoogdieren van de categorie “algemene soorten” voor ruimtelijke ingrepen hoeft voor onderhavig plan geen ontheffing te worden aangevraagd. In het plangebied is er mogelijkheid voor vogels om te broeden. Directe schade aan vogels, hun nesten en eieren is buiten de sloop- en bouwfase niet aanwezig als deze werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. Het aanbrengen van de wadi kan positief van invloed zijn ten aanzien van het gebruik van het perceel. Immers de wadi wordt gerealiseerd op de grens van het intensievere gebruikte deelgebied. Met name de afschermende werking welke deze naar de waterloop heeft zal naar verwachting een natuurlijke barrière gaan vormen tussen het intensief gebruikte bedrijfsgedeelte, en het naastgelegen natuurlijke deel hetgeen zeker zal bijdragen aan een mindere verstoring van dit deelgebied. In het onderzoek is niet geconstateerd dat zich in de nabijheid van de locatie dassen ophouden.
De in de wet genoemde “algemene zorgplicht” is van toepassing op alle beschermende en onbeschermde dier- en plantensoorten. Op grond hiervan dient eenieder zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te handelen op een wijze zodat nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk wordt beperkt of ongedaan wordt gemaakt. Aanbevolen wordt dan ook om in ieder geval de zorgplicht in acht te nemen en daarbij de door het ministerie goedgekeurde Gedragscode voor de bouw- en ontwikkelsector.
Geconcludeerd kan worden dat in het huidige gebruik van het plangebied de aanwezigheid van beschermende planten en diersoorten onwaarschijnlijk is en derhalve geen sprake is van verstoring. Gesteld kan dan ook worden dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op beschermende soorten en beschermende natuurgebieden. |
Zoals bij het planvoornemen al is toegelicht, doet zich momenteel geen knelpunt voor op het gebied van verkeer van en naar de locatie en parkeren op de locatie en zal deze situatie door de planherziening ongewijzigd blijven.
Algemeen
Op grond van het Besluit Ruimtelijke Ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding.
De waterparagraaf geeft een beschrijving van de beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, (motivatie van) meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.
Beleid Waterschap
Het plangebied van dit wijzigingsplan valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Het beleid van het waterschap is vastgelegd in het Waterbeheerplan. Het Waterbeheerplan betreft omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. Het plan bouwt voort op bestaand beleid, waaronder het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Kaderrichtlijn Water. Waterschap Rivierenland zorgt voor het beheer van de waterkwaliteit en –kwantiteit, de vaarwegen, de primaire en secundaire waterkeringen en de rioolwaterzuiveringsinstallaties. In het kader van duurzaam waterbeheer hanteert het waterschap, naast de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen en afvoeren', de drietrapsstrategie 'schoonhouden, scheiden en zuiveren'. Uitgangspunt is dat schoon hemelwater niet thuishoort in het riool, maar moet worden afgekoppeld.
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-dijk 2' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering.
Bij de voorbereiding van bestemmingsplannen en projectbesluiten is overleg met het waterschap verplicht. De resultaten van dat overleg en een beschrijving van de wijze waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het watersysteem, moeten in de toelichting vermeld staan. Waterschap Rivierenland blijft inzetten op een vroegtijdige inbreng van het waterbelang in alle vormen van ruimtelijke plannen en op uitbouw van de samenwerking met gemeenten op dit vlak. Uitgangspunt bij de watertoets is het zoveel mogelijk voorkomen van negatieve gevolgen voor het watersysteem (waterkeringen, wateren en grondwater) door ruimtelijke plannen en besluiten. Dergelijke plannen moeten minstens waterneutraal zijn en waar mogelijk ook waterpositief. De waterveiligheid, de waterkwaliteit en de waterkwantiteit mogen door de plannen niet achteruitgaan. Als dit redelijkerwijs niet mogelijk is, dienen de negatieve gevolgen te worden gecompenseerd. De besluitvorming over compensatie vindt gelijktijdig met de besluitvorming over het ruimtelijke plan of besluit plaats. De compenserende maatregelen worden bij voorkeur binnen het plangebied genomen, om afwenteling naar andere gebieden te voorkomen.
De Keur voor waterkeringen en wateren is een verordening van Waterschap Rivierenland. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op waterkeringen, wateren en grondwater. De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken en (grond)waterlichamen in stand te houden. Voor werkzaamheden in de nabijheid van een watergang of dijklichaam is een vergunning of ontheffing in het kader van de Keur noodzakelijk. Omdat de bescherming van watergangen en dijken is geregeld in de Keur van het waterschap, zijn in voorliggend wijzigingsplan geen aanvullende bepalingen met betrekking tot de bescherming van waterbelangen opgenomen. Hierdoor wordt dubbele regelgeving voorkomen. Bovendien zou door tussentijdse aanpassingen van de Keur een situatie kunnen ontstaan waarin het wijzigingsplan (dat een looptijd heeft van 10 jaar) andere regels bevat dan de Keur.
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-dijk 2' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering. Deze aanduiding geldt voor het westelijek deel van het uit te breiden bouwvlak.
Binnen de bedrijfsvoering wordt door toepassing van bedrijfswater in processen, het laten bezinken van spoelwater en laten infiltreren van water op een duurzame wijze gebruik gemaakt van waterstromen. E.e.a. is in het milieuspoor geborgd. De bestaande bedrijfsbebouwing en de waterstromen (afgekoppeld hemelwater en DWA) blijven ongewijzigd. De toevoeging van bebouwing leidt tot toename van af te koppelen dakoppervlak en verhardingsoppervlak. Hiervoor is een wadi op eigen terrein voorzien.
Huidige situatie
Bodemopbouw
De locatie bevindt zich op circa 10,0 m+NAP. De deklaag is opgebouwd uit middelfijne tot uiterst fijne slibhoudende zanden. De afzettingen behoren grotendeels tot de Nuenen groep. De dikte van deze laag bedraagt circa 1 à 2 m (zie bodemonderzoek). Het hieronder liggende eerste watervoerend pakket is voornamelijk opgebouwd uit matig fijne tot grove grindhoudend zanden behorend tot afzettingen van de Formaties van Veghel, Sterksel en Tegelen. De dikte van dit pakket bedraagt circa 33 m. Onder het watervoerend pakket bevindt zich een slecht doorlatende basis.
Grondwater
De freatische grondwaterstand bedraagt regionaal gezien circa 2 m-mv. De algemene grondwaterstromingsrichting van het freatisch grondwater is niet eenduidig vast te stellen en staat onder invloed van het nabij gelegen Maas-Waalkanaal. Naar verwachting is de grondwaterstroming westelijk tot noordwestelijk gericht. De locatie ligt niet in het intrekgebied van een grondwaterwinning of een grondwaterbeschermingsgebied.
Oppervlaktewater
Aan de westrand, op enige afstand van het bouwvlak van het bedrijf aan de voet van de kanaaldijk, bevindt zich een beschermde leggerwatergangen, zie ook onderstaande afbeelding.
Kaartfragment situering watergangen nabij plangebied ( Legger Wateren, WSRL).
Hemelwater
Het hemelwater ter plaatse van het bouwvlak infiltreert momenteel in de bodem, ter plaatse van het behouden slootgedeelte centraal in het bouwvlak. Dit zal niet wijzigen.
Afvalwater
Het perceel is voor (huishoudelijk en bedrijfs-) afvalwater aangesloten op de gemeentelijke (druk) riolering ter plaatse.
Natuurwaarden
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur respectievelijk het Gelderse natuurnetwerk en is gelegen in een hydrologische beschermingszone voor natte natuur, die evenwel in de meest recente en vigerende Omgevingsverordening van de provincie niet langer is opgenomen.
Toekomstige situatie
In de bestaande situatie wordt het afvalwater afkomstig van de woning, kantine en wasplaats (bedrijfsafvalwater) geloosd op de gemeentelijke riolering. Dit blijf met voorliggend plan ongewijzigd.
Het proceswater (het daadwerkelijke spoelen van de producten) is niet aangesloten op het gemeentelijk stelsel. Dit water gaat in de bassins, en ook dit blijft onveranderd. Er komt hiermee ook geen vergroting van de hoeveelheid afvalwater op het stelsel in de nieuwe situatie. De wasplaats wordt gebruikt voor het schoonspoelen van de oogstmachines en voldoet geheel aan de eisen en er zijn ook diverse controles uitgevoerd door zowel het waterschap als de omgevingsdienst. Hierbij is geconstateerd dat alles voldoet. Tevens dient vermeld te worden dat het proceswater niet aangesloten is op het gemeentelijk stelsel, maar dat dit via de bassins afgevoerd wordt.
Het plan voorziet in het uitbreiden van het bouwvlak met 6.465 m2. De gronden binnen het bouwvlak mogen volledig worden bebouwd en verhard. De nieuwe bebouwing en verharding zal volledig worden afgekoppeld. Daartoe wordt aan de oostzijde van het bouwvlak, als onderdeel van de landschappelijke inpassing, een wadi aangelegd voor retentie en infiltratie. Deze wadi heeft een oppervlakte van ca. 1.100 m2, ofwel ruim 20% van de toe te voegen oppervlakte van het bouwvlak. Zou dus de uitbreiding bouwvlak volledig bebouwd en verhard worden, dan volstaat het wadi oppervlak nog ruimschoots om al het hemelwater te bergen en te laten infiltreren. De infiltratiemogelijkheden in het zand- en grindpakket, tot waar de bodem van de wadi zal reiken, maakt een goede en voldoende snelle infiltratie mogelijk. De wadi wordt aan de oostzijde van het bouwvlak aangelegd, buiten de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 2'.
Het voorliggend plan wordt invulling gegeven aan een waterbergingsopgave van 6.465 x 0,664 = 429 m³. Met het planvoornemen wordt hierom een wadi van 1.100 m² aangelegd die zodoende 0,39 m1 diep moet zijn om invulling te geven aan de waterbergingsopgave. Dit is haalbaar. Het wateroverschot vanuit de wadi zal in de vorm van drainage naar een greppel aan de Molenstraat worden afgevoerd.
Gevolgen voor de waterhuishouding
Zoals hiervoor toegelicht, wordt voor de toename verhard oppervlak een wadi aangelegd. Het proceswater binnen het bedrijf wordt op een ongewijzigde manier behandeld. Het DWA zal blijvend aangesloten zijn op het riool.
Watertoets
Voor onderhavig plan is de watertoets uitgevoerd. De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen meer waterbestendig te maken, waarbij wateraspecten vroegtijdig en expliciet worden meegenomen in ruimtelijke plannen en bij locatiekeuzen.
De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl). De samenvatting en resultaten zijn als Bijlage 9 gevoegd bij deze toelichting. Voor het verdere proces is het van belang om de accountmananger van het waterschap te betrekken bij het plan en rekening te houden met de in dit document aangegeven uitgangspunten en adviezen. Deze uitgangspunten en adviezen zijn verwerkt in voorliggende toelichting. De gemeente zal in het kader van het vooroverleg dit plan afstemmen met het waterschap.
Vorenstaande houdt in dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de wijzigingsplan. |
Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening zijn de kosten voor de planontwikkeling verzekerd door middel van een anterieure overeenkomst. Hierdoor is er geen exploitatieplan nodig.
De kosten voor het opstellen van het wijzigingsplan en het voeren van de bijbehorende planologische procedure komen voor rekening van de initiatiefnemer.
Aan de planherziening zijn zodoende geen kosten verbonden voor de gemeente.
Overleg
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Zienswijzen
Het ontwerp-wijzigingsplan wordt op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht in het kader van de zienswijzen gedurende 6 weken voor een ieder ter visie gelegd.
Het juridisch bindend deel van het wijzigingsplan bestaat uit de planregels en de verbeelding tezamen. De basis voor de verbeelding (de tekening), is een recente kadastrale ondergrond, aangevuld met topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het plangebied aangegeven. Binnen die grens is de bestemming weergegeven. Met de regels is grotendeels aangesloten bij die van het geldende wijzigingsplan voor het buitengebied.
In deze paragraaf wordt de bestemming toegelicht. Voor een goed begrip van de regeling dienen in elk geval de planregels tezamen met de verbeelding te worden geraadpleegd.
Voor de bestemming is aansluiting gezocht op de regels van het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied Lierdal”.
Agrarisch met waarden - Landschap
De agrarische gronden ter plaatse van het voormalige bouwvlak en de uitbreiding (het nieuwe bouwvlak) zijn binnen deze bestemming opgenomen. Binnen het bouwvlak is dezelfde regeling opgenomen als die voorheen gold voor het bouwvlak en de agrarische bestemming.
Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Aanvullend op bovenstaande is voor de realisatie en duurzame instandhouding van het landschappelijke inpassing een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Op basis van de voorwaardelijke verplichting dient de landschappelijke inpassing uiterlijk 12 maanden na verlening van de omgevingvergunning voor de bouw van een bouwwerk binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden. Tevens dient de landschappelijke inpassing duurzaam in stand gehouden te worden.