direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zeebuurt - Haaksepad 1A
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0243.WP00111-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Harderwijk heeft op 28 juni 2012 het bestemmingsplan 'Zeebuurt 2012' vastgesteld. Op de locatie aan het Haaksepad is, na het doorlopen van een wijzigingsprocedure, de bouw van een vrijstaande woning mogelijk. De goot- en bouwhoogte van deze woning sluit aan bij de omliggende bebouwing. Het wijzigingsgebied grenst aan het perceel Stadsdennenweg 16 te Harderwijk. Initiatiefnemer wil graag gebruik maken van deze wijzigingsbevoegdheid en toont met het voorliggende wijzigingsplan aan dat voldaan wordt aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Het gaat hierbij om de volgende voorwaarden:

  • kan worden voldaan aan de in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoers Plan en de in de 'Aanbevelingen Verkeersvoorzieningen in de bebouwde kom' opgenomen parkeernormen;
  • door middel van een watertoets is aangetoond dat de waterhuishouding op aanvaardbare wijze wordt vormgegeven;
  • wordt voldaan aan de relevante wet- en regelgeving op het gebied van bodem, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, archeologie, alsmede flora en fauna;
  • de economische haalbaarheid is verzekerd;
  • toevoeging van een woning past binnen de door burgemeester en wethouders gehanteerde prioritering binnen het meerjarenprogramma woningbouw.

Bij brief van 13 mei 2013 is initiatiefnemer bericht dat de bouw van de gewenste woning geen belemmeringen oplevert voor andere (bouw)plannen binnen de gemeente Harderwijk en dat een wijzigingsprocedure opgestart kan worden.

Om die reden hebben burgemeester en wethouders besloten medewerking te verlenen aan het voorliggende wijzigingsplan. Met het onderhavige wijzigingsplan wordt de bouw van één woning mogelijk gemaakt binnen het daarvoor geldende wijzigingsgebied op het perceel Stadsdennenweg 16 te Harderwijk.

1.2 Doel

Het belangrijkste doel van het op te stellen wijzigingsplan "Zeebuurt - Haaksepad 1A" is het scheppen van een actueel, helder en toegankelijk ruimtelijk kader. Binnen dit kader is een balans gevonden tussen enerzijds het creëren van voldoende mogelijkheden om de woonomgeving en openbare ruimte flexibel in te richten en anderzijds het bieden van voldoende rechtszekerheid ten behoeve van de handhaving van bestaande gebruik- en bouwrechten.

Het wijzigingsplan "Zeebuurt - Haaksepad 1A" geeft invulling aan de wijzigingsbevoegdheid zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan 'Zeebuurt 2012'. In figuur 1.1 is globaal de ligging van het wijzigingsgebied in Harderwijk weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00111-0002_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging wijzigingsgebied in Harderwijk (bron: bing maps)

1.3 Wijzigingsgebied

Het plangebied betreft het wijzigingsgebied (zie figuur 1.2) welke achter het perceel Stadsdennenweg 16 is geprojecteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00111-0002_0002.jpg"

Figuur 1.2: Wijzigingsgebied op luchtfoto (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het wijzigingsgebied is begrensd door de functies wonen (west-, zuid- en oostzijde), detailhandel (noordzijde), maatschappelijk (zuidzijde) en kantoor (westzijde).

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Het wijzigingsgebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Zeebuurt 2012'. Dit plan is op 28 juni 2012 door de gemeenteraad van Harderwijk vastgesteld. Het plan is op 23 augustus 2012 onherroepelijk geworden. Dit bestemmingsplan heeft in hoofdzaak een conserverend karakter. Dat wil zeggen dat de planregeling vooral is gericht op het handhaven van de bestaande situatie. Voor enkele ontwikkelingen binnen het plangebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Ter plaatse van het wijzigingsgebied geldt de bestemming 'Wonen', waarbij een groot deel van het bouwvlak (oranje) binnen het wijzigingsgebied is gelegen (zie figuur 1.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00111-0002_0003.jpg"

Figuur 1.3: Fragment bestemmingsplan 'Zeebuurt 2012' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Op de locatie aan het Haaksepad is binnen het in figuur 1.3 rood omlijnde gebied de bouw van een extra vrijstaande woning mogelijk. Bij de nadere invulling van deze wijzigingsbevoegdheid moet aangetoond zijn dat kan worden voldaan aan de parkeernormen. Ook moet door middel van een watertoets aangetoond worden dat de waterhuishouding op aanvaardbare wijze wordt vormgegeven. Tot slot moet de economische haalbaarheid zijn verzekerd en voldaan zijn aan de relevante wet- en regelgeving op het gebied van bodem, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, archeologie, alsmede flora en fauna.

Het voorliggende wijzigingsplan toont aan dat voldaan wordt aan de genoemde voorwaarden en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

1.5 De bij het plan behorende stukken

Het wijzigingsplan "Zeebuurt - Haaksepad 1A" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:1.500 (tek. nr. NL.IMRO.0243.WP00111-0002);
  • regels.


Het wijzigingsplan Zeebuurt - Haaksepad 1A bevat een toelichting, regels en een verbeelding. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden en (te bouwen) opstallen weergegeven. De regels geven aan voor welke doeleinden de gronden benut mogen worden en welke bouwbepalingen in acht genomen moeten worden. Het plan gaat vergezeld van een toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten zijn weergegeven.

1.6 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan Zeebuurt - Haaksepad 1A bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • in hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie beschreven. Achtereenvolgens komen de ruimtelijke structuur en de aanwezige functies aan bod.
  • in hoofdstuk 3 wordt een schets gegeven van het beleidskader dat van belang is voor het functioneren en de ontwikkeling van het plangebied;
  • in hoofdstuk 4 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan bod; Aan de orde komen zaken als archeologie, ecologie, water en milieu;
  • in hoofdstuk 5 wordt de planopzet behandeld. Hierin wordt beschreven welke ruimtelijke visie de gemeente voorstaat met "Zeebuurt" en hoe dat wordt vertaald in het bestemmingsplan. Hier wordt aangegeven hoe met bestaande situaties en nieuwe ontwikkelingen wordt omgegaan;
  • in hoofdstuk 6 worden kort de verschillende neergelegde bestemmingen, de juridische planopzet, behandeld en wordt verantwoording gegeven van het gebruik van de standaarden voor bestemmingsplannen in Harderwijk;
  • in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op het kostenverhaal en de economische uitvoerbaarheid van het plan;
  • de toelichting wordt afgesloten met hoofdstuk 8 waarin wordt ingegaan op het proces van inspraak en overleg in relatie tot dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Ruimtelijke structuur en aanwezige functies

De locatie Haaksepad 1 is omsloten door woningbouw en andere functies. Bij de woningbouw gaat het om vrijstaande woningen, dubbelkappers en rijwoningen. Verschillende woningen hebben twee lagen met een kap en er zijn woningen met 1 laag tot 1,5 laag met een kap.

Het Haaksepad ontsluit op de Selhorstweg. Het perceel Haaksepad 1A grenst aan het perceel van initiatiefnemer die aan de Stadsdennenweg 16 woont. Beide wegen zijn aangewezen als 30 km wegen.

Naast de woonbebouwing ligt ten noorden van het perceel de detailhandelsvestiging Bloemenhuis Flora Jozina, Stadsdennenweg 10. Ten zuiden van het wijzigingsgebied is Apotheek Greidanus gevestigd en zijn appartementen op de hoek met de Stadsdennenweg aanwezig. Tussen de Touwbaan en het Haaksepad liggen eveneens appartementen en enkele bedrijven/stichtingen. Deze bebouwing bestaat uit drie lagen en is plat afgedekt. Er is dus sprake van een gemengd gebied waarbij verschillende functies aanwezig zijn.

Voor de stedenbouwkundige kenmerken van het gebied is de Welstandsnota (april 2007) geraadpleegd. Het wijzigingsgebied maakt onderdeel uit van het gebied dat is aangeduid als ´W6 Zeebuurt´.

De stedenbouwkundige kenmerken zijn als volgt geformuleerd:'de Zeebuurt laat een gevarieerd ruimtelijk beeld zien van kleine besloten woonenclaves. Het weefsels van oude en nog in gebruik zijnde routes, met bijbehorende gedateerde bebouwing, gecombineerd met (ver)nieuw(d)e doorgaande routes van en naar de binnenstad resulteert in een duidelijke scheiding van verschillende woonmilieus. Tegelijkertijd zorgen deze routes voor binding binnen deze woonbuurtjes. De Zeebuurt wordt gekenmerkt door een blokvormig stratenpatroon en straatgericht wonen. Langs deze straten zijn woningen in rijtjes van vier of meer gebouwd. De straathoeken zijn open, waarbij de woningen een duidelijk onderscheid laten zien tussen voorgevel en zijgevel.'

De bebouwingskarakteristiek laat zich als volgt omschrijven: 'de woonwijk Zeebuurt, gelegen aan de rand van de binnenstad, heeft de woonfunctie goeddeels behouden. De woningbouw is duidelijk toegesneden op de dringende woningbehoefte van die tijd en gebouwd in een duidelijke en eenvoudige vormentaal. Door eenvoudige hoofdmassa’s van woningen met zadeldaken ontstaat een rustig en sober bebouwingsbeeld.'

Voor verandering in dit gebied dient rekening gehouden te worden met het volgende: 'door zijn specifieke karakter en gunstige ligging ten opzichte van de binnenstad is de Zeebuurt nog steeds een zeer gewilde woonbuurt. Aanbouwen aan achtergevels, dakkapellen en dakopbouwen voegen zich, over het algemeen, binnen de bebouwingskarakteristiek.'

De nieuw te bouwen woning die georiënteerd is op het Haaksepad heeft een bouwvorm welke goed past binnen de bestaande bebouwingskarakteristiek.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is van kracht sinds 13 maart 2012. Deze structuurvisie vormt sindsdien het integrale kader voor het rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte uit 2005.
De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland heeft ruimte nodig om te leven en te bewegen, om economisch te kunnen blijven groeien en voor burgers en bedrijven om initiatief te nemen. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen, en geeft daarom meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geven ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.

Infrastructuur en ruimte worden door alle overheden in samenhang opgepakt.

Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden zijn in de SVIR zijn drie hoofddoelen voor de voor de middellange termijn (2028) benoemd:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.


De drie rijksdoelen zijn in het SVIR uitgewerkt tot dertien (thematische) 'onderwerpen van nationaal belang'. In het SIVR worden geen beleidsuitspraken gedaan die specifiek van toepassing zijn voor de omgeving van Harderwijk of voor het wijzigingsgebied.

3.2.2 Streekplan Gelderland 2005/algemene structuurvisie ruimtelijke ordening

Hoe de provincie Gelderland de ruimte wil verdelen en gebruiken staat in de algemene structuurvisie ruimtelijke ordening, voorheen het Streekplan Gelderland 2005. Dit plan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven, dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Dat gebeurt door op provinciaal niveau te sturen op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht: natuur en water ('groenblauw raamwerk'), maar ook de ruimtelijke ontwikkelingen in het 'rode raamwerk' van stedelijke functies en infrastructuur. Voor Harderwijk betekent dit dat de regionale centrumfunctie wordt voortgezet en geïntensiveerd. Harderwijk kan zich profileren als een krachtige en aantrekkelijke stad op het gebied van wonen, werken en voorzieningen. Aandacht gaat daarbij uit naar binnenstedelijke transformatieprocessen en bereikbaarheid, gekoppeld aan de potenties van het knooppunt station Harderwijk, Waterfront en de opwaardering van de N302.

Op de beleidskaart Ruimtelijke structuur (die deel uitmaakt van het streekplan) is het gebied aangeduid als "Regionaal centrum (bebouwd gebied 2000)". Voor de wijk Zeebuurt is geen specifiek beleid opgesteld.

3.2.3 Ruimtelijke Verordening Gelderland

Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kunnen, indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen. Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben in december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld.

In de Ruimtelijke Verordening Gelderland zijn regelingen opgenomen waarvan Provinciale Staten van mening zijn dat de provincie verantwoordelijk is voor de doorwerking daarvan. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de provincies nader moeten dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale verordening. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels.

Het plangebied is aangewezen als bestaand stedelijk gebied.

Ten aanzien van de verstedelijking over het algemeen wordt aangegeven dat de provincie als uitgangspunt hanteert dat nieuwe verstedelijking bij voorkeur plaatsvindt binnen het bestaand bebouwd gebied en binnen de zoekzones voor wonen en werken. Deze verordening legt het hierboven geschreven beleid van bundeling en intensivering vast door te bevorderen dat de nieuwbouw voor wonen en werken voor het overgrote deel binnen het bestaand bebouwd gebied en binnen de zoekzones wonen en werken plaatsvindt. Slechts een beperkt deel kan daarbuiten plaatsvinden.

Voor Harderwijk zijn met name de afspraken gemaakt binnen het Kwantitatief Woon Programma III (KWP-3) van belang. Woningen die tot 2020 binnen het plangebied gerealiseerd worden, gaan ten laste van het totaal in KWP-3 vastgelegde aantallen. Met andere woorden: iedere nieuwe woning die tot 2020 in het gebied wordt gebouwd gaat in mindering van beschikbare woningaantallen voor andere plangebieden. De gemeente heeft veel lopende plannen in de stad waardoor uiterst terughoudend moet worden omgegaan met het toewijzen van nieuwe woningbouwlocaties. In 2015 wordt gesproken over een KWP-4. Afhankelijk van de markt en vraag naar woningen in de regio kan dat leiden tot bijstelling van het KWP-3.

De woning op het Haaksepad 1A paste niet binnen de door burgemeester en wethouders gehanteerde prioritering binnen het meerjarenprogramma woningbouw. Echter omdat de woning niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van andere woningbouwplannen in Harderwijk, heeft het college van B&W op 7 mei 2013 ingestemd met het naar voren halen van het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid.

3.2.4 Stadsvisie 2031

Op 10 juni 2010 is de Stadsvisie Harderwijk 2031 vastgesteld. De Stadsvisie Harderwijk 2031 is gemaakt om een ontwikkelingsrichting voor de stad te bepalen op het gebied van voorzieningen, werkgelegenheid, woonklimaat en bereikbaarheid. Hierbij moeten strategische keuzes worden gemaakt. De visie is integraal. Dit betekent dat er nadrukkelijk wordt gekeken naar de onderlinge samenhang tussen de ruimtelijke, sociale en economische beleidsvelden. De visie is een uitgangspunt voor de intensieve samenwerking tussen bestuur, bevolking, bedrijfsleven, instellingen, organisaties en andere overheidsinstanties.

Gekozen is voor scenario 2 "Verdiepen". Ontwikkeling is namelijk noodzakelijk om van Harderwijk een aantrekkelijke woon- en werkgemeente te maken.

De Stadsvisie beschrijft de visie op de toekomst aan de hand van vier thema’s:

  • woonklimaat:
    "Prettig wonen in bijzondere woonwijken voor alle doelgroepen";
  • maatschappelijke voorzieningen:
    "Harderwijk loopt voorop op het gebied van sport, cultuur, onderwijs, zorg en welzijn";
  • werken:
    "Een sterke economische structuur door een duidelijk economisch imago";
  • bereikbaarheid:
    "Goede bereikbaarheid voor alle vervoerssoorten met aandacht voor milieu en veiligheid".

In scenario 2 is met betrekking tot het woonklimaat onder meer opgenomen dat Harderwijk bijzondere woonmilieus wil realiseren, die in de regio en omliggende steden niet of nauwelijks voorkomen. Hierden moet een aantrekkelijk villadorp worden.

De "Stadsvisie Harderwijk 2031" geeft aan welke koers Harderwijk wil varen. De volgende stap is het vertalen van deze stadsvisie in één integrale visie. Een visie waarin een duidelijke sociale, economische én ruimtelijke pijler herkenbaar is. Per onderwerp worden de ambities en beleidsdoelen beschreven zodat de vraag "wat willen we in de komende jaren bereiken" helder wordt beantwoord. In de uitvoeringsagenda die hieraan wordt gekoppeld, staan de maatregelen die het gemeentebestuur de komende jaren neemt om die gestelde doelen te bereiken.

3.2.5 Structuurvisie Harderwijk 2031

De structuurvisie Harderwijk 2031 is op 20 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze integrale structuurvisie is een uitwerking van de in juni 2010 door de gemeenteraad vastgestelde stadsvisie. In de structuurvisie wordt aangegeven wat in de periode tot 2031 voor de gemeente Harderwijk de belangrijkste thema's zijn waar integraal aan gewerkt gaat worden door de gemeente, het bedrijfsleven, de maatschappelijke organisaties en door inwoners zelf. De visie is een document waar het economische, sociale en ruimtelijke beleid met elkaar in verband is gebracht. Het betreft een visie waarin kaders zijn gesteld met doelstellingen om de in de Stadsvisie verwoorde ambitie te verwezenlijken. Deze doelstellingen zijn ondergebracht in 4 ontwikkelsporen: Zorgzame stad, Ondernemende stad, Aantrekkelijke stad en Verbindende stad.

De structuurvisie zal fungeren als beoordeling- en sturingsinstrument op alle gemeentelijke beleidsterreinen. Het is daarmee een beleidsdocument dat de gemeente bindt. De gemeente kan daar alleen van afwijken indien daar een goede motivering voor is. Daarnaast wordt richting gegeven aan te verrichten inspanningen en te nemen maatregelen die moeten leiden tot de realisatie en totstandkoming van de in het beleid nagestreefde doelen. De structuurvisie vervangt hiermee het structuurplan Harderwijk 2020 en is daarmee:

  • een visie op de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkelingen in Harderwijk voor de middellange en lange termijn;
  • een integrale visie met de hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen betreffende het leven, werken en verblijven in Harderwijk;
  • de wijze waarop de gemeente de doelstellingen denkt te realiseren.

Het wijzigingsgebied ligt volgens de structuurvisie in een laag dynamisch gebied. Grootschalige ontwikkelingen worden hier niet voorzien. Op de visiekaart 'Aantrekkelijke stad' valt het wijzigingsgebied binnen de aanduiding 'bestaand bebouwd gebied'. Op de visiekaart 'Ondernemende stad' heeft de wijk Zeebuurt geen specifieke functie gekregen. Op de visiekaart 'Zorgzame stad' ligt het wijzigingsgebied in de nabijheid van een zoekgebied voor maatschappelijke doeleinden (Verkeersweg).

Conclusie

Het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid past binnen provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.3 Woonbeleid

Het woonbeleid van de stad Harderwijk is verwoord in het Beleidsplan wonen in Harderwijk 2016 (vastgesteld door de raad in mei 2012). De hoofddoelstelling uit het beleidsplan luid als volgt: "Het doel is om in Harderwijk en Hierden een buitengewoon aantrekkelijk woonklimaat te scheppen, door het in stand houden en realiseren van een gedifferentieerd aanbod in woonmilieus voor alle doelgroepen. Het credo is: meer woonkwaliteit door groei, reconstructie en transformatie".

Het streven is erop gericht om op elke locatie van enige omvang de volgens de woonvisie gewenste woningdifferentiatie (verdeling huur/koop en naar prijsklassen) te realiseren. Bij inbreidingslocaties speelt daarnaast mee dat de woningbouw ook moet bijdragen aan een meer gevarieerd woningaanbod in de wijk.

De enkele woning die bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mogelijk wordt gemaakt, wordt passend geacht binnen het woningbouwprogamma en het woonbeleid van de gemeente Harderwijk.

3.4 Archeologie en monumentenbeleid

3.4.1 Nota Cultuurhistorie

In 2008 heeft de gemeente de nota Cultuurhistorie vastgesteld. Uitgangspunt in de nota is om de fysieke cultuurhistorie te behouden en te beschermen. Cultuurhistorische waardevolle panden zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijke monumenten. Deze worden sectoraal beschermd door de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening. Bijzonder Cultuurlandschap wordt beschermd bij bestemmingsplan.

3.4.2 Archeologienota

De gemeente Harderwijk heeft in april 2011 het Archeologiebeleid Harderwijk vastgesteld.

In de beleidskaart Archeologie is aangeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden.

Op grond van artikel 40 van de Monumentenwet 1988 kan bij bestemmingsplan worden bepaald, dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (bouwvergunning), of een aanlegactiviteit van werken geen bouwwerken zijnde (omgevingsvergunning), een rapport over de archeologische waarden dient te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen indien nodig archeologische voorschriften worden verbonden. Op grond van artikel 41a van de Monumentenwet 1988 geldt deze verplichting niet bij projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m². De gemeenteraad kan hiervan een afwijkende oppervlakte (zowel naar boven als naar beneden) vaststellen.

Op de beleidskaart archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellinggrenzen aangeven. Het beleid is om bij de actualisatie van bestemmingsplannen een dubbelbestemming "Waarde - archeologie" op te nemen met bijhorende bouwregels en vergunningstelsel met inachtneming van de vrijstellinggrenzen. In paragraaf wordt aan de hand van een verricht archeologisch onderzoek ingegaan op de eventuele aanwezige archeologische waarden.

3.5 Welstandsbeleid

Een bestemmingsplan is erg belangrijk voor het bouwen op en gebruiken van gronden. Vergunningsaanvragen worden immers getoetst aan de regels uit het bestemmingsplan. Naast de bestemmingsplanbepalingen en de bouwtechnische eisen waaraan een bouwwerk moet voldoen, is het uiterlijk ervan erg belangrijk. Hiervoor is een welstandsnota opgesteld.

In de welstandsnota van Harderwijk wordt invulling gegeven aan de esthetische aspecten van het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De welstandsnota gaat daarbij vooral in op de architectonische aspecten van bouwwerken, zoals massa, vorm, positionering, kleur- en materiaalgebruik en detaillering. In stedenbouwkundige zin spreekt de welstandsnota zich uit over de uitstraling en ligging van de bebouwing in relatie tot de omgeving.
In de welstandsnota zijn regels opgenomen voor:

  • kleine bouwinitiatieven die welstandsvrij zijn;
  • kleine bouwinitiatieven waarvoor de zogenaamde 'sneltoetscriteria' gelden (criteria voor meest voorkomende kleine bouwactiviteiten);
  • grote bouwinitiatieven waarvoor lichte, gemiddelde en zware welstandstoets gelden;
  • grote bouwinitiatieven voor ontwikkelingslokaties, die in aparte beeldkwaliteitsplannen zijn vervat.


Kleine bouwinitiatieven in Zeebuurt kunnen welstandsvrij zijn of zullen aan de hand van de criteria voor de meest voorkomende bouwactiviteiten worden beoordeeld.

Voor het beoogde bouwplan, namelijk het toevoegen van een extra woning, geldt de gemiddelde toets zoals in de welstandsnota is opgenomen voor woongebieden.

Voor bouwinitiatieven die gekeerd zijn naar gebieden met een zware toets zoals binnenstad, winkelcentra en invalswegen/dragers gelden de zwaarste welstandscriteria in de welstandsnota, omdat deze bebouwingen in belangrijke mate bepalend zijn voor de beeldkwaliteit van de gemeente. Harderwijk wordt immers beleefd vanaf en vanuit deze belangrijkste invalswegen, ruimtelijke dragers en gebieden met bijzondere hogere beeldkwaliteit. Daarom is het streven erop gericht om de beeldkwaliteit in het beschermd stadsgezicht (binnenstad) en wijkwinkelcentra en aan invalswegen/dragers te versterken en te verbeteren.

Als er nieuwe ontwikkelingen zich in het plangebied gaan voordoen, waar de criteria in de welstandsnota niet heeft of kan voorzien, dan zal er een aparte beeldkwaliteitsplan worden opgesteld die bij vaststelling door de raad onderdeel wordt van de welstandsnota en daardoor als welstandtoetsingskader voor het plangebied gaat dienen.
Bij de inwerkingtreding van het bestemmingsplan geldt geen aparte beeldkwaliteitsplan.

3.6 Milieubeleid

3.6.1 Milieubeleidsplan Harderwijk 2009-2012

De gemeente Harderwijk streeft naar samenhang in het bestaande veelomvattende milieubeleid. Het Milieubeleidsplan 2009-2012 maakt inzichtelijk waar Harderwijk voor staat, geeft richting aan het beleid voor de komende periode en vervult een aanjaagfunctie om verbeteringen te realiseren. Vanuit deze gedachte worden twee speerpunten benoemd waarbij rekening is gehouden met de landelijke beleidsontwikkeling: klimaatbeleid en een gebiedsgericht milieubeleid. Het zorgdragen voor een duurzame leefomgeving is het hoofddoel van dit milieubeleid. Onder een duurzame leefomgeving verstaan we het voorzien in onze behoeften, zonder de toekomstige generaties de mogelijkheden voor dezelfde behoeftes te ontnemen. Dit milieubeleidsplan geeft kaders voor beleid en laat de bevolking van Harderwijk en Hierden zien hoe de gemeente zich inzet om de lokale milieuproblemen op te lossen.

Binnen onze gemeentegrenzen bestaat een grote diversiteit in gebieden, met elk hun eigen kenmerken en functies. Bij ruimtelijke ontwikkeling streven we naar een optimale leefomgevingskwaliteit. Door gebieden te onderscheiden wordt duidelijk welke milieukwaliteit gewenst is en of een ontwikkeling in het desbetreffende gebied past. Deze gebiedsgerichte benadering biedt ruimte om milieubeleid beter te laten aansluiten bij de dynamiek van ruimtelijke ontwikkelingen.

3.6.2 Milieugebiedvisie

In het milieubeleidsplan zijn voor verschillende delen van Harderwijk milieugebiedsvisies opgesteld. Door het opstellen van een milieugebiedsvisie komen de specifieke kwaliteiten, knelpunten, de milieubelasting en de milieuambities van het gebied in beeld. Het voorliggende wijzigingsgebied ligt binnen deelgebied 24 (Zeebuurt) van de milieugebiedsvisie. De milieugebiedsvisie is opgenomen in bijlage 1. Uit deze visie volgt dat de woning past binnen het aanwezige woon- en leefklimaat en dat er geen milieubelemmeringen zijn.

3.7 Waterbeleid

Het belang van water als ordenend principe binnen de ruimtelijke planvorming neemt snel toe. Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten hebben in 2001 een startovereenkomst getekend met als doel de watersystemen op orde te krijgen en te houden. De startovereenkomst voorziet in de opstelling van regionale stroomgebiedsvisies, waarin het toekomstige waterbeheer, in relatie tot de ruimtelijke ordening, wordt aangegeven.

3.7.1 Waterbeleid 21ste eeuw

Met het Waterbeleid 21e eeuw speelt het Rijk in op toekomstige ontwikkelingen, die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd.

Dit zijn de tritsen:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.


De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

3.7.2 Waterbeheersplan Veluwe 2010-2015

In het plan heeft het waterschap leidende principes geformuleerd voor het waterbeheer.

Dit zijn:

  • 1. watersysteembenadering:
    per stroomgebied zal het waterschap aangeven welke mogelijkheden het watersysteem biedt aan diverse gebruiksvormen en wat de gevolgen zijn, indien voor een bepaalde vorm wordt gekozen;
  • 2. waterketenbenadering:
    een optimale dimensionering van het geheel van rioleringssysteem, afvalwatertransportsysteem en zuiveringsinstallatie wordt nagestreefd, uitgaande van een brongerichte benadering (zoveel mogelijk water in het systeem houden); in bebouwd gebied komen watersysteem- en waterketenbenadering bij elkaar;
  • 3. veiligheid:
    bescherming tegen hoog water en beperken van wateroverlast;
  • 4. water als mede ordenend principe in de ruimtelijke ordening:
    studie naar geschikte en minder geschikte locaties voor verschillende vormen van grondgebruik;
  • 5. geen afwenteling:
    • a. vasthouden, bergen en dan pas lozen van regenwater;
    • b. schoon houden (van regenwater, grondwater en oppervlaktewater) in plaats van achteraf zuiveren;
    • c. een optimale verdeling van water, maar niet tegen elke prijs;
  • 6. ecologisch gezonde wateren (natte) landnatuur; ook in de stad:
    de omstandigheden voor plant en dier zijn zodanig dat ze er zich kunnen handhaven, of na verstoring opnieuw kunnen vestigen; in stedelijke gebieden worden de watergangen, waar mogelijk, op een aantrekkelijke wijze ingericht en het beheer en onderhoud wordt mede afgestemd op de aanwezige natuurwaarden.
3.7.3 Waterplan Harderwijk 2006-2009

Het Waterplan Harderwijk 2006-2009 is een gezamenlijk plan van de gemeente Harderwijk en Waterschap Veluwe. Met dit plan willen beide partijen, samen met burgers, verenigingen en andere betrokkenen, verder werken aan het verbeteren van het water in Harderwijk. De hoofddoelstelling van het Waterplan Harderwijk is: "In beeld te brengen en uitvoeren van de benodigde maatregelen voor het realiseren en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond functionerend watersysteem met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving".

In dit Waterplan is onder meer een Kansen- en knelpuntenkaart opgenomen en een Visiekaart. De wijk Zeebuurt staat op de Kansen en knelpuntenkaart als gebied dat deels valt binnen de grondwaterfluctuatiezone. In dit gebied is extra aandacht nodig gezien de in de toekomst te verwachten hogere grondwaterstanden.

Voor alle wijken met een gemengd rioolstelsel geldt dat herstructureringsprojecten, daar waar mogelijk gecombineerd worden met het afkoppelen van hemelwater.

3.7.4 Verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (VGRP) 2010 - 2015

In het verbreed GRP zijn de volgende beleidsmatige uitgangspunten gedefinieerd:

Stedelijk Afvalwater:

  • huishoudelijk afvalwater aansluiten op gemeentelijk rioolstelsel, tenzij dit niet doelmatig blijkt te zijn.

Hemelwater:

  • Perceeleigenaar is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor inzameling en verwerking van hemelwater (infiltratie op eigen terrein)
  • Indien dit redelijkerwijs niet van de perceeleigenaar kan worden verwacht, zal de gemeente de zorgplicht over moeten nemen
  • Perceelseigenaren van bestaande bebouwing worden gestimuleerd om hemelwater van de vuilwater riolering af te koppelen
  • Bij eventuele reconstructie: hemelwater van openbaar gebied afkoppelen van riolering, tenzij dit niet doelmatig blijkt te zijn
  • Bij eventuele nieuwe grootschalige ontwikkelingen (inbreiding en/of herinrichting): hemelwater in principe bij voorkeur lokaal inzamelen en verwerken (infiltratie of lozing op oppervlaktewater), tenzij dit ondoelmatig blijkt te zijn (bijvoorbeeld bij hoge grondwaterstand of bestaand dicht stedelijk gebied).

Grondwater:

  • Perceeleigenaar is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het oplossen van grondwater onder of -overlast op eigen perceel en/of voor het daarop aanwezige bouwwerk (bouwkundige maatregelen)
  • De gemeente is verantwoordelijk voor het zoveel mogelijk beperken van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterbestemming voor de aan de grond gegeven bestemming. Voor stedelijk gebied geldt dat sprake is van structureel grondwateroverlast indien de grondwaterstand langer dan 2 weken aaneengesloten hoger staat dan 0,7 m-mv.
  • De zorgplicht grondwater geldt niet met terugwerkende kracht (vanaf 1 januari 2008) en kan dus niet leiden tot aansprakelijkheid voor situaties uit het verleden.

3.8 Groenbeleid

In het Handboek Harderwijks Groen staat het Harderwijkse groenbeleid voor stad, landschap en bos in samenhang met elkaar beschreven. Dit beleidsplan is in december 2007 door de raad van de gemeente Harderwijk vastgesteld. Hoofddoelstelling van beleid is de hoofdstructuur van stedelijk groen (de Groene Mal) in stand te houden en te versterken. Hier zal niet worden gebouwd en worden ontbrekende schakels hersteld.

In de wijk Zeebuurt met weinig groenstructuren en smalle stenige straatprofielen is een aantal bijzondere groene plekken nodig, zoals het 'Zeeplein' en het 'Zeebuurtpark'. In het Handboek Harderwijks Groen wordt voorgesteld om de (groene) openbare ruimte op deze plekken een kwaliteitsimpuls te geven. Het groen dient naast belevingswaarde een duidelijke gebruikswaarde te bezitten (sport/spel).

Door met bomen de straatprofielen optisch te versmallen werkt beplanting ook snelheidsverlagend, en vormt het een alternatief voor verkeersdrempels en andere obstakels.

3.9 Verkeers- en vervoersbeleid

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk en het plan bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie (met een doorkijk naar 2030) en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (met een doorkijk tot 2015).

Het VSP geeft aan dat de komende jaren prioriteit wordt gegeven aan het aanpakken van verkeersonveiligheid in algemene zin en verkeersonveilige locaties in het bijzonder en daarnaast het stimuleren van het fietsverkeer in de gemeente Harderwijk.

Voor de Zeebuurt zijn vanuit deze prioriteitstelling de wegen rondom de wijk aandachtspunt; er is vooral sprake van verkeersonveiligheid op de kruisingen (rotondes) op deze wegen. Hier vinden veel ongevallen plaats, vooral vanwege de hoge intensiteiten en de relatief hoge snelheden van het autoverkeer in combinatie met de vele overstekende fietsers en voetgangers. Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP). De Parkeernormennota dient tevens als uitbreiding/toevoeging aan de parkeerfondsregeling.

Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk. Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven. Het vaststellen van deze parkeernormen is onder meer voor burgers, projectontwikkelaars en de gemeente Harderwijk zelf van belang. Door het vaststellen is het namelijk voor iedere belanghebbende duidelijk en inzichtelijk welke parkeernormen voor een bepaalde functie gehanteerd worden. Hierdoor ontstaat eenduidigheid in het parkeernormenbeleid.

3.10 Economisch beleid

Het economische beleid is gericht op het optimaal benutten van de beschikbare ruimte en het bieden van meer uitgesproken, gedifferentieerde werkmilieus. Verder wordt er ruimte geboden aan kleinschalige werkgelegenheid in de woonomgeving waar dat kan (functiemenging). De milieuhinder van bestaande en nieuwe bedrijvigheid dient tot een zo laag mogelijk niveau te worden beperkt, terwijl milieuhinderlijke activiteiten dienen te worden geweerd uit de directe woonomgeving. De te bouwen woning is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid en is ruimtelijk aanvaardbaar.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Uitgangspunten

Uitgangspunt van dit wijzigingsplan is het mogelijk maken van de bouw van een nieuwe woning aan het Haaksepad 1A te Harderwijk. Met deze mogelijkheid mag de bestaande ruimtelijke opzet evenwel niet wijzigen. Voor dit wijzigingsplan wordt een op een aangesloten op de bestaande regels van het bestemmingsplan "Zeebuurt 2012". Hierdoor ontstaat ook voor de toekomstige gebruikers/bewoners een planregeling die zoveel mogelijk in lijn is met de bestemmingsplanregelingen zoals die voor de wijk Zeebuurt wordt gehanteerd. Verder wordt rekening gehouden met de maatschappelijke ontwikkelingen in de loop der jaren. Dit uit zich in het plan door bijvoorbeeld flexibelere gebruiksmogelijkheden van de woning, zoals bijvoorbeeld het toestaan van bed & breakfast in de woning en/of mantelzorg en de regeling voor beroep aan huis.

4.2 Bouwplan

De oppervlakte van het wijzigingsgebied bedraagt ongeveer 460 m². Binnen het wijzigingsgebied is circa 320 m² als bouwvlak aangeduid (rood omlijnd in figuur 4.1). Binnen dit bouwvlak dienen ook de bijbehorende bouwwerken te worden gebouwd. Het hoofdgebouw dient ter plaatse van de specifieke aanduiding 'hoofdgebouw' gebouwd te worden. Het vlak voor dit hoofdgebouw (blauw omlijnd in figuur 4.1) heeft een oppervlakte van ongeveer 125 m². Aan de zijde van het Haaksepad dient ± 140 m² vrij te blijven van gebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00111-0002_0004.jpg"

Figuur 4.1: Situering woning Haaksepad 1A te Harderwijk (bron: Ad Fontem Juridisch Bouwadvies) 

In verband met de omvang en ligging van de kavel, heeft initiatiefnemer gekozen voor een compacte woning met een floorprint van ± 68 m². Het betreft een woning met één laag met een kap met wolfseinden. In figuur 4.2 zijn gevelimpressies weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00111-0002_0005.jpg"

Figuur 4.2: Gevelimpressies (bron: Building Design Architectuur)

De bouwhoogte van de woning bedraagt 8 m. De goothoogte ligt op 2,65 m. Deze hoogten blijven binnen de maximaal toegestane hoogte voor woningen binnen het plangebied 'Zeebuurt 2012'. Vanwege de geringe oppervlakte van het bouwperceel, is ook gekozen voor een passend bouwvlak. Het bouwvlak voor het hoofdgebouw heeft een oppervlakte van circa 96 m². In de regels is dit bouwvlak voor het hoofdgebouw aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw'.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

5.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.

5.2 Cultuurhistorie en archeologie

5.2.1 Inleiding

In 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.

Daarnaast heeft er met ingang van 1 januari 2012 een aanpassing plaatsgevonden van het Besluit Ruimtelijke Ordening. Vanaf 1 januari 2012 dient op grond van artikel 3.1.6, lid 2, sub a een beschrijving te worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige en/of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

5.2.2 Cultuurhistorie

In het wijzigingsgebied komen geen rijksmonumenten en/of gemeentelijke monumenten voor. Het is thans onbebouwde grond.

5.2.3 Archeologie

In het plangebied zijn verschillende archeologische verwachtingswaarden aanwezig. Het wijzigingsgebied ligt volgens de beleidskaart Archeologie binnen een gebied met de aanduiding 'De stadstuinen' (zie figuur 5.1, het wijzigingsgebied is blauw omcirkeld). Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en groter dan 50 m² is een archeologisch vooronderzoek nodig. Bij planontwikkeling, waarvan hier sprake is, wordt gestreefd naar behoud in situ.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00111-0002_0006.jpg"

Figuur 5.1: Fragment beleidskaart Archeologie gemeente Harderwijk (bron: gemeente Harderwijk)

Door Raap Archeologisch adviesbureau is een bureau- en inventarisend veldonderzoek verricht. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 4 september 2013 (projectcode HASA/HASA2 ) en is als bijlage 2 aan deze toelichting gekoppeld. Onder verwijzing naar die bijlage, wordt hierna een korte samenvatting en de conclusie van het onderzoek beschreven.

Op basis van het bureauonderzoek gold een hoge verwachting voor archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Vanaf de Late Middeleeuwen lag het plangebied binnen een stadstuinencomplex, buiten de stad. Archeologische vindplaatsen zullen overwegend bestaan uit lagen stadsafval met mogelijk een dichte vondstspreiding van o.a. aardewerk, bouwmateriaal en bot, evenals sporen van greppels en putten. Vanwege de ligging in een dekzandvlakte geldt een middelmatige verwachting voor resten van vóór de Late Middeleeuwen. Vanwege het eeuwenlange gebruik als tuingrond is vondstmateriaal uit deze periode waarschijnlijk echter (deels) verstoord.

Tijdens het booronderzoek zijn 13 aardewerkfragmenten uit de 14e t/m 18e eeuw aangetroffen. Deze resten zijn echter aangetroffen binnen een ca. 1 m dik verstoord pakket waarin over de gehele diepte ook recent glas, industrieel aardewerk en veel recent puin aanwezig is. Gezien de ligging in een stadstuinencomplex is de concentratie van het aangetroffen aardewerk bovendien relatief laag. Om deze redenen, en vanwege de kleine oppervlakte van het plangebied (ca. 500 m²), wordt de kans op de aanwezigheid van behoudenswaardige vindplaatsen in het plangebied laag geacht. Vanwege de verstoring tot in de C-horizont en het ontbreken van vondstmateriaal uit de periode van vóór de Nieuwe Tijd worden geen resten uit de periode steentijd - Late Middeleeuwen in het plangebied verwacht.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt in het plangebied in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).

5.3 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.

Op een afstand van ca 1 kilometer van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied (Veluwerandmeren). De Veluwerandmeren ontstonden bij de drooglegging van de polders van Flevoland vanaf 1957 en worden gevormd door vier ondiepe zoetwatermeren op de overgang van de Veluwe naar Flevoland. Op ruim 1,5 kilometer van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied (Veluwe). De Veluwe bestaat overwegend uit droge bossen, droge en natte heide, vennen en stuifzanden.

Soortbescherming

De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In dit wijzigingsplan wordt een nieuwe woning mogelijk gemaakt op een perceel grond, dat onderdeel uitmaakt van het perceel Stadsdennenweg 16.

De locatie is door Natuurbank Overijssel onderzocht op de aanwezigheid van beschermde soorten. De bevindingen van het onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 11 september 2013 (projectnummer 315, versie 1.0. De rapportage is als bijlage 3 aan de toelichting van dit plan gekoppeld. Hierna worden slechts de conclusies van het onderzoek beschreven.

Op 31 juli 2013 is het onderzoeksgebied visueel onderzocht op de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde flora- en faunasoorten. Tevens is onderzocht of het onderzoeksgebied een functioneel onderdeel van een beschermd leefgebied van soorten elders vormt. Er zijn in het onderzoeksgebied geen beschermde flora- of faunasoorten aangetroffen. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op beschermde verblijfplaatsen of leefgebieden van soorten buiten het plangebied. Mogelijk nestelen er ieder broedseizoen vogels in de beplanting in het onderzoeksgebied. Dit zijn soorten waarvan uitsluitend de bezette nesten beschermd zijn, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren of vernielen van bezette nesten dienen buiten de broedtijd uitgevoerd te worden, dat is de periode oktober-maart. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing ex. Art. 75C van de Ff-wet aangevraagd te worden.

Het onderzoeksgebied ligt niet in- of nabij een beschermd natuurgebied of de EHS. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden, er hoeft geen ontheffing van de ruimtelijke verordening Gelderland of natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden. Voor uitvoering van de voorgenomen activiteit vormen de Ff-wet en de Natuurbeschermingswet geen belemmering.

5.4 Watertoets

Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota Waterbeleid 21e eeuw is een watertoets verplicht gesteld bij de ruimtelijke planvorming. Deze watertoets is een (proces)instrument om ruimtelijke plannen en besluiten te toetsen, op de mate waarin rekening is gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als:

  • voldoende ruimte voor water (berging, infiltratie, aan- en afvoer);
  • voorkomen van wateroverlast en afwenteling van wateroverschotten op anderen;
  • voldoende aandacht voor effecten op de ecologische waterkwaliteit (biologisch gezond);
  • het garanderen van de veiligheid (overstroming);
  • het voorkomen van te lage of te hoge grondwaterstanden.

De watertoets is niet alleen een toets, maar is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van ruimtelijke plannen en besluiten. De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat op een of andere wijze effect kan hebben op het watersysteem (oppervlaktewater, grondwater, waterkeringen) is verantwoordelijk voor het opnemen van een waterparagraaf in het betreffende plan. In de waterparagraaf dient de initiatiefnemer het wateradvies van de waterbeheerder(s) op te nemen, de afwijkingen hiervan te motiveren (afwegen) en eventuele compenserende of mitigerende maatregelen voor te stellen.

Met behulp van de digitale watertoets is op 5 september 2013 een advies aan Waterschap gevraagd (dossiercode 20130905-10-7530). Uit deze digitale toets volgt dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging liggen. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. De watertoets en het advies van het waterschap zijn als bijlage 4 aan deze toelichting gekoppeld.

Wel wordt aandacht gevraagd voor de grondwaterfluctuatiezone. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Afhankelijk van de verwachtte stijging kan het raadzaam zijn daar nu rekening mee te houden, om daarmee toekomstig grondwateroverlast te voorkomen.

Wat de riolering betreft, kan worden opgemerkt dat aangesloten kan worden op de dichtbij gelegen gemeentelijke riolering.

5.5 Milieu

5.5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voorkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodem (Wet bodembescherming), bedrijvigheid (Wet milieubeheer) en externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer).

5.5.2 Geluidhinder

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door een industrieterrein, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder zijn normen opgenomen voor de toelaatbare geluidbelasting als gevolg van de verschillende geluidbronnen. De Wgh maakt een onderscheid tussen de voorkeursgrenswaarde en de hoogst toelaatbare geluidbelasting. Wanneer de geluidbelasting onder de voorkeursgrenswaarde valt, worden de effecten van geluid zonder meer toelaatbaar geacht. Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar de geluidbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidwaarde niet te boven gaat, is de overschrijding na een afweging, toelaatbaar.

De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB en de ten hoogst toelaatbare waarde is 63 dB, voor binnenstedelijk gebied.

De voorkeursgrenswaarde vanwege een gezoneerd industrieterrein is 50 dB(A) en de ten hoogst toelaatbare waarde is 55 dB(A).

Wegverkeerslawaai 

Verkeerswegen hebben volgens de Wet geluidhinder aan weerszijden zones. Een zone kan, afhankelijk van de situatie, een breedte hebben van 100 tot 600 m. Binnen deze wettelijke zones geldt het grenswaardensysteem van de Wgh voor het toetsen van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk, wanneer dergelijke bestemmingen nieuw in de wettelijke zones worden geprojecteerd.Deze zones gelden echter niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2).
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2);

De Stadsdennenweg en het Haaksepad vormen de direct aansluitende wegen. Dit zijn zogenaamde 30-km wegen. Daarnaast ligt ten westen van het plangebied de Selhorstweg, een 50-km weg welke voorzien is van een wettelijk vastgestelde geluidszone.

Uit het milieubeleidsplan Harderwijk 2009-2012 Deelgebied 24 Zeebuurt kan afgeleid worden dat de betreffende locatie op het grensgebied ligt met een redelijke (48 dB) en matige (53 dB) milieugezondheidskwaliteit. Nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden niet toegestaan in de gebieden met een geluidbelasting vanwege het wegverkeerlawaai, gelijk of hoger dan 58 dB.

Voor toekomstige ontwikkeling is het volgende in het geldende bestemmingsplan beschreven.

'Het bestemmingsplan voorziet met enkele wijzigingsbevoegdheden in een aantal nieuwe ontwikkelingen. De begrenzing van de gebieden met een wijzigingsbevoegdheid is zo gekozen dat op de gevoelige locaties (zoals in de zone van Lorentz en nabij de Burgemeester de Meesterstraat) niet dichter bij de bron gebouwd kan worden.

Om te voorkomen dat door de verschillende locaties met wijzigingsbevoegdheden er situatie ontstaan dat er meer geluidgehinderden kunnen ontstaan, is in de regels opgenomen dat vermeerdering van het aantal woningen alleen is toegestaan tot aan de voorkeursgrenswaarden.

Uitzondering hierop is de locatie bij het Haaksepad (wijzigingsbevoegdheid 1). Aan het Haaksepad laat de wijzigingsbevoegdheid toe dat er een extra woning gebouwd kan worden. Om de haalbaarheid inzichtelijk te maken is een globale akoestisch berekening uitgevoerd. De gemeente Harderwijk beschikt over een akoestisch rekenmodel in het programma Winhavik. In figuur 5.2 is het gebied weergegeven (geel) waar de geluidbelasting van de Selhorstweg en de Verkeersweg hoger is dan 48 dB. De Wet geluidhinder geeft aan dat bij een geluidbelasting tot aan 48 dB geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, zonder meer mogelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.WP00111-0002_0007.jpg"

Figuur 5.2: Zone met een geluidbelasting van 48 dB en meer (bron: gemeente Harderwijk)

Het gebied waarin de wijzigingsbevoegdheid 1 geldt (rode vlak), heeft voor het grootste gedeelte een geluidbelasting die lager ligt dan 48 dB en voldoet daarmee aan de voorkeursgrenswaarde. Een klein deel voldoet net niet.

Bij de uitwerking van de wijzigingsbevoegdheid moet nader een gedetailleerd akoestisch onderzoek gedaan worden.

De te bouwen woning ligt in 'stedelijk' gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder, van de Selhortsweg en de Verkeersweg. Vanwege die ligging is door Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering een akoestisch onderzoek verricht. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 18 november 2013 (werknummer: 13.146). Deze rapportage is als bijlage 5 aan de toelichting van dit bestemmingsplan gekoppeld.

Het wijzigingsgebied heeft voor het grootste gedeelte een geluidbelasting die lager ligt dan 48 dB en voldoet daarmee aan de voorkeursgrenswaarde. De 48 dB geluidcontour t.g.v. de Selhorstweg loopt over het plangebied waarmee een nader onderzoek naar de geluidbelasting van deze weg nodig is. De 48 dB geluidcontour t.g.v. de Verkeersweg ligt ruim buiten het plangebied waarmee een nader onderzoek naar deze weg (woning op ruim 132 m uit de wegas met veel afschermende bebouwing) buiten beschouwing mag blijven.

Uit de toegepaste rekenmethode is duidelijk geworden dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Voor het aspect wegverkeerslawaai is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Industrielawaai 

Het plangebied ligt niet in de geluidszone van het bedrijventerrein Lorentz. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting, vanwege het bedrijventerrein Lorentz, de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan. Binnen de geluidszone dient terughoudend te worden omgegaan met eventuele toevoegingen van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen.

5.5.3 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld.

De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die "in betekenende mate" (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan "niet in betekende mate" (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Naast de Wet luchtkwaliteit heeft de gemeente Harderwijk aanvullend beleid vastgesteld met betrekking tot projecteren van gevoelige bestemmingen op minder dan 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg. Doel van dit beleid is om kwetsbare groepen, zoals kinderen, astmapatiënten en ouderen, zoveel mogelijk te beschermen tegen ongezonde lucht. Deze groepen hebben een verhoogde gevoeligheid voor luchtverontreiniging. Het beleid bepaalt dat nieuwe scholen (basisonderwijs, voorgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen), kinderdagverblijven, bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen niet meer binnen 50 meter vanaf de provinciale weg en 300 meter van een rijksweg gebouwd mogen.

Op grond van de Wet Luchtkwaliteit worden er binnen het plangebied geen grenswaarden overschreden ook zijn er geen dreigende grenswaardenoverschrijdingen. Het plangebied ligt niet binnen de 50-meter contour van de N302. Binnen 50 meter mogen geen gevoelige bestemmingen worden geprojecteerd.

In het kader van dit wijzigingsplan worden er geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk gemaakt, die in betekende mate leiden tot een verbetering of verslechtering van de luchtkwaliteit. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.5.4 Bodemkwaliteit

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.


Wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn bijvoorbeeld door middel van een wijzigingsbevoegdheid, moet er bodemonderzoek plaatsvinden om ter plaatse de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen.

Door Kruse Mileu is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN 5740. De resultaten van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 26 september 2013 (projectcode: 13038010). Deze rapportage is als bijlage 6 aan de toelichting van dit wijzigingsplan gekoppeld. Hierna wordt volstaan met de conclusies uit het onderzoek.

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond is licht verontreinigd met cadmium, koper, kwik, lood, zink, PCB en PAK;
  • de ondergrond is licht verontreinigd met kobalt, koper, kwik en lood;
  • het grondwater is licht verontreinigd met barium.

Hierdoor dient de hypothese "onverdachte locatie" te worden verworpen, aangezien enkele overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.

In de boven- en ondergrond en in het grondwater zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

De onderzochte boven- en ondergrond zijn als gevolg van de licht verhoogde gehalten niet vrij toepasbaar, maar dient op basis van de indicatieve toetsing in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit te worden verwerkt in gebieden met de functieklasse industrie (bovengrond) en wonen (ondergrond). Aanbevolen wordt de grond na ontgraving her te gebruiken op de locatie (bijvoorbeeld om een lager gelegen terreindeel op te hogen).

Uit milieukundig oogpunt bestaat er geen bezwaar tegen het voorgenomen nieuwbouwplan, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

5.5.5 Geur

Geur in de leefomgeving is grotendeels afkomstig van bedrijvigheid. Elke geur kan boven een bepaalde concentratie hinder veroorzaken. Om hinder van agrarische bedrijven te voorkomen is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van toepassing. De wet regelt onderlinge afstanden tussen geurgevoelige functies, zoals woningen, recreatieobjecten en agrarische bedrijvigheid.
Binnen het plangebied liggen geen agrarische bedrijven. Het bestemmingsplan voorziet ook niet in nieuwe mogelijkheden voor agrarische bedrijven. Ook voor geurgevoelige objecten wordt het bestemmingsplan niet gewijzigd. De afstand tussen geurgevoelige objecten en agrarische bedrijvigheid uit omliggende gebieden wordt niet verkleind.

Het milieuaspect geurhinder vormt geen belemmering voor het wijzigingsplan.

5.5.6 Externe veiligheid

Inleiding

Activiteiten met gevaarlijke stoffen brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om de productie, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld ammoniak en LPG) en het transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen. Deze activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving omdat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten nodig zijn.

Externe veiligheid kent twee belangrijke toetsingscriteria waarmee het risico gekwantificeerd kan worden: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Beide risico's zijn gebaseerd op een kansbenadering en zijn niet effectgericht. Dat betekent dat de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen merkbaar zijn buiten de afstanden die gelden voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Wet- en regelgeving

Risicobron   Vigerende wet- en regelgeving  
A28 en spoor   circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen  
N302 / N303   circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen  
LPG-tankstation   Besluit externe veiligheid inrichtingen  
aardgastransportleiding   Besluit externe veiligheid buisleidingen
Regeling externe veiligheid buisleidingen  

Veiligheidsafstanden en veiligheidsnormen

Risicobron   Afstanden en normering  
  Invloedsgebied
groepsrisico  
Plaatsgebonden
risico (PR)  
Afstanden PR  
A28, N302 / N303   200 meter   zie spoor    
spoor   200 meter   grenswaarde 10-6/jaar
richtwaarde 10-6/jaar  
-
-  
LPG-tankstation:
- vulpunt
- ondergrondse tank
- afleverzuil  

150 meter
150 meter  

grenswaarde 10-6/jaar  

45 meter
25 meter
15 meter  
aardgastransportleiding:
36 inch, 66,2 bar
12,5 inch, 40 bar,  

430 meter
150 meter  
grenswaarde 10-6/jaar (3)   0 meter (1)  
(1) Bron: http://nederland.risicokaart.nl/
Voor kwetsbare objecten geldt een grenswaarde, voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde  

Relevante risicoanalyses

Risicobron   Titel, datum, kenmerk  
A28    
N302 / N303   Externe veiligheid N302 Harderwijk, 12 februari 2007, project 061009  
LPG-tankstation   Groepsrisicoberekeningen LPG-tankstation Newtonweg 2 Harderwijk, 3 maart 2010, projectnummer 204939 - concept  
aardgastransportleiding    

Beoordeling risico

Het uitgangspunt voor de beoordeling van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor het voorliggende wijzigingsplan betreft de bouw van één woning op een inbreidingslocatie aan het Haaksepad te Harderwijk.

In een straal van ca 400 m rondom het wijzigingsgebied liggen geen risicovolle inrichtingen, transportroutes of buisleidingen. De A28 ligt op ruim 1,5 km van het wijzigingsgebied. De afstand tot de N302 bedraagt ca 900 m. De N303 ligt op bijna twee km afstand. Verder wordt voldaan aan de afstanden die gelden voor de betreffende risicobronnen.

Zowel voor het plaatsgevonden risico als het groepsrisico is er geen sprake van een onveilige situatie. De 'risicovrije' ruimte rond de bouwlocatie is voldoende ruim, waardoor voldaan wordt aan de normen voor externe veiligheid.

5.6 Kabels en leidingen

In het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Inleiding

In het vorige hoofdstuk is beschreven of het wijzigingsplan mogelijk is op basis van de ruimtelijk relevante aspecten. Gebleken is dat er geen ruimtelijke en/of milieutechnische belemmeringen zijn voor de bouw van één woning aan het Haaksepad 1A te Harderwijk.

Om de bouw van die woning ook planologisch mogelijk is maken, wordt hierna nader ingegaan op het wijzigingsplan.

6.1.1 Uitgangspunten

Van groot belang is dat het wijzigingsplan en de verbeelding goed (af-)leesbaar is voor zowel de bewoners als de gemeente zelf. Dit is des te belangrijker, nu de bestemmings-/wijzigingsplannen digitaal beschikbaar worden gesteld. Verder hecht de gemeente aan rechtszekerheid voor de burgers, zonder al teveel afwijkingsprocedures.

Als uitgangspunt wordt dan ook gekozen voor een gedetailleerd plan, maar wel een plan waarin de mate van detail afhangt van de lokale situatie. Voorkomen moet worden dat te gedetailleerd wordt bestemd, waar dat niet nodig is. Als bron voor de regels in dit wijzigingsplan geldt het bestemmingsplan 'Zeebuurt'.

6.1.2 Juridische regeling

Het is zaak om voor beoogde bebouwing en functies een bestemmingsregeling te formuleren, die zoveel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient flexibel en doelmatig te zijn en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.

Dit betekent dat in principe aan de gebruiker van gronden en opstallen zoveel mogelijk vrijheden worden gegeven. Deze zijn als recht in het plan geformuleerd. Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht meer beperkte mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan ruimere mogelijkheden in de vorm van binnenplans afwijken van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning.

6.1.3 Afwijken van de regels

In een wijzigingsplan kunnen regels worden opgenomen inzake afwijking van het wijzigingsplan bij omgevingsvergunning. Deze afwijkingen van de regels zijn bedoeld om de nodige flexibiliteit in het plan te brengen, zodat kan worden gereageerd op onvoorziene omstandigheden. Het gaat daarbij om relatief kleinschalige ruimtelijke ingrepen. Algemene regels voor afwijken in het plan betreffen:

  • a. bouw van erkers, balkons, luifels, bordessen, pergola's en dergelijke bouwwerken aan de voorgevel met een diepte van maximaal 1,50 meter;
  • b. bouwen van antennes met een bouwhoogte van maximaal 25 meter;
  • c. de maatvoering. De maatvoering van bouwwerken mag afwijken met ten hoogste 10%.
6.1.4 Verbeelding

De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er gebouwd kan worden. In de regels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding, als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden, of als andere ontwikkelingen worden gepland.

6.2 Algemene uitgangspunten

Voor het bestemmingsplan 'Zeebuurt - Haaksepad 1A' worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • er is sprake van één enkelbestemming, namelijk 'Wonen'. In de schakelbepaling (artikel 3) wordt voor de regels verwezen naar het moederplan 'Zeebuurt - 2012'. Binnen de bestemming 'Wonen' vallen alle eengezinswoningen, alsmede de tuinen, verhardingen en erftoegangswegen;
  • om de globaliteit van de bestemmingen niet ten koste te laten gaan van de ruimtelijke kwaliteit en de rechtszekerheid, is gebruik gemaakt van bouwvlakken. Binnen het bouwvlak moet ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw het hoofdgebouw gebouwd worden. Bijbehorende bouwwerken moeten binnen het bouwvlak gerealiseerd worden.
  • op het wijzigingsgebied is ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' geprojecteerd. Met deze dubbelbestemming wordt grip gehouden op de bescherming van mogelijk archeologische waarden in het plangebied.

6.3 Verantwoording Handboek Harderwijk

De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld aan de hand van de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2013-04.

Aan de bestemming 'Wonen' zijn ten opzichte van de standaardregels geen extra regels toegevoegd:

6.4 Bestemmingsbepalingen

In de regels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsbepalingen. De volgende enkelbestemming is in het wijzigingsplan opgnomen.

  • Wonen

Binnen deze bestemming vormt wonen de hoofdfunctie. Er is geen onderscheid gemaakt tussen tuin en erfgedeelte. Binnen het bouwvlak dient het hoofgebouw opgericht te worden. De goot- en bouwhoogten zijn zoveel mogelijk aangegeven in de verbeelding. Aan de achtergevel wordt een uitbreiding toegestaan over de volle breedte van de achtergevel. De diepte van de aan- of uitbouw aan de achtergevel is vrij, maar in totaal mag het bebouwde oppervlak op het achtererf niet meer bedragen dan 50 m². De uitbreiding aan de zijgevel moet 1 meter uit de voorgevelrooilijn blijven en 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens grenzend aan het openbaar toegankelijk terrein.

Voor vrijstaande woningen is in dit wijzigingsplan een maatvoeringsvlak met een diepte van 12 meter en een breedte van 10 meter opgenomen. Deze diepte komt, gelet op de omvang van de kavel, ruimtelijk gezien het beste tot zijn recht.

Daarnaast wordt ruimte geboden aan het uitoefenen van met wonen verenigbare functies in de woning, zoals Bed & Breakfast, mantelzorg en bedrijvigheid aan huis.

Onder wonen is Bed & Breakfast mede begrepen. Met deze regeling voorziet de gemeente in een toenemende behoefte aan geschikte bed- en breakfastruimten. De voorwaarden voor het toestaan van Bed & Breakfast zijn mede gebaseerd op de in 2009 verschenen "Beleidsnotitie Bed & Breakfast" van het Platform Bed & Breakfast Nederland. Deze voorwaarden houden verband met de ruimtelijke consequenties die toelating van een verblijfsrecreatieve functie binnen de woonbestemming kan hebben en de gevolgen voor het toeristisch product in kwalitatieve zin.

Mantelzorg is in woningen vanzelfsprekend toegestaan, in vrijstaande bijgebouwen echter niet. In dit wijzigingsplan is geregeld dat er ten behoeve van mantelzorg een grotere gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen is toegestaan, met dien verstande dat de uitbreiding niet meer bedraagt dan 50 m². Daarnaast is mantelzorg toegestaan in een vrijstaande speciaal voor mantelzorg bedoelde unit. Deze regeling is bedoeld om mantelzorg te ondersteunen en is niet bedoeld voor het vergroten van de te bebouwen oppervlakte. Daarom geldt deze regeling alleen tijdelijk, voor zolang mantelzorg wordt gegeven. Daarna moet het perceel weer in de oorspronkelijke staat worden teruggebracht, danwel in overeenstemming worden gebracht met de bouwregels.

In de maatschappij is een trend waarneembaar in het starten van eigen ondernemingen aan huis. Het werken aan huis heeft niet alleen gevolgen voor de woning, maar ook voor de woonomgeving. Binnen een woongebied worden deze gevolgen al gauw gezien als overlast, zoals het aantrekken van extra verkeer en het ontstaan van geluidsoverlast. Aan de andere kant kunnen met wonen verenigbare functies een bijdrage leveren aan de levendigheid en de sociale controle in het gebied. Aan huis gebonden beroepen worden in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het is wel belangrijk dat de woonfunctie uitgangspunt blijft. De bedrijvigheid mag niet plaatsvinden in vrijstaande bijgebouwen en is beperkt tot maximaal 75 m².

  • Waarde - Archeologie 1

De gronden in het wijzigingsgebied hebben een hoge archeologische verwachtingswaarde. Het betreft een gebied die op de Archeologische Verwachtingskaart is aangeduid als gebied met een hoge, archeologische verwachtingswaarde. Voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht bij gebieden groter dan 50 m².

6.5 Handhaving

Met het vaststellen van het wijzigingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.

In het collegeprogramma van het college van burgemeester en wethouders 2002-2006 wordt vermeld, dat er een nota integrale handhaving wordt opgesteld, waarin programmatisch handhaven centraal zal staan, met nadrukkelijk aandacht voor de personele capaciteit. Met deze uitspraak is een proces op gang gezet om de handhaving binnen de gemeente Harderwijk te verbeteren. Dit heeft in 2005 geleid tot een gemeentelijke Nota integrale handhaving, die de instemming heeft van het college van burgemeester en wethouders.

In de nota wordt gewerkt met zes handhavingsthema's; een van deze thema's is 'Bouwen, Wonen en Ruimtelijke Ordening'. Eveneens is voor alle handhavingsthema's een meerjaren handhavingsprogramma opgesteld. In het handhavingsprogramma 'Bouwen, Wonen en Ruimtelijke Ordening' wordt per taak de huidige kwaliteit beschreven en vervolgens de ambitie vastgelegd met de benodigde actie en de eventuele extra benodigde capaciteit en dekking.

Zo wordt geconstateerd dat verouderde bestemmingsplannen de handhaving bemoeilijken, hetgeen de ambitie oplevert te komen tot goede, handhaafbare actuele bestemmingsplannen, inclusief regels. Het thans voorliggende bestemmingsplan is daarvan een sprekend voorbeeld. Ook op het gebied van toezicht op de naleving van de regelgeving, worden duidelijke ambities neergezet.

Zo zal ten aanzien van de controles op bouwen zonder vergunning of strijdig gebruik worden gewerkt met duidelijke, door het bestuur vastgestelde, kaders en prioritering en zal er sprake zijn van inbedding van structurele gebiedscontroles op illegale activiteiten. In dit kader is in 2008 het handhavingsbeleid bouwregelgeving door de raad vastgesteld. In dit beleid is opgenomen dat gronden en opstallen gebruikt moeten worden volgens de bestemming zoals die daaraan in het bestemmingsplan is gegeven. Is er sprake van strijdig gebruik dan is het aan de gemeente om het illegale gebruik op te sporen en zonodig handhavend op te treden volgens de prioritering in dit beleid.

Met de komst van de Wabo per 1 oktober 2010, gelden voor een groot deel van de reguliere bouwactiviteiten geen vergunningplicht meer voor de activiteit bouwen. Dit betekent dat heel veel bouwactiviteiten die aan de bestemmingsplanvoorschriften voldoen, gebouwd en gebruikt mogen zonder vergunning vooraf. Omdat de meeste standaard bouwactiviteiten en het gebruik daarvan buiten het gezichtsveld van de gemeente zullen gaan gebeuren, zal het handhavingapparaat van onze gemeente op een andere manier moeten gaan opereren. Het bouwen blijft makkelijk te ontdekken, maar het beoordelen van het gebruik daarvan wordt steeds moeilijker. Op deze manier wordt het handhavingapparaat gedwongen om het gebruik van bouwwerken actiever achteraf te controleren.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Kostenverhaal

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12 Wro) rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:

  • het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is;
  • en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan werken en werkzaamheden met betrekking tot bouwrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen, inrichten van de openbare ruimte en uitvoerbaarheid niet noodzakelijk is;

Het kostenverhaal is anderszins verzekerd door een anterieure overeenkomst met initiatiefnemers.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan. De kosten van het bouwplan komen volledig voor rekening van initiatiefnemer. De kosten voor het begeleiden van de procedure van het wijzigingsplan worden gedekt uit de in rekening te brengen leges. De economische uitvoerbaarheid is daarmee verzekerd.

Hoofdstuk 8 Inspraak en overleg

8.1 Inspraak

Hoofdregel uit de Inspraakverordening Harderwijk 2007 is dat elk bestuursorgaan over zijn eigen bevoegdheden besluit of al of niet inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid. Dit betekent dat ook ten aanzien van een bestemmingsplan een besluit moet worden genomen over het al of niet toepassen van inspraak. In een aantal gevallen hoeft geen inspraak plaats te vinden, bijvoorbeeld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een zeer beperkt grondgebied (de zogenaamde postzegelplannetjes).

Het onderhavige plan is een wijzigingsplan en door haar beperkte omvang aan te merken als een postzegelplan. Bovendien heeft er reeds inspraak plaatsgevonden in het kader van het bestemmingsplan Zeebuurt 2012, waarvan de voorliggende wijzigingsbevoegdheid deel uitmaakt.

8.2 Vooroverleg / zienswijzen

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Tegelijkertijd wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan andere relevante instanties.

Het ontwerpwijzigingsplan 'Zeebuurt - Haaksepad 1A' is aan de onderstaande instanties toegezonden.

  • 1. Provincie Gelderland
  • 2. Ministerie EL&I / energie
  • 3. Waterschap Vallei en Veluwe
  • 4. Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland
  • 5. VAC Harderwijk adviescommissie Wonen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf 3 april 2014 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Wel zijn vooroverlegreacties ingekomen, welke in bijlage 7 (Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro "Wijzigingsplan Zeebuurt - Haaksepad 1A") zijn opgenomen. Naast de gegeven reactie is ook het antwoord van de gemeente daarop gegeven. De ontvangen reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het wijzigingsplan.