direct naar inhoud van Regels
Plan: Zeebuurt - Haaksepad 1A
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0243.WP00111-0002

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het wijzigingsplan Zeebuurt - Haaksepad 1A met identificatienummer NL.IMRO.0243.WP00111-0002  van de gemeente Harderwijk, zijnde een wijzigingsplan van het bestemmingsplan 'Zeebuurt 2012';

1.2 wijzigingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 bestemmingsplan Zeebuurt 2012

het bestemmingsplan Zeebuurt 2012 van de gemeente Harderwijk, zoals vastgesteld door de raad der gemeente Harderwijk bij besluit van 28 juni 2012 met identificatienummer NL.IMRO.0243.BP00051-0003.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 2 Wonen

2.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. tuinen, erven en terreinen;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. waterlopen, waterpartijen en waterbergingen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. voet- en fietspaden;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. woonstraten en wegen met een buurtontsluitende functie;
  • j. verkeersvoorzieningen, waaronder afscheidingen, lichtmasten, verkeersborden, alsmede voorzieningen voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer.

Onder wonen is mede begrepen:

  • k. het uitoefenen van het aan huis verbonden beroep;
  • l. bed & breakfast.
2.2 Bouwregels
2.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van het wonen gelden de volgende regels:

  • a. De gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat het hoofdgebouw uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – hoofdgebouw' mag worden gebouwd;
  • b. Per afzonderlijk bouwperceel gelden de volgende regels:
    • 1. Het aantal woningen bedraagt niet meer dan 1;
    • 2. Ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' bedragen de goot- en bouwhoogten niet meer dan de aangegeven hoogten, dan wel de bestaande hoogten indien die meer bedragen;
    • 3. het bebouwingspercentage van het achtererf mag niet meer bedragen dan 50%;
    • 4. het bebouwde oppervlakte van het achtererf mag niet meer bedragen dan 50 m²;
    • 5. in afwijking van het gestelde onder a is voor de voorgevelbouwgrens van een woning een erker toegestaan, met dien verstande dat deze:
      • geen grotere bouwdiepte mag hebben dan 1,5 m;
      • geen grotere goothoogte mag hebben dan 3 m;
      • geen grotere breedte mag hebben dan 75% van de voorgevelbreedte van de woning waartoe zij behoort;
      • niet tot gevolg mag hebben dat de afstand van de woning tot de aan de weg gelegen perceelgrens minder dan 2 m bedraagt.
    • 6. op het zijerf is de oprichting van een al dan niet aangebouwd gebouw toegestaan, mits:
      • ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' de goot- en bouwhoogten niet meer dan de aangegeven hoogten bedragen;
      • de oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m²;
      • de afstand tot de voorgevelbouwgrens ten minste 1 m bedraagt;
      • de afstand tot de zijdelingse perceelgrens, grenzend aan het openbaar toegankelijk terrein, ten minste 3 m bedraagt;
2.2.2 verkeers- en verblijfsdoeleinden en nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van verkeers- en verblijfsdoeleinden en nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 50 m³;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
2.2.3 bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de regel dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, met dien verstande dat:

  • a. bijbehorende bouwwerken worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat deze geen grotere oppervlakte mogen hebben dan 25 m²;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van verkeers- en verblijfsdoeleinden en openbare nutsvoorzieningen, niet meer mag bedragen dan 6 m;
  • c. erfafscheidingen voor de voorgevel geen grotere hoogte mogen hebben dan 1 m en voor het overige geen grotere hoogte mogen hebben dan 2 m;
  • d. masten geen grotere hoogte mogen hebben dan 6 m.
2.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van de gebouwen waarvan de maximaal toegestane bouwhoogte 3 m bedraagt;
  • b. de plaats van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden;
  • c. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m² en/of een grotere bouwhoogte dan 1,5 m.
2.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2.2.1 sub b onder 3 voor het vergroten van de bebouwde oppervlakte van het achtererf tot maximaal 75 m², mits:
    • 1. het bebouwingspercentage van het betrokken achtererf niet meer bedraagt dan 50%;
    • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de gebruiksmogelijkheden en het rustige woongenot van aangrenzende gronden;
      • het bebouwingsbeeld;
      • de verkeersveiligheid.
  • b. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2.2.1 sub b onder 4, 3e bullit, voor het aanhouden van een kleinere afstand tot de voorgevelbouwgrens dan 1 m tot een minimale afstand van 0 m, dan wel de bestaande, kleinere afstand, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden en het rustige woongenot van aangrenzende gronden;
    • 2. het bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid.
  • c. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2.2.1 sub b onder 3 en lid 2.2.1 sub b onder 4, 2e bullit, ten behoeve van de plaatsing van een mantelzorgunit, met dien verstande dat:
    • 1. de uitbreiding op zij- en/of achtererf niet meer bedraagt dan 50 m²;
    • 2. de afwijking geldt voor een periode van maximaal 5 jaar. Deze kan na afloop telkens worden verlengd met een periode van maximaal 5 jaar;
    • 3. het bepaalde in lid 2.2.1 sub b, onder 2 dienovereenkomstig van toepassing is.
2.5 Specifieke gebruiksregels
2.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het bewonen van vrijstaande gebouwen, niet zijnde woningen.

2.5.2 Aan huis verbonden beroep

Onder wonen is het uitoefenen van het aan huis verbonden beroep mede begrepen, met dien verstande dat niet meer dan 40% van het gezamenlijke bruto vloeroppervlak van de tot een bouwperceel behorende gebouwen, niet zijnde vrijstaande bijgebouwen, tot een maximum van 75 m² voor het aan huis verbonden beroep mag worden gebruikt.

2.5.3 Bed & breakfast

Onder wonen is bed & breakfast mede begrepen, met dien verstande dat:

  • a. de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • b. het een kleinschalige verblijfsaccommodatie betreft met maximaal 7 slaapkamers, die deel uitmaakt van een woning;
  • c. het een ondergeschikte nevenactiviteit ten opzichte van de functie wonen betreft, waarbij het gebruik beperkt is tot 40% van het bruto vloeroppervlak van de woning met een maximum van 100 m²;
  • d. de recreatieve nevenactiviteit mag geen afbreuk doen aan de woonfunctie;
  • e. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, uitgaande van de parkeernormen zoals opgenomen in de laatst vastgestelde Parkeernormennota Harderwijk
2.5.4 Cumulatie

Het gezamenlijk oppervlak dat wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep en bed & breakfast, zoals bedoeld in artikel 2.5.2 en 2.5.3, mag niet meer bedragen dan 40% van het gezamenlijke bruto vloeroppervlak van de woning en bijbehorende bouwwerken.

Artikel 3 Waarde - Archeologie 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

3.2 Bouwregels

In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan 50 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 0,3 m wordt uitgevoerd:

  • a. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. kunnen aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 onder a. voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ophogen van de bodem;
    • 2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    • 4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
    • 5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    • 6. het bebossen van gronden die op het tijdstip inwerkingtreding van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
    • 7. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
  • b. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a is vereist voor:
    • 1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden als de oppervlakte waarop de activiteiten betrekking hebben kleiner is dan 50 m2 en de activiteit op minder dan 0,3 m diepte wordt uitgevoerd;
    • 2. activiteiten, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    • 3. activiteiten die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
  • c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend. d. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden op grond waarvan de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    • 1. de aanvrager dient een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, tenzij naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld;
    • 2. aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen of;
      • de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 4 Schakelbepaling

De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan 'Zeebuurt 2012', met identifictatienummer NL.IMRO.0243.BP00051-0003, zijn van toepassing op dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels

Artikel 5 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan Zeebuurt - Haaksepad 1A.

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van ....................

de burgemeester,

de secretaris,