direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied - Van Goorswegje
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0243.BP00311-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Twee Initiatiefnemers hebben bij de gemeente een verzoek ingediend om aan het Van Goorswegje woningen te mogen bouwen. Hierbij gaat het om het bouwen van 3 woningen op het perceel tussen Van Goorswegje 13 en 15 en het bouwen van 1 woning op het perceel tussen Van Goorswegje 17 en 19. Alle woningen worden gebouwd volgens de zogenaamde rood-voor-rood regeling en zijn overeenstemming met de 'Verdiepingsslag buitengebied Harderwijk en Hierden' en de 'Woonvisie Harderwijk 2017-2027.

Om de bouw van de woning aan het Van Goorswegje tussen de nummers 17 en 19 mogelijk te maken zijn er op het perceel aan de Parallelweg 9-10 voormalige agrarische gebouwen gesloopt en is de ondergrond gesaneerd. Van deze sloopmeters is 750m² gekocht door een van de initiatiefnemers, in ruil waarvoor er een woning gebouwd mag worden van maximaal 150 m² met daarbij maximaal 100 m² aan bijbehorende bouwwerken.

Om de bouw van de woning aan het Van Goorswegje tussen de nummers 13 en 15 mogelijk te maken is er voor het perceel aan de Parallelweg 16 een sloopcertificaat gesloten tussen eigenaar en de gemeente. Dit houdt in dat alle voormalige agrarische gebouwen worden gesloopt en de ondergrond wordt gesaneerd. De sloopmeters staan geregistreerd in de sloopbank bij de gemeente. Een deel van deze meters (1650 m²) is gekocht door de andere initiatiefnemer, in ruil waarvoor hij een woning mag bouwen van maximaal 150 m² met daarbij maximaal 100 m² aan bijbehorende bouwwerken en twee woningen van maximaal 90 m² met daarbij maximaal 60 m² aan bijbehorende bouwwerken.

Het doel van het bestemmingsplan "Buitengebied - Van Goorswegje" is het vastleggen van de planologische juridische basis waarbinnen de gewenste woningen mogelijk worden en de landschappelijke inpassing voorwaardelijk wordt. Verder dient dit bestemmingsplan als toetsingskader voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het plangebied voor deze woningen.

Om dat de bouw van de woningen niet mogelijk is binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan is een herziening noodzakelijk om medewerking te kunnen verlenen. Het bestemmingsplan "Buitengebied - Van Goorswegje" betreft een herziening van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2014 en daarmee samenhangende bestemmingsplan Veegplan Buitengebied'.

1.2 Ligging en beschrijving plangebied

1.2.1 Ligging

Dit bestemmingsplan gaat over twee percelen aan het Van Goorswegje (het plangebied), gelegen binnen het gebied 'Glindweg en omgeving'. Dit gebied wordt aan de westkant begrensd door plan Frankrijk, aan de noord- en oostkant door het bedrijventerrein Lorentz en aan de zuidkant door het buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00311-0002_0001.png"

Ligging van het plangebied (in rood) binnen het gebied 'Glindweg e.o.'

Concreet beslaat het plangebied van dit bestemmingsplan de volgende percelen:

  • Het perceel gelegen tussen Van Goorswegje 17 en 19, kadastraal bekend als HDW00A5274.
  • Het perceel gelegen tussen Van Goorswegje 13 en 15, kadastraal bekend als HDW00A4447;

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00311-0002_0002.png"

Perceel Van Goorswegje, tussen 17 en 19

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00311-0002_0003.png"

Perceel Van Goorswegje, tussen 13 en 15

1.2.2 Huidige situatie

In de huidige situatie zijn beide percelen onbebouwd en ingericht als grasland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00311-0002_0004.png"

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Buitengebied 2014' en 'Veegplan Buitengebied' van de gemeente Harderwijk. Op dit moment gelden in het plangebied de volgende bestemmingen:

  • Van Goorswegje, tussen 17 en 19: Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden en Waarde - Archeologie 3;
  • Van Goorswegje, tussen 13 en 15: Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden en Waarde - Archeologie 2;

De bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden laat de bouw van de beoogde nieuwe woningen niet toe op de gewenste locaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00311-0002_0005.png"

Uitsnede bestemmingsplan voor het plangebied.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied - Van Goorswegje" heeft als IMRO-identificatienummer NL.IMRO.0243.BP00311--0002 en bestaat uit een gml-bestand, regels en een toelichting. Het gml-bestand kent een analoge en digitale verbeelding. De analoge versie van het plan betreft een boekje met kaarten (PDF of hardcopy). De digitale versie is te raadplegen via de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl).

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang gelezen te worden. Indien er verschil bestaat tussen de analoge en de digitale verbeelding, gaat de digitale verbeelding voor. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld.

De toelichting van dit bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan "Buitengebied - Van Goorswegje" begint met een beschrijving van de beleidskaders in Hoofdstuk 2. In Hoofdstuk 3 staat de planbeschrijving waarna in Hoofdstuk 4 de relevante omgevingsaspecten zoals onder meer archeologie, ecologie, water en milieu worden behandeld. Vervolgens behandelen de hoofdstukken 5, 6 en 7 achtereenvolgens de juridische, economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Algemeen

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval.

Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is een herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' en het daarmee samenhangende bestemmingsplan Veegplan Buitengebied. In de toelichting van het bestemmingsplan Buitengebied 2014 is uitvoerig ingegaan op nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid dat van toepassing is op het plangebied waarbinnen de percelen van dit bestemmingsplan zijn gelegen. In eerste instantie wordt volstaan met een verwijzing naar de beschrijving van dit beleid in hoofdstuk 3 van de toelichting van dit bestemmingsplan voor zover dit nog van toepassing wordt geacht. In dit hoofdstuk wordt met name ingegaan op de eventuele voor het plangebied relevante wijzigingen van dit beleid aangevuld met beleid dat relevant is voor de beoogde ontwikkeling.

2.2 Ruimtelijk beleid

2.2.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017. De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen blijft, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder.

Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goede ruimtelijke ordening.

In de Handreiking ladder voor duurzame verstedelijking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015, nr. 201407135/1/R1).

Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van vier woningen. Dit betekent dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zodat een toets aan de Lader voor duurzame verstedelijking niet nodig is.

2.2.2 Omgevingsvisie Gelderland

Het provinciale beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De visie is vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018 en is in werking getreden op 1 maart 2019. In de omgevingsvisie wordt beschreven wat de provincie wil en moet veranderen en ontwikkelen om het Gelderland van nu door te kunnen geven aan de volgende generaties. De provincie zet daarom een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

Met ‘Gezond en veilig’ wordt een gezonde leefomgeving met schone en frisse lucht, een schoon milieu, voldoende schoon en veilig (drink)water en de bescherming van flora en fauna bedoeld. Daarnaast wordt ermee bedoeld dat de provincie is voorbereid op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen.

‘Schoon en welvarend’ betekent dat de provincie een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat kent, dat goed bereikbaar is en een goed functionerende arbeidsmarkt heeft met daarbij behorende goede kennis- en onderwijsinstellingen. Het betekent ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen en het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Aan deze ambitie worden met behulp van de volgende zeven onderwerpen nader richting gegeven:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  • Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer.
  • Circulaire economie; sluiten van kringlopen.
  • Biodiversiteit: werken met de natuur.
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  • Economisch vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen die locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening. In paragraaf 2.2.1 is de Ladder voor duurzame verstedelijking uitgewerkt.

2.2.3 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, wordt de focus bij het uitvoeren van de taken op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland gelegd. In de verordening zijn alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Daarom zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in deze verordening opgenomen.

Op het gebeid waarin het plangebied gelegen is, is volgens de verordening het volgende van toepassing.

Afdeling 2.3 Glastuinbouw

Artikel 2.17 (eenmalige uitbreiding bestaand glastuinbouwbedrijf)

Een bestemmingsplan kan, gerekend vanaf 29 juni 2005, eenmalig een uitbreiding tot vijf hectare toelaten van een bestaand glastuinbouwbedrijf buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied, als in de toelichting op het bestemmingsplan wordt aangetoond dat:

      • de uitbreiding noodzakelijk is voor een doelmatige voortzetting van het bedrijf;
      • verplaatsing naar een glastuinbouwontwikkelingsgebied bedrijfseconomisch niet haalbaar is;
      • deze uitbreiding zich verdraagt met de ter plaatse relevante omgevingskwaliteiten als bedoeld in artikel 1.1a, tweede lid, van belang zijnde gebiedskwaliteiten van natuur, landschap en water.

Er is echter geen sprake van glastuinbouw in het plangebied, wat betekent dat artikel 2.17 buiten beschouwing gelaten kan worden. Verder kan gesteld worden dat nu het plangebied niet is gelegen binnen het Nationaal Landschap, Het Gelders Natuurnetwerk, of de Groene ontwikkelingszone er met het bouwen van de beoogde woningen geen provinciaal belang wordt geraakt.

In Artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda) van de verordening is het volgende opgenomen:

  • 1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
    • a. Als een ontwikkeling niet past binnen de geldende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
      • er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
      • de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
      • er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
      • Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

De genoemde regionale woonagenda heeft de gemeente Harderwijk doorvertaald in een gemeentelijk woningbouwprogramma. Het voorliggende plan past binnen dit gemeentelijke woningbouwprogramma. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing nu het gaat om de toevoeging van vier woningen. In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. is mondeling overleg gevoerd met de Provincie Gelderland en is aangegeven met deze planvorming in te kunnen stemmen.

Conclusie voor het plangebied

Het provinciale beleid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

2.2.4 Woonbeleid

Woonvisie Harderwijk

De uitgangspunten van het woonbeleid staan geformuleerd in de Woonvisie 2017-2027. Deze is op 24 mei 2018 door de gemeenteraad vastgesteld. Met het woonbeleid werkt de gemeente Harderwijk aan de balans tussen vraag en aanbod op de woningmarkt. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de huidige bewoners, maar ook naar die van de toekomst. Uitgangspunt is dat iedereen in Harderwijk een woning kan vinden die past bij zijn of haar wensen en behoeften op het gebied van betaalbaarheid, toegankelijkheid en woonmilieu.

Door natuurlijke aanwas en migratie zal Harderwijk de komende decennia blijven groeien. Het aantal inwoners nu is 47.000 en zal naar verwachting toenemen tot 53.000 in 2040. Om deze groei te faciliteren wil de gemeente voor die tijd nog ruim 4.000 woningen bijbouwen. Voor ruim 3000 woningen is inmiddels plancapaciteit beschikbaar. Qua woningbouwtypes wordt ingezet op variatie en aanpasbaarheid. Tijdelijke woningen om pieken in de vraag op te vangen. Aanpasbare woningen om flexibel mee te bewegen met veranderende wensen en behoeften. En gevarieerde woonwijken voor een vitale mix van bewoners. Op deze manier blijft Harderwijk ook naar de toekomst betaalbaar en aantrekkelijk voor een breed publiek.

Op dit moment worden uitbreidingswijken Waterfront en Drielanden in hoog tempo volgebouwd. De toekomstige nieuwbouwopgave zal grotendeels in de bestaande stad worden gerealiseerd. Binnenstedelijk bouwen brengt nieuwe uitdagingen met zich mee. Denk aan hogere bouwkosten, veel direct belanghebbenden en een meer complexe ruimtelijke inpassing. Het wordt een uitdaging om voldoende woningen te bouwen in de lagere prijssegmenten, draagvlak te creëren onder omwonenden en de ruimtelijke kwaliteit hoog te houden.

Naast nieuwbouw wordt ook gewerkt aan de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Samen met de partners in het woondomein staat de gemeente voor een aantal grote maatschappelijke opgaven. Op het gebied van duurzaamheid wordt onder andere gestreefd naar een forse reductie van het energieverbruik, duurzame energie opwekking en ruimte voor klimaatadaptatie. Betaalbaarheid is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Een andere opgave is de voortschrijdende vergrijzing. Om de veiligheid en het comfort van oudere bewoners te borgen, is het noodzakelijk om de toegankelijkheid van bestaande woningen te verbeteren. Ook moeten woningen geschikt worden gemaakt voor zorg- en dienstverlening aan huis. Daarbij gaat het niet alleen om individuele woningen maar ook om de woonomgeving en infrastructuur van de wijk.

Samenvattend zijn de belangrijkste opgaven in het woondomein:

Nieuwbouw

  • Uitbreiding van het aanbod goedkope en middeldure woningen
  • Terugdringen van de wachttijd in de sociale huursector
  • Her- en deprogrammering in het dure segment
  • Tijdelijke woonruimte om pieken in de vraag op te vangen
  • Inbreiding en transformatie


Bestaande woningvoorraad

  • Bevorderen van doorstroming op de woningmarkt
  • Verduurzaming van de bestaande woningvoorraad
  • Bestaande woningvoorraad toekomst- en zorgbestendig maken


Wijken en buurten

  • Ontwikkelen van woonzorgzones
  • Gemixte en inclusieve wijken en buurten

Conclusie voor het plangebied

Met de plannen voor nieuwe woningen op de twee locaties aan het Van Goorswegje wordt bijgedragen aan de ambities uit de Woonvisie Harderwijk. Met de rood voor rood regeling worden voormalige agrarische opstallen gesloopt om in ruil daarvoor woningen te kunnen bouwen. Hiermee wordt doorstroming op de woningmarkt gestimuleerd. De bouw van de woningen aan het Van Goorswegje past binnen dit kader en voldoet daarmee aan het gemeentelijk woonbeleid.

2.2.5 Milieubeleid

Milieubeleidsplan Harderwijk

De gemeente Harderwijk streeft naar samenhang in het bestaande veelomvattende milieubeleid. Het milieubeleidsplan maakt inzichtelijk waar Harderwijk voor staat, geeft richting aan het beleid voor de komende periode en vervult een aanjaagfunctie om verbeteringen te realiseren. Vanuit deze gedachte worden twee speerpunten benoemd waarbij rekening is gehouden met de landelijke beleidsontwikkeling: klimaatbeleid en een gebiedsgericht milieubeleid. Het zorgdragen voor een duurzame leefomgeving is het hoofddoel van dit milieubeleid. Onder een duurzame leefomgeving verstaan we het voorzien in onze behoeften, zonder de toekomstige generaties de mogelijkheden voor dezelfde behoeften te ontnemen. Dit milieubeleidsplan geeft kaders voor beleid en laat de bevolking van Harderwijk en Hierden zien hoe de gemeente zich inzet om de lokale milieuproblemen op te lossen.

Binnen onze gemeentegrenzen bestaat een grote diversiteit in gebieden, met elk hun eigen kenmerken en functies. Bij ruimtelijke ontwikkeling streven we naar een optimale leefomgevingskwaliteit. Door gebieden te onderscheiden wordt duidelijk welke milieukwaliteit gewenst is en of een ontwikkeling in het desbetreffende gebied past. Deze gebiedsgerichte benadering biedt ruimte om milieubeleid beter te laten aansluiten bij de dynamiek van ruimtelijke ontwikkelingen.

Gebiedsgericht milieubeleid

In het Milieubeleidsplan is voor verschillende delen van Harderwijk gebiedsgericht milieubeleid opgesteld. Door het opstellen van gebiedsgericht milieubeleid komen de specifieke kwaliteiten, knelpunten, de milieubelasting en de milieuambities van het gebied in beeld. Welk milieubeleid voor het plangebied geldt, is weergegeven op een interactieve kaart op de gemeentelijke milieuwebsite.

In paragraaf 4.5 Milieu zijn de milieuaspecten die relevant zijn voor het plangebied uitgewerkt.

Routekaart naar een klimaatneutraal Harderwijk: De Energieke stad

Harderwijk heeft vele kansen om zich te profileren op het gebied van duurzaamheid en in het bijzonder duurzame energie. Vanwege die kansen stelt de gemeente zich het volgende doel: in 2031 (Harderwijk 800 jaar) wordt binnen de gemeentegrenzen 45 % minder CO2 uitgestoten (referentiejaar 2010). Deze ambitie zal worden bereikt door in te zetten op:

  • Energie besparing;
  • Opwekken van duurzame energie;
  • Compenseren (bijvoorbeeld door inkoop groene energie).

Met het stellen van deze ambitie wil de gemeente in het bijzonder lokaal bijdragen aan de economische vitaliteit, leefbaarheid en identiteit van de gemeente. Het loont om te investeren in energiebesparende maatregelen vanwege lagere lasten en vanwege de toegevoegde waarde aan het investeringsobject. Maar het betekent ook dat het opwekken van energie geld oplevert, duurzame energie zal in de toekomst alleen maar waardevoller worden. Door nu te investeren in het opwekken van duurzame energie wordt de afhankelijkheid van stijgende energieprijzen en het opraken van fossiele brandstoffen in de toekomst beperkt. Het lokaal investeren van die opbrengsten of meedelen in revenuen draagt bij aan de vitaliteit en zelfvoorzienendheid van de gemeente. Daarnaast laat de gemeente met deze doelstelling zien dat zij haar principiële verantwoordelijkheid neemt ten aanzien van klimaatverandering. Let op! Duurzaamheid is nadrukkelijk meer dan alleen het besparen van energie of het treffen van milieumaatregelen (people-profit-planet).

Conclusie voor het plangebied

Binnen het plangebied wordt o.a. invulling gegeven aan het duurzaamheidsbeleid door gasloos te bouwen. Daarnaast zal bij de uitwerking van de bouwplannen aangesloten moeten worden op de duurzaamheids- en klimaatadaptieve-aspecten van het gemeentelijke milieubeleid.

2.2.6 Waterbeleid

Algemeen

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

Voor de watertoets wordt verwezen naar paragraaf 4.4. Het relevante overzicht van het 'Beleidskader Water' maakt als Bijlage 1 deel uit als van deze toelichting.

2.2.7 Archeologie en monumentenbeleid

Op basis van de Erfgoedwet moet de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in het in april 2011 vastgestelde archeologiebeleid 2011-1015. Hieraan is de beleidskaart archeologie gekoppeld. De Beleidskaart Archeologie is tot stand gekomen door onderzoek van archeologisch adviesbureau RAAP (RAAP- rapport 2050 "Een actualisatie en herziening van de archeologische verwachting").

In de beleidskaart Archeologie is aangegeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden. Doel van het archeologisch (voor)onderzoek is het waar nodig beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologisch (voor)onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem om in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.

Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald, dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit, of een aanlegactiviteit van werken geen bouwwerken zijnde, een rapport over de archeologische waarden dient te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen indien nodig archeologische voorschriften worden verbonden. Deze verplichting geldt niet bij projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m².

Op de beleidskaart archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellingsgrenzen aangegeven. Het beleid is om in bestemmingsplannen een dubbelbestemming "Waarde - archeologie" op te nemen met bijhorende bouwregels en aanlegvergunningstelsel met inachtneming van de vrijstellingsgrenzen.

In paragraaf 4.2 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.

2.2.8 Verdiepingsslag buitengebied Harderwijk en Hierden

Op 3 november 2022 heeft de gemeenteraad de Verdiepingsslag buitengebied Harderwijk en Hierden vastgesteld. Deze verdiepingsslag geeft een visie op het buitengebied van Harderwijk, waar grote veranderingen gaande zijn. Zo breidt de stad uit en neemt de vraag naar wonen in het buitengebied toe. De verdiepingsslag biedt het kader om deze veranderingen in goede banen te kunnen leiden. Hierbij is het belangrijkste uitgangspunt dat de kwaliteiten van het buitengebied bij elke ontwikkeling gewaarborgd blijven en waar mogelijke versterkt.

In de verdiepingsslag is specifiek aandacht besteed aan het gebied Glindweg en omgeving, waarin het plangebied van beide initiatieven is gelegen. Daarbij is aandacht besteed aan de volgende aspecten van het gebied:

  • Nieuwe bebouwing
    Voor wat betreft de mogelijke nieuwe ontwikkellocaties in dit gebied is gekeken naar locaties waar de bebouwing het open landschap niet verstoort. Dit houdt concreet in dat er voornamelijk langs het Van Goorswegje kan worden verdicht. Langs de weg zelf met diverse groottes bebouwing en in de 'tweede' rij zouden er eventueel ondergeschikte woningen kunnen komen.
    Verder is het een belangrijk uitgangspunt dat het zicht op de historische bebouwing en boomgaarden vrij gehouden wordt. Enkele bebouwingsclusters kunnen wel uitgebreid worden met een losse woning, mits de openheid van het gebied bewaard blijft.
    Visuele en recreatieve verbindingen tussen de wegen en het open landschap zijn wel wenselijk. Bij landschapsversterking zou een netwerk van klompenpaden (ommetjes) en landschappelijke inpassing met hagen en solitaire bomen onderzocht moeten worden.
  • Groenstructuur
    De groene rand tussen de Newtonweg en het rustige groene gebeid kan versterkt worden met inheemse beplanting. Verder kan de Glindweg weer tot groene ruggengraat van het gebeid gemaakt worden door het landschap te versterken door de landen te herstellen. Als contrast met de lanen worden losse bomen voorgesteld tussen en rondom bestaande en nieuwe bomen.
  • Routenetwerk
    Ambitie is om door de aanleg van een routenetwerk van paden de koppeling maken met de wijk Frankrijk, maar ook met het water en de groenstructuur aan de oostzijde van het gebied, om zo makkelijker richting de Mheenlanden en het Veluwemeer te kunnen gaan. Vanuit het industrieterrein zijn er dan ook mogelijkheden om even een ommetje in de lunchpauze te maken in dit groene gebied.

Wanneer deze verschillende aspecten samengevoegd worden op een kaart - de visiekaart - geeft dat het volgende beeld:

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00311-0002_0006.png"

Visiekaart uit Verdiepingsslag buitengebied Harderwijk en Hierden

Conclusie voor het plangebied

Bebouwing:
De initiatieven binnen het plangebied sluiten aan op de visie uit de verdiepingsslag voor wat betreft de bebouwingsdichtheid. Op beide locaties wordt een lage dichtheid nagestreefd. Door de hoofdwoningen op zo dicht mogelijk op de weg te situeren (op het voorerf), in lijn met de naastgelegen erven, wordt zoveel mogelijk openheid van het landschap nagestreefd. De twee-onder-een-kap woningen en de bijbehorende bouwwerken krijgen in een tweede linie op het achtererf een plek. Het achterste deel van het erf wordt groen ingevuld, waardoor een geleidelijke overgang tussen erf en weiland ontstaat.

Groenstructuur:
Op de nieuwe erven vindt landschappelijke versterking plaats door inheemse beplanting, boomgaarden, knip en scheerheggen, geriefbosjes, solitaire bomen, etc. aan te leggen. Ook krijgen de even zo min mogelijk verharding met één eigen inrit en voldoende parkeergelegenheid op het erf.

Routenetwerk:
Binnen het plangebied van het initiatief aan het Van Goorswegje tussen de nummers 13 en 15 wordt een deel van een klompenpad gerealiseerd.

De uitgewerkte initiatieven voor het plangebied sluiten aan bij de ambities van de Verdiepingsslag buitengebied Harderwijk en Hierden.

2.2.9 Welstandsbeleid

Een bestemmingsplan is erg belangrijk voor het bouwen op en gebruiken van gronden. Vergunningsaanvragen worden immers getoetst aan de regels uit het bestemmingsplan. Naast de bestemmingsplanbepalingen en de bouwtechnische eisen waaraan een bouwwerk moet voldoen, is het uiterlijk ervan erg belangrijk. Hiervoor is een welstandsnota opgesteld.

In de welstandsnota van Harderwijk wordt invulling gegeven aan de esthetische aspecten van het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De welstandsnota gaat daarbij vooral in op de architectonische aspecten van bouwwerken, zoals massa, vorm, positionering, kleur- en materiaalgebruik en detaillering. In stedenbouwkundige zin spreekt de welstandsnota zich uit over de uitstraling en ligging van de bebouwing in relatie tot de omgeving.

Bij de beoordeling van bouwplannen voor het buitengebied worden de volgende uitgangspunten in acht genomen:

  • bij het maken en beoordelen van plannen voor bebouwing in het buitengebied moet rekening worden gehouden met landschappelijke kenmerken en ruimtelijke/landschappelijke/cultuurhistorische elementen;
  • daarbij zijn onder meer van belang: het verkavelingspatroon, wezensstructuur, zichtlijnen, de richting van de lijnen in het landschap, hoogteverschillen, groenstructuren, houtwallen en de zichtbaarheid van de bebouwing vanuit de omgeving;
  • plannen voor bebouwing in het buitengebied dienen in samenhang met de (bestaande en toekomstige) erfinrichting te worden gemaakt en beoordeeld;
  • het behoud van de kenmerken van karakteristieke (voormalige) boerderijen en andere karakteristieke bebouwing, ook als deze bebouwing niet is aangemerkt als monument.

In aanvulling op de algemene aandachtvelden voor gebieden met een gemiddelde welstandstoets gelden voor het buitengebied de volgende specifieke welstandscriteria:


Situering

  • de groepering van de gebouwen en de indeling van het erf speelt in op de aanwezige karakteristieke landschappelijke structuren en ruimtelijke/landschappelijke/cultuurhistorische elementen;
  • als meerdere gebouwen dichtbij elkaar staan, al dan niet op één erf, vormen zij samen, qua oriëntatie(richting) en silhouet, een samenhangend ensemble.


Massa en vorm

  • bebouwing in het buitengebied speelt in op de bebouwingskarakteristiek van het buitengebied, die wordt gekenmerkt door eenduidige, grote bouwmassa’s, met een gave kapvorm, een lage gootlijn en een grote dakhelling, met een ingehouden materiaal- en kleurstelling;
  • een boerderij dient zich duidelijk als hoofdgebouw te blijven manifesteren. De bijbehorende bedrijfsgebouwen dienen daarom teruggelegen ten opzichte van de boerderij of het woonhuis te worden gesitueerd. Ook ‘ondergeschikte’ gebouwen en objecten, zoals voerderkuilen en mestsilo’s, dienen ondergeschikt gesitueerd te worden of in gebouwen te worden geïntegreerd.


Gevels

  • gevels worden geleed door een goede situering van ramen en deuren;
  • bij het splitsen van voormalige boerderijen mogen de architectonische vormgeving en het agrarische karakter niet wezenlijk worden aangetast.

Afwerking erven

  • als terreinafscheiding worden bij voorkeur hagen toegepast of eenvoudige hekwerken met een ingehouden materiaal- en kleurstelling.

Kleurgebruik

  • in het buitengebied wordt uitgegaan van een ingehouden kleurstelling;
  • in grote vlakken worden opvallende kleuren en sterke kleurcontrasten vermeden.

Materiaalgebruik

  • bij verbouwing is het oorspronkelijke materiaal- en kleurgebruik uitgangspunt;
  • grote vlakken hebben een structuur of onderverdeling.

Detaillering

  • bij verbouwing en uitbreiding van bestaande gebouwen is de oorspronkelijke detaillering uitgangspunt;
  • bij bebouwing die refereert aan traditionele bebouwing wordt uitgegaan van de detaillering van die traditionele bebouwing

Conclusie voor het plangebied

Op het moment dat er een aanvraag omgevingsvergunning wordt uitgewerkt moet worden aangesloten bij de genoemde criteria uit het gemeentelijke welstandsbeleid. Naar verwachting is dit ook zeker haalbaar. Uiteindelijk zal de commissie ruimtelijke kwaliteit dit beoordelen en daarover een advies uitbrengen aan het college om te betrekken bij het verlenen van de omgevingsvergunning.

2.2.10 Verkeers- en vervoersbeleid

Verkeer en parkeren

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk en het plan bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie (met een doorkijk naar 2030) en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan.

Het VSP geeft aan dat de komende jaren prioriteit wordt gegeven aan het aanpakken van verkeersonveiligheid in algemene zin en verkeersonveilige locaties in het bijzonder en daarnaast het stimuleren van het fietsverkeer in de gemeente Harderwijk.

Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP). De
Parkeernormennota dient tevens als uitbreiding/toevoeging aan de parkeerfondsregeling.

Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk.

Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven. Het vaststellen van deze parkeernormen is onder meer voor burgers, projectontwikkelaars en de gemeente Harderwijk zelf van belang. Door het vaststellen is het namelijk voor iedere belanghebbende duidelijk en inzichtelijk welke parkeernormen voor een bepaalde functie gehanteerd worden. Hierdoor ontstaat eenduidigheid in het parkeernormenbeleid.

In paragraaf 4.6 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.

2.3 Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de bouw van vier nieuwe woning aan het Van Goorswegje, waarvan 3 woningen tussen de nummers 13 en 15 en 1 woning tussen de nummers 17 en 19. Uit voorgaande paragrafen, gelezen in samenhang met de bestemmingsplannen Buitengebied 2014 en Veegplan Buitengebied, blijkt dat deze ontwikkelingen in overeenstemming zijn met de uitgangspunten van het relevante ruimtelijk beleid. Vanuit het beleidskader zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van beide initiatieven.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In het gebied Glindweg en omgeving, liggen twee onbebouwde percelen aan het Van Goorswegje, waar nieuwe woningen gewenst zijn volgens de zogenaamde rood-voor-rood-regeling. Op het perceel gelegen tussen de nummers 13 en 15 is één vrijstaande woning en een twee-onder-een-kap woning gewenst met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken. Op het perceel tussen de nummers 17 en 19 is een vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken gewenst.

Doordat er aan de Parallelweg 9/10 voormalige eendenschuren gesloopt zijn en de ondergrond is gesaneerd en dit zelfde ook gaat plaatsvinden aan de Parallelweg 16, is het volgens de rood-voor-rood regeling mogelijk de gewenste woningen te bouwen. Concreet gaat het om de sloop van in totaal 2400m² voormalige eendenschuren in ruil waarvoor 2 vrijstaande woningen van elk 150m² worden gebouwd als ook een twee-onder-een-kapwoning waarbij deze beide woningen een oppervlak krijgen van 90m². De bijbehorende bouwwerken bij de vrijstaande woningen zijn 100m² en bij de twee-onder-een-kap woningen 60m² .

In de toekomstige situatie gaat de erfinrichting van het aan het Van Goorswegje tussen de nummers 17 en 19 er als volgt uitzien:

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00311-0002_0007.png"

Op het nieuwe perceel wordt hoofdgebouw gebouwd van maximaal 150 m² met een bijgebouw van maximaal 100 m². Het nieuwe perceel krijgt een passende landschappelijke inrichting met veel groen.

Aan de achterzijde is een relatief besloten tuin die via een boomgaard en bijvoorbeeld wild gras of kruidenrijk grasland overgaat in het omliggende weiland.

Het Landschappelijk(erf)inrichtingsplan 17-19 is als een voorwaardelijke verplichting in de planregels opgenomen.

In de toekomstige situatie gaat de erfinrichting van het aan het Van Goorswegje tussen de nummers 13 en 15 er als volgt uitzien:

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00311-0002_0008.png"

Op het nieuwe perceel wordt aan de weg het hoofdgebouw gebouwd van maximaal 150 m² met een bijgebouw van maximaal 100 m². Achter op het erf wordt de twee-onder-een-kap woning gebouwd.

Het nieuwe perceel krijgt een passende landschappelijke inrichting met veel groen. Midden op het erf is een solitaire boom voorzien, in combinatie met de wadi. De percelen worden omkaderd met knip- en scheerhagen. De achterzijde van het plangebied sluit aan op het weiland en het klompenpad. Hier is de erfscheiding informeler in de vorm van fruitbomen in een kleine boomgaard en gaat de tuin met bijvoorbeeld wild gras of kruidenrijkgrasland dat over naar het omliggende weiland. Langs het Van Goorswegje stonden vroeger lijnvormige boomstructuren. Op huidige locatie is een deel hiervan komen te vervallen. In het landschappelijke (erf) inrichtingsplan wordt dit hersteld.

Het Landschappelijk(erf)inrichtingsplan 13-15 is als een voorwaardelijke verplichting in de planregels opgenomen.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

4.2.1 Inleiding

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze op 1 januari 2024 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan volgens het besluit ruimtelijke plannen een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.2.2 Cultuurhistorie

De cultuurhistorische waardenkaart (CHW-kaart) van de provincie Gelderland laat zien welke cultuurhistorische interessante en waardevolle patronen en objecten zich in het plangebied bevinden. Elke tijdsperiode heeft haar weerslag gehad op de vorming van de gebouwde omgeving. Lijnen, punten en vlakken uit het verleden zijn soms nog afleesbaar in het huidige (dorps)landschap. De CHW-kaart brengt deze cultuurhistorische waardevolle patronen en objecten in beeld.

De gemeente Harderwijk heeft sinds 2015 een gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Deze kaart geeft alle bovengrondse cultuurhistorische waardevolle elementen en objecten weer.

4.2.3 Archeologie

Op de beleidskaart Archeologie is aangegeven wanneer bij nieuwe ontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden. Doel van het archeologisch (voor)onderzoek is het waar nodig beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologisch (voor)onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem om in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.

4.2.4 Conclusie voor het plangebied

Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland zijn in het plangebied geen cultuurhistorische structuren opgenomen. De directe omgeving maakt ook geen deel uit van beschermd stads- of dorpsgezicht en er komt geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in voor.

Op de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart is het gebied Glindweg en omgeving aangegeven als een gebied van middelhoge cultuurhistorische waarde, als onderdeel van het fijnmazige patroon van wegen en paden op de enken van Hierden en Frankrijk.

De locatie voor de nieuw te bouwen woningen zijn gelegen in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting. Hiervoor geldt dat er archeologisch vooronderzoek bij plangebieden groter dan 1.000 m² noodzakelijk is. Voor het initiatief aan het Van Goorswegje tussen de nummers 13 en 15 groter dan deze oppervlakte van 1000. In dit kader is er een archeologisch onderzoek gedaan in de vorm van een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek. Dit onderzoek maakt als Bijlage 2 deel uit van deze toelichting.

De conclusie van dit onderzoek luidt als volgt:

Het plangebied is gelegen tussen Hierden en vestingstad Harderwijk, beide laatmiddeleeuwse nederzettingen. Alleen uit de wijdere omgeving van het plangebied zijn aanwijzingen aangetroffen voor bewoning vanaf het Paleolithicum. Deze vondsten zijn geclusterd op de hoger gelegen dekzandrug die op meer dan 2 km ten oosten van het plangebied ligt. In de omgeving van het plangebied zijn geen archeologische resten bekend. Het gebied is pas vanaf de late middeleeuwen ontgonnen en bewoond.

Op basis van het bureauonderzoek wordt geconcludeerd dat het plangebied een lage archeologische verwachting heeft voor de periode laat paleolithicum tot de late middeleeuwen. Het plangebied ligt in een relatief laaggelegen en vlak deel van het landschap, eventuele bewoning zal zich gericht hebben op de hoger gelegen dekzandruggen. Voor de periode vanaf de late middeleeuwen geldt een middelhoge archeologische verwachting. Eventuele resten kunnen worden aangetroffen vanaf het maaiveld tot in de top van het gele zand. Tijdens het veldonderzoek is gebleken dat de bodem in het plangebied bestaat uit gedeeltelijk verspoelde dekzanden met een bouwvoor. Er zijn geen aanwijzingen voor een archeologische vindplaats aangetroffen.

De oppervlakte van de bebouwing en verharding voor het initiatief aan het Van Goorswegje tussen de nummers 17 en 19 blijft onder de 1.000 m², wat inhoudt dat onderzoek voor deze locatie achterwege kan blijven. Gelet op de ligging in de directe nabijheid van de onderzochte locatie tussen de nummers 13 en 15, maar aangenomen worden dat de conclusie van het onderzoek ook geldt voor deze locatie.

Vanuit cultuurhistorie en archeologie zijn er geen belemmeringen voor de gewenste bouw van de woningen.

4.3 Natuurwaarden

4.3.1 Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming inwerking getreden. Met deze wet zijn alle bepalingen met betrekking tot bescherming van natuurgebieden, dier- en plantensoorten samenbracht in één wet. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Verder implementeert de wet diverse Europese regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

De Wet natuurbescherming voorziet in:

  • vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur;
  • decentralisatie van bevoegdheden naar provincies;
  • een goede aansluiting op het omgevingsrecht.

De belangrijkste beschermde natuurwaarden in de Wet natuurbescherming zijn:

  • beschermde natuurgebieden (Natura 2000 gebieden);
  • lijst met beschermde planten en dieren;
  • expliciete vermelding intrinsieke waarde van natuur;
  • algemene zorgplicht voor natuurgebieden en in het wild levende dieren, planten en hun leefomgeving;
  • actieve soortenbescherming.

Met de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming is het decentralisatieproces van het natuurbeleid formeel afgerond. Daarmee hebben de provincies de regie over het natuurbeleid in de regio, waarbij ook de bevoegdheden van het Rijk naar de provincies zijn overgedragen. Zo beschermt de provincie Gelderland bijvoorbeeld het Natuur Netwerk Nederland (NNN) voor Gelderland, hier het Gelders Natuurnetwerk (GNN) genoemd. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het GNN is voor provincie Gelderland uitgewerkt in Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).

Onderzoek

Voor het plangebied is in het kader van de Wet Natuurbescherming een onderzoek uitgevoerd naar de gebiedsbescherming en naar de soortenbescherming (zie Bijlage 3) Verder is berekend of de geplande ontwikkeling in de aanlegfase en de nieuwe gebruiksfase de grenswaarde van stikstofdepositie van 0.00 mol/ha/jaar al dan niet overschrijdt (zie Bijlage 4).

4.3.2 Conclusie voor het plangebied

Soortenbescherming
Het uitgevoerde onderzoek betreffende de soortenbescherming (flora, vleermuizen, zoogdieren, vogels en overige soorten) concludeert dat er met de voorgenomen ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, geen sprake is van een overtreding van de Wet natuurbescherming (Wnb). Ook worden er geen bomen gekapt als bedoeld in de Wnb, onderdeel houtopstanden.

In algemene zin is het van belang om eventuele werkzaamheden (zoals bijvoorbeeld het kappen van bomen) buiten het broedseizoen te doen.

In de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) is een (oude) waarneming bekend van een steenuil territorium ten westen van locaties van de initiatieven. Er zijn in het plangebied geen sporen aangetroffen van uilen of roofvogels als foerageergebied. Weliswaar dat de landelijke omgeving, de rommelige erven en de toegankelijke schuren in de omgeving een geschikt habitat is voor de steenuil. Met de geplande ontwikkeling zullen er geen verblijfplaatsen verloren gaan. Aantasting van de functionaliteit kan aan de orde zijn als het geschikte habitat waar de steenuil in voorkomt, in kwantiteit of kwaliteit voor de steenuil afneemt, waardoor dit niet meer de functie van nest of rustplaats kan vervullen. Het plangebied kan niet aangemerkt worden als essentieel, ten zuiden van de planlocatie is voldoende alternatief foerageergebied aanwezig. De aantasting van het leefgebied is van dusdanig geringe omvang dat er geen sprake is van een feitelijke afname van functionele leefomgeving. In de nieuwe situatie worden er versterkende maatregelen getroffen waar (prooien van) de steenuil van profiteert.

Mogelijke tijdelijke verstoring tijdens de bouwfase is afwezig of gering vanwege de menselijke activiteit in de huidige situatie. Een nader onderzoek naar deze soort wordt niet noodzakelijk geacht. Vanwege de mogelijke verstoring van het leefgebied van de steenuil in de uitvoeringsfase is het van belang alle werkzaamheden buiten het broedseizoen de starten en uit te voeren dan wel in de minst kwetsbare periode (tussen september en februari).

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op circa 1,5 kilometer van het Natura 2000-gebied Veluwe en op circa 1,2 kilometer van het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren. Voor wat betreft de gebiedsbescherming kan worden vastgesteld dat deze afstand zodanig groot is, dat de bouw van de gewenste woningen geen significant negatieve effecten hebben op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000 gebieden Veluwe en Veluwe randmeren. Externe werking zal naar verwachting niet optreden.


Stikstofdepositie
Naar aanleiding van het uitgevoerde stikstofonderzoek, en de daarbij behorende berekeningen, kan worden geconcludeerd dat voor de aanlegfase en de nieuwe gebruiksfase de grenswaarde van de stikstofdepositie op natuurgebieden van 0,00 mol/ha/j niet wordt overschreden. Dit houdt in dat er vanwege het aspect stikstof geen belemmeringen zijn voor de aanlegfase en de nieuwe gebruiksfase. Een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

4.4 Watertoets

4.4.1 Algemeen

Belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over de plannen aan het Van Goorswegje door gebruik te maken van de digitale watertoets. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Wel liggen beide locaties in een grondwaterfluctuatiezone. Gelet op de beperkte impact op het watersysteem, vormt dit naar het oordeel van het waterschap geen belemmering. Het waterschap heeft voor beide initiatieven een positief wateradvies gegeven.

In de watertoets zijn wel de volgende aandachtspunten aangegeven:

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

4.4.2 Conclusie voor het plangebied

Realisering van de plannen, met in achtneming van hetgeen in deze paragraaf is beschreven, heeft geen nadelige gevolgen voor het aspect ‘water’ wat betekent dat dit aspect geen belemmering vormt voor de uitvoering van de plannen.

4.5 Milieu

4.5.1 Inleiding

In deze paragraaf komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voorkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodem (Wet bodembescherming), bedrijvigheid (Wet milieubeheer) en externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer).

4.5.2 Geluid

Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

4.5.3 Conclusie geluid voor het plangebied

Voor het plangebied is volgens de Wgh een akoestisch onderzoek (Bijlage 5) uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van de zoneringsplichtige geluidsbronnen waarvan de zone het plangebied overlapt. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeurswaarde en maximale ontheffingswaarde uit de Wgh. Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' zijn ook de relevante 30 km/uur wegen in de directe nabijheid betrokken,

Voor de beoogde ontwikkelingen zijn met name de Newtonweg en de Zuiderzeestraatweg als 50 km/uur wegen van belang. Het onderzoek toont aan dat de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wgh voor alle woningen wordt gerespecteerd. Het aanvragen van een hogere grenswaarde is niet aan de orde en er hoeven geen nadere maatregelen onderzocht te worden.

De geluidbelasting vanwege de Zuiderzeestraatweg (30 km/uur) respecteert ook voor alle woningen de voorkeursgrenswaarde.

De cumulatieve geluidbelasting als gevolg van alle wegen in de nabijheid van het plangebied bedraagt maximaal 54 dB (zonder aftrek ex artikel 110g Wgh). Deze waarde kan worden gekwalificeerd als 'redelijk', waarmee sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.5.4 Luchtkwaliteit

In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met de luchtkwaliteitseisen in hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer, en de bijbehorende ministeriële regelen en algemene maatregelen van bestuur (AMvB).

Voor het bepalen of luchtkwaliteit een belemmering voor een ontwikkeling oplevert, moeten twee aspecten worden beoordeeld, te weten:

  • De bijdrage van het plan aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit
  • De blootstelling op de locatie.

Bijdrage van het plan aan de luchtkwaliteit

Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • 1. er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • 2. een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • 3. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (<3% van de jaargemiddelde grenswaarde);
  • 4. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

Volgens voorschrift 3B.2 van bijlage 3b van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' draagt een bouwplan niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit wanneer het plan niet voorziet in de bouw van meer dan 1.500 woningen.

Blootstelling op locatie

Tevens dienen volgens de wet milieubeheer gevoelige bestemmingen beschermd te worden tegen fijnstof en stikstofoxiden (dit is opgenomen in het Besluit gevoelige bestemmingen). Gevoelige bestemmingen zijn de volgende gebouwen en bijbehorende terreinen: scholen, verpleeghuizen en kinderdagverblijven. Woningbouw hoort hier niet bij.

Het gemeentelijke beleid ten aanzien van luchtkwaliteit zoekt hierbij aansluiting. In het milieubeleid van Harderwijk wordt gesteld dat er geen gevoelige bestemmingen (scholen, kinderdagverblijven of zorginstellingen) binnen 50 meter van de snelweg of een provinciale weg worden geplaatst. Binnen een zone van 50 tot 300 meter is dit alleen mogelijk als hiervoor zwaarwegende redenen zijn van bijvoorbeeld financiële, stedenbouwkundige of verkeerskundige aard. Voorliggende ontwikkeling betreft het bouwen van een woning. Tevens vindt deze ontwikkeling niet plaats binnen 300 meter van zowel de A28 of de provinciale wegen N302 en N303. Dit houdt in dat het milieubeleid van Harderwijk ook geen belemmering vormt voor de ontwikkeling.

4.5.5 Conclusie luchtkwaliteit voor het plangebied

Dit plan maakt de bouw van 4 woningen mogelijk, wat inhoud dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Omdat het hier gaat om de bouw van woningen is het besluit gevoelige bestemmingen niet aan de orde en vormt dit ook geen belemmering voor de uitvoering van dit plan. Dit plan sluit aan bij het milieubeleid en geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmering worden verwacht.

4.5.6 Bedrijven

Bij de ontwikkeling van gebieden wordt met behulp van de systematiek uit de VNG uitgave “Bedrijven en milieuzonering” (uitgave 2009) bepaald binnen welke straal bedrijven invloed hebben op de omgeving en met welke milieuaspecten (zoals geluid, gevaar, e.d.) rekening gehouden dient te worden. In de VNG uitgave zijn voor de diverse SBI-codes deze zogenoemde milieuzones bepaald ten opzichte van gevoelige functies zoals woningen.

Aan de ene kant wordt hiermee bepaald of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat bij omliggende gevoelige objecten. Aan de andere kant wordt bekeken of eventuele nieuwe gevoelige objecten de omliggende bedrijven niet beperken.

Naast de geadviseerde milieuzonering op basis van de VNG uitgave kunnen er ook afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving gelden.

Uitgangspunten

De VNG uitgave gaat uit van twee omgevingstypen: een rustige woonwijk/buitengebied of een gemengd gebied. In een gemengd gebied is sprake van matige tot sterke functiemenging, waar bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies aanwezig zijn. Voor een gemengd gebied zijn de milieuzones kleiner dan voor een rustige woonwijk of buitengebied. In dit advies is vanwege de ligging in het buitengebied van Hierden uitgegaan van een rustige woonwijk.

4.5.7 Conclusie bedrijven voor het plangebied

Door de Omgevingsdienst Noord Veluwe is aan de hand van een stappenplan onderzocht of ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat te garanderen is, nu deze locaties in de directe nabijheid van Lorentz zijn gelegen (zie Bijlage 6).

Uit dit onderzoek blijkt dat de beide locaties zijn gelegen binnen de contour van Lorentz I en II, wanneer wordt uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden. Verdere beschouwing van de aanwezige bedrijven leert dat er geen feitelijke bedrijven zijn gevestigd die invloed hebben op het plangebied. Deze bedrijven hebben een lagere milieucategorie dan mogelijk zou zijn op basis van de afstand tot de plangebieden. Op Lorentz III zijn ook geen feitelijke bedrijven aanwezig die invloed hebben op het plangebied. Hier is nog beperkt ruimte voor nieuwvestiging van bedrijven.

Onderzoek laat zien dat de bedrijven op Lorentz I en II niet worden belemmerd door de beoogde plannen. De feitelijke woningen zijn al bepalend voor de ontwikkelingen op Lorentz I en II. Binnen Lorentz III kunnen potentiële bedrijven met milieucategorie 5.1 wel belemmerd worden. Dit is echter zeer beperkt, omdat de contour slechts over een zeer klein deel van het perceel tussen van Goorswegje 17 en 19 is gelegen. Vanwege de ligging van deze contour over dit deel van het plangebied, kan niet zonder meer een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. In voorliggend plan is dit opgelost door geen milieugevoelig object (woning) binnen deze contour toe te laten door het bouwvlak daarbuiten te situeren.

Gesteld kan worden dat de bedrijven geen belemmering vormen voor dit plan er een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

4.5.8 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (ggo), zoals een woning. In de Wet geurhinder en veehouderij gelden verschillende normen, afhankelijk of de locatie al dan niet is gelegen in een concentratiegebied of binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij beschermt geurgevoelige objecten tot een maximaal toegestaan niveau (norm) van geurbelasting. In de Wet geurhinder en veehouderij wordt onderscheid gemaakt in twee soorten dieren:

  • dieren waarvoor een geuremissiefactor (uitgedrukt in odeur units per seconde) is opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). Met behulp van deze geuremissiefactor kan de geurbelasting op een ‘geurgevoelig object’ (ggo) worden berekend en worden getoetst aan de geurnorm. Deze dieren noemen we verder odeur unit-dieren, afgekort als OU-dieren.
  • dieren waarvoor géén geuremissiefactor is bepaald. Voor deze dieren geldt een minimaal te respecteren afstand (‘vaste afstand’) tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de buitenzijde van een ‘geurgevoelig object’ (ggo). Deze dieren noemen we verder vaste afstand dieren, afgekort als VAdieren.

De gemeente Harderwijk ligt in een concentratiegebied zoals bedoeld in de Meststoffenwet. Er is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de Wet geurhinder en veehouderij biedt om, binnen bandbreedtes, af te wijken van de wettelijke normen.

Wettelijk geldt voor de beoogde plannen in de gemeente Harderwijk, nu deze zijn gelegen buiten de bebouwde kom, de volgende normstelling voor OU-dieren:

  • 14 OUE/m3 98 percentiel voor een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom;

Voor VA-dieren gelden de minimaal aan te houden afstanden. Volgens de Wet geurhinder en veehouderij bedraagt de afstand tussen het emissiepunt van het dierenverblijf voor het huisvesten van VA-dieren en de buitenzijde van een geurgevoelig object minimaal:

  • 100 meter voor een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom.
4.5.9 Conclusie Geur

Voor de locaties van de beoogde woningen is een geuronderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 7 en Bijlage 8) om te kunnen vaststellen of ter plaatse van de nieuwe woningen kan worden voldaan aan een goed woon- en leefklimaat. Daarbij zijn de veehouderijen binnen een straal van 500 meter rondom het plangebied in beschouwing zijn genomen. Ook is onderzocht of de veehouderijen door de ontwikkelingen niet onevenredig in hun belangen worden geschaad.

Conclusie van het onderzoek is dat het woon- en leefklimaat als gevolg van de achtergrondgeurbelasting te kwalificeren is als goed tot zeer goed. Daarnaast maakt de bouw van de beoogde woningen geen inbreuk op de milieurechten en planologische geurruimte van omliggende veehouderijen,

Het aspect geur vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.5.10 Bodemkwaliteit

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het projectgebied. Er dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

Verkennend bodemonderzoek

Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek maakt als Bijlage 9 deel uit van de toelichting van dit bestemmingsplan.

4.5.11 Conclusie bodem voor het plangebied

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond (kwik) en in het grondwater (koper en nikkel) overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.

De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is hiermee derhalve formeel verworpen.

Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de woonbestemming van de percelen aan het Van Goorswegje wordt geconcludeerd dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu, op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn.

De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.

4.5.12 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid

In 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Harderwijk vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.

4.5.13 Conclusie externe veiligheid

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van twee vrijstaande en een twee-onder-een-kap woning mogelijk. Nu deze woningen volgens artikel 1 van het Bevi als 'kwetsbaar object' worden gekwalificeerd, is externe veiligheid voor deze ontwikkelingen relevant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00311-0002_0009.png"

Uitsnede van de EV-signaleringskaart_NL

De plannen voor de nieuwe woningen passen binnen de normen van het Bevi, Bevb en het Bevt.

De afbeelding hiervoor laat zien dat er in de buurt van het plangebied (rode cirkels) de volgende relevante risicobronnen aanwezig zijn

  • Een buisleiding zijnde een aardgasleiding (40 bar) met aan weerszijden de veiligheidsafstand van 50 meter.
  • Een hoogspanningsleiding (150 kV) , met aan weerszijden een indicatieve magneetveldzone van 105 meter.

De aardgasleiding ligt op en dusdanig grote afstand van het plangebied dat deze niet relevant is.

Gezien de ligging van het plangebied in de indicatieve zone (0,4 µT ), is onderzoek gedaan naar de elektromagnetische straling van de hoogspanningsleiding en de mogelijke relevantie daarvan voor de nieuw te bouwen woningen (zie Bijlage 10 en Bijlage 11). Uit de resultaten van het onderzoek volgt dat het optredende magneetveld maximaal 0,06 µT bedraagt. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de streefwaarde van 0,4 µT zoals beschreven. De gemeten waarde bedraagt slechts 15% van deze streefwaarde.

Ondanks dat binnen de indicatieve zone van 105 m wordt gebouwd, is de magnetische veldsterkte veel lager dan de streefwaarde van 0,4 µT. De aanwezigheid van de hoogspanningsleidingen zijn dus niet belemmerend voor de beoogde woningbouw.

Op circa 1400 meter van het plangebied ligt de spoorlijn Amersfoort-Hattem. Dit is een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Over dit spoor worden brandbare vloeistoffen, brandbaar gas, toxische vloeistoffen en/of toxisch gas vervoerd. Er is een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter gemeten vanaf de buitenste spoorstaven van de spoorbundel voor het doorgaand verkeer. Er is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6).

Door een ongeval op het spoor kan bij een ketelwagen gevuld met een toxisch gas of toxisch vloeistof de aansluiting van de afsluiter afbreken. Er ontstaat een gat waardoor in korte tijd een groot deel van het toxische gas of vloeistof vrijkomt. De toxische vloeistof verspreidt zich over het spoorbed, dampt uit en er ontstaat een giftige wolk die zich snel met de wind mee verspreidt. De toxische wolk kan bij lage concentraties worden geroken. Hogere concentraties veroorzaken vergiftiging. Hierdoor kunnen personen in de omgeving slachtoffer worden. De omvang van de giftige wolk is afhankelijk van de inrichting van de omgeving en de weersomstandigheden.

In dit kader is het advies van de Veiligheidsregio Noord-Oost Gelderland als volgt:

  • De zelfredzaamheid van de aanwezige personen zo groot mogelijk te laten zijn, door gebruik te maken van NL-alert.
  • Zorg te dragen dat het ventilatiesysteem goed functioneert. Om te kunnen schuilen voor een toxisch scenario, is het noodzakelijk dat bewoners in zo'n situatie naar binnen gaan, ramen en deuren sluiten en dat de eventueel aanwezige mechanische ventilatie handmatig door de gebruikers kan worden uitgezet. Deze maatregel kunt u borgen in de vergunningverlenings-procedures van diverse objecten.
  • Zorg te dragen voor een goede informatievoorziening aan de aanwezige personen, opdat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit. Hierbij kan gedacht worden aan de voorlichtings-campagnes als 'Denk vooruit'/ 'Wees Voorbereid'.
  • Toekomstige bewoners te attenderen op deelname aan 'Stan the CPR-network'. Dit is een hulpsysteem waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren (met AED), in afwachting van een ambulance. Deelname aan Stan the CPR-network kan levens redden.
  • Initiatiefnemer wordt vezocht uitvoering aan dit advies te geven en de bewoners van de nieuwe te bouwen woning van dit advies in kennis te stellen.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.5.14 M.e.r.-beoordeling

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het plan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde die in onderdeel D is opgenomen, wordt overschreden.

Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Deze wijziging impliceert dat vanaf die datum een toets uitgevoerd moet worden of belangrijke nadelige milieugevolgen in verband met een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. (milieueffectrapportage)-beoordeling gehanteerd.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarde blijven (en daarmee dus niet m.e.r.-plichtig zijn).

De voorgenomen ontwikkeling maakt de bouw van vier woning mogelijk. Deze ontwikkeling valt onder de categorie D11.2 ´de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen´.

Een stedelijk ontwikkelingsproject valt onder een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De bouw van vier woningen op een relatief kleine oppervlakte valt onder deze drempel en is daarmee niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Het bevoegd gezag (het college van burgemeester en wethouders) beslist of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten of dat een m.e.r. moet worden opgesteld. Omdat er bij voorliggend plan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht wordt een vormvrije m.e.r. toegepast. Het belang van de vormvrije m.e.r. is dat al in een vroeg stadium wordt beoordeeld of het plan of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft.

In de vormvrije m.e.r. dient het navolgende te worden beschreven:

  • de kenmerken van de activiteit;
  • de plaats waar de activiteit plaatsvindt;
  • de samenhang met andere activiteiten ter plaatse (cumulatie);
  • de kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan hebben.
4.5.15 Conclusie m.e.r -beoordeling voor het plangebied

Het gaat hier om de bouw van vier woningen gelegen in een overwegend groene omgeving. Het plangebied ligt op ruimte afstand van de dichtstbijgelegen Natura 2000 gebieden Veluwerandmeren en de Veluwe.

Uit Hoofdstuk 4 van deze toelichting blijkt voldoende dat er vanuit deze zeer kleinschalige ontwikkeling geen sprake is van concrete nadelige milieugevolgen waardoor er een uitgebreide m.e.r. beoordeling is vereist.

Voor de vormvrije m.e.r. beoordeling is voor dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van alle onderzoeken die ten grondslag liggen aan dit bestemmingsplan en de daaruit voortvloeiende conclusies. De conclusies uit deze onderzoeken sluiten nadelige milieugevolgen als gevolg van dit bestemmingsplan uit. Deze onderzoeken worden samen met dit hoofdstuk uit deze toelichting beschouwd als de zogenaamde aanmeldnotitie op basis waarvan het college heeft besloten dat er geen M.E.R.-procedure doorlopen hoeft te worden.

Dit ontwikkeling brengt geen (significant) negatieve effecten met zich mee waardoor er een milieueffectrapportage opgesteld hoeft te worden.

4.6 Verkeer en parkeren

4.6.1 Algemeen

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk en het plan bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan. Het VSP geeft aan dat de prioriteit wordt gegeven aan het aanpakken en voorkomen van verkeersonveilige situaties.

Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP). De Parkeernormennota dient tevens als uitbreiding/toevoeging aan de parkeerfondsregeling. Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk.

Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven. Het vaststellen van deze parkeernormen is onder meer voor burgers, projectontwikkelaars en de gemeente Harderwijk zelf van belang. Door het vaststellen is het namelijk voor iedere belanghebbende duidelijk en inzichtelijk welke parkeernormen voor een bepaalde functie gehanteerd worden. Hierdoor ontstaat eenduidigheid in het parkeernormenbeleid.

4.6.2 Conclusie voor het plangebied

Voor woningen geldt een gemiddelde van zeven motorvoertuigbewegingen per dag. De verkeersaantrekkende werking van de nieuw te bouwen woningen is zeer beperkt, het aantal motorvoertuigbewegingen zal in de nieuwe situatie enigszins toenemen. Problemen op het Van Goorswegje worden niet verwacht.

Het parkeren bij de nieuwe woningen vindt plaats op eigen erf. In het plangebied is voldoende ruimte voor de benodigde parkeerruimte van twee parkeerplaatsen (parkeernorm 1,8 parkeerplaatsen per burgerwoning) per woning.

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Inleiding

Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemmingsplan geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.

5.1.1 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden gelezen en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels voor het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.

5.1.2 Regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald.
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw-en/of gebruiksregels.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene bouw-, gebruiks- en afwijkingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook om algemene regels gaat, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Behalve bestemmingen zijn er binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen over het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.

In een bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen inzake afwijking van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning. Deze afwijkingen van de regels zijn bedoeld om de nodige flexibiliteit in het plan te brengen, zodat kan worden gereageerd op onvoorziene omstandigheden. Het gaat daarbij om relatief kleinschalige ruimtelijke ingrepen.

5.2 Bestemmingsbepalingen

5.2.1 Wonen

Binnen deze bestemming vormt wonen de hoofdfunctie, waarbij er een bouwvlak is opgenomen waarbinnen de woning gebouwd kan worden. Voor de woning geldt een maximum oppervlakte, goot- en bouwhoogte. Ook is het oppervlak aan bijbehorende bouwwerken begrensd.

5.2.2 Agrarisch met waarden - Natuur en Landschapswaarden

Deze bestemming geldt zowel voor het grasland grenzend aan het perceel tussen Van Goorswegje 17 en 19. Met de toekenning van deze bestemming is het gebruik beperkt tot agrarisch grondgebruik en zijn bouwmogelijkheden uitgesloten. Hiermee wordt aangesloten op het achterliggend gebied met open karakter.

5.3 Handhaving

Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.

Handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu

De gemeente Harderwijk gunt iedereen zijn of haar vrijheid om te doen en laten wat hij of zij wil. Echter, daar waar de vrijheid van de één die van een ander schaadt, moet worden ingegrepen. In de vorm van kaderstelling in verschillende nota's legt de gemeente vast wat de spelregels zijn. Handhaving van deze regels is essentieel in het bewaken van orde, regelmaat én veiligheid in een leefgemeenschap. Als de handhaving onvoldoende is, verliezen de regels hun kracht. En daarom geldt: Vertrouwen waar het kan, handhaven waar het moet!


Milieu

Het milieu is misschien wel de meest collectieve 'ruimte' die er is. Een goed milieu is essentieel voor een gezonde leefomgeving. Omdat een goed milieu zo belangrijk is, moeten de regels die daarvoor zijn, strak worden nageleefd. Het streven is om te zorgen voor een duurzame leefomgeving waar huidige en toekomstige generaties gezond kunnen wonen.


Ruimtelijke ordening

Een stad is een levend organisme en heeft behoefte aan evenwicht in de ordening van schaarse ruimte. De samenleving en ruimte moeten zo goed mogelijk met elkaar in harmonie zijn. Omdat ruimtelijke ordening vaak grote objecten betreft, is handhaving erg belangrijk. Het nalaten van deze taak zou leiden tot een onevenwichtige stad, waar wonen, werken en infrastructuur niet op elkaar zouden zijn afgestemd.


Bouwen

Bouwen en veiligheid zijn termen die hand in hand behoren te gaan. Iedereen in het bezit van een valide bouwvergunning heeft het recht om te bouwen conform de verleende vergunning. Veiligheid is een belangrijk argument om bouwvoorschriften te handhaven. Zodra er sprake is van een overtreding is het de plicht van de gemeente of brandweer een handhavingsprocedure te starten. Deze kan soms heel urgent zijn als er sprake is van overtreding die bijvoorbeeld de brandveiligheid in de weg staat. Een goede naleving van de regels verkleint de kans op ernstige calamiteiten. Een ander punt is welstand. Met name de stijl van het vooraanzicht van een pand is bepalend voor de sfeer en uitstraling van een buurt. Als deze stijl niet aansluit bij de uitstraling die in de buurt gewenst is, dan moet er worden ingegrepen. Richtlijnen voor welstand zijn daarom nodig. Naleving van deze regels is net zo hard nodig. Op deze manier draagt ook een stijlvolle welstand bij aan een evenwichtige stad die voor iedereen aangenaam is.


Nota integrale toezicht en handhaving

In Harderwijk geldt de Nota integrale toezicht en handhaving. Deze nota geeft onder andere inzicht en antwoord op wat de gemeentelijke doelstellingen zijn en welke toezicht- en handhavingsonderwerpen daarbij horen. Daarnaast wordt ingegaan op wat de bouwstenen zijn voor het jaarlijkse uitvoeringsprogramma integraal toezicht/handhaving en hoe dat in de praktijk plaatsvindt.

Toezichthouders controleren of inwoners en ondernemers zich houden aan regels. Toezicht heeft een belangrijk preventief karakter. Door toezicht te houden kan een overtreding worden voorkomen. Als men weet dat ergens op gelet wordt, is men minder geneigd regels te overtreden. Handhaving gaat een stap verder dan toezicht. Bij handhaving schrijft het gemeentebestuur iemand aan om een overtreding te beëindigen. Het gemeentebestuur neemt een handhavingsbesluit. Deze is gericht op herstel.

Bij integraal toezicht en handhaving vindt het toezicht plaats op basis van gestelde prioriteiten en doelen waarbij de prioriteit leidend is voor de frequentie van het toezicht. Toezichthouders hebben een signaalfunctie voor elkaar. En waar dit mogelijk/wenselijk is, wordt samen toezicht/controle uitgevoerd. Door dit vooraf met de verschillende afdelingen af te stemmen wordt integrale samenwerking gestimuleerd. Dat levert efficiencyvoordelen op maar ook een afname van de toezichtlast voor inwoners en ondernemers.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht de gemeenteraad om voor ‘een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan’ het kostenverhaal te verzekeren. Dit kan door het vaststellen van een exploitatieplan of door het sluiten van een overeenkomst van grondexploitatie. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kan worden gesteld dat met het voorliggende bestemmingsplan een aangewezen bouwplan mogelijk wordt gemaakt.

Met de initiatiefnemers van dit plan is een anterieure exploitatieovereenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van de initiatieven voor rekening en risico van de initiatiefnemers. De door de gemeente gemaakte en te maken plan- en apparaatskosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de initiatiefnemers aan de gemeente vergoed. In deze exploitatieovereenkomst is het kostenverhaal geregeld. Het kostenverhaal is hierdoor anderszins verzekerd. Hierom hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden bij vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad.

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan Buitengebied - Van Goorswegje economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

Hoofdregel uit de Inspraakverordening Harderwijk 2007 is dat elk bestuursorgaan over zijn eigen bevoegdheden besluit of al of niet inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid. Dit betekent dat ook voor een bestemmingsplan een besluit moet worden genomen over het al of niet toepassen van inspraak. In een aantal gevallen hoeft geen inspraak plaats te vinden, bijvoorbeeld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een zeer beperkt grondgebied (de zogenaamde postzegelplannetjes).

De ontwikkeling waar dit bestemmingsplan voor opgesteld is, betreft een ontwikkeling van vier woningen op perceelsniveau. Gelet hierop wordt dit bestemmingsplan aangemerkt als een postzegelplan waarover geen inspraak hoeft plaats te vinden.

7.2 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Gelet op het feit dat het hier gaat om een lokale ontwikkeling van woningen op perceelsniveau, is er geen sprake van een relevantie voor omliggende gemeenten, worden er geen rijksbelangen geschaad en is er geen sprake van een provinciaal belang. Gelet hierop is gemeend het wettelijk vooroverleg achterwege te kunnen laten.

Er is wel informeel overleg gevoerd over dit plan met betrokken ketenpartners. Resultaten van dat overleg zijn verwerkt in dit plan.

7.3 Participatie

Initiatiefnemers hebben beide de beoogde plannen voorgelegd aan direct omwonenden, waarbij een toelichting is gegeven en een verslag is opgemaakt.

Omwonenden geven aan begrip te hebben voor de wens voor nieuwe woningen, maar vinden het ook jammer een stukje weiland te zien verdwijnen. Aandacht is gevraagd voor de te planten bomen in verband met privacy, zonlicht en zicht, bereikbaarheid van percelen en is verzocht om groene erfafscheidingen toe te passen. Ook is er door omwonenden minder positief gereageerd op het aantal en de hoogte van de woningen tussen de nummers 13 en 15 en de situering van het bijbouw op het perceel naast nummer 19. In dit laatste geval is gezamenlijk gezocht naar een oplossing.

7.4 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Buitengebied - Van Goorswegje' heeft met ingang van 28 december 2023 gedurende zes weken voor iedereen ter inzage gelegen, zoals voorgeschreven in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en afdeling 3:4 Algemene wet bestuursrecht. Tijdens deze termijn is aan iedereen gelegenheid geboden om schriftelijk of mondeling zienswijzen kenbaar maken bij de gemeenteraad. Dit is op 27 december 2023 bekend gemaakt in het Gemeenteblad. De stukken waren voor 1 januari 2024 raadpleegbaar op www.ruimteliikeplannen.nl en zijn sinds 1 januari 2024 raadpleegbaar via de website 'Regels op de kaart'.

Er zijn zes zienswijzen ingediend over het bestemmingsplan 'Buitengebied - Van Goorswegje'. In de 'Commentaarnota zienswijzen en ambthalve wijzigingen (bijlage Bijlage 12) zijn deze zienswijzen behandeld. Naar aanleiding van de zienswijzen is dit bestemmingsplan op de in deze commentaarnota benoemde punten aangepast.