Plan: | Buitengebied - Duinweg 14 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0243.BP00261-0002 |
In het kader van de pilot sloopregeling Eendengebied is bij de gemeente Harderwijk een initiatief ingediend. Aan de Duinweg nummer 14 wordt een vrijstaande woning gerealiseerd in ruil voor de sloop van twee eendenstallen (ten minste 750 m2) aan de Parallelweg 9/10.
De eendenhouderij aan de Parallelweg 9/10 betreft een intensieve veehouderij welke op krap 200 meter van het Natura-2000 gebied De Veluwe aanwezig is. Om meerdere redenen is de Parallelweg 9/10 geen geschikte locatie voor een intensieve veehouderij.
De locatie voor het realiseren van de vrijstaande woningen is gevonden aan de Duinweg nabij 8 te Hierden, waar reeds een woonbestemming zonder bouwvlak aanwezig is. In het plan wordt ook een grondruil aan de oostzijde van deze planlocatie meegenomen, waardoor plangebied en kavelgrenzen corresponderen met de werkelijke situatie.
Met het initiatief is op beide locaties sprake van kwaliteitsverbetering. Het geldende bestemmingsplannen 'Buitengebied 2014' laat de ontwikkeling echter niet toe. Om het plan toch mogelijk te maken moet dit bestemmingsplan worden herzien. Omdat beide locaties onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden is de ontwikkeling gecombineerd in één bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan 'Buitengebied - Duinweg 14' is hier het resultaat van.
De locatie is gelegen aan de Duinweg 14 in het buitengebied van Hierden. Het perceel ligt ten zuiden van Hierden, ten oosten van Harderwijk nabij de A28 en de spoorlijn Harderwijk - Zwolle.
Globale ligging plangebied
Hierna volgt een luchtfoto van het plangebied (woning rode dak)
Kadastrale gegevens
Uitsnede kadastrale kaart
Kadastrale gemeente : Harderwijk
Sectie : C
Perceelnummer : 1695
Duinweg 14
Voor het plangebied is het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' van toepassing. Dit plan is vastgesteld op 30 april 2015. Voor het plangebied geldt de bestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Er mag 1 woning aanwezig zijn. De maximum goothoogte/bouwhoogte bedraagt 3,5 en 9 meter.
Uitsnede geldend bestemmingsplan
De bouw van een extra woning is volgens dit geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Om dit alsnog mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' houdt dit dat bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 0,3 meter er een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
Parallelweg 9/10 (slooplocatie)
De slooplocatie ligt eveneens in het bestemmingsplan "Buitengebied 2014" en heeft de bestemming 'Agrarisch' met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' en maatvoering 'maximum aantal wooneenheden: 2'. Over deze bestemming heen liggen de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone- extensiveringsgebied'. Dit is zichtbaar in de afbeelding hieronder, waar de te slopen schuren rood omkaderd zijn.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Overzicht te slopen locatie
Gronden met de bestemming 'agrarisch' en de aanduiding 'intensieve veehouderij' zijn bestemd voor de uitoefening van een intensieve veehouderij. Om de sloop van de schuren te waarborgen, moet de huidige bestemming worden veranderd, waardoor de bouw van agrarische gebouwen niet meer mogelijk is.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' regelen de bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden. De archeologische dubbelbestemming wordt nader gemotiveerd in paragraaf 5.10 Erfgoed
Veegplan Buitengebied
Het 'veegplan Buitengebied' is onherroepelijk. De wijzigingen die in het veeg bestemmingsplan zijn doorgevoerd hebben geen betrekking op de bouw van de woningen op de ontwikkellocatie en de sloop van de stallen op de slooplocatie.
Partiële herziening parkeerregeling bestemmingsplannen
Op 8 februari 2018 is voor het gehele grondgebied van de gemeente Harderwijk een partiële herziening met de naam 'Partiële herziening parkeerregeling bestemmingsplannen' vastgesteld.
In dit bestemmingsplan is bepaald dat bij nieuwbouw of uitbreiding waarbij het gebruiksoppervlak toeneemt de inrichting van de gronden zodanig dient plaats te vinden, dat wordt voldaan aan de geldende gemeentelijke parkeernormen.
Conclusie
Het is noodzakelijk de bestemming ter plaatse van het plangebied (verdeeld in twee deelgebieden) te herzien om de bouw van twee woningen juridisch-planologisch mogelijk te maken.
Het bestemmingsplan "Buitengebied - Duinweg 14" bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemming zijn regels gekoppeld teneinde de ontwikkelingskaders van onderhavig plan juridisch te borgen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de motivering en verantwoording van het (bestemmings)plan en bevat een uitleg van verbeelding en planregels.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit acht hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. Hoofdstuk 4 vormt de 'Planbeschrijving', dit hoofdstuk gaat in op de beschrijving van de toekomstige situatie in het plangebied. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt beschreven en verantwoord hoe hetgeen in voorliggend plan is beschreven juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 7 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, de inspraak en de procedure.
Het landschap in het buitengebied van de gemeente Harderwijk kent een grote variatie aan verschillende landschapstypen op een relatief bescheiden oppervlak. De overgang van hoog naar laag, van Veluwe naar voormalige Zuiderzee wordt zichtbaar in een reeks opeenvolgende landschapstypen. De landschappen hebben elk hun eigen onderscheidende karakteristieken die tot uiting komen in de maat van de ruimten, de nederzettingsvormen, wegen- en verkavelingspatronen en groenstructuren.
In navolgende afbeelding is te zien in welk landschapstype de ontwikkellocatie en slooplocatie zijn gelegen. In deze paragraaf volgt aan de hand van het betreffende landschapstype een beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur van de deellocaties.
Ligging deelgebieden (geel ontwikkelingslocatie en rood slooplocatie) in Hierdense Enk (bron: bestemmingsplan Buitengebied 2014)
Ontwikkellocatie
De ontwikkellocatie ligt aan de rand van het landschapstype 'Duinen en Strokel'. Ook hier liggen nog uitlopers van de Veluwe, wat nog deels te zien is aan de aanwezige bosachtige beplanting (veel dennen). Voor een groot deel liggen hier recreatiewoningen, maar in het noordelijk deel van het gebied liggen ook grote kavels met vrijstaande woningen.
Slooplocatie
De slooplocatie ligt in het landschapstype Intensieve veehouderijlandschap. Dit landschapstype is als volgt beschreven: 'De oorspronkelijk aanwezige uitlopers van de Veluwe aan de zuidkant van de Enk, zijn na de aanleg van de A28 geïsoleerd komen te liggen. In een deel van dit gebied zijn na de afsluiting van de Zuiderzee door voormalige vissers eendenhouderijen begonnen. Dit bracht met zich mee dat hier grote aantallen schuren gebouwd werden. Inmiddels is de dichtheid hiervan wel verminderd door nieuwe eisen die o.a. vanuit milieuwetgeving aan die bebouwing werden gesteld. Nu staan er voornamelijk grotere lange schuren met kale erven haaks (noord-zuid) op de weg (Tweede Parallelweg). Er is binnen het gebied weinig beplanting aanwezig.'
Vanwege de oorspronkelijke vestiging van de eendenhouderijen wordt het gebied ook wel het eendengebied genoemd. Met name rond de Parallelweg kenmerkt het eendengebied zich door een clustering van grotere intensieve veehouderijbedrijven.
De stallen rond de parallelweg zijn gebouwd in de jaren 40. Door o.a. in de loop der tijd strenger wordende milieueisen is het eendengebied in gemeentelijke structuurvisies aangewezen als studiegebied voor visievorming. Hiermee bestaat de wens het oorspronkelijk agrarische gebied een andere functie te geven, bijvoorbeeld natuur of recreatie.
Het perceel aan de Duinweg 14 heeft een woonbestemming en is circa 1 hectare groot. De locatie is gelegen aan de oostelijke rand van 'De Hierdense Enk', naast het vakantiepark 'Onze Woudstee'. Het plangebied wordt ten westen en ten noorden omringd door recreatiewoningen.
Hierna volgen een aantal foto's van het plangebied.
De huidige woning en bijbehorend bijgebouw blijven bestaan.
Foto voor en achterzijde van de bestaande woning
Aan de parallelweg 9/10, parallel aan de A28, bevindt zich een eendenhouderij. Dit bedrijf heeft een milieuvergunning voor het houden van 24.000 slachteenden, waarvoor in totaal twaalf eendenschuren aanwezig zijn.
De locatie ligt in de zuidelijke randzone van de Hierdense enk in de directe nabijheid van het bosgebied van de Veluwe. Door de ligging in de randzone van de Enk en de nabijheid van een natura-2000 gebied is de locatie geen duurzame locatie voor een intensieve veehouderij.
Slooplocatie Parallelweg 9-10 te Hierden
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Uit bovenstaande drie doelen zijn de nationale belangen naar voren gekomen. Voor Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:
Doorwerking plan
In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking plan
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarmee nationale belangen gemoeid zijn die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 – 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.
Doorwerking plan
Uit jurisprudentie volgt dat een woningbouwontwikkeling van maximaal 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, Bro en dat om die reden de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Aangezien er bij dit plan één nieuwe woning wordt mogelijk gemaakt, is de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing en hoeft de behoefte van de ontwikkeling niet nader te worden gemotiveerd. Tevens is de beoogde sloop op de slooplocatie geen nieuwe stedelijke ontwikkeling, waarvoor de ladder hoeft te worden doorlopen.
Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie ' Gaaf Gelderland' vastgesteld, welke op 1 maart 2019 is gepubliceerd en in werking getreden. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland bestaat uit een visie en een verdiepingsdeel en bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:
Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.
Doorwerking plan
De regio Noord-Veluwe staat voor de volgende opgaven:
Hiervoor genoemde doelen en opgaven zijn nader uitgewerkt middels een bepaalde aanwijzing op de visiekaart. Per gebied is aangegeven welke onderwerpen van belang zijn. Specifiek voor het plangebied zijn de volgende onderwerpen van belang:
Voor deze onderwerpen zijn voor het plangebied regels uit de Omgevingsverordening van toepassing. In de volgende paragraaf zullen deze aan de orde komen.
Op 12 december 2018 is de geactualiseerde Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld, welke op 1 maart 2019 is gepubliceerd en in werking getreden. Met de Omgevingsverordening stelt de provincie juridisch bindende regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, landbouw/veehouderij, natuur en landschap, grond- en drinkwater, milieu, verkeer en energie.
Hierna wordt nader ingegaan op de regels die van toepassing zijn op voorliggend plan.
Nationaal landschap buiten GNN, GO en NHW
Het plangebied is gelegen in één van de Nationale Landschappen (De Veluwe) en buiten het geldersnatuurnetwerk, groene ontwikkelingszone en nieuwe Hollandse waterlinie. Voor deze gebieden geldt:
artikel 2.7.4.2 Nationaal landschap
Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de GO, het GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. Deze kernkwaliteiten zijn vastgelegd in bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen van deze verordening.
In bijlage 6 van de Omgevingsverordening vallen beide deellocaties onder het deelgebied 'Randmeerkust Harderwijk-Elburg'. Hieronder volgt de kernkwaliteiten die voor dit deelgebied van toepassing zijn:
Doorwerking plan
Het plangebied (beide deellocaties) maakt deel uit van de geleidelijke overgang (gradiënt) van de stuwwal naar randmeer. Het gaat hierbij om de overgang van de Veluwe als besloten boslandschap via kleinschaligheid (de randzone waarin beide deellocaties zijn gelegen) naar grootschalig openlandschap (De Heidense Enk).
Door het plangebied te herontwikkelen, vindt er een verbetering van het landschap plaats. De herontwikkeling van de ontwikkellocatie vindt plaats zoals beschreven in de gemeentelijke visie voor het landschap (de Structuurvisie Dorpsomgevingsplan Hierden). De sloop van de voormalige eendenschuren is in lijn met het gemeentelijk beleid, waarin wordt gestreefd het voormalige eendengebied een nieuwe invulling te geven. Het planvoornemen heeft derhalve geen negatieve invloed op de kernkwaliteiten van het nationaal landschap.
Wonen
Voor de ontwikkellocatie is artikel 2.2.1.1 relevant.
artikel 2.2.1.1 Nieuwe woonlocaties
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionale Woonagenda successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Doorwerking planvoornemen
Binnen de Regio Noord-Veluwe is de regionale woonopgave voor de periode 2013-2024 verdeeld over de deelnemende gemeenten. Als afgeleide daarvan is door de gemeente Harderwijk het Meerjarenprogramma Woningbouw 2016-2024 opgesteld. De te realiseren woning past binnen dit meerjarenprogramma.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan doet geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van het nationaal landschap en past binnen de woonopgave van de regio. Het plan voldoet daarmee aan het provinciaal beleid.
De gemeenten in de regio Noord-Veluwe werken samen op het terrein van wonen. Dikwijls neemt ook de gemeente Epe deel aan de samenwerking. Regio Noord-Veluwe (RNV) heeft een regionale woonvisie opgesteld die als uitgangspunt dient voor de lokale woonvisies. Doel van deze woonvisie is om vraag en aanbod op de woningmarkt zo goed mogelijk op elkaar aan te sluiten. Eén van de conclusies is dat een kwaliteitsslag in de huur- en koopvoorraad voor wat betreft levensloopbestendigheid en energetische kwaliteit noodzakelijk is.
Een ander belangrijk onderdeel van het regionale woonbeleid is de verdeling van de regionale woningbouwopgave. In 2014 heeft de provincie de totale kwantitatieve opgave voor de regio Noord-Veluwe vastgesteld op 8.880 woningen voor de periode 2013-2025. De regiogemeenten hebben een verdeling afgesproken volgens onderstaand schema. In december 2016 is de ingecalculeerde reserve naar rato verdeeld. Voor Harderwijk betekende dit een toename van 262 woningen. Besloten is dit aantal te reserveren voor de omzetting van recreatiewoningen in het kader van het project Vitale vakantieparken.
Tabel: regionale woonopgave (bron: Regio Noord-Veluwe)
Begin 2017 heeft de provincie een nieuwe bevolkings- en huishoudensprognose vastgesteld. Voor de regio Noord-Veluwe wijkt de daaruit voortvloeiende kwantitatieve woningbehoefte nauwelijks af van de eerder vastgestelde opgave. In het portefeuillehoudersoverleg van 2 mei 2017 is daarom besloten de hierboven genoemde aantallen aan te houden. Kwalitatief is de nieuwe bevolkings- en huishoudensprognose aanleiding om kritisch te kijken naar woningbouwplannen die niet meer aansluiten bij de huidige en toekomstige vraag. Aansluitend bij de veranderende woonwensen gaan de regiogemeenten de komende periode inzetten op flexibele woonvormen en transformatie van bestaand vastgoed.
Toetsing
Gelet op de grote woningbouwopgave voor Harderwijk mag worden aangenomen dat de extra woning die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, inpasbaar is in de regionale woonopgave. I
In de structuurvisie Harderwijk 2031 staat beschreven hoe de gemeente zich tot 2031 voor het wonen, werken en leven wil ontwikkelen. De Structuurvisie Harderwijk 2031 is op 20 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. De visie is integraal gemaakt. Dit betekent dat sociale, fysieke en economische aspecten aan de orde komen.
In de structuurvisie wordt aangegeven dat de gemeente Harderwijk een duurzaam ruimtegebruik wil bevorderen door het toepassen van de SER ladder.
Dat wil zeggen:
Elke toevoeging van een nieuwe rode ontwikkeling buiten het bestaand bebouwd gebied van de stad Harderwijk dient gepaard te gaan met landschappelijke versterking. Bij elke nieuwe toevoeging wordt landschappelijke versterking verlangd in de vorm van een financiële bijdrage. De landschappelijke versterking zal plaatsvinden buiten het hiervoor genoemde bestaand bebouwd gebied van de stad Harderwijk, welk gebied grofweg gezegd uit vijf deelgebieden bestaat, te weten Groene Zoom, Zuidelijke Stadsrand, Hierden Bosch, Hierden en Buitengebied. Compenserende maatregelen vinden in hetzelfde deelgebied plaats waarin de rode ontwikkeling zich bevindt. De regeling inclusief de hoogte van de bijdrage zal per gebied nog inzichtelijk worden gemaakt.
Het Eendengebied is in de Structuurvisie Harderwijk 2031 benoemd als studiegebied. De reden hiervoor is de verwachting dat de huidige bedrijven in het Eendengebied zullen verdwijnen en de behoefte aan ontwikkelingsvisie vanwege de prominente ligging van het gebied. Voor het studiegebied is een pilot regeling Eendengebied van kracht is gegaan, zie paragraaf 3.4.3.
Doorwerking plan
Het plan wordt mogelijk gemaakt met de rood voor rood regeling uit de 'Visie op Hoofdlijnen Buitengebied Harderwijk' en de 'Pilot sloopregeling Eendengebied' (zie paragraaf 3.4.2). Om die reden is er geen financiële bijdrage van toepassing. De sloop van bedrijfsgebouwen in het Eendengebied levert immers een bijdrage aan de verbetering van het buitengebied.
Aan de SER ladder wordt voldaan. Op de ontwikkellocatie is reeds een woonbestemming aanwezig en de ruimte wordt optimaal gebruikt zonder nieuwe ruimte te creëren in het buitengebied.De beëindiging en sloop van schuren in het Eendengebied wordt uitgevoerd, zoals is vastgelegd in de pilot regeling Eendengebied.
Om deze redenen past het plan binnen de Structuurvisie Harderwijk 2031.
Het beleid voor het toevoegen van rode ontwikkelingen in het buitengebied is vastgelegd in de Visie op hoofdlijnen (vastgesteld op 20-01-2011). Met de visie beoogt de gemeente Harderwijk een robuust en duurzame ruimtelijke structuur voor het buitengebied te realiseren, resulterend in onder andere een versterking van de ruimtelijke identiteit met aandacht voor rust, ruimte en landelijkheid en de instandhouding van de leefbaarheid door middel van het zorgvuldig en afgewogen bieden van ruimte aan nieuwe economische dragers (beleid voor functieverandering).
Voor de functieverandering naar wonen is in de visie op hoofdlijnen het volgende opgenomen:
De gemeente is bereid medewerking te verlenen aan functieverandering naar wonen, indien rekening wordt gehouden met de volgende voorwaarden:
De situering van de woning aan de Duinweg nabij 14 voldoet aan de uitgangspunten in de Visie op Hoofdlijnen buitengebied Harderwijk
De gemeente heeft naar aanleiding hiervan besloten in principe medewerking te verlenen voor het bouwen van een vrijstaande woning van ten hoogste 90 m² en 60 m² aan bijbehorende bouwwerken, op voorwaarde dat ten minste 750 m² per woning aan agrarische opstallen op de locatie Parallelweg 9/10 wordt gesloopt. Zoals weergegeven in paragraaf 4.1 en Bijlage 1 blijkt dat is voldaan aan de sloopverplichting om de bouw van de woning mogelijk te maken.
Conclusie
Het plan past binnen het beleid uit de Visie op Hoofdlijnen Buitengebied Harderwijk.
Op 30 maart 2017 is besloten een pilot te houden voor een sloopregeling in het Eendengebied. Vastgestelde uitgangspunten van deze sloopregeling zijn:
Op basis van een evaluatie van deze regels is besloten (29 november 2019) dat de volgende aanvullende regels worden toegevoegd aan de regeling pilot Sloopregeling Eendengebied.
Het gaat hierbij om:
- Toevoeging differentiatie van woningen:
De pilot is geëindigd per 31 december 2020.
Doorwerking planvoornemen
Met het plan wordt gebruik gemaakt van de pilot 'Sloopregeling Eendengebied'. Er wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden uit de pilot regeling. Hieronder worden deze voorwaarden doorlopen:
Zoals aangegeven in paragraaf 3.4.2 sluit het plan aan op de principes van de bestaande rood-voor-rood regeling in het buitengebied.
Er is sprake van een volledige sanering van het bouwblok aan de Parallelweg 9/10, waarmee meerdere rode ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Voor de te slopen eendenschuren wordt de bestemming gewijzigd. De concrete afspraken (het garant stellen en moment van daadwerkelijke sloop, intrekken milieuvergunning, eventuele bodemsanering e.d.) hiervoor zijn/zullen contractueel worden vastgelegd in een anterieure overeenkomst.
Met de sloop van in totaal 754 m² aan eendenstallen wordt voldaan aan de minimale sloopopgave van 750 m² voor één woning. Het nieuwe plan aan de Duinweg nabij 14 voorziet in één woning met bijbehorende bouwwerken waarbij het maximale oppervlak en bouw en goothoogtes in acht zijn genomen. Tegelijk wordt de landschappelijke kwaliteit van het ontwikkelgebied verbetert, door een nieuw erfbeplantingsplan voor dit gebied, zie Bijlage 2 Inrichtingsplan van deze toelichting.
Het perceel Duinweg 14 valt binnen de structuurvisie Vitale Vakantieparken. Deze structuurvisie is een ruimtelijke uitwerking van de Strategienota Vitale Vakantieparken Harderwijk.
Uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen is dat de huidige kwaliteiten worden behouden en waar mogelijk worden versterkt. Belangrijk uitgangspunt daarbij is het behoud van het bosachtige, soms parkachtige karakter.
Duinweg 14 wordt gerealiseerd in een bosachtige omgeving. Om dit te behouden is door bureau Ruiter eeninrichtingsplan opgesteld (zie Bijlage 2).
In ruil voor de sloop van eendenschuren aan Parallelweg 9/10 wordt één woning met bijbehorende bouwwerken aan de Duinweg 14 gebouwd. Hieronder volgt een planbeschrijving voor de ontwikkellocatie aan de Duinweg 14 en de slooplocatie aan de Parallelweg 9/10.
Door gebruik te maken van de sloopregeling kan een tweede woning op het perceel van circa 1 hectare gerealiseerd worden. Het perceel voor de nieuwe woning heeft een oppervlakte van circa 1.100 m2 en komt aangrenzend aan het vakantiepark 'Onze Woudstee', dat getransformeerd wordt naar een woongebied. Het hoofdgebouw krijgt een oppervlakte van 150 m2 en het bijgebouw 100 m2.
Door gebruik te maken van de sloopregeling wordt elders tenminste 750 m2 asbestschuren uit het Eendengebied gesloopt en ontstaat daar een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
De nieuwe woning grenst aan het vakantiepark dat wordt getransformeerd naar een woongebied, waardoor de nieuwe woning aansluit op het omliggende gebied.
Door Lucienne van der Veen Ontwerp is een ontwerp gemaakt voor de nieuwe vrijstaande woning. De woning bestaat uit een begane grond en een eerste verdieping.
Begane grond
Hierna volgen enkele indicatieve gevelbeelden.
Oostgevel
Zuidgevel
De woning wordt duurzaam gebouwd, zoals zonnepanelen op het dak, goede isolatie, Hr +++ glas enz.
Verkeer en parkeren
De extra woning zal voor de Duinweg en de omliggende wegen geen probleem zijn. De verkeersintensiteit neemt nagenoeg niet toe.
Op eigen terrein worden drie parkeerplaatsen aangelegd.
Zoals aangegeven in paragraaf 2.3 is de locatie waar het eendenbedrijf aan de Parallelweg 9/10 is gelegen geen duurzame locatie voor een intensieve veehouderij. Op deze locatie worden daarom uiteindelijk alle bedrijfsgebouwen gesloopt. Om deze sloop te financieren worden de vierkante meters ingezet voor rode ontwikkelingen elders. Zo wordt 2.250 m² aan eendenschuren gesloopt om aan de Hogevaren 4 de bouw van drie woningen mogelijk te maken. Voor de bouw van één woning met bijbehorende bouwwerken aan de Duinweg nabij 14 wordt ten minste 750 m² aan eendenschuren gesloopt. In Bijlage 1 en onderstaande afbeelding in beeld gebracht.
Voor elke rode ontwikkeling wordt een apart bestemmingplan vastgesteld, waarbij de te slopen schuren op de slooplocatie wordt meegenomen.
Te slopen schuur aan Parallelweg 9-10 te Hierden
De plangebieden maken onderdeel uit van de door het Rijk aangewezen twintig karakteristieke gebieden die in Nederland zijn aangewezen als Nationaal Landschap. Zeven hiervan bevinden zich in de provincie Gelderland. De plangebieden zijn gelegen in het Nationaal Landschap Veluwe.
Het ruimtelijk beleid is er op gericht om de kernkwaliteiten van deze gebieden te behouden en verder te ontwikkelen. Behoud wordt bereikt middels een regel in de verordening die bepaalt dat alleen activiteiten zijn toegestaan die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap behouden of versterken.
Door het verwijderen van gebouwen aan de Parallelweg 9/10 en het landschappelijke inrichtingsplannen wordt het Nationaal Landschap Veluwe versterkt.
Het inrichtingsplannen is als Bijlage 2 Inrichtingsplan toegevoegd aan het bestemmingsplan.en hieronder als afbeelding weergegeven.
Zoals voorgeschreven in de Pilot sloopregeling Eendengebied heeft de woning een maximaal oppervlak van 150 m² en een maximale goot- en bouwhoogte van 3,5 m en 9 m. Het oppervlak van het bijgebouw bedraagt maximaal 100 m² met een goot- en nokhoogte van maximaal 3 en 4,5 m.
In de gemeentelijke welstandsnota van Harderwijk (Welstandsnota gemeente Harderwijk 2017) zijn voor bebouwing in het buitengebied globale criteria opgenomen. Zo dient bij het maken en beoordelen van plannen in het buitengebied rekening te worden gehouden met landschappelijke kenmerken, zoals het verkavelingspatroon, wegenstructuur, zichtlijnen, e.d. Bij de omgevingsvergunning voor bouwen zullen de genoemde richtlijnen voor het uiterlijk van de bouwwerken ter beoordeling worden voorgelegd aan Welstand.
In september 2017 is de Welstandsnota gemeente Harderwijk 2017 vastgesteld.
Deze welstandsnota beschrijft hoe de welstandtoetsing en het welstandstoezicht in de gemeente Harderwijk plaatsvindt. In de welstandsnota staat beschreven welke criteria er worden gehanteerd bij de welstandstoets voor bouwwerken en handelsreclame.
Doel van welstandsnota
Hoe de gebouwen en omgeving eruit zien is niet alleen een zaak van de eigenaar zelf. Het uiterlijk van gebouwen en de omliggende ruimte vormt ook de dagelijkse leefomgeving van overige inwoners en de bezoekers van Harderwijk. De criteria in de welstandsnota zijn opgesteld om een aantrekkelijke gebouwde omgeving te realiseren en te behouden. Om onnodige regeldruk te voorkomen is er differentie in de criteria aangebracht afhankelijk van de omgeving en de situering.
Toetsniveaus
De gemeenteraad van Harderwijk heeft er voor gekozen om niet overal in de gemeente hetzelfde niveau van welstandstoetsing te hanteren. Er wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende gebieden waarvoor verschillende niveau van toetsing geldt.
Onderscheiden worden:
Voor de bebouwing voor de twee percelen, gelegen in het buitengebied geldt de gemiddelde welstandstoets. Voor gebieden met een gemiddelde welstandstoets is het beleid gericht op het behoud van de aanwezige kwaliteiten.
Toetscriteria voor gebieden met een gemiddelde en zware welstandstoets
Relatie met de omgeving
Aansluiten bij de kenmerken van het gebied en de omliggende bebouwing, daarbij wordt gelet op:
Het bouwplan op zichzelf
Detaillering
Welstandscriteria voor het buitengebied
Bij beoordeling van bouwplannen voor het buitengebied worden de volgende uitgangspunten in acht genomen:
Het plan is door de welstand positief bevonden.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.
De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' zijn een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk of rustig buitengebied is een gebied dat is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Het buitengebied wordt gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.
De richtafstanden behorende bij het omgevingstype rustige woonwijk of rustig buitengebied kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied.
Voor de ontwikkelllocatie aan de Duinweg is er sprake van een buitengebied, waar overwegend woonlinten of woningen in het bos voorkomen. Andersoortige functies komen voor, maar zijn eerder uitzondering dan regel. De omgeving van het plangebied kan om die reden het best gekenmerkt worden als een 'rustige woonwijk'.
Op een afstand van ruim 250 meter ligt aan de zuidwestzijde militair oefenterrein Beekhuizerzand. In de navolgende tabel zijn de relevante bedrijfsactiviteiten opgenomen.
Relevante bedrijfsactiviteiten defensie
Schietbaan bij Van der Valk
Voor de schietbaan is een milieuvergunning afgegeven waarbij een akoestisch onderzoek is gevoegd. Hiervoor gelden twee type normen: het jaargemiddelde (Lr = maximaal 50 dB(A) voor nieuwe situaties) en het niveau op een maximale gebruikersdag (Lmg = 60 dB(A) voor nieuwe situaties).
Deze zijn op een aantal rekenpunten bepaald. Op een afstand 830 meter (zwarte punt) van de schietbaan is de geluidbelasting Lr 46 dB(A) en bedraagt Lmg 50,7 dB(A). Beide waarden liggen ruim onder de destijds gehanteerde normen. Het onderhavige plangebied ligt op circa 3 kilometer van de schietbaan. De geluidbelasting zal daar aanmerkelijk lager liggen, waardoor sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit wordt nog eens onderstreept door de afstanden uit de bedrijvenlijst. Deze is namelijk 1 kilometer, terwijl de werkelijke afstand 3 kilometer is.
Locatie schietinrichting Harderwijk
De helikopterlandplaats en schieten op Beekhuizerzand
Voor een helikopterlandplaats geldt in gemengd gebied een richtafstand van 200 meter. De afstand tussen de helikopterlandplaats Beekhuizerzand en het plangebied is ruim buiten de 200 meter uit de bedrijvenlijst. Derhalve vormt de aanwezigheid van de helikopterlandplaats geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan. Bovendien geeft de toelichting van de vastgestelde luchthavenregeling aan dat de geluidbelasting binnen de begrenzing van de helihaven blijft en dat in verband met de grenswaarde voor de geluidbelasting een maximum van 400 vliegtuigbewegingen per jaar wordt vastgesteld. Ook op basis daarvan kan worden geconcludeerd dat het woon- en leefklimaat aan de overzijde van de A28 niet door de aanwezigheid van de helikopterlandplaats wordt beïnvloed. Er zijn binnen de denkbeeldige hindercontour al woningen aanwezig, die als maatgevend kunnen worden aangemerkt. Het toevoegen van extra woningen zal Defensie dan ook niet extra beperken in haar activiteiten
Overige bedrijven/voorzieningen
Voor het overige zijn geen bedrijven of voorzieningen in de nabijheid van het plangebied aanwezig waarvan de richtafstanden reiken tot het plangebied.
Met de wijziging in de bestemming aan de Parallel 9/10 is er geen milieugevoelige of milieu belastende functie meer aanwezig. Het aspect bedrijven en milieuzonering is derhalve voor de slooplocatie niet relevant.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wvg) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Voor diercategorieën waarvan de geuremissiefactor per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor dieren zonder geuremissiefactor, zoals melkkoeien en paarden, gelden minimaal de volgende aan te houden afstanden:
Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2013 zijn veel veehouderijen onder de werkingssfeer van dit besluit komen te vallen. In het Activiteitenbesluit is voor geurhinder van veehouderijen hetzelfde beoordelingskader opgenomen als in de Wgv.
Op basis van de Wvg is de gemeente bevoegd af te wijken van de reguliere normen van de Wgv en voor het eigen grondgebied afwijkende geurnormen vast te stellen. De gemeente Harderwijk heeft hier geen gebruik van gemaakt. De reguliere normen uit de Wgv zijn derhalve leidend.
De nieuwe woning in het plangebied betreft geurgevoelige objecten als bedoeld in de Wgv. Er dient derhalve beoordeeld te worden of in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven niet belemmerd worden als gevolg van de nieuwe woningen. Andersom dient ook beoordeeld te worden of ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden.
Duinweg 14
Binnen een straal van 50 meter zijn geen agrarisch bedrijven aanwezig, er wordt derhalve voldaan aan de vaste afstandseis.
Ten noordwesten van het plangebied is aan de Beekhuizerweg 1 een intensieve veehouderij (vleeskalveren en vleeseenden) gevestigd. Uit geurhinderonderzoek9 dat is uitgevoerd ten behoeve van het bestemmingsplan De Dennenhoek blijkt dat de geurnorm van 14,0 OUE/m³ op de woningen in Onze Woudstee niet wordt overschreden. Er ontstaat geen strijdigheid met de geldende wet- en regelgeving met betrekking tot geur afkomstig van agrarische bedrijven omdat er sprake is van vergund recht.
Slooplocatie Parallelweg 9/10
Met het plan zullen de huidige agrarische bedrijfsactiviteiten aan de Parallelweg worden beëindigd, waardoor er een bron van geurbelasting verdwijnt en het woon en leefklimaat van de omgeving wordt verbeterd.
Het milieuaspect geurhinder vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
De Wet geluidhinder (Wgh) geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een weg, spoorweg of industrieterrein of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Duinweg 14
In januari 2022 is door Groenewold Milieu een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het plan valt binnen de 400 m brede geluidzone van de A28, de 600 m brede zone van de spoorbaan en de 250 m brede zones van de Parallelweg en de Duinweg. De verkeersgegevens zijn verkregen uit het geluidregister snelwegen, het geluidregister spoorwegen en het gemeentelijke verkeersmodel.
Uit het rapport blijkt:
De gemeente wordt verzocht een hogere grenswaarde vast te stellen van:
Gevel | Hw (m) | A28 | Spoor | Lcum | GA;k | |
Zuid | 1.5 | 53 | 57 | 58 | 25 | dB |
4.5 (dove gevel) | 59 | 26 | dB | |||
Oost | 1.5 | 53 | 57 | 57 | 24 | dB |
4.5 | 53 | 57 | 58 | 25 | dB | |
West | 4.5 | 53 | - | 56 | 23 | dB |
De benodigde karakteristieke geluidwering bedraagt Ga;k=20-26 dB, voor een binnenniveau van 33 dB. Met de huidige eisen voor isolatie en gasloze bouw is de vereiste geluidwering relatief eenvoudig te realiseren. Voor het dak wordt wel geadviseerd uit te gaan van dakplaten op basis van minerale wol. Voor afdoende geluidwering is namelijk meer massa nodig, dan de veel gebruikte standaard dakplaten.
Het plan is hiermee vanuit het aspect geluid realiseerbaar.
Op basis van de GES (GezondheidsEffectScreenung) wordt bepaald of wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat.
GES is een waardevolle methodiek waardoor goed zicht wordt gekregen op de kansen en knelpunten als het gaat om gezondheid op provinciaal niveau of in de stedelijke omgeving.
GES score geluidbelasting wegverkeer
De hoogste geluidbelasting is 56 dB en wordt gemeten aan de zuidgevel. De ruimtes grenzend aan de zuidgevel zijn geluidgevoelige ruimtes. Het woon- en leefklimaat ter plaatse kan derhalve worden gekwalificeerd als matig.
Parallelweg 9/10
Met het plan zullen de huidige agrarische bedrijfsactiviteiten aan de Parallelweg worden beëindigd, waardoor er een bron van geluidsbelasting verdwijnt en het woon en leefklimaat van de omgeving wordt verbeterd.
Het aspect geluid vormt, na het voeren van de een hogere grenswaarde besluit, geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen wordt een akoestisch onderzoek naar de gevelwering aangeleverd, waarin wordt aangetoond dat de binnenwaarden voldoet aan de in het Bouwbesluit gestelde waarden (conform voorwaarde geluidbeleid).
Zoals uit de vorige paragraaf blijkt is er sprake van een goed tot matig woon- en leefklimaat. Bij de woning wordt voldaan aan het criterium geluidluwe gevel/buitenruimte.
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bovendien dient op basis van het bouwbesluit altijd een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien een woning wordt gerealiseerd. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
Duinweg 14
In oktober 2021 is door Eco Reest BV een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd met als doel een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein (zie Bijlage 4). Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen).
Vooronderzoek
De locatie is kadastraal bekend als gemeente Harderwijk, sectie C, nr. 1695 (gedeeltelijk) en heeft een totale oppervlakte van 1.085 m2. Op de locatie is een in 1953 gebouwde woning met een bijgebouw aanwezig. De onderzoekslocatie betreft een bouwkavel aan de noordoostzijde van het perceel. Het betreffende terreindeel is tot dusver onbebouwd en is begroeid met bomen en struiken.
Veldwerkzaamheden
Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie tot circa 4,5 m-mv opgebouwd is uit matig fijn tot matig grof zand. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 2,8 m-mv.
Tijdens het veldwerk zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen. Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.
Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:
Grond:
In de boven- en ondergrond zijn geen gehalten aan de onderzochte parameters gemeten boven de achtergrondwaarden en/of detectiegrenzen.
Grondwater:
In het grondwater uit peilbuis 1 overschrijden de gehalten aan barium en zink de streefwaarden. De gemeten gehalten houden verband met van nature verhoogde achtergrondconcentraties.
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de toekomstige woonbestemming van het onderzochte terreindeel, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de de toekomstige woonbestemming van het onderzochte terreindeel.
Parallelweg 9/10
Als voorwaarde is in de pilot sloopregeling Eendengebied aangegeven:
De gronden waarop de opstallen hebben gestaan worden gesaneerd inclusief een zone van ten minste 5 meter rondom de opstallen (schone grond verklaring) Om te voldoen aan de pilot sloopregeling Eendengebied is sanering van de eventuele bodemverontreiniging .
Om de bodemgesteldheid in beeld te brengen is op 15 februari 2018 een verkennend bodemonderzoek voor de slooplocatie verschenen. Hierna worden de resultaten van het onderzoek weergegeven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage van deze toelichting. In het rapport is voor de stallen die onderdeel uit maken van dit bestemmingsplan de volgende conclusie opgenomen:
Ter plaatse van de twee stallen (deellocatie K en J uit het onderzoek) is sanering van de druppelzone niet noodzakelijk. Ter plaatse van stal J is sanering van de druppelzone niet noodzakelijk aangezien ter plaatse van deze stal geen sprake is van een druppelzone (afwateringsgoten aanwezig). Ter plaatse van de andere stal (K) is sprake van aangetroffen gehalten van 20 en 77 mg/kg ds aan gewogen asbest. Deze gehalten bevinden zich onder de interventiewaarde van 100 mg/kg ds aan gewogen asbest en hoeven daardoor niet te worden gesaneerd.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
Besluit NIBM
In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Naast het besluit en regeling NIBM dient getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
Duinweg 14
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van één woning. Eén woning behoord tot één van de categorieën waarvan is vastgesteld dat deze ontwikkelingen niet in betekende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Daarnaast zijn woningen niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen' waarin extra gevoelige functies (zoals kinderdagverblijven) extra worden beschermd.
Parallelweg 9/10
Met het plan zullen de huidige agrarische bedrijfsactiviteiten aan de Parallelweg worden beëindigd, waardoor de luchtkwaliteit zal worden verbeterd.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In april 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Harderwijk vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
Duinweg 14
In juli 2020 is door Kragten een inventarisatie uitgevoerd van de externe veiligheidsrisico's ten behoeve van de nieuwbouw van een woning aan de Duinweg 14 te Hierden, gemeente Harderwijk (zie Bijlage 5).
Transport over het water
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een waterweg waardoor de transporten met gevaarlijke stoffen over een waterweg geen belemmering voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
Transport over de weg
Het plangebied is niet gelegen binnen een PR 10-6-risicocontour of een plasbrandaandachtsgebied van een nabijgelegen weg waarover structureel gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Wel bevindt het plangebied zich binnen een afstand van 200 meter van de A28. Op basis van de vuistregels van de HART, hoeft geen berekening van de hoogte van het groepsrisico voor deze weg uitgevoerd te worden. De hoogte van het groepsrisico is ook na planrealisatie lager dan 10% van de oriëntatiewaarde. Wel dient een beperkte verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden aangezien het plangebied binnen het invloedsgebied (toxisch en BLEVE scenario) van de A28 ligt.
Transport over het spoor
Het plangebied is niet gelegen binnen een PR 10-6-risicocontour of een plasbrandaandachtsgebied van de nabijgelegen spoorlijn waarover structureel gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Wel bevindt het plangebied zich binnen een afstand van 200 meter van deze spoorlijn Hattem - Putten. Op basis van de vuistregels van de HART, hoeft geen berekening van de hoogte van het groepsrisico voor deze spoorlijn uitgevoerd te worden. De hoogte van het groepsrisico is ook na planrealisatie lager dan 10% van de oriëntatiewaarde. Wel dient een beperkte verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden aangezien het plangebied binnen het invloedsgebied (toxisch en BLEVE scenario) van de spoorlijn ligt.
Buisleidingen
Het plangebied ligt binnen de 1% letaliteitsafstand van twee buisleidingen. Hierdoor dient de hoogte van het groepsrisico kwantitatief vastgesteld te worden middels een CAROLA-berekening.
De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen dient meegenomen te worden in een verantwoordingsrapportage.
Door Kragten is in juli 2020 onderzocht of de buisleidingen een belemmering vormen voor de planontwikkeling (zie Bijlage 6). Tevens is bepaald welke effecten de plannen hebben op de hoogte van het groepsrisico van de betreffende buisleidingen. De berekening heeft overeenkomstig de voorschriften plaatsgevonden met het rekenprogramma CAROLA.
Uit de berekeningen volgt dat het plangebied niet is gelegen binnen een plaatsgebonden 10-6-risicocontour van een buisleiding. Het plangebied ligt wel binnen de 1% letaliteitsafstand voor externe veiligheid van de buisleidingen N-570-20-deel-01 en A-510-deel-1, zodat de invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico voor deze buisleidingen is bepaald.
Voor de buisleidingen geldt dat de oriëntatiewaarde en 0,1 x de oriëntatiewaarde van de hoogte van het groepsrisico zowel vóór als ná planrealisatie niet wordt overschreden. Uit de berekening van de hoogte van het groepsrisico zowel vóór als ná planrealisatie blijkt dat de planrealisatie geen rekenkundige invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico voor deze buisleidingen.
Het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormt derhalve geen belemmering voor de planrealisatie.
In artikel 12 lid 3 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen juncto artikel 8 van de Regeling externe veiligheid buisleidingen is opgenomen wanneer sprake is van het verantwoorden van het groepsrisico. In onderhavige situatie is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht. Voor een verantwoording van het groepsrisico moet door het bevoegd gezag advies worden gevraagd bij de regionale brandweer/Veiligheidsregio.
In juli 2020 is door Kragten een notitie opgesteld waarin elementen zijn aangedragen die de gemeenteraad kan gebruiken bij de oordeelsvorming inzake de verantwoording van het groepsrisico (zie Bijlage 7). Het bevoegd gezag dient in het kader van de ruimtelijke procedure een standpunt in te nemen aangaande de verantwoording van het groepsrisico.
Inrichtingen
Het plangebied bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen in de omgeving. Risicovolle inrichtingen vormen derhalve geen belemmering voor de planvorming. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
Het plan is voorgelegd aan de veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland. In juli 2021 hebben zij adviezen gegeven over:
Zij geven adviezen over de algemene fysieke veiligheid om de kans om calamiteiten te verkleinen of als er zich toch een ongeluk voordoet, de gevolgen te beperken. Voor meer informatie zie Bijlage 8.
Slooplocatie Parallelweg
Met het plan zullen de huidige agrarische bedrijfsactiviteiten aan de Parallelweg worden beëindigd. Dit heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect externe veiligheid.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Er bestaat in Nederland geen wettelijk kader voor de beoordeling van trillingshinder in gebouwen. Wel geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening kan worden verzocht om trillingen mee te nemen bij de wijziging van bestemmingsplannen waar trillingen een rol kunnen spelen. Op basis van jurisprudentie wordt al enkele decennia gebruik gemaakt van de SBRrichtlijn om trillingen in gebouwen te beoordelen. Voor de beoordeling van de in de woning te verwachten trillingen gelden de streefwaarden voor de maximaal optredende trillingssnelheden zoals opgenomen in de Richtlijn deel B "Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn" van de Stichting Bouwresearch (SBR) van augustus 2006. Deze richtlijn sluit grotendeels aan bij internationale richtlijnen (Duitse norm DIN 4150, ISO 2631/2).
De klachten over trillingshinder van de huidige bewoners zijn beperkt. Het overschrijden van de richt- en streefwaarden is derhalve niet aannemelijk. Langs het spoor zal een geluidscherm met een hoogte van 6 meter worden gebouwd. De fundering van dit scherm zal naar verwachting een dempende invloed hebben op de eventueel merkbare trilling in het plangebied. De wijze waarop het scherm gefundeerd zal worden, is echter nog niet bekend.
Omdat het plangebied op ruim 100 meter van de spoorlijn Amersfoort-Zwolle ligt, is trillingshinder als gevolg van treinverkeer niet te verwachten en is een trillingsonderzoek niet noodzakelijk.
Europees- en rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlakte wateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt.
Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Provinciaal beleid
Omgevingsvisie en verordening Gaaf Gelderland
Het provinciaal waterbeleid is verwoord in de omgevingsvisie en verordening Gaaf Gelderland. In de omgevingsvisie staan ook doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
Waterschap Vallei en Veluwe
Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft het Waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.
Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene regels en Beleidsregels van het Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
Gemeentelijk beleid
Waterplan Harderwijk 2013-2018
Het Waterplan Harderwijk 2013-2018 is op 8 oktober 2013 vastgesteld en is een gezamenlijk plan van de gemeente Harderwijk en Waterschap Vallei en Veluwe. Met dit plan willen beide partijen, samen met burgers, verenigingen en andere betrokkenen, verder werken aan het verbeteren van het water in Harderwijk. De hoofddoelstelling van het Waterplan Harderwijk is: "In beeld te brengen en uitvoeren van de benodigde maatregelen voor het realiseren en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond functionerend watersysteem met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving".
In dit Waterplan is onder meer een Kansen- en knelpuntenkaart opgenomen en een Visiekaart. Hierden Dorp staat op de Kansen en knelpuntenkaart als gebied dat deels valt binnen de grondwaterfluctuatiezone. In dit gebied is extra aandacht nodig gezien de in de toekomst te verwachten hogere grondwaterstanden. Voor de lokale afwatering (afvoer overtollig grondwater en hemelwater) spelen de watergangen langs de Molenweg een belangrijke rol. Een adequate afwatering wordt als knelpunt gezien (krappe sloten en duikers). Er moet structureel aandacht gegeven worden aan het in stand houden van de afwateringsvoorzieningen. Met het oog op voldoende drooglegging ten opzichte van de (toekomstige) hoge(re) grondwaterstanden dient het niveau van het bouwpeil zorgvuldig te worden gekozen. Voor alle wijken met een gemengd rioolstelsel geldt dat herstructureringsprojecten, daar waar mogelijk, gecombineerd worden met het afkoppelen van hemelwater.
Zuiveringskring Afvalwaterketen Plan WHEP 2016-2020 (ZAP)
Het ZAP is een gezamenlijk plan van gemeenten Harderwijk, Ermelo en Putten alsmede Waterschap Vallei en Veluwe en heeft de status van het (wettelijk verplicht) verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP). In het plan zijn de volgende beleidsmatige uitgangspunten gedefinieerd voor de wettelijke gemeentelijk zorgplichten stedelijke afvalwater, hemelwater en grondwater:
Stedelijk Afvalwater
Uitgangspunt voor stedelijk afvalwater zijn de wettelijke verplichtingen Wet milieubeheer art. 10.33. Stedelijk afvalwater bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. De zorgplicht voor stedelijk afvalwater kent in vergelijking met de andere zorgplichten weinig vrijheid: inzamelen, transporteren en zuiveren (door het waterschap) is verplicht.
Hemelwater
Op het gebied van hemelwater is de belangrijkste opgave de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. We doen dit door aanpassingen van onze systemen en door meer gebruik te gaan maken van de openbare ruimte voor opvang en afvoer van hemelwater. Vanuit de Waterwet artikel 3.5 zijn gemeenten verantwoordelijk voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater. Deze verantwoordelijkheid geldt alleen zolang degenen die zich wil ontdoen van hemelwater niet redelijkerwijs de mogelijkheid heeft om het hemelwater zelf in de bodem of op een oppervlaktewater te lozen.
Uitgangspunten hierbij zijn:
Om het afstromend hemelwater schoon te houden worden geen uitlogende materialen gebruikt bij de woningbouw en in de openbare ruimte (straatmeubilair en dergelijke). Op nieuwe bouwlocaties zal alleen het huishoudelijk afvalwater worden aangesloten op de gemeentelijke riolering. Voor het hemelwater moet een andere wijze van afvoeren worden gevonden. Hiervoor bestaan in principe twee mogelijkheden, namelijk infiltratie in de bodem en lozing op het oppervlaktewater.
Grondwater
De bewoner heeft de verplichting om grondwater op eigen terrein te verwerken (waterwet art. 3.6). De gemeente heeft een regierol wat inhoudt dat in overleg met degene die overlast ervaart er wordt gekeken naar een mogelijke oplossing.
Uitgangspunten hierbij zijn:
Grondwaterneutraal bouwen
Voor de bouw van eventuele ondergrondse ruimten (kelders) moet de grondwaterstand gedurende de uitvoeringsperiode mogelijk worden verlaagd. De constructie van de kelder(s) moet zodanig waterdicht worden uitgevoerd dat na de bouw in de gebruiksfase geen (permanente) grondwaterstandverlaging nodig is. Tevens betekent dit ook, dat bij nieuwbouw het vloerpeil (bijvoorbeeld ophogen) of de bouwwijze (bijvoorbeeld kruipruimte loos) moet worden afgestemd op de grondwaterstand, zodat er geen permanente drainage nodig is. Om grondwateroverlast te voorkomen moet er een watertoets worden uitgevoerd.
Belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Duinweg 14
In mei 2020 is door EDOK-RO het waterschap Vallei en Veluwe geïnformeerd over voorliggend plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Aangezien met voorliggend plan een beperkte hoeveelheid aan m2 nieuwe bebouwing komt en er in de nabijheid van het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren en waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging liggen, heeft dit plan nauwelijks tot geen effect op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentiële waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.
In de watertoets zijn wel de volgende aandachtspunten aangegeven:
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.
Doorwerking in het plangebied
Op de ontwikkellocatie aan de Duinweg 14 is voldoende ruimte om het hemelwater te infiltreren in de bodem zodat het niet direct wordt afgevoerd. Naar aanleiding van voorliggend plan vindt geen lozing plaats. Met de realisatie van de nieuwe woning en het bijgebouwen, wordt rekening gehouden met de ontwateringsdiepte. Ook worden geen uitlogende materialen gebruikt bij de realisatie van de nieuwe gebouwen, zodat het hemelwater dat op de gebouwen neervalt, niet vervuilt raakt.
Parallelweg 9/10
Met het plan zullen de huidige agrarische bedrijfsactiviteiten aan de Parallelweg 9/10 worden beëindigd. Het aspect water is niet relevant voor de sloop van deze bedrijfsgebouwen.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. De watertoets en de samenvatting zijn als Bijlage 9 Watertoets en Bijlage 10 Samenvatting watertoets toegevoegd aan dit plan.
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden is onder de Wnb vrijwel hetzelfde gebleven. Wel zijn de Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat als naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld moeten worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.
Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) en is ruimtelijk vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) en anderzijds uit gebieden voor nieuw aan te leggen natuur. Daarnaast maken de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones deel uit van het GNN. De gebieden uit de voormalige EHS met een andere bestemming dan natuur zijn ondergebracht in de Groene Ontwikkelingszone (GO), welke is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.
Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).
Duinweg 14
In mei 2020 is door Bureau Natuurlijk uitgevoerd om inzicht te verschaffen of de geplande uit te voeren werkzaamheden conflicteren met de Wet Natuurbescherming (zie Bijlage 11 Quickscan natuurtoets Duinweg).
Gebiedsbescherming
Natura2000
Het plangebied ligt op circa 250 meter verwijderd van het Natura2000 gebied de Veluwe en op ruim 3 kilometer ten opzichte van de Veluwerandmeren.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt in landelijk gebied en voor een klein deel (strook van circa 5 meter) in het Natuurnetwerk Nederland (Groene Ontwikkelingszone). Door deze strook wordt de in- uitrit aangelegd met een breedte van 4 meter. Hiervoor behoeven geen bomen worden gekapt en zijn er geen nadelige effecten voor de GO, aangezien het nieuwe perceel landschappelijk wordt ingericht.
Omdat het NNN in Gelderland geen externe werking kent en het plangebied niet gelegen is in het NNN, is een verdere toetsing niet aan de orde.
Soortbescherming
Vanuit de wet natuurbescherming is er geen overtreding voor Flora, Vleermuizen, zoogdieren en vogels.
Houtopstanden
Er worden geen bomen gekapt zoals bedoelt in de wet natuurbescherming.
Stikstof
In april 2022 is door Bureau Natuurlijk een stikstofberekening uitgevoerd voor de Duinweg 14 om uitsluitsel te geven of de geplande ontwikkeling voor de gebruiksfase niet de grenswaarde van stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/j overschrijden. Uit de berekening blijkt dat deze waarde niet wordt overschreden. De berekening is als Bijlage 12 Stikstof berekening Duinweg 14 toegevoegd aan dit plan.
Voor de gebruiksfase voor de locatie Parallelweg 9/10 is geen sprake van overschrijding van de norm, aangezien er alleen sprake is van sloop en geen sprake van een nieuwe ontwikkeling.
Voortoets Natura 2000
In augustus 2021 is door Bureau Natuurlijk een Voortoets Natura 2000 uitgevoerd ten behoeve van het vergunning traject en om inzicht te verschaffen of de geplande uit te voeren werkzaamheden conflicteren met de Wet Natuurbescherming.
Uit de effectenstudie blijkt dat er geen aanleiding is om de beoogde planontwikkeling geen doorgang te laten vinden of maatregelen te treffen. Het project voortvloeiend uit de bestemmingsplanwijziging leidt niet tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen, beheerdoelstellingen en habitatsoorten van het Natura2000-gebied Veluwe en is niet vergunning plichtig in het kader van de Wet natuurbescherming, onderdeel Natura2000.
De voortoets is als Bijlage 13 Voortoets N2000 toegevoegd aan dit plan.
Parallelweg
In november 2019 is door bureau Groenewold een natuurtoets uitgevoerd (zie Bijlage 14 Quickscan natuurtoets Parallelweg)
Als gevolg van het plan wordt 750 m2 aan eendenschuren gesloopt. Er kan niet worden uitgesloten dat (het leefgebied van) beschermde flora en fauna verloren gaat. Tevens kan niet worden uitgesloten of er als gevolg van het plan een overschrijding plaatsvindt van de depositie van stikstof op omliggende Natura-2000 gebieden.
Het uitvoeren van een 'quickscan Wet natuurbescherming' en de stikstof berekening als aanvulling hierop is derhalve noodzakelijk. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De onderzoeken zijn als bijlage bij deze toelichting opgenomen.
Beschermde soorten
Er zijn geen beschermde soorten of verblijfplaatsen aangetroffen, met uitzondering van de huismus. De huismus is in grote getale aanwezig en komt af op het voer voor de eenden. Het gebruik van de stallen voor het houden van eenden zal eind 2019 worden beëindigd. Daarmee zal het voedselaanbod verdwijnen en is de verwachting dat er veel minder mussen op het perceel af zullen komen.
Conclusie uit de diverse bezoeken is dat de mussen broeden in de woningen langs de Parallelweg en de Tweede Parallelweg en zowel foerageren in het plangebied als daarbuiten. De eendenschuren zijn dus wel foerageergebied maar niet essentieel.
Een toekomstig plan voor het gebied is de opstallen te slopen en het gebied als weiland/natuur in te richten. Hiervoor is separaat een inrichtingsplan opgesteld, afgestemd op o.a. de eisen van de huismus. Daarmee is in ieder geval voldoende dekking en water aanwezig en blijft het gebied een goed foerageergebied. Met deze toekomstige inrichting ontstaat er ook een brugfunctie met voldoende dekking naar nabijgelegen foerageergebied. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing flora en fauna wet is met dit plan niet nodig. Deze conclusie is ook bevestigd door de provincie Gelderland.
Bij aanvang van de werkzaamheden (cq de sloop van de opstallen) in het broedseizoen verdient het aanbeveling om vanuit de zorgplicht het gebied voorafgaand aan de werkzaamheden nogmaals te controleren op mogelijke verblijfplaatsen. Alle broedende vogelsoorten zijn beschermd. Als broedende vogels aanwezig zijn moet worden gewacht tot de jonge vogels zijn uitgevlogen.
Gebiedsbescherming
Uit de stikstof berekening is gebleken dat er als gevolg van het plan een afname van de hoeveelheid stikstof op omliggende Natura-2000 gebieden zijn berekend. Door dit positieve effect is aanvullend onderzoek of een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.
Gelders natuurnetwerk / Groene Ontwikkelzone
Het plan ligt buiten de begrenzing van het GNN en de GO. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van het GNN mag worden aangenomen dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN en de GO. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.
Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Wel moeten in verband met mogelijke aanwezige broedgevallen in het broedseizoen de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden.
De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Deze wet is niet gericht op de bescherming van vermoedelijk archeologische waarden, maar wel op de bescherming van monumenten, vindplaatsen en de vondsten. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2019 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
De raad van de gemeente Harderwijk heeft in april 2011 het Archeologiebeleid Harderwijk vastgesteld. Deze beleidsnota is op basis van de overgangsregeling van de erfgoedwet het beoordelingskader voor het plan. Op de beleidskaart Archeologie is aangegeven wanneer bij nieuwe ontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden. Doel van het archeologisch (voor)onderzoek is het waar nodig beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologisch (voor)onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem teneinde in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.
Erfgoedverordening 2017 gemeente Harderwijk
In de gemeentelijke erfgoedverordening is de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten en archeologische terreinen geregeld. In deze verordening is geregeld dat het verboden is om gemeentelijke monumenten te beschadigen of te vernielen. Tevens is geregeld dat het verboden is om de bodem in gebieden met een archeologische verwachtingswaarde te verstoren. Hierin is onderscheid gemaakt voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde en gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde.
Cultuurhistorie
In de omgeving van het deelgebied aan de Duinweg 14 en Parallelweg 9/10 zijn geen beschermde rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of panden met karakteristieke waarden aanwezig.
Archeologie
Duinweg 14
Uit de beleidskaart archeologie blijkt dat de ontwikkellocatie is aangewezen als een gebied met een hoge archeologische verwachting. In deze gebieden moet er bij nieuwe planontwikkelingen, waarbij het plangebied groter is dan 100 m2 archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Voordat hier medewerking aan verleend kan worden, moet zijn aangetoond dat eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.
In september 2020 is daarom door Salisbury onderzocht conform het in het vooronderzoek geformuleerde advies van de regioarcheoloog een verkennend booronderzoek uitgevoerd in het plangebied, waarbij 6 boringen regelmatig verspreid over het plangebied zijn.
Op basis van de resultaten van het hier gerapporteerde onderzoek adviseert Salisbury Archeologie het bouwvlak vrij te geven voor de voorgenomen plannen. Uit het veldonderzoek is gebleken dat er geen intact archeologisch niveau aanwezig is binnen de begrenzing van het bouwvlak. Geadviseerd word daarom de archeologische verwachting voor dit deel bij te stellen naar laag. Voor de rest van het plangebied blijft de hoge archeologische verwachting in stand. Dit betekent dat de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ in het bestemmingsplan behouden dient te worden. Indien hier in de toekomst bodemingrepen zullen plaatsvinden wordt geadviseerd een vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (IVO-P) uit te voeren om vast te stellen of er sprake is van een archeologische vindplaats. Ook in een vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Parallelweg 9/10
Uit de beleidskaart archeologie blijkt dat de slooplocatie is aangewezen als een gebied met een middelmatige archeologische verwachting. In deze gebieden moet er bij nieuwe ontwikkelingen, waarbij sprake is van een aaneengesloten gebied groter dan 1.000 m2 en de grond dieper dan 30 cm geroerd wordt archeologische onderzoek worden uitgevoerd.
Omdat er met de sloop van de schuren geen sprake is van een aaneengesloten gebied van groter dan 1.000 m² is voor de slooplocatie geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Om te bepalen of het plan geen negatieve effecten heeft op omliggende wegen en de parkeersituatie, wordt in deze paragraaf de effecten beschreven van het plan op het verkeer en parkeersituatie. Voor parkeren wordt getoetst aan de voor het plangebied geldende parkeernormen.
Parkeernormennota
Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP).
Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk.
Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven.
Voor vrijstaande woningen geldt een norm van 1,8 parkeerplaats per woning. Wanneer het parkeren geheel op eigen terrein plaatsvindt wordt de norm vermenigvuldigd met 1,3.
Duinweg 14
Verkeer
Binnen het plangebied wordt één extra woning gerealiseerd. Het aantal verkeersbewegingen die deze extra woning genereerd is nihil. De Duinweg is erop gericht om het verkeer van de woningen en campings in de omgeving van het plangebied te verwerken. De geringe toename van het aantal verkeersbewegingen naar aanleiding van de ontwikkeling in het plangebied zal dan ook geen invloed uitoefenen op het verkeersafwikkelende vermogen van de Duinweg. Voorliggend plan zorgt dan ook niet voor een verslechtering van de verkeerssituatie ter plaatse.
Parkeren
Voor het planvoornemen is een parkeernorm van 1,8 maal 1,3 = 2,34 parkeerplaatsen van toepassing. In het plangebied is voldoende ruimte om de benodigde parkeervoorzieningen op eigen erf te realiseren. Onderhavige ontwikkeling kan hierdoor ruimschoots voldoen aan de norm. Ook het aspect parkeren zorgt niet voor belemmeringen voor de uitvoering van voorliggend plan.
Parallelweg 9/10
Het aspect verkeer en parkeren is niet relevant voor de voorgenomen sloop van eendenschuuren aan de Parallelweg.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings
- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
Bij elke activiteit die een extra stikstofdepositie met zich meebrengt, dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden. In dit geval gaat het om de ontwikkeling van één woning, welke circa 8 extra verkeersbewegingen met zich meebrengt. Wanneer er verwacht wordt dat er sprake is van significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, dient een passende beoordeling te worden opgesteld. Tevens zal er dan een berekening naar de stikstofdepositie benodigd zijn.
In dit geval ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ' de Veluwe op een afstand van circa 250 meter.
In augustus 2021 is daarom nagegaan of er sprake is van stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden (zie Bijlage 12). Uit de AERIUS-berekeningen voor het beschouwde plan komt naar voren dat, zowel in de aanleg- als de gebruiksfase, géén sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (<0,00 mol/ha/jr).
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Voor de sloop van eendenschuren is de beoordeling aan het Besluit m.e.r. niet relevant. Er is immers geen sprake van een nieuwe ontwikkeling maar de sloop van twee voor het milieu belastende schuren.
Voor dit plan is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. opgesteld welk als Bijlage 16 is toegevoegd aan dit plan. Hieruit blijkt dat de activiteiten die mogelijk worden gemaakt in het kader van het bestemmingsplan 'Buitengebied - Duinweg 14', gelet op de kenmerken en de plaats van de activiteiten en de kenmerken van de potentiële effecten, niet zodanig van invloed op het milieu dat een milieueffectrapportage moet worden doorlopen. Een milieueffectrapportage is niet nodig.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling.
Van groot belang is dat het bestemmingsplan en de verbeelding goed (af)leesbaar is voor zowel de bewoners als de gemeente zelf. Verder hecht de gemeente aan rechtszekerheid voor de burgers, zonder al teveel afwijkingsprocedures.
Als uitgangspunt wordt dan ook gekozen voor een gedetailleerd plan, maar wel een plan waarin de mate van detail afhangt van de lokale situatie. Voorkomen moet worden dat te gedetailleerd wordt bestemd, waar dat niet nodig is.
Het is zaak voor de bestaande en de toekomstige bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zoveel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient flexibel en doelmatig te zijn en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Dit betekent dat in principe aan de gebruiker van gronden en opstallen zoveel mogelijk vrijheden worden gegeven. Deze zijn als recht in het plan geformuleerd. Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht meer beperkte mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan ruimere mogelijkheden in de vorm van binnenplans afwijken van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning.
In een bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen inzake afwijking van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning. Deze afwijkingen van de regels zijn bedoeld om de nodige flexibiliteit in het plan te brengen, zodat kan worden gereageerd op onvoorziene omstandigheden. Het gaat daarbij om relatief kleinschalige, ruimtelijke ingrepen. Bij grotere ingrepen ligt het voor de hand een wijzigingsbevoegdheid op te nemen of tot een planherziening te komen. Algemene regels voor afwijken in het plan betreffen:
De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er kan worden gebouwd. In de regels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding, als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden of als andere ontwikkelingen worden gepland.
De regels van dit bestemmingsplan zijn grotendeels opgesteld aan de hand van de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2018-01. De woonbestemming is gebaseerd op de woonbestemming uit het bestemmingsplan Buitengebied 2014.
In de regels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsregels. Bij elk van deze bestemmingen zal in deze paragraaf een korte toelichting worden gegeven omtrent doel en inhoud. De volgende bestemmingen worden in het plan onderscheiden.
Voor de slooplocatie aan de Parallelweg 9/10 is de huidige bestemming één op één overgenomen. In de regels hebben derhalve geen wijzigingen plaatsgevonden. De verandering voor dit perceel vindt plaats in de verbeelding, waar ter plaatse van de te slopen schuren geen bouwvlak en dus ook geen bouwmogelijkheden meer aanwezig zijn.
Binnen deze bestemming vormt wonen de hoofdfunctie. De situering van de woningen en bijbehorende bouwwerken zijn niet vastgelegd. De oppervlakte, goot- en bouwhoogten zijn geregeld in de regels.
Ook wordt er ruimte gegeven aan het uitoefenen van met wonen verenigbare functies in de woning, zoals bed & breakfast en aan huis verbonden beroep.
Bed&breakfast
Onder wonen is bed & breakfast mede begrepen. Met deze regeling voorziet de gemeente in een toenemende behoefte aan geschikte bed- en breakfast ruimten. De voorwaarden voor het toestaan van een bed & breakfast zijn mede gebaseerd op de in 2009 verschenen "Beleidsnotitie Bed & Breakfast" van het Platform Bed & Breakfast Nederland. Deze voorwaarden houden verband met de ruimtelijke consequenties die toelating van een verblijfsrecreatieve functie binnen de woonbestemming kan hebben en de gevolgen voor het toeristisch product in kwalitatieve zin.
Belangrijke voorwaarden zijn dat:
Aan huis verbonden beroep
In de maatschappij is een trend waarneembaar in het starten van eigen ondernemingen aan huis. Woongebieden kunnen zo een belangrijke broedplaats worden voor startende bedrijvigheid. Hoewel (nog) gering in aantal, gaan ook steeds meer mensen thuiswerken. Deze ontwikkelingen stellen nadere eisen aan de woning. De beschikbare ruimte, de lichtinval en de inrichtingsmogelijkheden gaan een belangrijke rol spelen. Niet alleen heeft het werken aan huis gevolgen voor de woning, maar ook voor de woonomgeving. Binnen een woongebied worden deze gevolgen al gauw gezien als overlast, zoals het aantrekken van extra verkeer en het ontstaan van geluidsoverlast. Aan de andere kant kunnen met wonen verenigbare functies een bijdrage leveren aan de levendigheid en de sociale controle in het gebied.
Aan huis gebonden beroepen worden in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het is wel belangrijk dat de woonfunctie uitgangspunt blijft. De bedrijvigheid mag niet plaatsvinden in vrijstaande bijbehorende bouwwerken en is beperkt tot maximaal 75 m². Op 7 februari 2013 is de beleidsregel voor beroepen en bedrijven aan huis in werking getreden. Deze beleidsregel is het kader om aanvragen voor bepaalde beroeps- of bedrijfsuitoefening in vrijstaande bijbehorende bouwwerken aan te toetsen, alsmede voor aanvragen voor beroepen of bedrijven die niet in het bestemmingsplan bij recht zijn toegestaan, zoals webwinkels.
Ter bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden zijn een tweetal dubbelbestemmingen opgenomen conform het bestemmingsplan Buitengebied 2014.
Hierin is geregeld dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is indien een aanvraag betrekking heeft op een oppervlakte groter dan 1.000 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 0,3 m wordt uitgevoerd.
Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.
Handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018
Op 14 januari 2014 is het handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018 vastgesteld. De gemeente Harderwijk gunt iedereen zijn of haar vrijheid om te doen en laten wat hij of zij wil. Echter, daar waar de vrijheid van de één die van een ander schaadt, daar moet worden ingegrepen. In de vorm van kaderstelling in verschillende nota's legt de gemeente vast wat de spelregels zijn.
Handhaving van deze regels is essentieel in het bewaken van orde, regelmaat én veiligheid in een leefgemeenschap. Als de handhaving onvoldoende is, verliezen de regels hun kracht. En daarom geldt: Vertrouwen waar het kan, handhaven waar het moet!
Milieu
Het milieu is misschien wel de meest collectieve 'ruimte' die er is. Een goed milieu is essentieel voor een gezonde leefomgeving. Omdat een goed milieu zo belangrijk is, moeten de regels die daarvoor zijn, strak worden nageleefd. Het streven is om te zorgen voor een duurzame leefomgeving waar huidige en toekomstige generaties gezond kunnen wonen.
Ruimtelijke ordening
Een stad is een levend organisme en heeft behoefte aan evenwicht in de ordening van schaarse ruimte. De samenleving en ruimte moeten zo goed mogelijk met elkaar in harmonie zijn. Omdat ruimtelijke ordening vaak grote objecten betreft, is handhaving erg belangrijk. Het nalaten van deze taak zou leiden tot een onevenwichtige stad, waar wonen, werken en infrastructuur niet op elkaar zouden zijn afgestemd.
Bouwen
Bouwen en veiligheid zijn termen die hand in hand behoren te gaan. Iedereen in het bezit van een valide bouwvergunning heeft het recht om te bouwen conform de verleende vergunning. Veiligheid is een belangrijk argument om bouwvoorschriften te handhaven. Zodra er sprake is van een overtreding is het de plicht van de gemeente of brandweer een handhavingsprocedure te starten. Deze kan som heel urgent zijn als er sprake is van overtreding die bijvoorbeeld de brandveiligheid in de weg staat. Een goede naleving van de regels verkleint de kans op ernstige calamiteiten. Een ander punt is welstand. Met name de stijl van het vooraanzicht van een pand is bepalend voor de sfeer en uitstraling van een buurt. Als deze stijl niet aansluit bij de uitstraling die in de buurt gewenst is, dan moet er worden ingegrepen. Richtlijnen voor welstand zijn daarom nodig. Naleving van deze regels is net zo hard nodig. Op deze manier draagt ook een stijlvolle welstand bij aan een evenwichtige stad die voor iedereen aangenaam is.
Collegeprogramma 2014 - 2018
In november 2014 is het collegeprogramma 2014 - 2018 vastgesteld. Dit collegeprogramma heeft als titel 'vernieuwing door verandering' en bevat de doelstellingen voor de komende vier jaar. Toezicht en handhaving is daarbij een belangrijk speerpunt omdat beiden bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen.
Nota integrale toezicht en handhaving
Op 8 september 2015 heeft het college de Nota integrale toezicht en handhaving vastgesteld. Deze nota is op 19 november 2015 in werking getreden. Deze nota geeft onder andere inzicht en antwoord op wat de gemeentelijke doelstellingen zijn en welke toezicht- en handhavingsonderwerpen daarbij horen. Daarnaast wordt ingegaan op wat de bouwstenen zijn voor het jaarlijkse uitvoeringsprogramma integraal toezicht/handhaving en hoe dat in de praktijk plaatsvindt.
Toezichthouders controleren of inwoners en ondernemers zich houden aan regels. Toezicht heeft een belangrijk preventief karakter. Door toezicht te houden, kan een overtreding worden voorkomen. Als men weet dat ergens op gelet wordt, is men minder geneigd regels te overtreden. Handhaving gaat een stap verder dan toezicht. Bij handhaving schrijft het gemeentebestuur iemand aan om een overtreding te beëindigen. Het gemeentebestuur neemt een handhavingsbesluit. Deze is gericht op herstel.
Bij integraal toezicht en handhaving vindt het toezicht plaats op basis van gestelde prioriteiten en doelen waarbij de prioriteit leidend is voor de frequentie van het toezicht. Toezichthouders hebben een signaalfunctie voor elkaar. En waar dit mogelijk/wenselijk is wordt samen toezicht/controle uitgevoerd. Door dit vooraf met de verschillende afdelingen af te stemmen wordt integrale samenwerking gestimuleerd. Dat levert efficiencyvoordelen op maar ook een afname van de toezichtlast voor inwoners en ondernemers.
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling is dat deze voor de overheid budgetneutraal wordt ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12, lid 2 kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.
Met onderhavig plan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De gemeente sluit een anterieure overeenkomst af met initiatiefnemer. In deze anterieure overeenkomst worden onder andere de plankosten verhaald en wordt vastgelegd dat eventuele planschadevergoedingen worden verhaald op initiatiefnemer. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.
Het plan wordt uitgevoerd en bekostigd door initiatiefnemer. De gemeente heeft geen kosten voor de realisatie van dit plan. Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Doordat voorliggend plan geen betrekking heeft op omliggende gemeente, is overleg met omliggende gemeenten achterwege gebleven.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Omdat het plan gelegen is in het nationaal landschap is sprake van een provinciaal belang en moet er vooroverleg met de provincie plaats vinden. De gemeente heeft het plan daarom besproken met de provincie. Het plan is naar aanleiding hiervan aangepast.
Het waterschap Vallei en Veluwe is over het plan geïnformeerd door gebruik te maken van de digitale watertoets. Hieruit blijkt dat er geen waterbelangen worden geraakt en dat het waterschap een positief advies uitbrengt.
Hoofdregel uit de Inspraakverordening Harderwijk 2007 is dat elk bestuursorgaan over zijn eigen bevoegdheden besluit of al dan niet inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid. Dit betekent dat ook ten aanzien van een bestemmingsplan een besluit moet worden genomen over het al dan niet toepassen van inspraak. In een aantal gevallen hoeft geen inspraak plaats te vinden, bijvoorbeeld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een zeer beperkt grondgebied (de zogenaamde postzegelplannetjes).
Het onderhavige bestemmingsplan is aan te merken als een postzegelplan.
De procedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter inzage gelegd gedurende zes weken vanaf 25 februari 2022. Gedurende deze zes weken zijn geen zienswijze ingediend. Het bestemmingsplan is daarom ongewijzigd vastgesteld.
Het ontwerpbesluit hogere grenswaarde Duinweg 14 is samen met het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied – Duinweg 14 gedurende een periode van 6 weken voor iedereen ter inzage gelegd. Publicatie heeft plaats gevonden op gebruikelijke wijze. Tijdens deze periode konden belanghebbenden een zienswijzen indienen bij burgemeester en wethouders. Binnen de gestelde termijn zijn geen zienswijzen tegen het ontwerpbesluit hogere grenswaarde Duinweg 14 ingediend. Op 24 mei is deze daarom vastgesteld (zie Bijlage 17 Besluit Hogere Grenswaarde).
Na vaststelling is het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.