direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zeebuurt - De Harder 2020
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0243.BP00119-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het gebied "De Harder" betreft een centraal in Harderwijk gelegen herontwikkelingslocatie. Op de bestaande McDonalds en de 63 appartementen na wordt het gehele plangebied herontwikkeld naar een hoogwaardig stedelijk gebied dat plaats biedt aan een mix van woningen, winkels en een stadspark. Het herontwikkelgebied "De Harder" is in de 'realisatieparagraaf' c.q. 'uitvoeringsparagraaf' van de structuurvisie Harderwijk 2031 opgenomen als een 'hoog dynamisch gebied'. Deze gebieden worden beschouwd als de vliegwielen van de gemeente Harderwijk en betreffen gebieden waaraan voorrang wordt gegeven om tot ontwikkeling te brengen.

In 2008 is al een bestemmingsplan vastgesteld ten einde de toenmalige ontwikkelingsplannen juridisch-planologisch te verankeren (bestemmingsplan 'De Harder'). Door de marktomstandigheden zijn deze ontwikkelingsplannen echter niet gerealiseerd. Ruim 10 jaar later wordt een naar huidige marktomstandigheden gewijzigd stedenbouwkundig plan met bijbehorend passend (hoofdzakelijk ingeperkt) ontwikkelingsprogramma alsnog gerealiseerd. Deze gewijzigde plannen zijn op basis van het in 2008 vastgestelde bestemmingsplan niet geheel toegestaan.

In de tussentijd zijn wel al voor verschillende onderdelen vergunningen aangevraagd en deels vergund en zijn ook verschillende delen al gebouwd.

  • voor de in 2018 gerealiseerde McDonald's is op 8 augustus 2016 een omgevingsvergunning verleend;
  • op 12 maart 2018 is een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van 63 appartementen (appartementengebouw Boszicht). In 2019 is al gestart met de bouw;
  • op 17 december 2019 is een aanvraag omgevingsvergunning verleend voor de bouw van het shoppingcenter (winkels). Deze aanvraag heeft enkel betrekking op het bouwen, de programmatische invulling wordt middels onderhavig bestemmingsplan geregeld;
  • voor de realisatie van het appartementengebouw Zeezicht (47 appartementen) zal parallel aan dit bestemmingsplan een separate vergunningprocedure doorlopen worden.

1.2 Doel

Het belangrijkste doel van het op te stellen bestemmingsplan "Zeebuurt - De Harder 2020" is het scheppen van een actueel, helder en toegankelijk ruimtelijk kader. Binnen dit kader is een balans gevonden tussen enerzijds het creëren van voldoende mogelijkheden om de woonomgeving en openbare ruimte flexibel in te richten en anderzijds het bieden van voldoende rechtszekerheid voor de handhaving van bestaande gebruik- en bouwrechten.

Het bestemmingsplan "Zeebuurt - De Harder 2020" vervangt bij inwerkingtreding (gedeeltelijk) de volgende bestemmingsplannen:

  • "De Harder", vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk op 20 november 2008;
  • "Lorentz I en II 2013" (gedeeltelijk), vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk op 4 juli 2013.

In het bestemmingsplan "De Harder" is het plangebied al bestemd als 'Gemengd', 'Groen' en 'Wonen' waarbinnen een groot deel van het plan al is toegestaan. Op grond van het geldende bestemmingsplan zijn o.a. 66 woningen en in totaal 35.000 m2 b.v.o. aan voorzieningen (waaronder kantoren, een bioscoop en overige leisure- en horecafuncties) toegestaan. Het programma is echter gewijzigd en de ligging van enkele gebouwen is gewijzigd. Het beoogde plan past hierdoor niet meer binnen het bestemmingsplan.

In het bestemmingsplan "Lorentz I en II 2013" is aan het perceel Ampèrestraat 6 de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 7' toegekend op grond waarvan de huidig aanwezige supermarkt is toegestaan. Aangezien deze supermarkt verplaatst wordt naar De Harder dient deze aanduiding verwijderd te worden zodat op dit perceel geen nieuwe supermarkt meer gevestigd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00119-0002_0001.png"

Figuur 1.1: Geldend bestemmingsplan "De Harder"

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00119-0002_0002.jpg"

Figuur 1.2: Uitsnede geldend bestemmingsplan "Lorentz I en II 2013", perceel Ampèrestraat 6 rood omkaderd

1.3 Plangebied

De begrenzing en ligging van de plangebieden zijn indicatief aangegeven op afbeelding 1.3 en 1.4.

Deelgebied 1 omvat het huidige terrein De Harder, alsmede het buurtpark ten westen hiervan. Aan de noordwestzijde sluit het plangebied aan op de Burgemeester De Meesterstraat. De zuidwestelijke begrenzing valt samen met de wegen Flevoweg en het fietspad De Harder. Deze (fiets)wegen vallen binnen de begrenzing van het plangebied. Aan de noordoostzijde vormt de Knardijk de grens van het plangebied. Deze straat behoort niet tot het plangebied.

Deelgebied 2 omvat de huidige locatie van de Lidl supermarkt aan de Ampèrestraat 6 te Harderwijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00119-0002_0003.png"

Figuur 1.3: ligging en (globale) begrenzing van het plangebied (deelgebied 1)

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00119-0002_0004.jpg"

Figuur 1.4: ligging en begrenzing van het plangebied (deelgebied 2)

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Zeebuurt - De Harder 2020" heeft als IMRO-idn NL.IMRO.0243.BP00119-0002 en bestaat uit een gml-bestand, regels en een toelichting. Het gml-bestand kent een analoge en digitale verbeelding. De analoge versie van het plan betreft een boekje met kaarten (PDF of hardcopy). De digitale versie is te raadplegen via de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl).

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in samenhang gelezen te worden. Indien er verschil bestaat tussen de analoge en de digitale verbeelding, gaat de digitale verbeelding voor.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld. De toelichting van dit bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan "Zeebuurt - De Harder 2020" bestaat uit de volgende 8 hoofdstukken:

  • in hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie beschreven. Achtereenvolgens komen de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke structuur en de aanwezige functies aan bod.
  • in hoofdstuk 3 wordt een schets gegeven van het beleidskader dat van belang is voor het functioneren en de ontwikkeling van het plangebied;
  • in hoofdstuk 4 wordt de planopzet behandeld. Hierin wordt beschreven welke ruimtelijke visie de gemeente voorstaat met "De Harder" en hoe dat wordt vertaald in het bestemmingsplan. Hier wordt aangegeven hoe met bestaande situaties en nieuwe ontwikkelingen wordt omgegaan;
  • in hoofdstuk 5 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Aan de orde komen zaken als archeologie, ecologie, water en milieu;
  • in hoofdstuk 6 worden kort de verschillende neergelegde bestemmingen, de juridische planopzet, behandeld en wordt verantwoording gegeven van het gebruik van de standaarden voor bestemmingsplannen in Harderwijk;
  • in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op het kostenverhaal en de economische uitvoerbaarheid van het plan;
  • de toelichting wordt afgesloten met hoofdstuk 8 waarin wordt ingegaan op het proces van inspraak en overleg in relatie tot dit bestemmingsplan.

Voor deelgebied 2 (Ampèrestraat 6) geldt dat er enkel sprake is van het verwijderen van een functieaanduiding. Gelet hierop zal in de verschillende hoofdstukken hoofdzakelijk ingegaan worden op de ontwikkeling ter plaatse van De Harder (deelgebied 1).

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Harderwijk en omgeving worden sinds de prehistorie bewoond. De geschiedenis en ontwikkeling van Harderwijk laat veel aspecten en perioden zien.

Zo verleende Graaf Otto van Gelre en Zutphen al op 11 juni 1231 stads- en marktrechten aan 'Herderewich'. Harderwijk groeide uit van agrarische nederzetting tot handelsplaats. Aan de handel, industrie en het toerisme dankt Harderwijk zijn snelle groei.

Het stedelijk gebied van Harderwijk bestond tot en met de tweede wereldoorlog bijna uitsluitend uit het gebied dat "binnen de wallen en de stadsmuur" is gelegen; dus de huidige binnenstad. De woonwijk Zeebuurt vormt samen met de woonwijk Friesegracht de eerste bebouwingsring rondom de historische binnenstad.

Het gebied De Harder bevindt zich aan de buitenzijde van de wijk Zeebuurt tot aan de "Knardijk". De Knardijk is een binnendijk die als landscheiding is aangelegd en de grens vormt tussen Oostelijk en Zuidelijk Flevoland. Hij is oorspronkelijk aangelegd als de zuidelijke buitendijk van de droog te leggen polder Oostelijk Flevoland, die de eerste fase (1957) vormde in de aanleg van de grotere polder Flevoland. Doordat Zuidelijk Flevoland aanzienlijk later werd voltooid (1968), bleef de Knardijk nog lange tijd een volwaardige buitendijk, die de scheiding vormde tussen het nieuwe land en het buitenwater in het zuidelijke compartiment van het IJsselmeer. In tegenstelling tot hetgeen de naam doet vermoeden betreft in de huidige situatie niet de straat "Knardijk" de fysieke (binnen)dijk maar de N302.

Ter plaatse van het plangebied is in 1980 een kunstijsbaan gerealiseerd. Na 4 jaar moest de baan al weer sluiten door financiële problemen en werd de Harder omgebouwd tot een sportcentrum met tennisbanen, squashbanen, biljarttafels en een fitnesszaal. Weer later werden de tennisbanen veranderd in een kartbaan. Als laatste werden feestzalen en een grote discotheek toegevoegd in het pand.

Naast Harders Plaza is er ter plaatse van het plangebied in 2016 een McDonald's gevestigd en is de vestiging van de supermarkt Dirk van den Broek van de locatie op winkelcentrum Vuldersbrink naar De Harder verplaatst. Thans heeft de supermarkt nog een tijdelijke locatie, als onderdeel van de voorgenomen ontwikkeling krijgt de supermarkt een permanente plek.

2.2 Ruimtelijke structuur

Het oppervlak van het plangebied bedraagt circa 5 hectare. Dit gebied bestaat in de huidige situatie uit park, stedelijke leisure functies en infrastructuur.

Het westelijk deel van het plangebied betreft het Zeebuurtpark. Het park beslaat een oppervlak van circa 1 hectare. Het overige deel biedt plaats aan de bestaande stedelijke functies en ruimte voor wonen met bijbehorende infrastructuur. De woningen worden vanuit de Zeebuurt ontsloten. In het midden van het plangebied bevindt zich het leisure-centrum 'Harders Plaza' dat onder andere plaats biedt aan een discotheek en een kartbaan. Aan de noordzijde van het plangebied is sinds eind 2016 een vestiging van McDonalds gelegen en een supermarkt vestiging van Dirk van den Broek. Het overige en grootste deel van het plangebied bestaat uit parkeerterrein en uit de ontsluitingsweg voor autoverkeer, de Knardijk. Het gebied wordt voor langzaam verkeer door een recent aangelegd fietspad 'De Harder' ontsloten naar de omliggende woonwijken.

Momenteel zijn 3 gebouwen aanwezig met een totaal oppervlak van circa 6.700 m², waarvan het overgrote deel in gebruik is door het leisure centrum 'Harders Plaza' (ca. 4.850 m²), circa 1.450 m² door de supermarkt en circa 410 m² door de vestiging van McDonalds.

Op grond van het geldende bestemmingsplan De Harder is woningbouw ter plaatse van het plangebied al toegestaan. Eén van de twee voorziene appartementengebouwen (Boszicht) is al gerealiseerd.

Zeebuurtpark

In 2018 heeft het Zeebuurtpark een opfrisbeurt gekregen. O.a. is een wadi aangelegd en verschillende speel- en sportvoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00119-0002_0005.png"

2.3 Aanwezige functies

2.3 Aanwezige functies

2.3.1 Wonen

In de huidige situatie zijn al 63 recent opgeleverde appartementen in het plangebied aanwezig.

2.3.2 Werken en voorzieningen

Het plangebied kent in de huidige situatie een overwegend commerciële/leisure functie. Enkele jaren geleden is een nieuwe vestiging van de McDonald's gerealiseerd en is er een tijdelijke vestiging van de Dirk van den Broek gerealiseerd. Daarnaast is er al vele jaren een kartbaan en uitgaanscentrum Harders Plaza aanwezig.

Ter plaatse van het plangebied aan de Ampèrestraat 6 is in de huidige situatie een vestiging van de Lidl aanwezig. Deze supermarkt zal als onderdeel van de voorgenomen ontwikkeling verplaats worden naar de locatie De Harder.

2.3.3 Verkeer en Vervoer

In het plangebied is een doorgaande hoofdfietsroute gelegen. Ook is het plangebied in de nabijheid van de provinciale weg de N302 gelegen. In de huidige situatie worden de voorzieningen via de Knardijk ontsloten. De woningen worden middels de Zeebuurt ontsloten.

2.3.4 Groen

Het Zeebuurtpark maakt onderdeel uit van het plangebied. Als onderdeel van de voorgenomen ontwikkeling heeft het park in 2018 een opknapbeurt gekregen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is van kracht sinds 13 maart 2012. Deze structuurvisie vormt sindsdien het integrale kader voor het rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte uit 2005.
De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland heeft ruimte nodig om te leven en te bewegen, om economisch te kunnen blijven groeien en voor burgers en bedrijven om initiatief te nemen. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen, en geeft daarom meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geven ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.

Infrastructuur en ruimte worden door alle overheden in samenhang opgepakt.

Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden zijn in de SVIR drie hoofddoelen voor de voor de middellange termijn (2028) benoemd:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.

De drie rijksdoelen zijn in het SIVR uitgewerkt tot dertien (thematische) 'onderwerpen van nationaal belang'.

In het SIVR worden geen beleidsuitspraken gedaan die specifiek van toepassing zijn voor de omgeving van Harderwijk of voor het plangebied.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, Natuurnetwerk Nederland, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

In het Barro zijn geen regels vastgelegd die specifiek van toepassing zijn voor het plangebied.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet met als primair doel het tot stand brengen van een goede ruimtelijke ordening, door middel van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Concreet houdt dit in dat de ladder als ondersteuning dient voor decentrale overheden (provincies en gemeenten) bij de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Hierdoor kan er een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming plaatsvinden bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Daarbij mogen dus enkel criteria een rol spelen die ruimtelijk relevant zijn.

De juridische grondslag van de ladder voor duurzame verstedelijking ligt in het Bro (artikel 3.1.6 lid 2), beleidsmatig is de ladder geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De ladder is daarmee kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals de gemeentelijke bestemmingsplannen en de provinciale inpassingsplannen. Voorheen bestond de ladder uit drie treden die doorlopen moesten worden ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar per 1 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen van kracht geworden. Eén van de belangrijkste is dat de drie treden worden losgelaten. Feitelijk is er nog maar één trede: "er dient gemotiveerd worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte." Het betreft ontwikkelingen zowel binnen als buiten stedelijk gebied. Het realiseren van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet nadrukkelijk gemotiveerd worden.

Bij de motivering moet een goede ruimtelijke ordening het oogpunt zijn. Dit betekent concreet het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte moet worden onderbouwd op het niveau van het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling zelf. Bij de ene ontwikkeling is het ruimtelijk verzorgingsgebied groter dan bij de andere ontwikkeling. Bij elk plan hoort met andere woorden een bij die ontwikkeling passende onderbouwing.

Daarbij moet opgemerkt worden dat als de stedelijke ontwikkeling ziet op de vestiging van een dienstenactiviteit, het onderzoek naar de actuele regionale behoefte geen betrekking mag hebben op de economische behoefte, de marktvraag, de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen of een beoordeling in relatie tot de door de gemeenteraad vastgestelde doelen van economische planning. Het onderzoek heeft slechts tot doel om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

In het geldende bestemmingsplan, dat in 2008 is vastgesteld, is ter plaatse van het plangebied een fors programma toegestaan. Het programma was afgestemd op hoogtij dagen en voldoet nu niet meer aan de huidige behoefte.

Middels voorliggend bestemmingsplan wordt het programma fors ingeperkt voor de functies leisure, detailhandel en horeca en wordt het aantal te realiseren woningen uitgebreid. Navolgende tabel geeft het programma op basis van het geldende regiem weer en het programma dat middels onderhavig plan wordt mogelijk gemaakt.

Functie   Huidig / oude programma   Beoogd programma  
Leisure / detailhandel/ horeca   35.000 m2   10.000 m2  
Woningen   66   110  

Het woningbouwplan 'De Harder' is opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente Harderwijk. Het woningbouwbeleid van de gemeente Harderwijk heeft de behoefte aan woningen al voldoende in beeld gebracht. Als gevolg van de verminderde vraag naar detailhandelslocaties is het oppervlak voor het themacentrum bijna gehalveerd. Met het onderhavige plan wordt de bestaande al toegestane oppervlak slechts verkleind. Het plangebied ligt bovendien in het bestaand stedelijk gebied van Harderwijk.

Ondanks dat er sprake is van een afname van het toegestane oppervlak aan bedrijfsmatige functies is er wel sprake van een qua functies veranderde programmatische invulling. Door de Stec Groep is onderzoek verricht (zie bijlage 1) naar de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op het bestaande winkelaanbod. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de voorgenomen functies niet zorgen voor een (duurzame) ontwrichting van het bestaande voorzieningenniveau. De ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

3.2.4 Omgevingsvisie Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland

Provinciale Staten hebben op woensdag 19 december 2018 de nieuwe Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en geactualiseerde Omgevingsverordening vastgesteld. Deze zijn op 1 maart 2019 in werking getreden. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provinciale hoofddoelen zijn vervolgens vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.

In de Omgevingsvisie is onder andere opgenomen dat één van de opgaven voor de regio Noord-Veluwe is om de bestaande kwaliteiten, zoals water, natuur en steden, te behouden, versterken en benutten. In de visie wordt ook gerefereerd aan de Regionale Woonagenda die de gemeenten in de Noord-Veluwe in 2011 hebben opgesteld. Hierin agenderen partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Samen met de provincie worden afspraken gemaakt, onder andere over woningaantallen. Hieronder wordt hierop nader ingegaan.

Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.

Met betrekking tot nieuwe woonlocaties is bijvoorbeeld in de Omgevingsverordening de volgende bepaling opgenomen: “In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.”

Op basis van voornoemde afspraken is binnen de Regio Noord-Veluwe de regionale woonopgave voor de periode 2013-2024 verdeeld over de deelnemende gemeenten. Als afgeleide daarvan is door de gemeente het Meerjarenprogramma Woningbouw 2014-2024 opgesteld. De te realiseren woningaantallen in dit plangebied passen binnen dit meerjarenprogramma.

Ten aanzien van onderhavige ontwikkeling in relatie tot het provinciale ruimtelijke beleid heeft de Provincie eind 2017 al geoordeeld dat de ontwikkeling past binnen de geldende kaders. Het plangebied betreft een bestaande detailhandelslocatie op een binnenstedelijke locatie. Met onderhavige ontwikkeling vervalt een groot gedeelte van het thans toegestane programma, waaronder kantoorfuncties. Ook wordt met de ontwikkeling dreigende verloedering voorkomen, verdwijnt de overlast veroorzaakt door het uitgaanscentrum en word er een stedenbouwkundige impuls gegevens op deze stedenbouwkundig belangrijke locatie.

3.2.5 Stadsvisie 2031

Op 10 juni 2010 is de Stadsvisie Harderwijk 2031 vastgesteld. De Stadsvisie Harderwijk 2031 is gemaakt om een ontwikkelingsrichting voor de stad te bepalen op het gebied van voorzieningen, werkgelegenheid, woonklimaat en bereikbaarheid. Hierbij moeten strategische keuzes worden gemaakt. De visie is integraal. Dit betekent dat er nadrukkelijk wordt gekeken naar de onderlinge samenhang tussen de ruimtelijke, sociale en economische beleidsvelden. De visie is een uitgangspunt voor de intensieve samenwerking tussen bestuur, bevolking, bedrijfsleven, instellingen, organisaties en andere overheidsinstanties.

Gekozen is voor scenario 2 "Verdiepen". Ontwikkeling is namelijk noodzakelijk om van Harderwijk een aantrekkelijke woon- en werkgemeente te maken.

De Stadsvisie beschrijft de visie op de toekomst aan de hand van vier thema’s:

  • woonklimaat:
    "Prettig wonen in bijzondere woonwijken voor alle doelgroepen";
  • maatschappelijke voorzieningen:
    "Harderwijk loopt voorop op het gebied van sport, cultuur, onderwijs, zorg en welzijn";
  • werken:
    "Een sterke economische structuur door een duidelijk economisch imago";
  • bereikbaarheid:
    "Goede bereikbaarheid voor alle vervoerssoorten met aandacht voor milieu en veiligheid".

In scenario 2 is met betrekking tot het woonklimaat onder meer opgenomen dat Harderwijk bijzondere woonmilieus wil realiseren, die in de regio en omliggende steden niet of nauwelijks voorkomen. Hierden moet een aantrekkelijk villadorp worden.

De "Stadsvisie Harderwijk 2031" geeft aan welke koers Harderwijk wil varen. De volgende stap is het vertalen van deze stadsvisie in één integrale structuurvisie, zie hiervoor paragraaf 3.2.6.

3.2.6 Structuurvisie Harderwijk 2031

De structuurvisie Harderwijk 2031 is op 20 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze integrale structuurvisie is een uitwerking van de in juni 2010 door de gemeenteraad vastgestelde stadsvisie. In de structuurvisie wordt aangegeven wat in de periode tot 2031 voor de gemeente Harderwijk de belangrijkste thema's zijn waar integraal aan gewerkt gaat worden door de gemeente, het bedrijfsleven, de maatschappelijke organisaties en door inwoners zelf. De visie is een document waar het economische, sociale en ruimtelijke beleid met elkaar in verband is gebracht. Het betreft een visie waarin kaders zijn gesteld met doelstellingen om de in de Stadsvisie verwoorde ambitie te verwezenlijken. Deze doelstellingen zijn ondergebracht in 4 ontwikkelsporen: Zorgzame stad, Ondernemende stad, Aantrekkelijke stad en Verbindende stad.

De structuurvisie zal fungeren als beoordeling- en sturingsinstrument op alle gemeentelijke beleidsterreinen. Het is daarmee een beleidsdocument dat de gemeente bindt. De gemeente kan daar alleen van afwijken indien daar een goede motivering voor is. Daarnaast wordt richting gegeven aan te verrichten inspanningen en te nemen maatregelen die moeten leiden tot de realisatie en totstandkoming van de in het beleid nagestreefde doelen. De structuurvisie vervangt hiermee het structuurplan Harderwijk 2020 en is daarmee:

  • een visie op de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkelingen in Harderwijk voor de middellange en lange termijn;
  • een integrale visie met de hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen betreffende het leven, werken en verblijven in Harderwijk;
  • de wijze waarop de gemeente de doelstellingen denkt te realiseren.

Op de visiekaart 'Aantrekkelijke stad' is het plangebied aangegeven als 'bestaand bebouwd gebied'. Daarnaast is het 'Spoorpad' aangewezen als onderdeel van de hoofdfietsstructuur.

Op de visiekaart 'Ondernemende stad' is het plangebied aangegeven als leisurelocatie.

Op de visiekaart 'Zorgzame stad' is aan het plangebied geen specifieke aanduiding toegekend.

Op de waarderingskaart is het plangebied aangemerkt als "Hoog dynamisch gebied". Deze gebieden worden beschouwd als vliegwielen bij de ruimtelijke ambities. Het zijn de gebieden waarin de ambities bij voorrang waargemaakt moeten worden, mits economisch uitvoerbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00119-0002_0006.jpg"

Figuur 3.1: Uitsnede waarderingskaart Structuurvisie Harderwijk 2031

Voor de locatie De Harder geldt specifiek dat dit in de Structuurvisie is aangewezen als een van de grootschalige perifere detailhandellocaties. Verder is voor het plangebied in de Structuurvisie ingestoken op de ontwikkeling van een leisurecenter. Zoals al eerder is toegelicht heeft een veranderde economische situatie geleid tot een aanpassing van het programma waarbij geen ruimte meer is voor leisure.

3.3 Woonbeleid

3.3.1 Woonvisie Harderwijk

De uitgangspunten van het woonbeleid staan geformuleerd in de Woonvisie 2017-2027. Deze is op 25 april 2018 door de gemeenteraad vastgesteld. Met het woonbeleid werkt de gemeente Harderwijk aan de balans tussen vraag en aanbod op de woningmarkt. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de huidige bewoners, maar ook naar die van de toekomst. Uitgangspunt is dat iedereen in Harderwijk een woning kan vinden die past bij zijn of haar wensen en behoeften op het gebied van betaalbaarheid, toegankelijkheid en woonmilieu.

Door natuurlijke aanwas en migratie zal Harderwijk naar verwachting de komende decennia blijven groeien. Voor 2040 wordt een bevolkingstoename van 10.000 personen verwacht. Om deze groei te faciliteren wil de gemeente voor die tijd nog 4.000 woningen bijbouwen. 3.400 woningen zijn al in plannen belegd. Qua woningbouwtypes wordt ingezet op variatie en aanpasbaarheid. Tijdelijke woningen om pieken in de vraag op te vangen. Aanpasbare woningen om flexibel mee te bewegen met veranderende wensen en behoeften. En gevarieerde woonwijken voor een vitale mix van bewoners. Op deze manier blijft Harderwijk ook naar de toekomst betaalbaar en aantrekkelijk voor een breed publiek.

Op dit moment worden uitbreidingswijken Waterfront en Drielanden in hoog tempo volgebouwd. De toekomstige nieuwbouwopgave zal grotendeels in de bestaande stad worden gerealiseerd. Binnenstedelijk bouwen brengt nieuwe uitdagingen met zich mee. Denk aan hogere bouwkosten, veel direct belanghebbenden en een meer complexe ruimtelijke inpassing. Het wordt een uitdaging om voldoende woningen te bouwen in de lagere prijssegmenten, draagvlak te creëren onder omwonenden en de ruimtelijke kwaliteit hoog te houden.

Naast nieuwbouw wordt ook gewerkt aan de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Samen met de partners in het woondomein staat de gemeente voor een aantal grote maatschappelijke opgaven. Op het gebied van duurzaamheid wordt onder andere gestreefd naar een forse reductie van het energieverbruik, duurzame energie opwekking en ruimte voor klimaatadaptatie. Betaalbaarheid is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Een andere opgave is de voortschrijdende vergrijzing. Om de veiligheid en het comfort van oudere bewoners te borgen, is het noodzakelijk om de toegankelijkheid van bestaande woningen te verbeteren. Ook moeten woningen geschikt worden gemaakt voor zorg- en dienstverlening aan huis. Daarbij gaat het niet alleen om individuele woningen maar ook om de woonomgeving en infrastructuur van de wijk.

Samenvattend zijn de belangrijkste opgaven in het woondomein:

Nieuwbouw

  • Uitbreiding van het aanbod goedkope en middeldure woningen
  • Terugdringen van de wachttijd in de sociale huursector
  • Her- en deprogrammering in het dure segment
  • Tijdelijke woonruimte om pieken in de vraag op te vangen
  • Inbreiding en transformatie

Bestaande woningvoorraad

  • Bevorderen van doorstroming op de woningmarkt
  • Verduurzaming van de bestaande woningvoorraad
  • Bestaande woningvoorraad toekomst- en zorgbestendig maken

Wijken en buurten

  • Ontwikkelen van woonzorgzones
  • Gemixte en inclusieve wijken en buurten

De realisatie van 110 woningen maakt onderdeel uit van de planvoorraad zoals opgenomen in de Woonvisie. Voor het tweede appartementengebouw wordt ingezet op een specifieke doelgroep, te weten zogenaamde pauzewoningen. Dat is een appartement waarin de huurder maximaal twee jaar mag blijven wonen. De huizen zijn bedoeld als opvang voor mensen die acuut behoefte hebben aan een woning, bijvoorbeeld vanwege een echtscheiding. Hiermee wordt invulling gegeven aan een concrete behoefte.

3.4 Archeologie en monumentenbeleid

3.4.1 Nota Cultuurhistorie

In 2008 heeft de gemeente de nota Cultuurhistorie vastgesteld. Uitgangspunt in de nota is om de fysieke cultuurhistorie te behouden en te beschermen. Cultuurhistorische waardevolle panden zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijke monumenten. Deze worden sectoraal beschermd door de Erfgoedwet en de Erfgoedverordening Harderwijk 2017. Bijzonder Cultuurlandschap wordt beschermd bij het bestemmingsplan.

3.4.2 Archeologienota

De Erfgoedwet, juncto Monumentenwet 1988 verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in het in april 2011 vastgestelde archeologiebeleid 2011-1015. Hieraan is de beleidskaart archeologie gekoppeld. De Beleidskaart Archeologie is tot stand gekomen door onderzoek van archeologisch adviesbureau RAAP (RAAP- rapport 2050 "Een actualisatie en herziening van de archeologische verwachting"). In de beleidskaart Archeologie is aangegeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden. Op grond van de Erfgoedwet, juncto monumentenwet 1988 kan bij bestemmingsplan worden bepaald, dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (bouwvergunning), of een aanlegactiviteit van werken geen bouwwerken zijnde (omgevingsvergunning aanlegactiviteiten), een rapport over de archeologische waarden dient te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen indien nodig archeologische voorschriften worden verbonden.

Op grond van artikel 41a van de Monumentenwet 1988 geldt deze verplichting niet bij projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m². De gemeenteraad kan hiervan een afwijkende oppervlakte (zowel naar boven als naar beneden) vaststellen.

Op de beleidskaart archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellinggrenzen aangegeven. Het beleid is om in bestemmingplannen een dubbelbestemming "Waarde - archeologie" op te nemen met bijhorende bouwregels en aanlegvergunningstelsel met inachtneming van de vrijstellinggrenzen.

In paragraaf 5.2 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.

3.5 Welstandsbeleid

Een bestemmingsplan is erg belangrijk voor het bouwen op en gebruiken van gronden. Vergunningsaanvragen worden immers getoetst aan de regels uit het bestemmingsplan. Naast de bestemmingsplanbepalingen en de bouwtechnische eisen waaraan een bouwwerk moet voldoen, is het uiterlijk ervan erg belangrijk. Hiervoor is een welstandsnota opgesteld.

In de welstandsnota van Harderwijk wordt invulling gegeven aan de esthetische aspecten van het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De welstandsnota gaat daarbij vooral in op de architectonische aspecten van bouwwerken, zoals massa, vorm, positionering, kleur- en materiaalgebruik en detaillering. In stedenbouwkundige zin spreekt de welstandsnota zich uit over de uitstraling en ligging van de bebouwing in relatie tot de omgeving.

In de welstandsnota zijn regels opgenomen voor:

  • kleine bouwinitiatieven die welstandsvrij zijn;
  • kleine bouwinitiatieven waarvoor de zogenaamde 'sneltoetscriteria' gelden (criteria voor meest voorkomende kleine bouwactiviteiten);
  • grote bouwinitiatieven waarvoor lichte, gemiddelde en zware welstandstoets gelden;
  • grote bouwinitiatieven voor ontwikkelingslokaties, die in aparte beeldkwaliteitsplannen zijn vervat.

Voor de voorgenomen planontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan vastgesteld. In dit beeldkwaliteitsplan zijn de uitgangspunten aangegeven voor de verschijningsvorm van de op de locatie De Harder te realiseren nieuwe bebouwing; zowel voor de bebouwing voor commerciële functies welke georiënteerd wordt op de N302, als voor de geprojecteerde woningbouw welke georiënteerd wordt op de Zeebuurt. Deze beeldkwaliteitseisen maken onderdeel uit van de welstandsnota.

De verschillende bouwplannen die onderdeel uitmaken van de ontwikkeling (shoppingcenter en twee appartementengebouwen) zijn al beoordeeld en akkoord bevonden door de welstandcommissie.

3.6 Milieubeleid

3.6.1 Milieubeleidsplan Harderwijk 2009-2012

De gemeente Harderwijk streeft naar samenhang in het bestaande veelomvattende milieubeleid. Het milieubeleidsplan 2009-2012 maakt inzichtelijk waar Harderwijk voor staat, geeft richting aan het beleid voor de komende periode en vervult een aanjaagfunctie om verbeteringen te realiseren. Vanuit deze gedachte worden twee speerpunten benoemd waarbij rekening is gehouden met de landelijke beleidsontwikkeling: klimaatbeleid en een gebiedsgericht milieubeleid. Het zorgdragen voor een duurzame leefomgeving is het hoofddoel van dit milieubeleid. Onder een duurzame leefomgeving verstaan we het voorzien in onze behoeften, zonder de toekomstige generaties de mogelijkheden voor dezelfde behoeftes te ontnemen. Dit milieubeleidsplan geeft kaders voor beleid en laat de bevolking van Harderwijk en Hierden zien hoe de gemeente zich inzet om de lokale milieuproblemen op te lossen.

Binnen de gemeentegrenzen bestaat een grote diversiteit in gebieden, met elk hun eigen kenmerken en functies. Bij ruimtelijke ontwikkeling streeft de gemeente naar een optimale leefomgevingskwaliteit. Door gebieden te onderscheiden wordt duidelijk welke milieukwaliteit gewenst is en of een ontwikkeling in het desbetreffende gebied past. Deze gebiedsgerichte benadering biedt ruimte om milieubeleid beter te laten aansluiten bij de dynamiek van ruimtelijke ontwikkelingen.

3.6.2 Gebiedsgericht milieubeleid

In het Milieubeleidsplan is voor verschillende delen van Harderwijk gebiedsgericht milieubeleid opgesteld. Door het opstellen van gebiedsgericht milieubeleid komen de specifieke kwaliteiten, knelpunten, de milieubelasting en de milieuambities van het gebied in beeld. Welk milieubeleid voor het voorliggende plangebied geldt, is weergegeven op een interactieve kaart op de gemeentelijke milieuwebsite. Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke ambities vastgesteld. De algemeen geldende milieu-uitgangspunten zijn van toepassing. In hoofdstuk 5 is voor alle relevante milieu-aspecten onderbouwd dat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.

3.6.3 Routekaart naar een klimaatneutraal Harderwijk: De Energieke stad

Harderwijk heeft vele kansen om zich te profileren op het gebied van duurzaamheid en in het bijzonder duurzame energie. Vanwege die kansen stelt de gemeente zich het volgende doel: in 2031 (Harderwijk 800 jaar) wordt binnen de gemeentegrenzen 45% minder CO2 uitgestoten (referentiejaar 2010). Deze ambitie zal worden bereikt door in te zetten op:

  • Energie besparing;
  • Opwekken van duurzame energie;
  • Compenseren (bijvoorbeeld door inkoop groene energie).

Met het stellen van deze ambitie wil de gemeente in het bijzonder lokaal bijdragen aan de economische vitaliteit, leefbaarheid en identiteit van de gemeente. Het loont om te investeren in energiebesparende maatregelen vanwege lagere lasten en vanwege de toegevoegde waarde aan het investeringsobject. Maar het betekent ook dat het opwekken van energie geld oplevert, duurzame energie zal in de toekomst alleen maar waardevoller worden. Door nu te investeren in het opwekken van duurzame energie wordt de afhankelijkheid van stijgende energieprijzen en het opraken van fossiele brandstoffen in de toekomst beperkt. Het lokaal investeren van die opbrengsten of meedelen in revenuen draagt bij aan de vitaliteit en zelfvoorzienendheid van de gemeente. Daarnaast laat de gemeente met deze doelstelling zien dat zij haar principiële verantwoordelijkheid neemt ten aanzien van klimaatverandering. Let op! Duurzaamheid is nadrukkelijk meer dan alleen het besparen van energie of het treffen van milieumaatregelen (people-profit-planet).

Binnen het plangebied wordt o.a. invulling gegeven aan het duurzaamheidsbeleid door gasloos te bouwen en het afkoppelen van de hemelwaterafvoer van het gemeentelijk rioolstelsel waardoor de RWZI minder belast wordt. Daarnaast wordt middels de beoogde doelgroep (zogenaamde 'pauzewoningen') ook invulling gegeven aan de sociale duurzaamheidscomponent (people).

3.7 Bodembeleid

De gemeente heeft samen met de omliggende gemeenten Elburg, Ermelo, Nunspeet, Elburg, Oldebroek en Putten een bodemkwaliteitskaart en bodembeheernota opgesteld. De Nota bodembeheer regio Noord Veluwe is vastgelegd in het document met kenmerk R002-1206995LNH-baw-V02-Nl d.d 21 januari 2014 (Tauw). In deze nota is omschreven welke keuzes de gemeenten hebben gemaakt ten aanzien van generiek en gebiedsspecifiek beleid, en onder welke voorwaarden grond en bagger mag worden toegepast binnen de regio.

In paragraaf 5.6.4 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.

3.8 Waterbeleid

3.8.1 Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

3.8.2 Nationaal Waterplan

De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is ook een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2016-2021.

3.8.3 Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn de trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

3.8.4 Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten.

Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.

3.8.5 Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Waterschap Vallei en Veluwe is beheerder en bevoegd gezag voor zowel waterkwantiteit als -kwaliteit van de primaire watergangen (voor gemeente Harderwijk ook de watergangen in het stedelijk gebied). Voor werkzaamheden op, aan of in nabijheid van watergangen en waterkeringen geldt de Keur en heeft het waterschap algemene regels opgesteld.

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.

3.8.6 Keur Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene - en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet.

Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.

Om zijn taak uit te kunnen oefenen, maakt het waterschap gebruik van de Keur en de Legger. De Keur is een door het waterschapsbestuur vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. Deze regels gelden voor toestanden en handelingen op en vlakbij waterkeringen, watergangen en kunstwerken zoals duikers. De Legger bevat de ligging en maatvoering van waterstaatkundige werken en waterpartijen, alsmede de onderhouds- en beschermingszones. In de Legger wijst het waterschap ook aan wie het onderhoud van een watergang, dijk of constructie moet uitvoeren. Ook wordt bepaald of er controle (schouw) wordt gedaan. De legger bepaalt samen met de keur welke regels er voor inwoners en gebruikers gelden en wordt daarom door het bestuur van het waterschap gesteld. Het waterschap levert de gemeente deze gegevens aan, om de hoofdwatergangen en waterkeringen, inclusief de onderhouds- en beschermingszone in het bestemmingsplan te regelen en de bouwmogelijkheden, voor zover noodzakelijk, te kunnen regelen.

Algemene regels

Veel handelingen op en nabij de waterstaatswerken zijn vrijgesteld van de vergunningsplicht. Deze handelingen heeft het waterschap in algemene regels opgenomen.

Verantwoordelijkheden

Hemelwater:

Een belangrijk principe is dat zoveel mogelijk van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwater:

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Oppervlaktewater:

Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.

3.8.7 Waterplan Harderwijk 2013-2018

Het Waterplan Harderwijk 2013-2018 is op 8 oktober 2013 vastgesteld en is een gezamenlijk plan van de gemeente Harderwijk en Waterschap Vallei en Veluwe. Met dit plan willen beide partijen, samen met burgers, verenigingen en andere betrokkenen, verder werken aan het verbeteren van het water in Harderwijk. De hoofddoelstelling van het Waterplan Harderwijk is: "In beeld te brengen en uitvoeren van de benodigde maatregelen voor het realiseren en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond functionerend watersysteem met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving".

In dit Waterplan is onder meer een Kansen- en knelpuntenkaart opgenomen en een Visiekaart. Het plangebied staat op de Kansen en knelpuntenkaart als een gebied dat valt buiten de grondwaterfluctuatiezone.

Voor alle wijken met een gemengd rioolstelsel geldt dat herstructureringsprojecten, daar waar mogelijk gecombineerd worden met het afkoppelen van hemelwater. Bij nieuwbouw dient de ontwateringsdiepte ten opzichte van het bouwpeil minimaal 0,9 m te zijn.

3.8.8 Zuiveringskring Afvalwaterketen Plan WHEP 2016-2020 (ZAP)

Het ZAP is een gezamenlijk plan van gemeenten Harderwijk, Ermelo en Putten alsmede Waterschap Vallei en Veluwe en heeft de status van het (wettelijk verplicht) verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP). In het plan zijn de volgende beleidsmatige uitgangspunten gedefinieerd voor de wettelijke gemeentelijk zorgplichten stedelijke afvalwater, hemelwater en grondwater:

Stedelijk Afvalwater

Uitgangspunt voor stedelijk afvalwater zijn de wettelijke verplichtingen Wet milieubeheer art. 10.33. Stedelijk afvalwater bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. De zorgplicht voor stedelijk afvalwater kent in vergelijking met de andere zorgplichten weinig vrijheid: inzamelen, transporteren en zuiveren (door het waterschap) is verplicht.

Hemelwater

Op het gebied van hemelwater is de belangrijkste opgave de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. We doen dit door aanpassingen van onze systemen en door meer gebruik te gaan maken van de openbare ruimte voor opvang en afvoer van hemelwater. Vanuit de Waterwet artikel 3.5 zijn gemeenten verantwoordelijk voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater. Deze verantwoordelijkheid geldt alleen zolang degenen die zich wil ontdoen van hemelwater niet redelijkerwijs de mogelijkheid heeft om het hemelwater zelf in de bodem of op een oppervlaktewater te lozen.

Uitgangspunten hierbij zijn:

  • Perceeleigenaar is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor inzameling en verwerking van hemelwater (infiltratie op eigen terrein). Indien dit redelijkerwijs niet van de perceeleigenaar kan worden verwacht, zal de gemeente de zorgplicht over moeten nemen.
  • Perceeleigenaren van bestaande bebouwing worden gestimuleerd om hemelwater van de vuilwater riolering af te koppelen.
  • Bij eventuele reconstructie: hemelwater van openbaar gebied afkoppelen van riolering, tenzij dit niet doelmatig blijkt te zijn.
  • Bij eventuele nieuwe grootschalige ontwikkelingen (inbreiding en/of herinrichting): hemelwater in principe bij voorkeur lokaal inzamelen en verwerken (infiltratie of lozing op oppervlaktewater), tenzij dit ondoelmatig blijkt te zijn (bijvoorbeeld bij hoge grondwaterstand of bestaand dicht stedelijk gebied).

Om het afstromend hemelwater schoon te houden worden geen uitlogende materialen gebruikt bij de woningbouw en in de openbare ruimte (straatmeubilair en dergelijke). Op nieuwe bouwlocaties zal alleen het huishoudelijk afvalwater worden aangesloten op de gemeentelijke riolering. Voor het hemelwater moet een andere wijze van afvoeren worden gevonden. Hiervoor bestaan in principe twee mogelijkheden, namelijk infiltratie in de bodem en lozing op het oppervlaktewater.

Grondwater

De bewoner heeft de verplichting om grondwater op eigen terrein te verwerken (waterwet art. 3.6). De gemeente heeft een regierol wat inhoudt dat in overleg met degene die overlast ervaart er wordt gekeken naar een mogelijke oplossing.

Uitgangspunten hierbij zijn:

  • de perceeleigenaar: verwerkt grondwater op eigen terrein en zorgt voor een waterdicht pand.
  • de gemeente: neemt meldingen in ontvangst en zoekt naar een oplossing.
  • alleen als geen enkele andere partij een oplossing kan of hoeft te bieden, dan neemt de gemeente maatregelen. Er worden alleen maatregelen genomen als sprake is van structurele grondwateroverlast die de gemeente op een doelmatige manier kan oplossen.
  • het waterschap; neemt peilbesluiten en beïnvloedt hiermee de grondwaterstand. Vooral buiten de bebouwde kom speelt het waterschap hiermee een belangrijke rol. Ook verleent het waterschap vergunning voor kleinere grondwateronttrekkingen.
  • de provincie: verleent vergunningen voor grotere industriële grondwateronttrekkingen, onttrekkingen voor de drinkwatervoorziening en onttrekkingen voor een bodemenergiesysteem. Ook werkt de provincie aan natuurontwikkeling. Vooral als ergens sprake is van verdroging zal grondwater voor de provincie een belangrijk onderwerp zijn.

Grondwaterneutraal bouwen

Voor de bouw van eventuele ondergrondse ruimten (kelders) moet de grondwaterstand gedurende de uitvoeringsperiode mogelijk worden verlaagd. De constructie van de kelder(s) moet zodanig waterdicht worden uitgevoerd dat na de bouw in de gebruiksfase geen (permanente) grondwaterstandverlaging nodig is. Ook betekent dit ook, dat bij nieuwbouw het vloerpeil (bijvoorbeeld ophogen) of de bouwwijze (bijvoorbeeld kruipruimte loos) moet worden afgestemd op de grondwaterstand, zodat er geen permanente drainage nodig is. Om grondwateroverlast te voorkomen moet er een watertoets worden uitgevoerd.

3.8.9 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. In paragraaf 5.5 zijn de resultaten van de watertoets beschreven.

3.9 Groenbeleid

In het Handboek Harderwijks Groen staat het Harderwijkse groenbeleid voor stad, landschap en bos in samenhang met elkaar beschreven. Dit beleidsplan is in december 2007 door de raad van de gemeente Harderwijk vastgesteld. Hoofddoelstelling van beleid is de hoofdstructuur van stedelijk groen (de Groene Mal) in stand te houden en te versterken. Hier zal niet worden gebouwd en worden ontbrekende schakels hersteld.

Het groen dient naast belevingswaarde een duidelijke gebruikswaarde te bezitten (sport/spel). Met het opknappen van het Zeebuurtpark, met sport- en spelvoorzieningen, als onderdeel van de voorgenomen ontwikkeling is invulling gegeven aan het groenbeleid.

3.10 Verkeers- en vervoersbeleid

3.10.1 Verkeer

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk en het plan bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie (met een doorkijk naar 2030) en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (met een doorkijk tot 2015).

Het VSP geeft aan dat de komende jaren prioriteit wordt gegeven aan het aanpakken van verkeersonveiligheid in algemene zin en verkeersonveilige locaties in het bijzonder en daarnaast het stimuleren van het fietsverkeer in de gemeente Harderwijk.

In paragraaf 5.8.1 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.

3.10.2 Parkeren

Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Op 29 september 2016 is de nota aangevuld met de appendix 'Parkeernormen voor kleine wooneenheden'. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP). De Parkeernormennota dient ook als uitbreiding/toevoeging aan de parkeerfondsregeling.

Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk.

Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven. Het vaststellen van deze parkeernormen is onder meer voor burgers, projectontwikkelaars en de gemeente Harderwijk zelf van belang. Door het vaststellen is het namelijk voor iedere belanghebbende duidelijk en inzichtelijk welke parkeernormen voor een bepaalde functie gehanteerd worden. Hierdoor ontstaat eenduidigheid in het parkeernormenbeleid.

In paragraaf 5.8.2 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.

3.11 Economisch beleid

3.11.1 Algemeen

Het economische beleid is gericht op het optimaal benutten van de beschikbare ruimte en het bieden van meer uitgesproken, gedifferentieerde werkmilieus. Verder wordt er ruimte geboden aan kleinschalige werkgelegenheid in de woonomgeving waar dat kan (functiemenging). De milieuhinder van bestaande en nieuwe bedrijvigheid dient tot een zo laag mogelijk niveau te worden beperkt, terwijl milieuhinderlijke activiteiten dienen te worden geweerd uit de directe woonomgeving.

3.11.2 Detailhandelsvisie

Op 13 september 2012 heeft de gemeenteraad de Detailhandelsvisie Harderwijk 2020 vastgesteld. Van deze visie is op 14 januari 2019 een herijking vastgesteld. In de Detailhandelsvisie worden de kaders geschetst voor de toekomstige ontwikkeling van de detailhandel in Harderwijk. Vanuit de visie zijn de volgende uitgangspunten leidend bij de te maken beleidskeuzes:

  • zorg voor een voorzieningenaanbod dat aantrekkelijk is voor consumenten;
  • zorg voor een winkelstructuur die voorziet in voldoende voorwaarden voor een gezond
    ondernemersklimaat;
  • zet geen nieuwe winkelgebieden in de markt maar bouw voort op wat kansrijk is;
  • zorg voor clustering van qua bezoekmotief gelijksoortige detailhandel;
  • zorg voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

Deze uitgangspunten gekoppeld aan de ambitie van Harderwijk leidt tot de visie dat Harderwijk het meest gediend is bij het primaat op de binnenstad en het versterken van de huidige wijkstructuur. De ontwikkeling van De Harder dient een bijdrage te leveren aan (regionale) ambities en complementair te zijn aan de binnenstad. Gelet hierop zijn er voor De Harder de volgende keuzes gemaakt:

  • de vestiging van twee supermarkten zonder uitbreiding van het aantal supermarkten in Harderwijk. Eén van de twee supermarkten is nu al binnen het plangebied aanwezig en de ander betreft een verplaatsing van een bestaande supermarkt op industrieterrein Lorentz. Op grond van het detailhandelsbeleid is detailhandel op het industrieterrein ongewenst, het gebruik ten dienste van een supermarkt op deze locatie wordt middels onderhavig bestemmingsplan dan ook onmogelijk gemaakt.
  • de vestiging van een bouwmarkt en woonwinkel met oppervlaktes >1.000 m2 w.v.o. Gelet op de ligging aan de rand van Harderwijk, nabij de uitvalswegen en met voldoende parkeergelegenheid is deze locatie uitermate geschikt voor dergelijke functies. Gelet op de eis van grotere volumes zal deze locaties ook geen directe concurrentie vormen voor het winkelaanbod in het centrum van Harderwijk.

Door de Stec Groep is onderzoek verricht naar de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de bestaande winkelstructuur. Hierbij is zowel ingegaan op de vestiging van de supermarkten alsmede de vestiging van een bouwmarkt en woonwinkel. In het kader van de toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.2.3) is al nader op deze effecten ingegaan. Geconcludeerd is dat de voorgenomen vestiging van functies geen significant negatieve effecten heeft op het bestaande winkelaanbod.

Het volledige onderzoek naar de effecten is als bijlage 1 bijgevoegd.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de planopzet beschreven voor de belangrijkste beleidsvelden. De beschrijving van de huidige situatie heeft al plaatsgevonden in hoofdstuk twee. Na eerst de uitgangspunten van het plan te vermelden, wordt in dit hoofdstuk, voor zover daar sprake van is, stilgestaan bij een aantal nieuwe ontwikkelingen en/of ervaren knelpunten. Vervolgens wordt beschreven op welke wijze daarmee in dit bestemmingsplan wordt omgegaan. Dit kan door middel van kleinschalige oplossingen binnen de bestemming (beheersmaatregelen) of door de introductie van nieuwe of gewijzigde bestemmingen voor meer ingrijpende veranderingen.

4.2 Achtergrond

In 2008 is al een bestemmingsplan vastgesteld ten einde de toenmalige ontwikkelingsplannen juridisch-planologisch te verankeren (bestemmingsplan 'De Harder). Dit bestemmingsplan gaf ruimte aan plannen die voor de financiële crisis (de krediet crisis van 2008 en verder) waren ontwikkeld en het plan De Harder betrof een plan met grote ambities vertaald in veel vierkante meters. Met name door deze financiële crisis zijn de beoogde plannen nooit tot uitvoering gekomen. Inmiddels ligt er een nieuw ontwikkelplan: sterk afgeslankt en aansluitend op de actuele behoeften en situatie in Harderwijk.

Het vorige plan maakte in totaal 33.500 m² aan thematische detailhandelsvoorzieningen, leisure (waaronder een bioscoop met 800 zitplaatsen) en kantoren mogelijk. Voor het verzorgingsgebied van Harderwijk is dit oppervlak te veel gebleken. In het huidige plan is het totaal aantal vierkante meters teruggebracht tot 10.000. Bovendien is als gevolg van de plannen van de nieuwe bioscoop in het gebied "Waterfront" de bioscoop in De Harder niet meer nodig en zijn ook kantoren in het gebied niet meer wenselijk.

In plaats daarvan wordt binnen de thematische detailhandel in dit plan een 'supermarkt' als detailhandel mogelijk gemaakt, in lijn met de door de gemeenteraad gewenste aanvulling/aanpassing van de 'Detailhandelsvisie Harderwijk 2020' (van juni 2011).

Het aantal maximaal toegestane appartementen is ten opzichte van het vorige bestemmingsplan verhoogd van 66 naar 110. Er is niet langer sprake van een apart bestemde 'Scheidsmuur' als geluidscherm voor de appartementen. Deze afscherming tegen geluid zal in het detailhandelsgebouw worden geïncorporeerd. Het al eerder vergunde McDonalds restaurant (met een McDrive) zal in dit bestemmingsplan worden opgenomen.

Op navolgende situatietekening is de toekomstige situatie weergegeven. In de navolgende paragrafen wordt nader ingegaan op de verschillende deelfuncties die onderdeel uitmaken van de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00119-0002_0007.png"

Figuur 4.1: Situatietekening De Harder (Bron: Mies Architectuur)

4.3 Wonen

Ter plaatse van het plangebied worden in totaal 110 appartementen gerealiseerd, bestemd voor specifieke doelgroepen. Zo komen er zogenaamde 'pauzewoningen'. Dat is een appartement waarin de huurder maximaal twee jaar mag blijven wonen. De huizen zijn bedoeld als opvang voor mensen die acuut behoefte hebben aan een woning, bijvoorbeeld bij een echtscheiding.

Deze 110 appartementen worden verdeeld over twee appartementengebouwen. De gebouwen bestaan uit 4 bouwlagen. De toegang van de appartementen is gesitueerd aan de achterzijde grenzend aan het shoppingcenter. Aan de voorzijde (gericht naar het Zeebuurtpark) zijn de buitenruimtes (balkons) voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00119-0002_0008.png"

Figuur 4.2: Aanzicht voorgevel appartementengebouw Zeezicht (Bron: Mies Architectuur)

4.4 Bedrijvigheid

Ter plaatse van het plangebied zijn verschillende vormen van bedrijvigheid voorzien:

  • fastfood-restaurant: in 2018 is al een vestiging van de McDonalds gerealiseerd. De ontwikkeling is destijds middels een afwijkingsprocedure mogelijk gemaakt. Als onderdeel van dit bestemmingsplan krijgt deze locatie een passende bestemming;
  • twee supermarkten: de thans ter plaatse van het plangebied tijdelijk gevestigde supermarkt krijgt in het shoppingcenter een permanente plek. Daarnaast zal de bestaande supermarkt die op industrieterrein Lorentz aanwezig is, verplaats worden en een plek krijgen in het shoppingcenter;
  • een bouwmarkt;
  • een woonwinkel.

Navolgende afbeelding geeft aan perspectief aanzicht van het beoogde shoppingcenter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00119-0002_0009.png"

Figuur 4.3: Aanzicht shoppingcenter (Bron: Mies Architectuur)

4.5 Verkeer

Zowel het themacentrum als het filiaal van McDonald’s zullen rechtstreeks ontsloten worden via de Knardijk (parallelweg van de N302). Op dit moment is voor de tijdelijke supermarkt een in- en uitrit aangelegd. Het filiaal van McDonald’s maakt hier ook gebruik van. Op termijn zal nog een tweede ontsluiting op de Knardijk worden aangebracht.

In de huidige situatie is er ter hoogte van de McDonald's de inrit middels een uitvoegstrook vormgegeven. In de toekomstige situatie zal zowel de huidige ontsluiting als de tweede ontsluiting met een in- én uitvoegstrook vormgegeven worden. Dit zal zorgen voor een betere doorstroming en een verbetering van de verkeersveiligheid.

De appartementen zullen worden ontsloten via de zijde van de Flevoweg. Vanaf de bestaande keerlus zal langs het appartementengebouw een doodlopende straat worden aangelegd (genaamd Havenspoor), waarlangs ook de benodigde parkeerplaatsen voor de appartementen een plek zullen krijgen. Er zal geen verbinding voor het autoverkeer zijn tussen de Flevoweg en het shoppingcenter, wel zal er op een tweetal plaatsen een voet- en fietsverbinding komen.

In de zuidoosthoek van het plangebied (richting de Newtonweg) krijgt het parkeerterrein een ontsluiting op het fietspad. Deze ontsluiting is uitsluitend bestemd voor nooddiensten in geval van calamiteiten en zal voor het overige verkeer niet toegankelijk zijn. Op navolgende afbeelding is de calamiteitenontsluiting rood omcirkeld weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00119-0002_0010.jpg"

Figuur 4.4: Situatietekening plangebied met locatie calamiteitenontsluiting rood omcirkeld

Hoofdstuk 5 Onderzoek

5.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.

5.2 Cultuurhistorie en archeologie

5.2.1 Inleiding

Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie en hoe in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. De gemeente Harderwijk hanteert het uitgangspunt dat bij ruimtelijke ingrepen in de bestaande ruimtelijke structuur cultuurhistorische waarden waar mogelijk worden ingepast. Wanneer er geen sprake is van ingrepen in de ruimtelijk structuur (actualisatieplannen), is het uitgangspunt dat cultuurhistorische waarden geen directe reden zijn om bestaande rechten in te perken.

5.2.2 Historische geografie

Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn elementen, zoals houtopstanden, verkavelingpatronen wegenpatronen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. In het plangebied is geen sprake van (waardevolle) cultuurhistorische waardevolle structuren. Het plangebied en omliggende omgeving is hoofdzakelijk gevormd door de aanleg, nieuwe wegen, de voormalige spoorlijn en de N302 (zie figuur 5.1). De Knardijk heeft in het verleden nog een belangrijke rol gespeeld bij de drooglegging van Flevoland. De (Knar)dijk ligt echter buiten het plangebied en blijft intact. Bovendien betreft tegenwoordig niet de Knardijk de oorspronkelijk dijk, maar de N302. Het onderhavige plan heeft geen negatief effect op historische structuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00119-0002_0011.png"

Figuur 5.1: Historische kaarten plangebied en omgeving (Bron: www.topotijdreis.nl)

5.2.3 (Steden)bouwkundige waarden

Beschermde monumenten

In het plangebied zijn geen beschermde rijks- en/of gemeentelijke monumenten aanwezig.

5.2.4 Archeologie

In het plangebied zijn geen archeologische verwachtingswaarden aanwezig.

Conform het archeologiebeleid zijn in het gebied met een hoge archeologische verwachting bodemingrepen met een omvang groter dan 100 m² en dieper dan 0,3 meter belast met een onderzoeksplicht. In het gebied met een middelhoge archeologische verwachting zijn bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 0,3 meter belast met een onderzoeksplicht. En voor het gebied met een lage archeologische verwachting geldt de onderzoeksplicht vanaf bodemingrepen groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,3 meter. Dit gebeurt door het opleggen van een dubbelbestemming "Waarde archeologie" met bijbehorende bouwregels en de verplichting te beschikken over een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde (aanlegvergunning).

Conform het beleid wordt er bij verstoorde gebieden geen nader archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Ook wordt er conform het beleid geen dubbelbestemming archeologische waarde in het bestemmingsplan opgenomen.

In het kader van het voorgaande bestemmingsplan 'De Harder' uit 2008 is al een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Op basis van dit onderzoeksrapport is in de geactualiseerde gemeentelijke beleidskaart het plangebied vrijgegeven van onderzoeksplicht

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00119-0002_0012.png"

Figuur 5.2: Uitsnede gemeentelijke archeologische beleidskaart

5.3 Molenbiotoop

Molen De Hoop

De molen 'De Hoop' staat aan de Vissershaven, Havendijk 9. Na een intensieve locatiestudie naar een beschikbare plek nabij de binnenstad met voldoende windbelasting, werd in 1995 aan de Vissershaven met de opbouw van de molen begonnen. Op 18 september 1999 is molen ‘De Hoop’ in bedrijf gesteld. Ondertussen is de molen op de lijst van beschermde rijksmonumenten geplaatst.

De korenmolen ‘De Hoop’ is een achtkante stellingmolen. Een dergelijke molen staat op een verhoging, de stelling, om ook in de bebouwde kom voldoende wind te kunnen vangen om te kunnen draaien. De stellinghoogte van de molen ‘De Hoop’ bedraagt 9,10 meter. Met het gereedkomen van molen ‘De Hoop’ is een molenbiotoop ontstaan.

Gelderse molenverordening

Een maalvaardige molen en een enthousiaste molenaar alleen zijn niet voldoende om een molen te laten functioneren. Het werktuig stelt ook eisen aan zijn omgeving: er moet wind zijn om de wieken in beweging te kunnen zetten. In 1973 werd om dit omgevingselement aan te duiden het begrip "molenbiotoop" geïntroduceerd. De molenbiotoop heeft betrekking op de hele omgeving van een molen, voor zover die van invloed is op het functioneren van die molen als maalwerktuig én als monument. De biotoop kent een straal van 400 meter. Naast windvang dient dan ook te worden gelet op de belevingswaarde van de molen. Gebouwen en bomen kunnen de molenbiotoop aantasten.

In de Gelderse Molenverordening (12 januari 1996) in combinatie met de recentelijk aangepaste Uitvoeringsregeling Gelderse Molenverordening (16 november 2007 in werking getreden) is bepaald hoe omgegaan moet worden met planologische veranderingen binnen een molenbiotoop.

De biotoopformule is een eenvoudige manier om de maximaal aanvaardbare hoogte van obstakels rond een molen te berekenen, dusdanig dat de molen hier geen onoverkomelijke hinder van ondervindt. Bij de afweging tot welke hoogte er gebouwd kan worden, mag daarbij rekening gehouden worden met de al aanwezige tussenliggende bebouwing. De biotoopformule wordt dus vooral toegepast om te kunnen bepalen of een obstakel op een bepaalde afstand van de molen al dan niet "te hoog" is. De eerste 100 meter dient vrij te zijn van obstakels.

Deze biotoopformule luidt als volgt:

Hx=X/n+cxz of X=n(HX-cxz)

Waarin:

H = hoogte obstakel

X = afstand obstakel tot molen

n = 140 voor open gebied, 75 voor ruw gebied, 50 voor gesloten gebied

c = constante = 0,2

z = askophoogte (helft van lengte vlucht + de eventuele hoogte van de stelling)

Wanneer de omgeving van de beschouwde molen voldoet aan de eisen uit de formule is er sprake van een toelaatbare situatie. Om de berekening te kunnen maken is gebruikgemaakt van de volgende basisgegevens voor molen De Hoop:

stellinghoogte = 9,10 meter

vlucht = 26,30 meter

z = (½ x vlucht) + stellinghoogte = 22,25 meter

n = 50

Aan de hand van de biotoopformule is de biotoop van Molen De Hoop bepaald. De hoogte van de woningen zou binnen 200 meter van de woning in ieder geval niet meer mogen bedragen dan 9,10 meter (stellinghoogte). Aangezien het plangebied op meer dan 400 meter van de molen is gelegen, gelden de regels ten opzichte van de maximaal toegestane hoogte niet. Daarnaast kan gesteld worden dat vanwege de afstand tot de molen en de tussengelegen bebouwing in, de voorgenomen ontwikkeling geen negatief effect zal hebben op de belevingswaarde van de molen. Het onderhavige plan heeft geen negatief effect op de windvang en de belevingswaarde van molen De Hoop.

5.4 Ecologie

Wet natuurbescherming

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze wet vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Het doel van de wet is het behouden en herstellen van de natuur. Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige soorten zijn kwetsbaar. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Wanneer het met de natuur goed gaat, is er ook meer ruimte voor economische en andere maatschappelijke activiteiten. De wet kent twee soorten bescherming: gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Binnen de Wet natuurbescherming zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het Europees beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet alleen ter bescherming van gebieden, maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Natura 2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen geformuleerd. Voor de Natura 2000-gebieden geldt ook de zogenaamde externe werking. Dit betekent dat ook gekeken moet worden of er negatieve effecten zijn van ontwikkelingen die plaatsvinden buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebieden maar die toch van invloed kunnen zijn op dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00119-0002_0013.png"

Figuur 5.3: Weergave in de omgeving van het plangebied (rode stip) gelegen Natura 2000-gebieden

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden gelegen. Op enige afstand tot het plangebied zijn de gebieden Veluwe (ca. 1,8 km) en de Veluwerandmeren (ca. 450 meter) gelegen. Geluid, licht, trillingen, etc. veroorzaakt door het onderhavige plan hebben op deze afstand geen invloed op deze gebieden. Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden, als gevolg van de uitstoot van stikstof, zijn echter niet direct uit te sluiten.

Gelet hierop zijn door dGmR stikstofdepositieberekeningen uitgevoerd voor zowel de gebruiks- alsmede de bouwfase van de voorgenomen ontwikkeling. Uit deze berekeningen is gebleken dat de berekende deposities voldoen aan de grenswaarde van 0,00 mol/ha/jaar. Hiermee kan een relevant effect van het plan op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

De rapportage van de uitgevoerde berekeningen is als bijlage 3 bijgevoegd.

Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone

Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang.

De Groene Ontwikkelingszone (GO) bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De provincie nodigt de Gelderse samenleving uit om in de GO initiatieven te ontwikkelen die bijdragen aan de realisatie van deze dubbele doelstelling. Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het GNN en/of het GO. Het uitvoeren van nader onderzoek naar eventuele effecten is derhalve niet benodigd.

Soortenbescherming

De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. In grote lijnen blijft de bescherming gelijk aan de oude Flora- en Faunawet. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende dier- en plantensoorten. De wet hanteert het 'nee, tenzij'-principe. Dit betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiervoor moet een ontheffing worden aangevraagd bij de provincie. De aanvraag moet onderbouwd worden met een onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten.

In de nieuwe wet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen, zoals bouwactiviteiten, altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.

Door ECOquickscan is een ecologisch onderzoek uitgevoerd om te bepalen of de voorgenomen ontwikkeling negatieve effecten heeft op beschermde flora en/of fauna. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve effecten heeft.

De rapportage van het uitgevoerde ecologische onderzoek is als bijlage 2 bijgevoegd.

5.5 Watertoets

5.5.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van het waterbeleid uit paragraaf 3.8 de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het gemeentelijk rioolstelsel. Het bestaande stelsel moet toereikend zijn voor eventuele toename van de (piek)belasting;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan.
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;
  • Mogelijk is een watervergunning of melding nodig. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.
5.5.2 Waterparagraaf

Voor het onderhavige plan is door Tauw in 2016 een watertoets opgesteld. Deze toets is opgesteld voor het gehele plan vanaf 2016. Dat betekent dat ook rekening is gehouden met de tijdelijke situatie (momenteel de huidige situatie) waarin de McDonalds is gerealiseerd en de tijdelijke supermarkt. In het kader van de huidige definitieve plannen heeft Infrasoil de watertoets aangepast naar de laatste stand van zaken. In deze paragraaf is een samenvatting opgenomen van deze watertoets.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een toename van het verhard oppervlak met ca. 12.733 m2. Gelet op de geldende bergingsnormen geldt dat vanwege de toename van het verhard oppervlak 547 m3 aan waterberging gerealiseerd moet worden. Voor de voorgenomen ontwikkeling is al in het aangrenzende Zeebuurtpark een wadi aangelegd met meer dan voldoende bergingscapaciteit. De verharding binnen het plangebied zal middels een infiltratieriool op de wadi aangesloten worden.

Het vuilwaterafvoer zal aangesloten worden op het bestaande rioolstelsel, dit rioolstelsel heeft hiervoor voldoende capaciteit.

Voor de overige waterhuishoudkundige aspecten wordt verwezen naar de in de bijlage 4 opgenomen rapportage.
Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het waterbeleid.

5.6 Milieu

5.6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voorkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodem (Wet bodembescherming), bedrijvigheid (Wet milieubeheer) en externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer).

5.6.2 Geluidhinder

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door een industrieterrein, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder zijn normen opgenomen voor de toelaatbare geluidbelasting als gevolg van de verschillende geluidbronnen. De Wgh maakt een onderscheid tussen de voorkeursgrenswaarde en de hoogst toelaatbare geluidbelasting. Wanneer de geluidbelasting onder de voorkeursgrenswaarde valt, worden de effecten van geluid zonder meer toelaatbaar geacht. Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar de geluidbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidwaarde niet te boven gaat, is de overschrijding na een afweging, toelaatbaar.

De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB en de ten hoogst toelaatbare waarde is 63 dB, voor binnenstedelijk gebied.

De voorkeursgrenswaarde vanwege een gezoneerd industrieterrein is 50 dB(A) en de ten hoogst toelaatbare waarde is 55 dB(A).

Als randvoorwaarde voor het plan geldt dat het vaststellen van hogere grenswaarden Wet geluidhinder niet aan de orde is. De geluidbelasting op de gevels van de appartementen, als gevolg van het industrieterrein en de omliggende wegen, dient te voldoen aan de betreffende voorkeursgrenswaarden. Gelet op de geluidniveaus zoals berekend in akoestisch onderzoek uit 2016, is als uitgangspunt gehanteerd dat de noordwestelijke kopgevel van de appartementen als 'doof' (zoals gedefinieerd in de Wet geluidhinder) wordt uitgevoerd. Daarnaast is in het akoestisch onderzoek is gehouden met een geluidafschermende wand van 12 meter hoog ter plaatse van en met de omvang van de (achtergevel van de) bedrijfsgebouwen. Daarnaast wordt de aansluiting tussen het appartementengebouw en het shoppingcenter dicht uitgevoerd.

Wegverkeerslawaai 

Verkeerswegen hebben volgens de Wet geluidhinder aan weerszijden zones. Een zone kan, afhankelijk van de situatie, een breedte hebben van 100 tot 600 m. Binnen deze wettelijke zones geldt het grenswaardensysteem van de Wgh voor het toetsen van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk, wanneer dergelijke bestemmingen nieuw in de wettelijke zones worden geprojecteerd.

Het onderhavige plan worden woningen gerealiseerd binnen de zone van meerdere wegen (waaronder de N302). Gelet hierop is een akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Als gevolg van de wegen nabij het plangebied is, ter plaatse van de gevels van de appartementen, voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste:

  • 47 dB als gevolg van de N302;
  • 42 dB als gevolg van de Knardijk;
  • 42 dB als gevolg van de Burgemeester de Meesterstraat en Lorentzstraat;
  • 33 dB als gevolg van de Newtonweg.

Industrielawaai 

Het plangebied ligt wel in de geluidszone van het bedrijventerrein Lorentz. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting, vanwege het bedrijventerrein Lorentz, de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan. Binnen de geluidszone dient terughoudend te worden omgegaan met eventuele toevoegingen van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen.

Uit berekeningen, uitgevoerd door de Omgevingsdienst Noord-Veluwe, zonebeheer van het industrieterrein, is gebleken dat de geluidbelasting op gevels van de appartementen ten hoogste 44 dB(A) etmaalwaarde bedraagt. Aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde is voldaan.

Conclusie

De conclusie is dat de geluidbelastingen op de gevels van de appartementen voldoen aan de betreffende voorkeursgrenswaarden voor industrie- en wegverkeerslawaai uit de Wet geluidhinder. De aspecten industrie- en wegverkeerslawaai in het kader van de Wet geluidhinder vormen geen belemmering voor het plan.

De rapportage van het akoestisch onderzoek is als bijlage 5 bijgevoegd.

5.6.3 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld.

De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die "in betekenende mate" (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Naast de Wet luchtkwaliteit heeft de gemeente Harderwijk aanvullend beleid vastgesteld met betrekking tot projecteren van gevoelige bestemmingen op minder dan 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg. Doel van dit beleid is om kwetsbare groepen, zoals kinderen, astmapatienten en ouderen, zoveel mogelijk te beschermen tegen ongezonde lucht. Deze groepen hebben een verhoogde gevoeligheid voor luchtverontreiniging. Het beleid bepaalt dat nieuwe scholen (basisonderwijs, voorgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen), kinderdagverblijven, bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen niet meer binnen 50 meter vanaf de provinciale weg en 300 meter van een rijksweg gebouwd mogen.

Op grond van de Wet Luchtkwaliteit worden er binnen het plangebied geen grenswaarden overschreden ook zijn er geen dreigende grenswaardenoverschrijdingen. Het plangebied ligt wel binnen de 50-meter contour van de N302. Binnen 50 meter mogen geen gevoelige bestemmingen worden geprojecteerd.

Aangezien het project de realisatie van woningen mogelijk maakt en bedrijfsmatige functies met een bijbehorende verkeersgeneratie zijn er door Buro Blauw berekeningen uitgevoerd naar de effecten van het plan op de luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit voldoet aan de normen voor een goed woon- en leefklimaat en dat met de voorgenomen activiteiten de grenswaarden uit de Wet Milieubeheer niet worden overschreden. Opgemerkt wordt dat dit onderzoek in een vroegtijdig stadium van de planvorming is uitgevoerd waardoor er voor de in het onderzoek meegenomen emissies inschattingen zijn gehanteerd. Ten opzichte van het uitgevoerde stikstofdepositie-onderzoek (zie bijlage 3), dat gebaseerd is op meer gedetailleerde inzichten over de vrijkomende emissies, blijken de in het luchtkwaliteitonderzoek gehanteerde uitgangspunten een worst-case situatie. Zelfs met deze worst-case uitgangspunten blijken de normen uit de Wet luchtkwaliteit niet overschreden te worden.

De rapportage van het onderzoek naar de luchtkwaliteit is als bijlage 6 bijgevoegd.

5.6.4 Bodemkwaliteit

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Voor het aspect bodem zijn er ter onderbouwing van het bestemmingsplan voor het aspect bodem twee bodemonderzoeken uitgevoerd:

  • Verkennend bodemonderzoek Flevoweg 2 te Harderwijk, Diseo B.V., kenmerk D2016-022, rapportagedatum 4 februari 2016. Dit onderzoek betreft het noordelijke deel van het bestemmingsplan;
  • Verkennend bodemonderzoek Knardijk (ong.), Rouwmaat Milieutechniek, kenmerk MT - 17483, rapportagedatum 25 oktober 2017. Dit onderzoek betreft het midden en zuidelijk deel van het bestemmingsplan.

Zintuiglijk zijn in de bovengrond van het noordelijk deel voornamelijk puinsporen waargenomen en plaatselijk ook kolengruis en slakken. In het midden en zuidelijk deel zijn sporen baksteen, gefreesd asfalt en puinresten in de bovengrond waargenomen.

Analytisch zijn in de bovengrond in beide onderzoeken alleen lichte concentraties aan kwik, lood, minerale olie, PCB's en PAK aangetoond. In de ondergrond zijn in het noordelijk terreindeel kwik en PCB licht verhoogd aangetoond. In het midden en zuidelijk terreindeel zijn geen van de gemeten parameters verhoogd aangetoond in de ondergrond.

In het grondwater van het noordelijk terreindeel zijn geen verhoogde concentraties aan de gemeten parameters aangetoond. In het midden en zuidelijk terreindeel zijn alleen licht verhoogde concentraties aan barium en arseen aangetoond.

Asbest

Tijdens de veldwerkzaamheden zijn verder geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van asbest.

Op basis van de uitkomsten van de bodemonderzoeken wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit voldoet aan de eisen voor het beoogde gebruikt. De rapportages van de twee bodemonderzoeken zijn als bijlage 8 bijgevoegd.

5.6.5 Geur

Geur in de leefomgeving is grotendeels afkomstig van bedrijvigheid. Elke geur kan boven een bepaalde concentratie hinder veroorzaken. Om hinder van agrarische bedrijven te voorkomen is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van toepassing. De wet regelt onderlinge afstanden tussen geurgevoelige functies, zoals woningen, recreatieobjecten en agrarische bedrijvigheid. Binnen het plangebied liggen geen agrarische bedrijven. Het bestemmingsplan voorziet ook niet in nieuwe mogelijkheden voor agrarische bedrijven.

Wel is op enige afstand een rioolwater zuiveringsinstallatie (RWZI) aanwezig.

In 2014 is er een uitbreidingsvergunning verleend voor de RWZI voor het realiseren van een bio-energiecentrale. In 2017 is een vergunning verleend voor het milieuneutraal wijzigen van de inrichting. Voor het beoordelen of de geuremissie van de RWZI invloed heeft op het plangebied is het geuronderzoek van Royal Haskoning DHV, 8 december 2016 met kenmerk IBBE6196-101-100R003F01 als uitgangspunt genomen.

Voor de toetsing van geur is uitgegaan van het geurbeleid dat de gemeente vastgesteld heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00119-0002_0014.png"

Voor het bepalen van de waarde wordt aangesloten bij de normstelling zoals opgenomen in de beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017. In deze beleidsregel zijn de volgende normen opgenomen voor het type geur dat afkomstig is van de RWZI:

  • grenswaarde: 5 OU/m3
  • richtwaarde: 1,5 OU/m3
  • streefwaarde: 0,5 OU/m3

In onderstaande afbeelding is de geurimmissie van de RWZI op de omgeving weergegeven. Hieruit volgt dat het plangebied gedeeltelijk is gelegen tussen de streefwaarde en richtwaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00119-0002_0015.png"

Figuur 5.4: Weergave geurimmissie RWZI (Bron: Royal Haskoning DHV, 8 december 2016 met kenmerk IBBE6196-101-100R003F01)

De realisatie van de in het plan voorziene geurgevoelige functies (woningen) zijn al in het bestemmingsplan De Harder uit 2008 planologisch geregeld. In dit bestemmingsplan is de ruimtelijke keuze voor dit gebied al onderbouwd. Het realiseren van gevoelige bestemmingen binnen deze geurcontouren is op basis van het milieubeleid Harderwijk acceptabel.

5.6.6 Externe veiligheid

Inleiding

Activiteiten met gevaarlijke stoffen brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om de productie, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld ammoniak en LPG) en het transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen. Deze activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving omdat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten nodig zijn.

Externe veiligheid kent twee belangrijke toetsingscriteria waarmee het risico gekwantificeerd kan worden: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Beide risico's zijn gebaseerd op een kansbenadering en zijn niet effectgericht. Dat betekent dat de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen merkbaar zijn buiten de afstanden die gelden voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Wet- en regelgeving

In onderstaande tabel is van de toepassing zijnde wet- en regelgeving opgenomen. In bijlage 9 is het wettelijk kader nader uitgewerkt.

Risicobron   Geldende wet- en regelgeving  
A28 en spoor   Besluit externe veiligheid transportroutes
Basisnet spoor
Basisnet weg  
N302 / N303   -  
LPG-tankstation   Besluit externe veiligheid inrichtingen
Regeling externe veiligheid inrichtingen
Circulaire effectafstanden LPG tankstations  
aardgastransportleiding   Besluit externe veiligheid buisleidingen
Regeling externe veiligheid buisleidingen  
Alle risicobronnen   Gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid gemeenten in de regio Veluwe-Noord  


Veiligheidsafstanden en veiligheidsnormen

Risicobron   Afstanden en normering  
  Invloedsgebied
groepsrisico  
Plaatsgebonden
risico (PR)  
Afstanden PR  
A28   200 meter
355 meter (brand)
880 meter (toxisch)  
grenswaarde 10-6/jaar
richtwaarde 10-6/jaar  
-
-  
spoor   200 meter
460 meter (brand)
4.000 meter (toxisch)  
grenswaarde 10-6/jaar
richtwaarde 10-6/jaar  
6 meter
6 meter  
LPG-tankstation:
- vulpunt
- ondergrondse tank
- afleverzuil  

150 meter
150 meter  

grenswaarde 10-6/jaar  

45 meter
25 meter
15 meter  
aardgastransportleiding:36 inch, 66,2 bar
12,5 inch, 40 bar,  

430 meter
150 meter  
grenswaarde 10-6/jaar   0 meter  
(1) Bron: http://nederland.risicokaart.nl/
Voor kwetsbare objecten geldt een grenswaarde, voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde  


Relevante risicoanalyses

Risicobron   Titel, datum, kenmerk  
A28    
N302 / N303   Onderzoek Externe veiligheid ontwikkeling De Harder in Harderwijk, Aviv, 4 mei 2020, projectnummer 204194  
LPG-tankstation   Onderzoek Externe veiligheid ontwikkeling De Harder in Harderwijk, Aviv, 4 mei 2020, projectnummer 204194  
aardgastransportleiding    


Beoordeling risico

Uit een inventarisatie en raadpleging van de provinciale risicokaart is gebleken dat nabij het plangebied een vijftal risicobronnen gelegen:

  • 1. Vuurwerkopslag Dubois;
  • 2. LPG-tankstations Newtonweg 2 en Ampèrestraat 6;
  • 3. N302 (provinciale weg);
  • 4. Hogedruk aardgasleiding N-570-34;
  • 5. Spoorlijn Amersfoort- Zwolle.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00119-0002_0016.png"

Figuur 5.5: Uitsnede provinciale risicokaart (globale ligging plangebied blauw omkaderd, Bron: www.risicokaart.nl)

Vuurwerkopslag Dubois

Ter plaatse van de Pascalstraat 4 is een vuurwerkopslag voor maximaal 10.000 kg. aanwezig. Een dergelijke opslag kent op grond van het Vuurwerkbesluit een veiligheidsafstand van 8 meter. Gelet op de afstand tot het plangebied (ca. 270 meter) vormt de aanwezige vuurwerkopslag geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Lpg-tankstations

In de omgeving van het plangebied zijn twee lpg-tankstations aanwezig, ter plaatse van de Ampèrestraat 6 en aan de Newtonweg 2.

Ampèrestraat 6

Dit tankstation kent een vergunde jaaromzet LPG van <500 m3. Daarmee geldt een plaatsgebonden risicocontour van 25 meter voor het vulpunt en het reservoir. Voor het groepsrisico kent het tankstation een invloedsgebied van 150 meter. Aangezien het plangebied meer dan 350 meter van het tankstation is gelegen, vormt dit aspect geen belemmering.

Newtonweg 2

Dit tankstation kent een vergunde jaaromzet LPG van 1.000 m3. Daarmee geldt een plaatsgebonden risicocontour van 45 meter voor het vulpunt. Het plangebied is buiten deze contour gelegen. Voor het groepsrisico kent het tankstation een invloedsgebied van 150 meter. Dit invloedsgebied valt gedeeltelijk over het plangebied heen. Door Aviv is het effect van voorgenomen ontwikkeling op het groepsriscio berekent. Uit het onderzoek blijkt dat het groepsrisico ten opzichte van de huidige situatie ongewijzigd 0,16 x de oriëntatiewaarde bedraagt. Hierbij is er rekening gehouden dat in het nieuwe bestemmingsplan er voor gekozen is om het invloedsgebied planologisch te verankeren middels de aanduiding 'veiligheidszone - lpg'. Ter plaatse van deze aanduiding zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het verblijfsklimaat in verband met de aanwezigheid van lpg-vulpunt. Daarnaast wordt in het nieuwe bestemmingsplan vastgelegd dat functies waar grote groepen mensen langdurig kunnen verblijven (horeca en leisure) binnen het invloedsgebied niet zijn toegestaan. Woningen zijn in dit gedeelte van het plangebied überhaubt niet toegestaan. Het onderzoek naar de effecten van de voorgenomen ontwikkeling is als bijlage 10 bijgevoegd.

Aangezien het plangebied gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van het lpg-tankstation is gelegen, dient op grond van artikel 12 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het groepsrisico verantwoord te worden.

Ten aanzien van de op 28 juni 2016 vastgestelde "Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid" geldt een effectafstand van 60 meter voor (beperkt) kwetsbare objecten en een afstand van 160 meter voor zeer kwetsbare objecten gemeten vanaf het vulpunt. De afstand van het plangebied tot het vulpunt is groter dan 60 meter. Daarnaast geldt dat er binnen het plangebied geen zeer kwetsbare objecten mogelijk worden gemaakt en /of aanwezig zijn.

N302

Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de provinciale weg N302. Voor externe veiligheid langs provinciale wegen is geen wetgeving van toepassing. Wel is de Gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid gemeenten in de regio Veluwe-Noord vastgesteld.

Alhoewel de gemeente Harderwijk geen verplichte routering voor het transport van gevaarlijke stoffen kent, vinden er over de N302 wel dergelijke transporten plaats. Gelet hierop zijn door Aviv ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan de plaatsgebonden risicocontour en het groepsrisico berekend. Uit berekeningen blijkt dat de weg geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 heeft. Het groepsrisco neemt ten opzichte van de huidige situatie af en overschrijdt de oriëntatiewaarde niet. Het onderzoek naar de effecten van de voorgenomen ontwikkeling is als bijlage 10 bijgevoegd.

Aangezien het plangebied binnen het invloedsgebied van de N302 is gelegen, dient op grond van artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) het groepsrisico verantwoord te worden.

Hogedruk aardgasleiding N-570-34

Langs de Newtonweg aan de noordzijde van de N302 is een hogedruk aardgasleiding gesitueerd. De leiding betreft een 4 inch leiding met een druk van 40 Bar. Een dergelijke leiding kent een invloedsgebied van ca. 45 meter. Het plangebied is buiten deze zone gelegen waardoor de ligging van de leiding geen belemmering vormt.

Spoorlijn Amersfoort - Zwolle

Dit spoortraject maakt onderdeel uit van het Basisnet spoor. Over dit traject voor gevaarlijke stoffen vervoerd. Het spoor heeft vanwege het vervoer van toxische stoffen een invloedsgebied van 4 km. Het plangebied is binnen deze zone gelegen. Het plangebied is niet binnen de PR-contour en/of het plasbrandaandachtsgebied van het spoor gelegen. Aangezien het plangebied binnen het invloedsgebied is gelegen, dient het groepsrisico verantwoord te worden.

5.6.6.1 Verantwoording groepsrisico

Aangezien het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van het spoor, de N302 en het lpg-tankstation aan de Newtonweg 2 is gelegen, dient een verantwoording van het groepsrisico opgesteld te worden.

Maatgevende scenario's

Zowel voor het LPG tankstation als voor het transport over de spoorlijn Amersfoort-Zwolle en de provinciale weg N302 is sprake van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen. De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een BLEVE, een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

De nieuw te bouwen woningen voldoen aan de regels van het bouwbesluit. In geval van een calamiteit zullen ramen en deuren gesloten worden en ventilatiesystemen afgesloten worden. Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.

Conclusie

Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.

5.6.7 Milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in enerzijds de garantie van een goed woon- en leefklimaat voor milieugevoelige functies (bijv. wonen) en anderzijds het voorkomen van belemmeringen voor bedrijvigheid in het kader van hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Het gaat hierbij niet alleen om de bestaande situatie maar ook om de planologische mogelijkheden van gronden.

Bekeken dient te worden of het planvoornemen nadelige consequenties heeft op functies buiten het plangebied (externe werking) en/of bedrijvigheid van buiten het plangebied van invloed is op bijvoorbeeld woningen binnen het plangebied (interne werking).

De VNG in samenwerking met de Ministeries van VROM en Economische Zaken hebben hiervoor in 2009 de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" opgesteld. In deze handreiking zijn richtafstanden voor verschillende bedrijfstypen opgesteld welke aanvaardbaar worden geacht ten opzichte van woningen. Hierbij wordt voor woongebieden onderscheidt gemaakt in een rustige woonwijk, een gemengd gebied en functiemengingsgebieden.

Resultaten toets Bedrijven en milieuzonering

Ten aanzien van de effecten van bedrijvigheid buiten het plangebied wordt het plangebied als 'gemengd gebied' getoetst. Gelet op de vele (toekomstige) bedrijfsmatige functies in de omgeving van het plangebied en de geluidbelasting vanaf de weg en industrie is dit verdedigbaar. De woonwijken buiten het plangebied worden als 'rustige woonwijk' aangemerkt.

Externe werking

In het plangebied zullen de volgende potentieel milieubelemmerende functies worden toegevoegd:

  • Bouwmarkt;
  • Woonwinkel;
  • Supermarkt.

Dergelijke functies zijn op grond van de VNG-publicatie aangemerkt in de categorieën 1 en 2. Dergelijke functies zijn over het algemeen goed verenigbaar met woningen in de directe nabijheid. Voor de woningen die in het plangebied worden gerealiseerd geldt dat deze door middel van een muur (achtergevel bedrijfspanden) gescheiden worden van de bedrijfsmatige functies. Gelet hierop, en gelet op de lage milieucategorieën die mogelijk worden gemaakt, kunnen belemmeringen op voorhand worden uitgesloten.

De functies die mogelijk worden gemaakt kennen een indicatieve hindercontour van 30 meter ten opzichte van een rustige woonwijk. De woningen aan de Werfstraat en de Mandemakerstraat zijn het dichtst op het plangebied gesitueerd. Ter hoogte van deze woningen is een supermarkt voorzien. Een dergelijke functie kent een hindercontour van 10 meter ten opzichte van een rustige woonwijk. De woningen zijn op minimaal 25 meter tot het deel van het plangebied, waar bedrijfsmatige functies toegestaan zijn, gesitueerd.

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen woningbouw en verschillende vormen van bedrijvigheid in het plangebied elkaar niet zullen belemmeren.

Interne werking

Aangezien in het plangebied ook milieugevoelige functies (woningen) worden gerealiseerd, dienen ook de effecten van bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied onderzocht te worden.

Uit een verkenning van de omgeving van het plangebied is gebleken dat de volgende bedrijvigheid in de nabijheid van het plangebied aanwezig is:

Adres   Bedrijf   SBI (2008) code   Milieucategorie   Richtafstand
(t.o.v. 'gemengd gebied)  
Afstand tot woningen plangebied  
Newtonweg 2   Lpg-tankstation   473   3.1   50 m.   > 200 m.  
Knardijk West 4   Fastfood restaurant   561   1   0 m.   > 40 m.  
Lovinkstraat 13   Basisschool   825, 8531   2   10 m.   > 70 m.  
Stephensonstraat 1 t/m 39   Verschillende bedrijven     1 t/m 3.2   Max. 50 m.   Ca. 150 m.  

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de bestaande bedrijven in de omgeving van het plangebied geen belemmering vormen ten aanzien van het woon- en leefklimaat binnen het plangebied.

Planologische gebruiksmogelijkheden

Naast de bestaande bedrijvigheid die aanwezig is, kunnen aan gronden in bestemmingsplannen ook gebruiksrechten zijn toegekend welke belemmerend kunnen worden op de voorgenomen ontwikkeling. Het doorgaan van de voorgenomen ontwikkeling kan dan betekenen dat de gebruiksmogelijkheden van gronden beperkt worden.

Voor het industrieterrein Lorentz geldt het bestemmingsplan "Lorentz I en II", vastgesteld op 13 juni 2013. Op grond van dit bestemmingsplan zijn ter plaatse van het industrieterreinen bedrijven in de milieucategorieën 1 t/m 5.3 toegestaan. Dergelijke bedrijven kennen een hindercontour t.o.v. een gemengd gebied van maximaal 700 meter. Het industrieterrein is op ca. 150 meter van de toekomstige woningen af gelegen. In theorie zou de realisatie van woningen binnen het plangebied derhalve een belemmering kunnen vormen voor de bedrijfsmogelijkheden op het industrieterrein. Het industrieterrein biedt echter met name vestigingsmogelijkheden voor bedrijvigheid met een significante geluidsemissie. De geluidsuitstraling van het industrieterrein is planologische vastgelegd in het bestemmingsplan "Toedeling geluidruimte bedrijventerrein Lorentz" vastgesteld op 7 april 2011. Door Aveco de Bondt is akoestisch onderzoek verricht naar de effecten van de geluiduitstraling op de toekomstige woningen. Hieruit is gebleken dat enkel ter plaatse van de kopgevels de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) overschreden wordt. Aangezien deze gevels 'doof' worden uitgevoerd, zijn hogere waarden op grond van de Wet geluidhinder niet benodigd. Hierdoor vormen de toekomstige woningen ook geen belemmering van de bedrijfsmogelijkheden op industrieterrein Lorentz I en II.

Gelet op de aard van het industrieterrein en de omgeving daarvan is het niet aannemelijk dat zich in de nabijheid van het plangebied bedrijven vestigen met een hindercontour voor de aspecten anders dan geluid (geur, stof en/of gevaar) die reikt tot over het plangebied.

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat vanuit milieuzonering ter plaatse van het plangebied een goed woon- en leefklimaat aanwezig is. Ook is er geen sprake van een belemmering van de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied.

5.6.8 Besluit m.e.r.

Bij de beoordeling van een project dient te worden gekeken naar het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. zijn activiteiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (de zgn. C-Lijst), evenals activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of deze belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (de zgn. D-lijst). Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor het beoordelen van de vraag of een activiteit m.e.r.- (beoordeling)plichtig is kan niet enkel worden volstaan met een toets aan deze drempelwaarden, zoals deze in kolom 2 van bijlage C respectievelijk D behorende bij het Besluit m.e.r. zijn opgenomen.

De voorgenomen ontwikkeling maakt de bouw van woningen en een shoppingcenter mogelijk. Dat betekent, dat het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk project valt onder een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.

De beoordeling of het noodzakelijk is een milieueffectrapport op te stellen is geheel afhankelijk van het feit of de specifieke omstandigheden waaronder de activiteit wordt ondernomen kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Dit worden de 'bijzondere omstandigheden' genoemd. Om te beoordelen of een MER moet worden opgesteld, bekijkt het bevoegd gezag of er sprake is van bijzondere omstandigheden. De bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op:

  • de kenmerken van de activiteit;
  • de plaats waar de activiteit plaatsvindt;
  • de samenhang met andere activiteiten ter plaatse (cumulatie);
  • de kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan hebben.

Om te beoordelen of er sprake is van significant nadelige milieugevolgen is er door Aveco de Bondt een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze aanmeldnotitie is als bijlage 11 bijgevoegd. De conclusie hieruit is dat er geen sprake is van significant negatieve milieugevolgen en dat derhalve een M.E.R.-procedure niet benodigd is.

5.7 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen twee parallel aan elkaar gelegen riooltransportleidingen. De aan te houden zakelijk rechtstrook bedraagt 5 meter ter weerszijden van de leiding. Voor de leidingen inclusief de zakelijk rechtstroken is de dubbelbestemming "Leiding - Riool" opgenomen.

5.8 Verkeer en parkeren

5.8.1 Verkeer

Voor de ontwikkeling De Harder is het gewenst om inzicht te geven in het toekomstige
afwikkelingsniveau op de wegen in de directe nabijheid van de ontwikkeling. Door Goudappel Coffeng is ten aanzien hiervan een beknopt en kwalitatieve beschouwing uitgevoerd, omdat op voorhand gesteld kan worden dat er na de reconstructie van de N302 in de directe omgeving van de ontwikkeling sprake is van een zeer ruim vormgegeven verkeersstructuur met ruim voldoende capaciteit. De volledige onderbouwing is als bijlage 7 bijgevoegd.

5.8.2 Parkeren

De ontwikkeling De Harder heeft natuurlijk ook effecten op het gebied van parkeren en het stallen van fietsen. Daarom is door Goudappel Coffeng een zogenaamde parkeerbalans opgesteld waarmee de benodigde parkeervraag op de verschillende momenten van de week in beeld wordt gebracht en deze wordt afgezet tegen het beschikbare parkeeraanbod. Deze parkeerbalans is in samenwerking met de gemeente Harderwijk tot stand gekomen.

Uit de berekening blijkt dat de parkeerbehoefte van de totale ontwikkeling (incl. McDonald's en overloop woningen) maximaal 412 parkeerplaatsen bedraagt. Op het terrein voor de retailontwikkeling/het themacentrum (shoppingcenter) zijn in het ontwerp 342 parkeerplaatsen opgenomen, bij de McDonalds 55 parkeerplaatsen en 15 parkeerplaatsen langs de Flevoweg (in totaal 412 parkeerplaatsen). Daarnaast worden er voor de bewoners en bezoekers van de woningen 110 parkeerplaatsen gerealiseerd.

Voor het fietsparkeren zijn in totaal 149 stallingsplaatsen benodigd.

Geconcludeerd wordt dat de parkeerbalans voor de herontwikkeling van De Harder sluitend is. Er zijn ook voldoende invalideparkeerplaatsen aanwezig. De voor het stallen van fietsen benodigde ruimte is afgestemd op de in de planvorming opgenomen functies.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Inleiding

6.1.1 Informatie bestemmingsplan

Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriele regelingen, dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd, gepresenteerd en ook digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. De regeling is afgestemd op de Wro, Bro en daarbij behorende ministeriele regelingen. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is ook afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen ondanks dat het bestemmingsplan die bebouwing niet toestaat. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).
6.1.2 Verbeelding, regels en toelichting

Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.

Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding en de regels vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.

Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkelbestemming' (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, indien de regels en de verbeelding hier ruimte voor laten.

Hoofdstukopbouw van de regels

De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:

Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze bepaald waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouw- en gebruiksregels en, eventueel, ook regels voor het 'uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen. Ieder artikel van de hoofdbestemmingen kent, eveneens conform de 'RO standaarden 2012', een vaste opzet.

Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens:

  • a. antidubbeltelregel: Deze bepaling regelt dat grond die al eerder bij een verleende bouw- of omgevingsvergunning is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro;
  • b. algemene bouwregels: Hierin worden algemene bouwregels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. Zo wordt hierin het ondergronds bouwen geregeld en worden bouwwerken die afwijken van de regeling in het bestemmingsplan, maar wel met een vergunning zijn gebouwd, 'positief' bestemd;
  • c. algemene gebruiksregels: In dit artikel wordt een algemeen gebruiksverbod gegeven, wat geldt voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan, voor gebruik in strijd met de bestemming;
  • d. algemene afwijkingsregels: In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor algemene en geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering) voor zover al elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden en biedt het bestemmingsplan voldoende flexibiliteit.

Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen.

  • a. overgangsregels: Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro. Dit artikel bevat regels die als doel hebben bestaande situaties (gebruik of bouwwerken), welke niet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, te regelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebruik en bouwen. Het overgangsrecht met betrekking tot bouwen en bouwwerken regelt dat bouwwerken die aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, maar in strijd zijn met het bestemmingsplan, onder overgangsrechtelijke bescherming vallen. Dat wil zeggen dat deze bouwwerken mogen blijven bestaan. Deze bescherming geldt ook voor bouwwerken die op deze peildatum legaal kunnen worden gebouwd, maar nog niet zijn gebouwd. De regeling bevat voorts een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om bij een omgevingsvergunning af te wijken voor een beperkte uitbreiding (maximaal 10%) van het niet in het nieuwe bestemmingsplan passende bouwwerk. Bouwwerken die wel bestonden op de genoemde peildatum, maar zijn gebouwd zonder (omgevings)vergunning, zijn expliciet uitgesloten van de beschermende werking van het overgangsrecht. Het overgangsrecht voor met het nieuwe bestemmingsplan strijdig gebruik regelt dat het gebruik van gronden dat bestaat op het moment dat het nieuwe bestemmingsplan van kracht wordt, mag worden voortgezet. Het bestaande gebruik dat (ook) in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan, is echter van deze beschermende werking van het overgangsrecht uitgesloten, indien het op grond van het recht nog mogelijk is om hiertegen op te treden.
  • b. slotregel: Dit artikel bevat de titel (naam) van het vast te stellen bestemmingsplan.
6.1.3 Juridische regeling

Het is zaak om voor de bestaande en de toekomstige bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen, die zoveel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient flexibel en doelmatig te zijn en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.

Dit betekent dat in principe aan de gebruiker van gronden en opstallen zoveel mogelijk vrijheden worden gegeven. Deze zijn als recht in het plan geformuleerd. Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht meer beperkte mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan ruimere mogelijkheden in de vorm van binnenplans afwijken van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning.

6.1.4 Afwijken van de regels

In een bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen inzake afwijking van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning. Deze afwijkingen van de regels zijn bedoeld om de nodige flexibiliteit in het plan te brengen, zodat kan worden gereageerd op onvoorziene omstandigheden. Het gaat daarbij om relatief kleinschalige ruimtelijke ingrepen. Bij grotere ingrepen ligt het voor de hand een wijzigingsbevoegdheid op te nemen, of tot een planherziening te komen. Algemene regels voor afwijken in het plan betreffen:

  • a. niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken in het openbaar gebied. Deze mogen een hoogte hebben van maximaal 5 meter en een oppervlakte van ten hoogste 25 m². Het betreft bouwwerken ten dienste van het openbaar nut;
  • b. bouw van erkers, balkons, luifels, bordessen, pergola's en dergelijke bouwwerken aan de voorgevel met een diepte van maximaal 1,50 meter;
  • c. bouwen van antennes met een bouwhoogte van maximaal 25 meter;
  • d. de maatvoering. De maatvoering van bouwwerken mag afwijken met ten hoogste 10%.

6.2 Algemene uitgangspunten

Voor het bestemmingsplan 'Zeebuurt - De Harder 2020' worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • de bestaande situatie is een belangrijk referentiepunt in de planregels. Dit betreft zowel het aantal aanwezige gebouwen als de bestaande inhoud en maten van deze gebouwen;
  • er is sprake van meer en minder gedetailleerde bestemmingen. Binnen de bestemmingen is in de bestemmingsomschrijving aangegeven, welk gebruik binnen de desbetreffende bestemming is toegestaan. Binnen de bestemming Wonen vallen alle woningen, alsmede de tuinen, verhardingen en erftoegangswegen;
  • om de globaliteit van de bestemmingen niet ten koste te laten gaan van de ruimtelijke kwaliteit en de rechtszekerheid, is gebruik gemaakt van bouwvlakken.

6.3 Verantwoording Handboek Harderwijk

De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld aan de hand van de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2019-01.

Aan de bestemming 'Wonen' zijn ten opzichte van de standaardregels regels toegevoegd:

  • om te waarborgen dat voldaan zal worden aan de bepalingen in de Wet geluidhinder, inclusief het nemen van de hiervoor benodigde maatregelen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Dit is geregeld in de specifiek gebruiksregels (lid 7.4.2).

Aan de bestemming 'Gemengd' zijn ten opzichte van de standaardregels regels toegevoegd:

  • bij de bestemmingsomschrijving zijn de toegestane functies inclusief maximale oppervlaktes planspecifiek opgenomen;
  • in de afwijkingsbepalingen zijn regels opgenomen op grond waarvan het college van burgemeester en wethouders medewerking
  • kan verlenen aan de vestiging van een alternatieve programmatische invulling.

Aan de 'Algemene gebruiksregels' is ten aanzien van de regeling inzake parkeernormen een aanvulling opgenomen:

  • Aangezien in de Parkeernormennota Harderwijk, waarnaar in de algemene gebruiksregels verwezen wordt, geen passende normen voor de in de bestemming Gemengd opgenomen functies staan, is een verwijzing opgenomen naar de parkeernormen zoals gehanteerd in het verkeerskundig onderzoek van Goudappel Coffeng zoals opgenomen in bijlage 7 bij deze Toelichting.

6.4 Bestemmingsbepalingen

In de regels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsbepalingen. De volgende bestemmingen worden in het plan onderscheiden:

  • Bedrijf
  • Gemengd
  • Groen
  • Verkeer
  • Wonen

Bij elk van deze bestemmingen zal in deze paragraaf een korte toelichting worden gegeven omtrent doel en inhoud.

6.4.1 Bedrijf

Deze bestemming is toegekend aan het bestaande bedrijfsperceel aan de Ampèrestraat 6. Binnen deze bestemming zijn bedrijven behorend tot categorie 3 tot en met 5 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Deze lijst is samengesteld op basis van de publicatie Bedrijven en milieuzonering, uitgegeven door de VNG. Daarnaast zijn ook bepaalde typen bedrijven behorend tot categorie 1 en 2 toegestaan. Dit betreft veelal type bedrijven die al aanwezig zijn en passend zijn op het bedrijventerrein. Niet toegestaan zijn bedrijven van agrarische aard, kantoren, detailhandel en leisure.

Door middel van aanduidingen zijn bestaande detailhandel, kantoren en bedrijfswoningen toegestaan binnen het bestemmingsplan.

De aanduidingen 'bedrijfswoning' en ' specifieke vorm van detailhandel - 1' (respectievelijk -2,-3 etc.) gelden alleen zolang de gronden ook daadwerkelijk als zodanig in gebruik zijn. Via een uitsterfregeling wordt voor de specifiek aangeduide detailhandelsbedrijven het mogelijk gemaakt dat indien het gebruik voor detailhandel gedurende minimaal één jaar is gestaakt, de gronden niet meer in gebruik mogen worden genomen voor detailhandel. Uitzondering hierop vormen de detailhandelsbedrijven van ABC-goederen.

Indien het gebruik van deze gronden overeenkomstig de aanduiding duurzaam beëindigd is, mag de betreffende aanduiding worden verwijderd. Het begrip 'duurzaam beëindigd' betekent dat de functie gedurende een jaar niet meer wordt uitgevoerd en dat er ook geen doorstart zal plaatsvinden. Op het perceel vindt geen activiteit meer plaats met betrekking tot de functie en er zal ook geen activiteit meer plaatsvinden. Maar een functie is niet duurzaam beëindigd als er geen activiteit meer wordt uitgevoerd doordat het gebouw verbouwd wordt. In dat geval vindt er namelijk nog een doorstart plaats.

Naast het gebruik zijn ook regels omtrent het bouwen opgenomen in de bestemming Bedrijf. Zo is onder andere bepaald dat gebouwen alleen binnen het bouwvlak zijn toegestaan en dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer dan 70% mag bedragen.

6.4.2 Gemengd

De als ‘Gemengd’ bestemde gronden zijn volgens de doeleindenomschrijving bestemd voor: - thematische vormen van detailhandel;- een zelfstandige horecavoorziening; - twee supermarkten; - een bouwmarkt en verkeer en parkeren.

Per onderscheiden functie zijn vervolgens beperkingen geregeld in aard en omvang. Ook is in de begripsomschrijving duidelijk omschreven wat moet worden verstaan onder thematische detailhandel en bruto vloeroppervlak. Het gaat hier om het juridisch vertalen en vastleggen van begrippen die in het voorgaande hoofdstuk zijn onderbouwd.

6.4.3 Groen

Structurele groenvoorzieningen worden apart onderscheiden, om daarmee voor de wijk belangwekkende groene ruimten aan te wijzen en te behouden. Binnen de bestemming ‘Groen’ is het niet mogelijk om wegen en parkeerplaatsen te realiseren. Wel is het plaatsen van voorzieningen, ter ondersteuning van en passend in de groene ruimte mogelijk. Ook wandel- en fietspaden passen binnen deze bestemming. In onderhavig bestemmingsplan is met name aan het Zeebuurtpark de bestemming Groen toegekend.

6.4.4 Verkeer

Hierin vallen de wegen met een doorstroomfunctie voor de gehele stad. Binnen het plangebied gaat het dan om een deel van de Flevoweg. De verkeersfunctie gaat binnen deze bestemming voor de verblijfsfunctie.

6.4.5 Wonen

Binnen deze bestemming vormt wonen de hoofdfunctie. Er is geen onderscheid gemaakt tussen tuin en erfgedeelte. Daarnaast valt ook het openbare verblijfsgebied rondom de woningen binnen deze bestemming. Het verblijfskarakter in deze gebieden staat voorop. De doeleinden binnen deze bestemming zijn onderling uitwisselbaar, zodat in de toekomst, op een flexibele wijze, tot de meest wenselijke inrichting van het openbare verblijfsgebied kan worden gekomen.

Algemeen uitgangspunt is dat bij woningwijzigingen geen verschil wordt gemaakt tussen huur- en koopwoningen, ook al zullen wijzigingen bij huurwoningen minder vaak voorkomen. Er is gestreefd naar een eenduidige bebouwingsregeling voor het gehele plangebied.

Daarnaast wordt er ruimte gegeven aan het uitoefenen van met wonen verenigbare functies in de woning, zoals bedrijvigheid aan huis.

Bedrijvigheid aan huis

In de maatschappij is een trend waarneembaar in het starten van eigen ondernemingen aan huis. Woongebieden kunnen zo een belangrijke broedplaats worden voor startende bedrijvigheid. Hoewel (nog) gering in aantal, gaan ook steeds meer mensen thuiswerken. Deze ontwikkelingen stellen nadere eisen aan de woning. De beschikbare ruimte, de lichtinval en de inrichtingsmogelijkheden gaan een belangrijke rol spelen. Niet alleen heeft het werken aan huis gevolgen voor de woning, maar ook voor de woonomgeving. Binnen een woongebied worden deze gevolgen al gauw gezien als overlast, zoals het aantrekken van extra verkeer en het ontstaan van geluidsoverlast. Aan de andere kant kunnen met wonen verenigbare functies een bijdrage leveren aan de levendigheid en de sociale controle in het gebied. Aan huis gebonden beroepen worden in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het is wel belangrijk dat de woonfunctie uitgangspunt blijft. De bedrijvigheid mag niet plaatsvinden in vrijstaande bijbehorende bouwwerken en is beperkt tot maximaal 75 m².

Op 7 februari 2013 is de Beleidsregel voor beroepen en bedrijven aan huis in werking getreden. Deze beleidsregel is het kader om aanvragen voor bepaalde beroeps- of bedrijfsuitoefening in vrijstaande bijbehorende bouwwerken aan te toetsen, alsmede voor aanvragen voor beroepen of bedrijven die niet in het bestemmingsplan bij recht zijn toegestaan, zoals bijvoorbeeld webwinkels.

6.4.6 Leiding - Riool

Voor de bescherming van hoofdleidingen van het riool is een dubbelbestemming opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming geldt een beperking ten aanzien van het bouwen.

6.5 Handhaving

Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.

Handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018

Op 14 januari 2014 is het handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018 vastgesteld. De gemeente Harderwijk gunt iedereen zijn of haar vrijheid om te doen en laten wat hij of zij wil. Echter, daar waar de vrijheid van de één die van een ander schaadt, moet worden ingegrepen. In de vorm van kaderstelling in verschillende nota's legt de gemeente vast wat de spelregels zijn. Handhaving van deze regels is essentieel in het bewaken van orde, regelmaat én veiligheid in een leefgemeenschap. Als de handhaving onvoldoende is, verliezen de regels hun kracht. En daarom geldt: Vertrouwen waar het kan, handhaven waar het moet!

Milieu

Het milieu is misschien wel de meest collectieve 'ruimte' die er is. Een goed milieu is essentieel voor een gezonde leefomgeving. Omdat een goed milieu zo belangrijk is, moeten de regels die daarvoor zijn, strak worden nageleefd. Het streven is om te zorgen voor een duurzame leefomgeving waar huidige en toekomstige generaties gezond kunnen wonen.

Ruimtelijke ordening

Een stad is een levend organisme en heeft behoefte aan evenwicht in de ordening van schaarse ruimte. De samenleving en ruimte moeten zo goed mogelijk met elkaar in harmonie zijn. Omdat ruimtelijke ordening vaak grote objecten betreft, is handhaving erg belangrijk. Het nalaten van deze taak zou leiden tot een onevenwichtige stad, waar wonen, werken en infrastructuur niet op elkaar zouden zijn afgestemd.

Bouwen

Bouwen en veiligheid zijn termen die hand in hand behoren te gaan. Iedereen in het bezit van een valide bouwvergunning heeft het recht om te bouwen conform de verleende vergunning. Veiligheid is een belangrijk argument om bouwvoorschriften te handhaven. Zodra er sprake is van een overtreding is het de plicht van de gemeente of brandweer een handhavingsprocedure te starten. Deze kan soms heel urgent zijn als er sprake is van overtreding die bijvoorbeeld de brandveiligheid in de weg staat. Een goede naleving van de regels verkleint de kans op ernstige calamiteiten. Een ander punt is welstand. Met name de stijl van het vooraanzicht van een pand is bepalend voor de sfeer en uitstraling van een buurt. Als deze stijl niet aansluit bij de uitstraling die in de buurt gewenst is, dan moet er worden ingegrepen. Richtlijnen voor welstand zijn daarom nodig. Naleving van deze regels is net zo hard nodig. Op deze manier draagt ook een stijlvolle welstand bij aan een evenwichtige stad die voor iedereen aangenaam is.

Coalitieakkooord 2018-2022

In mei 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 opgesteld. Dit coalitieakkoord heeft de titel ‘‘Aanpakken met Ambitie”, waarmee het nieuwe college aangeeft door te willen pakken op onderwerpen die al eerder in gang zijn gezet. Toezicht en handhaving is daarbij een belangrijk speerpunt, omdat beiden bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen.

Nota integrale toezicht en handhaving

Op 8 september 2015 heeft het college de Nota integrale toezicht en handhaving vastgesteld. Deze nota is op 19 november 2015 in werking getreden. Deze nota geeft onder andere inzicht en antwoord op wat de gemeentelijke doelstellingen zijn en welke toezicht- en handhavingsonderwerpen daarbij horen. Daarnaast wordt ingegaan op wat de bouwstenen zijn voor het jaarlijkse uitvoeringsprogramma integraal toezicht/handhaving en hoe dat in de praktijk plaatsvindt.

Toezichthouders controleren of inwoners en ondernemers zich houden aan regels. Toezicht heeft een belangrijk preventief karakter. Door toezicht te houden kan een overtreding worden voorkomen. Als men weet dat ergens op gelet wordt, is men minder geneigd regels te overtreden. Handhaving gaat een stap verder dan toezicht. Bij handhaving schrijft het gemeentebestuur iemand aan om een overtreding te beëindigen. Het gemeentebestuur neemt een handhavingsbesluit. Deze is gericht op herstel.

Bij integraal toezicht en handhaving vindt het toezicht plaats op basis van gestelde prioriteiten en doelen waarbij de prioriteit leidend is voor de frequentie van het toezicht. Toezichthouders hebben een signaalfunctie voor elkaar. En waar dit mogelijk/wenselijk is, wordt samen toezicht/controle uitgevoerd. Door dit vooraf met de verschillende afdelingen af te stemmen wordt integrale samenwerking gestimuleerd. Dat levert efficiencyvoordelen op maar ook een afname van de toezichtlast voor inwoners en ondernemers.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak waarbinnen de exploitatie van de gronden zal plaatsvinden of een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen, en zo nodig koppelingen hiertussen niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels over respectievelijk:
    • 1. werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied,
    • 2. regels omtrent het uitvoeren van de onder a bedoelde werken en werkzaamheden,
    • 3. een uitwerking van de regels omtrent de uitvoerbaarheid voor de woningbouwcategorieën niet noodzakelijk is.

De gemeente heeft met de eigenaar een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.

De economische uitvoerbaarheid van dit plan is hiermee aangetoond.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Inspraak

Hoofdregel uit de Inspraakverordening Harderwijk 2007 is dat elk bestuursorgaan over zijn eigen bevoegdheden besluit of al of niet inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid. Dit betekent dat ook ten aanzien van een bestemmingsplan een besluit moet worden genomen over het al of niet toepassen van inspraak. In een aantal gevallen hoeft geen inspraak plaats te vinden. Aangezien over onderhavige ontwikkeling al veel in de publiciteit heeft gestaan én het een nadere uitwerking (met een afname van het programma) van een al vastgesteld bestemmingsplan betreft, is er voor gekozen om voor onderhavig bestemmingsplan de inspraakronde over te slaan.

Bij de totstandkoming van het geldende bestemmingsplan heeft er op verschillende manieren consultatie van bewoners plaatsgevonden. Zo is, aanvullend op de wettelijke procedure, het voorontwerp van het geldende bestemmingsplan "De Harder" voor inspraak 6 weken ter inzage gelegd en zijn er destijds meerdere informatie-avonden georganiseerd.

Nu de ontwikkeling na jaren van stagnatie weer voortgang kent, is de initiatiefnemer in overleg getreden met buurtbewoners, de school en de McDonald's over onder andere de ontsluiting en het parkeren. Daarnaast zijn de buurtbewoners geïnformeerd over de start van de bouwwerkzaamheden van het eerste appartementengebouw. Uit de contacten met de buurtbewoners is naar voren gekomen dat zij blij zijn met het verdwijnen van het uitgaanscentrum en het kartcentrum vanwege het verdwijnen van de daarmee gepaard gaande overlast.

De gemeente heeft middels de website www.harderwijk.nl/deharder geïnteresseerden op de hoogte gehouden van de stand van zaken rondom de planontwikkeling.

8.2 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Tegelijkertijd wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan andere relevante instanties.

Het (voor)ontwerpbestemmingsplan "Zeebuurt - De Harder 2020" is aan de onderstaande instanties toegezonden.

  • 1. Provincie Gelderland
  • 2. Waterschap Vallei en Veluwe
  • 3. Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG)
  • 4. Liander
  • 5. Vitens
  • 6. N.V. Nederlandse Gasunie
  • 7. Bedrijvenkring Harderwijk
  • 8. Ondernemersvereniging Binnenstad
  • 9. Omgevingsdienst Noord-Veluwe

Van de Provincie Gelderland, de VNOG en Liander is een reactie ontvangen.

Provincie Gelderland 

De provincie geeft aan dat de provinciale belangen goed zijn meegewogen in het plan. De extra (pauze-) woningen zijn een goede en nuttige aanvulling op de bestaande woningvoorraad in Harderwijk. Het concentreren van winkels biedt mogelijkheden voor transformatie op de solitaire locaties waar de winkels nu zijn gelegen. Dit past in het streven van de provincie naar het optimaal benutten van het stedelijk gebied.

Deze reactie zorgt niet voor aanpassingen aan het bestemmingsplan.

VNOG

De VNOG geeft aan dat de groepsrisico-berekeningen geactualiseerd moeten worden. Daarnaast wordt onder andere aandacht gevraagd voor en adviezen gegeven over zelfredzaamheid van bewoners, de bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen.

Ter onderbouwing van het ontwerpbestemmingsplan zijn de groepsrisicoberekeningen geactualiseerd. Bij de uitwerking van de bouwplannen, de inrichting van de openbare ruimte en de ingebruikname van de gebouwen, zal daar waar nodig de VNOG nader betrokken worden.

Liander

Liander heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben over het plan.

Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.