direct naar inhoud van 4.6 Archeologie
Plan: Bedrijventerrein Lorentz
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0243.BP00015-0004

4.6 Archeologie

Beleidskader

De gemeenteraad van Harderwijk heeft op 15 november 2001 de Startnotitie Archeologiebeleid vastgesteld. Bewust is toen gekozen voor een startnotitie, omdat de wijze van implementatie van het Verdrag van Valletta (Malta) in de Nederlandse wetgeving nog niet bekend was. Inmiddels is de Wet op de archeologische monumentenzorg -waarbij genoemd verdrag is geïmplementeerd- per 1 september 2007 in werking getreden. Dit was ook het geschikte moment om als Harderwijk een archeologienota het licht te laten zien. De Archeologienota Harderwijk is op 17 april 2008 door de gemeenteraad vastgesteld.

De Wet op de archeologische monumentenzorg regelt - voor zover in het kader van het bestemmingsplan van belang - het volgende:

  • a. de verplichting bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten (artikel 38a);
  • b. de mogelijkheid in het belang van de archeologische monumentenzorg in een bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden verplicht te stellen (artikel 39, lid 1), de mogelijkheid daarbij te bepalen dat de aanvrager van deze vergunning een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld (artikel 39, lid 2) en de mogelijkheid aan deze vergunning in elk geval voorschriften te verbinden in het belang van de archeologie (artikel 39, lid 3);
  • c. de mogelijkheid in een bestemmingsplan te bepalen dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld (artikel 40, lid 1) en de mogelijkheid aan deze vergunning in elk geval voorschriften te verbinden in het belang van de archeologie (artikel 40, lid 2);
  • d. de mogelijkheid de aanvrager van een afwijking bij een omgevingsvergunning (artikel 3.6, lid 1, sub c, 3.22 of 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening) of een omgevingsvergunning voor het slopten te verplichten een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld (artikel 41, lid 1) en de mogelijkheid aan deze vergunning in elk geval voorschriften te verbinden in het belang van de archeologie (artikel 41, lid 2);
  • e. als het gaat om projecten van minder dan 100 m² is het gestelde onder b tot en met d niet van toepassing. De gemeenteraad kan een afwijkende oppervlakte vaststellen.

De gemeentelijke archeologienota (2008) bepaalt dat er moet worden gezorgd voor een consistent archeologiebeleid. Daartoe is de nota voorzien van geactualiseerde archeologische kaarten (december 2006) die bij beleidsinvulling en -uitvoering het uitgangspunt vormen. Deze kaarten zijn het eindproduct van archeologisch bureauonderzoek en komen in de plaats van de IKAW. Hierop is de archeologische verwachting voor het grondgebied van Harderwijk (laag, middelmatig en/of hoog), de kwetsbaarheid en het voorgestane beleid af te lezen; bij gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde is behoud in de huidige staat in zijn algemeenheid niet vereist; bij gebieden met een middelmatige en/of hoge archeologische verwachtingswaarde gelden specifieke voorwaarden met de bedoeling de archeologische belangen zeker te stellen.

In de Archeologienota Harderwijk (2008) zijn vervolgens onder meer de volgende speerpunten voor het nieuwe archeologiebeleid verwoord:

  • het actualiseren van bestaande bestemmingsplannen op het gebied van de archeologie en deze actualisatie meenemen bij de reguliere herziening van bestemmingsplannen;
  • bij het opmaken van een bestemmingsplan voor nieuwe ontwikkelingen in gebieden met een (middel)hoge archeologische verwachtingswaarde vroegtijdig rekening houden met archeologie middels de gebruikelijke onderzoeken met als doel zoveel als mogelijk rekening te houden met de archeologische belangen (zoveel mogelijk behoud in situ) en het zo nodig creëren van win-winsituaties;
  • onderzoek naar het verfijnen en/of formuleren van het gemeentelijk archeologisch afwegingskader op de onderdelen richtlijnen en normering voor beheer, behoud en (noodzaak, omvang en soort) onderzoek, archeologische monumentenzorgagenda (voor beheer, behoud en onderzoek) en archeologische randvoorwaarden en criteria bij ruimtelijke ontwerpopgaven, met speciale aandacht voor:
  • het vaststellen van gevallen waarin kan worden afgezien van nader archeologisch onderzoek of het opleggen van daartoe strekkende verplichtingen;
  • het naar boven of beneden bijstellen van de minimale wettelijke oppervlakte (kleiner dan 100 m²) waarbij archeologisch onderzoek bij omgevingsvergunningen niet behoeft te worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00015-0004_0003.jpg"

Uitsnede archeologienota 2008

Het bestemmingsplangebied bedrijventerrein Lorentz wordt bodemkundig aangeduid als kalkloze zandgrond. Het grove zand is hier tijdens en na de laatste ijstijd met het smeltende sneeuwwater van de Veluwe afgezet. Door de wind zijn enige dekzandruggen opgeblazen. Met name dekzandruggen boden in de prehistorie de toenmalige bewoners van het natte gebied droge voeten. Archeologische waarden zijn op dit soort verhogingen in het landschap te verwachten. Ook in latere tijden worden deze verhogingen opgezocht en worden akkers aangelegd. Omdat de archeologische waarden zich hier direct onder het maaiveld bevinden, zijn deze eventueel aanwezige waarden door ploegen verstoord. Indien er menselijke activiteiten of bewoning heeft plaats gevonden in de prehistorie vindt men vaak vuurstenen voorwerpen op de akker. Vuursteen was in de prehistorie de steensoort waarvan men voorwerpen (pijlpunten, mesjes etc) maakte. Lokaal zijn dunne klei- en veenlagen te verwachten. Deze hebben te maken met overstromingen (klei) en met een langdurige vochtige context (veenvorming).

Bij de recente aanleg van bedrijventerrein Lorentz hebben veel activiteiten plaats gevonden waarbij de bodem geroerd is. Voor de bouw is vervolgens zand opgebracht tot wel een dikte van 1,8 meter. Milieuboringen die in augustus 2009 door Vink milieutechnisch adviesbureau gezet zijn, tonen aan dat aan de Leeuwenhoekstraat dit opgebrachte pakket zand ingeklonken is en nog maar 1,5 meter dik is. De resultaten van deze boringen geven geen aanleiding te vermoeden dat een archeologische vondstlaag aanwezig is.

Een verkennend archeologisch onderzoek in 2002 en een waarderend archeologisch booronderzoek in 2003 hebben plaatsgevonden in 2002 binnen het plangebied Lorentz-oost (RAAP-notitie 243 en RAAP-notitie notitienummer april 2003). Dit plangebied grenst zuidelijk aan het bestemmingsplangebied Bedrijventerrein Lorentz. De resultaten van dit booronderzoek geven aan dat binnen het gebied geen archeologische waarden te verwachten zijn. Omdat het onderzoek grenst aan het onderhavige bestemmingsplan wordt gemakshalve aangenomen dat de resultaten voor het grootste deel ook te vertalen zijn naar dit plangebied.

De huidige bebouwing, infrastructuur, de aanwezigheid van kabels en leidingen en het voor de bouw opspuiten met zand doet veronderstellen dat de ondergrond danig geroerd is. De resultaten van een archeologisch booronderzoek in het aangrenzende plangebied Lorentz-oost geven geen aanleiding om archeologische waarden in het bestemmingsplangebeid bedrijventerrein Lorentz te verwachten..

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

  • Gezien het voorgaande worden er geen regels verbonden aan toekomstige, bodemroerende activiteiten binnen het plangebied ten aanzien van archeologische waarden.