direct naar inhoud van Regels
Plan: Wylerbaan 1b
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0241.BPWylerbaan1b-GVS1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan "Wylerbaan 1b" met identificatienummer NL.IMRO.0241.BPWylerbaan1b-GVS1 van de gemeente Groesbeek.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.

1.3 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 afhankelijke woonruimte

een bouwwerk, dat een ruimtelijke eenheid vormt met de (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding vanuit het oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.7 afwijking

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub c van de Wet ruimtelijke ordening.

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.10 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.11 bedrijfsmatig recreatief gebruik

die vormen van openluchtrecreatie door (een) in een verblijfsrecreatieve voorziening verblijvende groep(en van) personen, waarbij er gedurende kortere of langere tijd binnen een beperkt oppervlak bijeen verbleven wordt, het omringende landschap van minder belang is en de recreatie specifiek beslag legt op de ruimte, zoals een tennisbaan of een barbecuegelegenheid.

1.12 bedrijfswoning

een woning in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (het gezin van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is; deze woning wordt inbegrepen onder de bedrijfsgebouwen.

1.13 begane grond

de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder of souterrain.

1.14 beroep of dienstverlening aan huis

het bij wijze van nevenactiviteit bij het wonen uitoefenen van een beroep of het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.15 bestaand
  • 1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van de inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • 2. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan.
1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.26 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.27 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijde(n) van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.28 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verhuren en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.29 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen, belwinkels en internetcafés.

1.30 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.31 evenementen

alle voor publiek toegankelijke verrichtingen van vermaak, waaronder herdenkingsplechtigheden, braderieën, optochten op de weg, feesten, muziekvoorstellingen of wedstrijden op of aan de weg, en kleine evenementen, waaronder begrepen straatfeesten of buurtbarbecues op één dag.

1.32 extensieve recreatie

die vormen van openluchtrecreatie waarbij het verlangen naar rust voorop staat, het aantal recreanten (per tijdseenheid en/of oppervlakte-eenheid) beperkt is en waarvoor nauwelijks voorzieningen gebouwd dan wel aangelegd hoeven te worden.

1.33 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 geomorfologische waarden

landschappelijke waarden, die samenhangen met de ontstaansgeschiedenis van de grond en die herkenbaar zijn in het bodemreliëf.

1.35 groepsaccommodatie

logiesverstrekkend bedrijf, waarbij overwegend logies wordt verstrekt aan een groep of groepen van personen, met gezamenlijke faciliteiten voor logies, dagverblijf en maaltijdbereiding.

1.36 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.37 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waaronder een discotheek, feestzaal en partyboerderij.

1.38 huishouden

één of meerdere personen, die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid, gericht op een duurzaam samenzijn.

1.39 kamerbewoning

het in een woning bewonen van één of meerdere ruimten in die woning door meer dan één huishouden.

1.40 kamerverhuur

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de kamerhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft.

1.41 kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°, niet zijnde een lessenaarsdak, tenzij in de regels en / of de verbeelding een andere regeling is opgenomen, in welk geval die regeling geldt.

1.42 kelder

ruimte onder een bovengronds bouwwerk, die voor meer dan 50% beneden het aansluitende maaiveld of het afgewerkte terrein is gelegen.

1.43 landschapswaarden

bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.44 lessenaarsdak

een asymmetrische dakvorm met één hellend dakvlak over (nagenoeg) de volledige breedte of diepte van een gebouw.

1.45 logiesverstrekkend bedrijf

een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de logieseenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden accommodaties aangeboden voor dagverblijf en het bereiden en/of nuttigen van drank en etenswaren. Onder een logiesverstrekkend bedrijf worden niet begrepen een camping of (een complex van) recreatieappartementen of -woningen.

1.46 maaiveld

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.

1.47 mantelzorg

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.48 natuurwaarden

de aan een gebied toegekende waarden, bestaande uit geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, afzonderlijk en in onderlinge ecologische samenhang.

1.49 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.50 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

1.51 ondergeschikte horeca

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren, zoals een kantine.

1.52 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenzijde van de afgewerkte vloer op minimaal 1,75 meter beneden het aansluitende maaiveld of het afgewerkte terrein is gelegen.

1.53 openluchtrecreatie

vormen van (extensief) recreatief medegebruik van een gebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen en strandjes.

1.54 oprit

het gedeelte van een bouwperceel, bestemd voor het bereiken van de op een bouwperceel aanwezige parkeervoorzieningen en/of gebouwen, waar verkeer over rijdt. Een oprit is altijd direct bereikbaar van de openbare weg.

1.55 paardenbak

een omheind terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaal ten behoeve van het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport.

1.56 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.57 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.58 souterrain

ruimte onder een bovengronds bouwwerk, die voor meer dan 50% boven het aansluitende maaiveld of het afgewerkte terrein is gelegen. Onder een souterrain is geen kelder toegestaan.

1.59 tijdelijke huisvesting seizoenarbeiders

het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten.

1.60 verblijfsrecreatie

het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten het hoofdverblijf, waarbij tenminste een nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen. Hieronder worden onder andere verstaan een camping, groepsaccommodatie, guesthouse, etc.

1.61 voorgevel

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw.

1.62 werk

een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.63 woning

een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.

1.64 zij- en achtererf

het gebied van het bouwperceel bij de niet-woonfunctie waarbij:

    • 1. het zijerf wordt vormgegeven door de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
    • 2. het achtererf wordt vormgegeven door de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.65 zijdelingse bouwperceelgrens

een niet naar een weg of openbaar gebied gekeerde grens van een bouwperceel.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

a de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

b de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

c de dakhelling

de hoek die het dakvlak maakt ten opzichte van het horizontale vlak, gerekend in graden.

d de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat vloer-, trap- en hellingbaanafscheidingen hierbij niet worden meegerekend, mits de hoogte gemeten vanaf de vloer of het tredevlak niet meer dan 1 m bedraagt.

e de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, exclusief kelders en souterrains.

f de (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van een kelder, souterrain of ondergronds bouwwerk.

g de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

h de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

i het peil

  • 1. voor gebouwen: de hoogte van de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen, ter hoogte van de hoofdtoegang tot het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,2 m;
  • 2. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en ondergrondse bouwwerken: de hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte terrein.
2.2 ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 goothoogte van bouwwerken in relatie tot dakkapellen

Bij het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden dakkapellen buiten beschouwing gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer dan 70% bedraagt van het betreffende dakvlak; de goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot van de dakkapel.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Recreatie - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie – 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van een groepsaccommodatie;
  • b. uitsluitend een bedrijfswoning, parkeervoorzieningen en opslag- en bergruimte(n) ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • c. uitsluitend een werkplaats en opslag- en bergruimte(n) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - schuur';
  • d. ondergeschikte horeca;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. opritten, paden en overige verhardingen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • j. tuinen en erven;

met bijbehorende bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het aangegeven bouwvlak;
  • b. het bouwvlak mag met gebouwen worden bebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 740 m2;
  • c. aan één zijde van het bouwvlak dient een onbebouwde strook aanwezig te zijn, die direct grenst aan de zijdelingse bouwperceelsgrens en een breedte heeft van minimaal 4 meter;
  • d. kelders en souterrains zijn toegestaan onder bedrijfsgebouwen en de bedrijfswoning, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. Kelders en souterrains mogen niet dienen als verblijfsruimte;
    • 2. De (verticale) bouwdiepte van kelders en souterrains mag maximaal 3 meter bedragen;
    • 3. Voor zover de oppervlakte van kelders en souterrains groter is dan de oppervlakte van de bovengelegen bedrijfsgebouwen of bedrijfswoning, wordt het meerdere gerekend tot de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen als bedoeld onder b.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden in aanvulling op het bepaalde in artikel 3.2.1 de volgende bepalingen:

  • a. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - schuur' mag de dakhelling niet minder bedragen dan 25°.
3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden in aanvulling op het bepaalde in artikel 3.2.1 de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag het aantal bedrijfswoningen niet meer bedragen dan één;
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning mag maximaal 750 m3 bedragen;
  • c. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  • d. de dakhelling van een bedrijfswoning mag niet minder bedragen dan 25°;
  • e. voor het bouwen van een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag slechts omgevingsvergunning worden verleend, indien vaststaat dat de bestaande inpandige bedrijfswoning wordt gesaneerd.
3.2.4 Bijbehorende bouwwerken

Het bouwen van bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan.

3.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 meter mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 2 meter bedragen;
  • c. reclame-uitingen mogen uitsluitend aan de gevel van het hoofdgebouw worden geplaatst, tot een oppervlakte van maximaal 1 m2.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken verhogen goot- en bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 onder a. en artikel 3.2.3 onder c voor het verhogen van de aangegeven goot- en bouwhoogte met maximaal 10%.

3.3.2 Voorwaarden voor afwijken

Voor afwijken als bedoeld in artikel 3.3.1 gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de verhoging is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling van het bedrijf;
  • b. de verhoging is milieuhygiënisch inpasbaar;
  • c. de verhoging geeft geen zodanig verkeersaantrekkende werking dat die kan leiden tot nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer;
  • d. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden worden niet onevenredig geschaad;
  • e. de verhoging dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn;
  • f. de verhoging dient niet ten behoeve van het realiseren van een extra bouwlaag.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt naast het bepaalde in artikel 7 in ieder geval verstaan:

  • a. het permanent bewonen of laten bewonen van recreatieve nachtverblijven;
  • b. het gebruik van gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders, kamerbewoning of kamerverhuur;
  • c. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van detailhandel, dienstverlening en horeca;
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van evenementen;
3.4.2 Ondergeschikte horeca

De oppervlakte ten behoeve van ondergeschikte horeca mag niet meer bedragen dan 100 m2. Een zelfstandige horecavoorziening is niet toegestaan.

Artikel 4 Tuin - Landschapstuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - Landschapstuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuur-, landschaps- en geomorfologische waarden;
  • b. tuinen behorende bij de bedrijfswoning, toegestaan in het direct aangrenzende bestemmingsvlak 'Recreatie - 1';
  • c. extensieve recreatie;
  • d. uitsluitend parkeervoorzieningen ten behoeve van de verblijfsrecreatieve voorziening, toegestaan in het direct aangrenzende bestemmingsvlak 'Recreatie -1', ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - parkeerkelder';
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. paden;
  • h. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en ondergrondse bouwwerken.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 m bedragen;
  • b. erf- en terreinafscheidingen dienen een open karakter te hebben;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 meter bedragen.
4.2.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - parkeerkelder';
  • b. de (verticale) bouwdiepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 3 meter beneden het peil bedragen.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in artikel 4.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het ontginnen, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden, waarbij de hoogte van het maaiveld met meer dan 0,50 meter wordt gewijzigd;
  • b. het veranderen en/of verwijderen van verkavelingvorm en/of perceelsindeling, zoals tot uiting komend in beplanting, waterlopen en steilranden;
  • c. het doen van ingrepen die een verandering van de waterhuishouding tot gevolg hebben, waaronder het graven en dempen van sloten en oppervlaktewateren;
  • d. het aanleggen van wegen, parkeerterreinen en andere oppervlakteverhardingen en het verharden van paden;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
  • f. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken van bomen, struiken en heesters;
  • g. het verwijderen van houtopstanden, bos-, natuur- en landschapselementen.
4.3.2 Uitzondering vergunningplicht

Het in artikel 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. dienen ter uitvoering van het inrichtingsplan als opgenomen in Bijlage 1;
  • b. het normale beheer en/of gebruik betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
4.3.3 Voorwaarden vergunningverlening

De omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 4.3.1 kan uitsluitend worden verleend indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. door de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan (in)direct te verwachten gevolgen worden de natuur-, landschaps- en geomorfologische waarden niet onevenredig aangetast;
  • b. voor de in artikel 4.3.1 onder e genoemde werken en werkzaamheden geldt ook als criterium dat er sprake dient te zijn van noodzaak tot het aanbrengen van leidingen op de betreffende locatie.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik dat in strijd is met de bestemming wordt in ieder begrepen het bedrijfsmatig recreatief gebruik van gronden ten behoeve van de verblijfsrecreatieve voorziening, toegestaan in het direct aangrenzende bestemmingsvlak 'Recreatie - 1'.

4.4.2 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruiken en laten gebruiken van de voor 'Tuin - Landschapstuin' aangewezen gronden overeenkomstig de in artikel 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is uitsluitend toegestaan, indien het inrichtingsplan als opgenomen in Bijlage 1 is uitgevoerd en de inrichting, waar dit plan in voorziet, in stand wordt gehouden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Maatvoering

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of de afstand tot enige grens van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de ter zake geldende wet- en regelgeving tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de regels in hoofdstuk 2 is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik dat in strijd is met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval en als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • b. het gebruik van gronden als paardenbak;
  • c. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting, prostitutie en erotisch getinte vermaaksfuncties.
7.2 Beroep of dienstverlening aan huis

De uitoefening van een beroep of dienstverlening aan huis is toegestaan als nevenactiviteit bij de bedrijfswoning, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • a. de voor het perceel geldende regels met betrekking tot de maximale oppervlakte, de maatvoering en de situering van de bebouwing ingevolge het bepaalde in hoofdstuk 2 blijven van kracht;
  • b. de oppervlakte ten behoeve van de activiteit mag maximaal 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing bedragen tot een maximum van 50 m2;
  • c. het onbebouwde gedeelte van het perceel mag niet ten behoeve van beroepsmatige c.q. ten behoeve van de genoemde diensten worden gebruikt, zoals bijvoorbeeld voor buitenopslag;
  • d. cumulatie van beroepsuitoefening/dienstverlening mag niet leiden tot onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu;
  • e. de bestaande parkeervoorzieningen mogen door het uitoefenen van een beroep c.q. door het verlenen van diensten niet onevenredig worden gebruikt en de parkeerdruk in de omgeving mag niet onevenredig toenemen;
  • f. het parkeren dient plaats te vinden binnen het bouwvlak en de bestemming 'Recreatie - 1'.
7.3 Mantelzorg

Het tijdelijk gebruik van een deel van de bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte is toegestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • a. een dergelijke tijdelijke bewoning is noodzakelijk uit het oogpunt van mantelzorg;
  • b. de inhoud van de bedrijfswoning mag als gevolg van het realiseren van de afhankelijke woonruimte niet meer bedragen dan 750 m3;
  • c. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte mag niet meer bedragen dan 80 m2;
  • d. de afhankelijke woonruimte is enkel toegestaan op de begane grond;
  • e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • f. indien de afhankelijke woonruimte vanuit het oogpunt van mantelzorg niet meer noodzakelijk is, dient de voorziening te worden verwijderd.

Artikel 8 Overige regels

8.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • b. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  • c. de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Wylerbaan 1b'.