Plan: | Lingehof Beesd |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0236.BSDLingehof-VSG1 |
Vanaf 2013 leven er bij de Stichting Zorgcentra Rivierenland (SZR) plannen om de (zorg) huisvesting aan de Huis te Beestlaan 39 (Lingehof) in Beesd te herontwikkelen tot een nieuwe woonvorm. Het nieuwe onderkomen zal voorzien in de huisvesting van twee doelgroepen. Enerzijds voor cliënten in de zware zorg die de vraag hebben naar beschermd en niet-zelfstandig wonen. Hiervoor komen 32 zorgplaatsen voor zware zorg in het nieuwe complex. Anderzijds voorziet het plan in huisvesting voor cliënten met een lichte zorgaanvraag die zelfstandig, maar wel beschut willen wonen. Voor deze doelgroep komen 18 zelfstandige zorgwoningen in het nieuwe complex.
Op de betreffende locatie is momenteel een verzorgingshuis gesitueerd, bestaande uit 54 appartementen. De huisvesting is verouderd en de Stichting Zorgcentra Rivierenland wil met de nieuwe wetgeving omtrent "het scheiden van wonen en zorg" haar vastgoed, dienstverlening en exploitatie anders gaan inrichten. Hiertoe zal het bestaande complex worden gesloopt om zodoende ruimte te maken voor het oprichten van een nieuw gebouw.
Om deze ontwikkeling mogelijk te maken wordt op verzoek van initiatiefnemer, Stichting Zorgcentra Rivierenland het vigerende bestemmingsplan gewijzigd in de vorm van een (postzegel)bestemmingsplan. De ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3). Er worden 18 zelfstandige zorgwoningen toegevoegd, er wordt gedeeltelijk buiten het bestaande bouwvlak gebouwd en de nok- en goothoogte wijken af.
Het plangebied is centraal gelegen in de kern Beesd en wordt gevormd door het perceel Huis te Beestlaan 39. Het plangebied omvat het perceel kadastraal bekend als Gemeente Beesd, sectie E, perceelsnummer 3227 ter grootte van 4.986 m2. In het noordoosten grenst het perceel direct aan de woningpercelen aan de Hoenderblokstraat 9-25. Aan de overige zijden grenst het plangebied aan bestaande woningen aan de Huis te Beestlaan, waarbij het plangebied van de woonpercelen wordt gescheiden door de bestaande weg. Op onderstaande afbeelding is de ligging en begrenzing van het plangebied met een rode stippellijn globaal weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Globale begrenzing plangebied
Momenteel geldt het bestemmingsplan "Beesd 2007", vastgesteld op 24 juni 2008. Op basis van dit bestemmingsplan hebben de gronden binnen het onderhavige plangebied de bestemming 'Maatschappelijk 2' (artikel 11). Deze gronden zijn bestemd als:
Het plangebied ligt niet binnen het beschermde dorpsgezicht van Beesd, zoals dat op de plankaart met een aanduiding is weergegeven.
Op het perceel is een bouwvlak opgenomen met verschillende hoogte-aanduidingen. Zo geldt bij de entree een goothoogte van 8 meter en een nokhoogte van 12 meter en aan weerszijden van de entree geldt een goothoogte van 6 meter en nokhoogte van 9 meter. Tevens is het bestaande gebouw als hoofdgebouw opgenomen op de verbeelding. Het geldende bestemmingsplan stelt dat gebouwen binnen het bouwvlak moeten worden gebouwd.
Uitsnede verbeelding Bestemmingsplan Beesd 2007
Voorliggend bestemmingsplan Lingehof Beesd bestaat uit een toelichting, planregels en een verbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 1 geeft een inleiding op het bestemmingsplan en beschrijft beknopt de aanleiding en de ligging van het plangebied. In hoofdstuk 2 is een beschrijving van de huidige en de toekomstige situatie opgenomen. Hoofdstuk 3 beschrijft de relevante beleidskaders en in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de diverse onderzoeken die ten grondslag liggen aan het bestemmingsplan. Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving. Tot slot beschrijft hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Aan de Huis te Beestlaan 39, het plangebied, is Zorgcentrum Lingehof gevestigd. Lingehof is een zorgcentrum dat plaats biedt aan ouderen die zorg en verblijf nodig hebben. Daarnaast beschikt Lingehof over appartementen voor een tijdelijke opname van thuiswonende cliënten. In totaal zijn er 54 appartementen. Lingehof maakt deel uit van SZR (Stichting Zorgcentra Rivierenland) met locaties in Tiel, Geldermalsen en Beesd.
Ligging plangebied
Ligging
Zorgcentrum Lingehof is centraal in Beesd gelegen, midden in een woonwijk. Aan de zuid-, west- en noordzijde wordt de Lingehof begrensd door de ‘Huis te Beestlaan’. Aan de oostzijde wordt de grens gevormd door de Hoenderblokstraat. Beesd is te kenmerken als een landelijk dorp met een kleinschalig karakter. De woningen in Beesd hebben veelal een kleine korrelgrootte. Het merendeel van de woningen rond het plangebied heeft een goothoogte variërend van circa 3 meter tot 6 meter en een globale nokhoogte variërend tussen de circa 8 en 11 meter.
Omgeving
De directe omgeving bestaat voornamelijk uit grondgebonden seniorenwoningen van 1 bouwlaag met kap én uit eengezinswoningen van 1,5 tot 2 bouwlagen met kap. De grondgebonden geschakelde seniorenwoningen liggen aan de noordzijde van het plangebied, aan de zuidzijde bevindt zich de hogere bebouwing middels eensgezins (rijenwoningen) en tweekappers. De nieuwbouw is hoofdzakelijk zuidelijk gericht. Hogere elementen in de wijk zijn nauwelijks aanwezig op een enkele schuur na. Vlakbij de Lingehof bevinden zich ook grotere bouwvolumes zoals basisschool de Lingelaar, de bibliotheek, de St. Antonius school en cultureel centrum ‘het Klokhuis’. Ook voor deze grootschaligere elementen in de wijk geldt dat de bouw- en goothoogte beperkt zijn gebleven waardoor deze goed passen binnen de wijk.
Locatie
Het terrein is op te delen in een viertal deelgebieden met ieder een eigen karakter, te weten:
Deelgebieden
De bebouwing van de Lingehof ligt met de voorzijde langs de Huis te Beestlaan. Hier is een groenzone en zijn kleine tuintjes van de zorgwoningen gelegen. Ook enkele parkeerplaatsen liggen aan deze zijde van het gebouw. In de directe omgeving zijn veel parkeerplaatsen aanwezig, waaronder twee ronde parkeererven en een lint met dwarsparkeerplaatsen langs de Huis te Beestlaan. Op eigen terrein van de Lingehof wordt er aan de noordoostzijde van het gebouw geparkeerd. Hier is ook de laad- en losruimte ten behoeve van de bevoorrading gesitueerd.
Het noordwestelijk deel van het plangebied wordt gebruikt als groenzone en tuin. Een grote notenboom, een trafohuisje en een geitenweide bepalen hier het beeld. De beplanting op het erf en in de directe omgeving bestaat voornamelijk uit groene en rode blokhagen die de woonstraten en voetpaden begeleiden. De blokhagen worden vergezeld door diverse boomsoorten (berken, prunussen) die eveneens langs de straten geprojecteerd zijn.
De Lingehof is een relatief groot gebouw temidden van kleinschalige bebouwing en wijkt daarmee qua korrelgrootte af van de omgeving. Ondanks het formaat van het huidige bouwblok ‘Lingehof’ past het gebouw door de relatief lage bouwhoogte en samengestelde bouwvolumes prima binnen de huidige, overwegend lage bebouwing in de omgeving. Het geheel heeft een groene en dorpse uitstraling door de vele hagen en bomenrijen. De bebouwing bestaat uit samengestelde volumes variërend van één tot twee lagen met een steile kap die in hoogte varieert tussen de 2 en 6 meter. Het gebouw is uitgevoerd in bruin metselwerk met antracietkleurige dakpannen, waarmee het aansluit bij de bebouwing in de omgeving. De ingang van de Lingehof is centraal gesitueerd aan de zuidzijde.
Centraal in het bouwwerk zijn naast de entree de gezamenlijke/algemene ruimtes gevestigd. Aan weerszijden van het centrale deel zijn de in totaal 54 appartementen in twee bouwlagen te vinden.
In de toekomstige situatie zal het huidige pand van Zorgcentrum Lingehof worden gesloopt om ruimte te maken voor een nieuw onderkomen. Het nieuwe onderkomen zal voorzien in de huisvesting van twee doelgroepen. Enerzijds voor cliënten in de zware zorg die de vraag hebben naar beschermd en niet-zelfstandig wonen. Hiervoor komen 32 zorgplaatsen in het nieuwe complex. Anderzijds voorziet het plan in de huisvesting voor cliënten met een lichte zorgaanvraag. Voor deze doelgroep komen 18 zelfstandige zorgwoningen in het nieuwe complex. Het aantal te huisvesten cliënten voor beide doelgroepen is hiermee ongeveer gelijk aan de huidige populatie. De bewoners van de Lingehof zullen gedurende de bouwwerkzaamheden in Elisabethhof te Culemborg worden gehuisvest.
Het "wonen" wordt ondersteund met een centrale ontmoetingsruimte met bijbehorende faciliterende ruimtes (keuken, bergingen, etc.). De ontmoetingsruimte heeft een wijkfunctie; bewoners uit de buurt kunnen tegen betaling consumpties en maaltijden nuttigen. In de nieuwbouw worden tevens overige benodigde ruimtes ontworpen als ondersteuning voor het personeel en zorgfuncties.
Het programma van eisen en de eerste ruimtelijke studies wijzen op een metrage van circa 4.050 m² bruto vloeroppervlak (BVO) (incl. gangen, constructies, schachten, verticaal verkeer en techniek e.d.) verdeeld over drie functionele bouwlagen, waar 1 bouwlaag in de kap zal worden gerealiseerd. In relatie tot het huidige bouwwerk zal de bebouwde grondoppervlak in de toekomstige situatie afnemen. Het gebouw is qua indeling en vorm vergelijkbaar met de huidige situatie. Zo komt centraal in het gebouw aan de zuidzijde de entree met algemene en gemeenschappelijke ruimtes (ontmoetingszaal, foyer, toiletten, keuken, opslag e.d.). Aan weerszijden van deze centrale ruimten komen de appartementen in drie bouwlagen gestapeld.
Voor onderhavig gebied is een stedenbouwkundige visie opgesteld die in onderstaande figuur is weergegeven.
Stedenbouwkundige randvoorwaarden
Het parkeren wordt op eigen terrein voorzien. Er worden in totaal 28 parkeerplaatsen aangelegd. De onderbouwing hiervan is aangegeven in paragraaf 4.10.
Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.
In de structuurvisie schetst het rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).
De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk "concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig". Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:
De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:
Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is in het Besluit ruimtelijke ordening de zogenaamde ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid. Op de toets aan deze 'ladder' is in paragraaf 3.1.3 ingegaan.
Conclusie
In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is van beperkte betekenis voor onderhavig bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet in een herontwikkelingslocatie in het bestaand stedelijk gebied en sluit hiermee uitstekend aan bij zorgvuldig ruimtegebruik.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Een deel van het Barro is gebaseerd op eerdere pkb's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen kunnen na vaststelling van de structuurvisie de procedure volgen en vervolgens in werking treden.
Het betreft de volgende onderdelen:
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet niet in uitbreiding van het stedelijk gebied, maar betreft een herontwikkelingslocatie in het bestaand stedelijk gebied. Met dit plan zijn geen nationale belangen gemoeid.
Besluit ruimtelijke ordening
Op 1 oktober 2012 is het 'Besluit van 28 augustus 2012, betreffende een wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit is ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 is een tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting.
Artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro definieert een 'stedelijke ontwikkeling' als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Het Bro bepaalt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Voordat getoetst wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt eerst getoetst of er sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'.
Zoals in paragraaf 1.3 is aangegeven is in het geldend bestemmingsplan het plangebied bestemd als 'Maatschappelijk 2' voor
Op het perceel is een bouwvlak opgenomen met verschillende hoogte-aanduidingen. Bij de entree geldt een goothoogte van 8 meter en een nokhoogte van 12 meter en aan weerszijden van de entree geldt een goothoogte van 6 meter en nokhoogte van 9 meter. Tevens is het bestaande gebouw als hoofdgebouw opgenomen op de verbeelding. Het geldende bestemmingsplan stelt dat gebouwen binnen het bouwvlak moeten worden gebouwd.
De 32 zorgplaatsen voor zware zorg passen voor wat betreft het gebruik binnen het geldende bestemmingsplan; de 18 zelfstandige zorgwoningen niet. Het bebouwde oppervlak van de nieuwbouw is minder dan in het geldende plan is toegestaan; de bebouwing ligt voor een beperkt deel buiten het bouwvlak (minder dan 100 m2). Het bouwvlak in onderhavig plan wordt afgestemd op de geprojecteerde nieuwbouw. Voor wat betreft het ruimtebeslag staat het onderhavige bestemmingsplan minder bebouwing toe dan het geldende plan.
Volgens jurisprudentie worden woningbouwontwikkelingen van maximaal 11 woningen niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling beschouwd. (ABRvS, 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921). Voor een nieuw plan met vergelijkbare planologische mogelijkheden en een gedeeltelijke functiewijziging zegt de jurisprudentie, dat dat geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft. (ABRvS, 25 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:537). De onderbouwing voor dit oordeel werd gevonden in de planologische mogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan bood. Er wordt in onderhavig plan voorzien in een gedeeltelijke functiewijziging, i.c. het toestaan van 18 zelfstandige zorgwoningen. Daarmee wordt ten opzichte van het oude plan voorzien in meer gebruiksmogelijkheden. Op grond van het aantal (meer dan 11) dient dat onderdeel van het plan te worden getoetst aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Stap 1: Actuele regionale behoefte
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een transformatie van een bestaand gebied en omvat de realisatie van zorgvastgoed, bestaande uit een kleinschalige woonvorm voor 32 zorgplaatsen en 18 zelfstandige zorgwoningen. Zoals beschreven in paragraaf 3.3.2 volgt uit het de notitie Wonen en Zorg (vastgesteld door de gemeenteraad op 20 januari 2014) en het Uitvoeringsprogramma, dat het plan met 18 zelfstandige zorgwoningen voorziet in een actuele regionale behoefte, waarover regionale afstemming heeft plaatsgevonden.
Daarnaast is de huidige bestemming, die niet-woonfuncties toestaat opnieuw opgenomen, waarbij een maximum van 32 zorgplaatsen is gesteld. Aangezien deze bestemming reeds is toegestaan en de bebouwingsmogelijkheden niet toenemen wordt dit niet beschouwd als een stedelijke ontwikkeling. De ladder is op dit onderdeel niet van toepassing.
Stap 2: Bestaand stedelijk gebied
In het Bro wordt onder het begrip bestaand stedelijk gebied verstaan een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Het plan omvat de realisatie van zorgvastgoed inclusief 18 zelfstandige zorgwoningen door benutting van beschikbare gronden door herstructurering en transformatie in bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt aan stap 2 voldaan.
Stap 3: Passende ontsluiting
Aangezien het plan wordt uitgevoerd in bestaand stedelijk gebied is deze stap niet van toepassing.
Conclusie
Geconcludeerd wordt, dat het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is sprake van een actuele regionaal afgestemde behoefte. Het plan betreft de transformatie van bestaand bebouwd gebied. De ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de vaststelling van het plan.
Op 11 november 2015 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland gewijzigd vastgesteld. De Omgevingsvisie Gelderland richt zich formeel op de komende tien jaar, maar kijkt ook naar de langere termijn. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.
Dit doel betekent vooral:
In de Omgevingsvisie Gelderland is de Gelderse ladder opgenomen. De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen. Deze ladder komt overeen met de 'ladder voor duurzame verstedelijking' zoals in paragraaf 3.1.3 beschreven. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen. Er zijn vanuit de omgevingsvisie geen andere belangen waarmee in het voorliggend bestemmingsplan rekening moet worden gehouden.
Conclusie
Het voorliggend bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Gelderland.
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem.
In de Omgevingsverordening is opgenomen dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgesteld Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave voor wonen voor de betreffende regio. De gemeentelijke woonvisie is afgestemd op het Kwalitatief Woonprogramma (zie paragraaf 3.3.2)
Conclusie
Het voorliggend bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland.
In 1999 is de structuurvisie 2000-2015 vastgesteld. De visie beschrijft hoe de gemeente zich de komende jaren wil ontwikkelen. In 2004 heeft de gemeente de structuurvisie getoetst aan de actualiteit en bruikbaarheid en geconstateerd dat er een aanpassing/aanvulling nodig was. Daartoe heeft de gemeente de notitie Wikken en Wegen opgesteld. De Structuurvisie en de notitie 'Wikken en wegen' vormden gezamenlijk de ruimtelijke visie voor de gemeente Geldermalsen waaraan allerlei projecten/plannen worden getoetst. Uit de actualisatie blijkt dat de strategie met betrekking mobiliteit, bereikbaarheid & infrastructuur voortvarend verloopt. Omdat twee documenten over hetzelfde onderwerp niet praktisch waren, stelde de gemeenteraad in februari 2010 een samenhangend, gecombineerd document vast; de nota 'Lekker leven langs de Linge'.
De basis voor de nota 'Lekker leven langs de Linge' wordt gevormd door de kernkwaliteiten van de gemeente Geldermalsen. De drie kwaliteiten zijn:
In de nota zijn een aantal bouwstenen geformuleerd omtrent de thema's bevolking en woningbouw, verkeer en vervoer, bedrijven en werkgelegenheid, voorzieningenstructuur, buitengebied en landschap.
Met betrekking tot woningbouw heeft de kern Beesd een centrumfunctie als het gaat om wonen, werken en voorzieningen. Binnen de kern Beesd is alleen de locatie Garstkampen opgenomen als nieuwe woningbouwlocatie. Voor het overige dient aansluiting gezocht te worden bij herontwikkelings- en herstructureringslocaties.
Conclusie
De vervangende nieuwbouw van de Lingehof betreft geen nieuwbouwlocatie, maar een herontwikkelingslocatie en sluit goed aan bij de gemeentelijke visie.
In de Woonvisie Geldermalsen 2016-2025 is een woningbouwprogramma voor de periode 2016 tot 2025 vastgelegd.
In de Woonvisie wordt onder het thema 'langer zelfstandig wonen' aangesloten op de notitie Wonen en Zorg (zie paragraaf 3.3.3). In die notitie is gekeken naar de behoefte aan verzorgd wonen voor ouderen. Verzorgd wonen is een term die gebruikt wordt voor alle woonvormen waarbij zelfstandige woningen geclusterd worden aangeboden en waar een zorgarrangement beschikbaar is. Het zijn reguliere woningen die ook voor andere doelgroepen (met of zonder zorg) bruikbaar zijn. In de notitie staat dat uit onderzoek blijkt dat er op de korte termijn in 2020 een tekort is aan ongeveer 190 woningen in deze categorie. In de notitie zijn de volgende uitgangspunten vastgesteld:
Momenteel zijn er diverse concrete plannen voor het realiseren van woningen die geschikt zijn voor ouderen, omdat ze levensloopbestendig gebouwd worden. In de woonvisie is aangegeven dat het verzorgingshuis Lingehof in Beesd wordt getransformeerd; er komen onder andere 18 zelfstandige zorgwoningen voor huisvesting van cliënten met een lichte zorgaanvraag terug.
Gelet op de sterk groeiende groep ouderen in de gemeente wil de gemeente bij plannen voor nieuwbouw op geschikte locaties met initiatiefnemers afspraken maken over het realiseren van woningen voor ouderen. Met name locaties nabij voorzieningen in de kernen Beesd en Geldermalsen zijn hiervoor de juiste plek. De gemeente wil meewerken aan initiatieven voor vernieuwende vormen van wonen voor ouderen.
Conclusie
Het herontwikkelen van de Lingehof is opgenomen in de gemeentelijke woonvisie voor 2016-2025, waarbij in het gemeentelijk woningbouwprogramma rekening is gehouden met 18 zelfstandige zorgwoningen. Het plan is daarmee passend binnen het gemeentelijk beleid.
Het project “vervangende nieuwbouw Lingehof” omvat het volgende programma:
Volgens de notitie Wonen en Zorg zijn de volgende initiatieven en bestaand aanbod bekend, waarbij de volgende aantallen plaatsen psychogeriatrie zijn weergegeven:
Tabel 1
Initiatieven psychogeriatrische zorg
De stand van de volgende initiatieven zijn volgens de notitie niet bekend/ pril en geven de volgende aantallen plaatsen weer:
Tabel 2
De genoemde, bekende initiatieven en bestaand aanbod genoemd in tabel 1 blijven met het aantal plaatsen PG onder de genoemde behoefte van de notitie Wonen en Zorg. De destijds genoemde behoefte bedroeg 116 plaatsen. Het aanbod bedraagt 113 plaatsen. Voor de Lingehof geldt hiermee dat wordt voldaan aan het gestelde in de notitie Wonen en Zorg, zoals deze destijds is opgesteld en aan de toekomstige vraag vanuit de markt. Met het initiatief van de vervangende nieuwbouw van de Lingehof wordt voldaan aan een kwalitatieve spreiding binnen de gemeente Geldermalsen. De Lingehof verzorgt als enige het aanbod in Beesd.
In de notitie Wonen en Zorg wordt tevens ingegaan op verzorgd wonen. Hierbij is voor de locatie Lingehof een programma van 30-40 plaatsen opgenomen. Er zijn er 18 voorzien. Hiermee past het initiatief binnen de notitie Wonen en Zorg.
Conclusie
Het plan past met in totaal 32 zorgplaatsen en 18 zelfstandige zorgwoningen in het gemeentelijk beleid, dat regionaal is afgestemd.
Op 16 juni 2015 heeft de gemeente Geldermalsen de 'Beleidsvisie externe veiligheid 2015-2019' vastgesteld. Het betreft een actualisatie van de op 30 mei 2008 vastgestelde 'Externe veiligheidsvisie Gemeente Geldermalsen'. Het vertrekpunt van de visie is het huidige risicoprofiel externe veiligheid van Geldermalsen met zijn specifieke kenmerken.
Deze visie maakt deel uit van de duurzame ontwikkeling van Geldermalsen. Om een aantrekkelijke gemeente te zijn om te wonen en te werken moeten er eisen gesteld worden aan de kwaliteit van de leefomgeving en in het bijzonder de externe veiligheidsrisico's. Om dit te bereiken heeft de gemeente een aantal ambities opgesteld waarin is opgenomen hoe om te gaan met huidige en toekomstige risico's. Deze visie vormt hiermee, naast de wettelijke regels, het toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen zoals de vaststelling van omgevingsbesluiten en vergunningverlening voor risicobedrijven.
Relatief veilige gemeente
Binnen de gemeente zijn relatief weinig risicobronnen aanwezig die een relatief groot risico vormen voor de leefomgeving. Voor het gehele grondgebied van de gemeente zijn de volgende risicobronnen het meeste bepalend: de Betuweroute, het spoortraject Utrecht-Tiel, de A15, de A2, enkele ondergrondse aardgasleidingen, een aantal LPG-tankstations, enkele bedrijven met opslag van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen, enkele bedrijven met een grote propaantank en een bedrijf met meerdere ammoniakkoelinstallaties. De aanwezige risicobronnen voor Beesd zijn in het onderstaande kaartje opgenomen.
Overzicht risicobronnen Beesd. Bron: Beleidsvisie externe veiligheid 2015-2019
Conclusie
In dit bestemmingsplan is een nadere uitwerking van dit onderwerp opgenomen in het hoofdstuk Milieuaspecten (paragraaf 4.9).
De natuurwet- en regelgeving kent twee sporen, namelijk een soortgericht spoor (Flora- en faunawet) en een gebiedsgericht spoor Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) en Natuurbeschermingswet 1998. De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten en de NNN en Natuurbeschermingswet 1998 op de bescherming van gebieden. Met de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 is de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving geïmplementeerd.
Flora- en faunawet
Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Vanuit deze wet is bij ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van de mogelijk voorkomende beschermde natuurwaarden binnen het projectgebied. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'Nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen, waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt en vastgelegd in de ruimtelijke verordening. Ruimtelijke plannen moeten hieraan worden getoetst. In of in de nabijheid van het NNN en Natuurbeschermingswet-gebieden geldt het 'Nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als deze ontwikkelingen de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten.
Natura 2000
Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en wetlands zijn beschermd via de Natuurbeschermingswet 1998 en hebben derhalve een wettelijke status. In of in de nabijheid van de Natuurbeschermingswetgebieden geldt het 'Nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als deze ontwikkelingen de natuurlijke waarden van het gebied direct of indirect aantasten.
Door Bureau Waardenburg is een onderzoek in het kader van de natuurwetgeving uitgevoerd (oktober 2016). Het complete onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de conclusies en aanbevelingen opgenomen.
Conclusies
Consequenties met betrekking tot beschermde soorten
Consequenties met betrekking tot beschermde gebieden
Het is nodig om voor verstoring van 2-3 paarplaatsen van gewone dwergvleermuis ontheffing (artikel 11) van de Flora- en faunawet aan te vragen. Verwacht wordt dat deze ontheffing zeker zal worden verleend, mits onderstaande maatregelen worden getroffen:
De periode van 6 maanden is nodig in verband met de vereiste gewenningsperiode. De paarperiode van gewone dwergvleermuis loopt van 15 augustus tot 15 oktober. Aangezien de sloopwerkzaamheden naar verwachting pas in de winter 2017/2018 zullen plaatsvinden (dus na de paarperiode aug-okt 2017), dienen de kasten dus uiterlijk 15 februari 2018 opgehangen te zijn (= uiterlijk 6 maanden vóór 15 augustus 2018, de eerstvolgende paarperiode dat de oorspronkelijke paarverblijven gesloopt zullen zijn).
Met bovengenoemde maatregel kan de functionaliteit als paargebied voor minimaal 2 mannelijke vleermuizen (plus een groter aantal vrouwelijke dieren) in en rond het plangebied behouden blijven. De gunstige staat van instandhouding van de soort (op lokaal niveau en daarmee uiteraard ook op regionaal en landelijk niveau) is niet in het geding. De dieren zelf mogen tijdens de sloop niet fysiek verstoord worden, zodat buiten de periode dat dieren op de paarplaatsen aanwezig zijn, gesloopt dient te worden (dus buiten de periode 15 augustus – 15 oktober; vooralsnog voldoet de planning van sloop in de winter 2017/2018 hieraan).
Indien de start van de sloop vertraagd is tot de lente of zomer, wordt aanbevolen om toch reeds in de winterperiode (in ieder geval vóór 15 maart) de te slopen bebouwing alvast na te lopen op nestkasten voor vogels (waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn) als koolmees en pimpelmees en deze nestkasten alvast te verwijderen. Indien deze later in het seizoen – bijvoorbeeld in april of mei – namelijk bewoond zijn geraakt door nestelende mezen, mogen ze wettelijk gezien niet meer verwijderd worden tot het moment dat de jongen (later in de zomer) zijn uitgevlogen. Dit kan tijdverlies opleveren.
De initiatiefnemer zal deze maatregelen treffen.
Het aspect natuur is geen belemmering voor uitvoering van het plan, mits een ontheffing van de Flora- en faunawet wordt aangevraagd en verleend. Op grond van bovenstaande is het aannemelijk, dat deze ontheffing wordt verleend. De benodigde maatregelen die hieruit voortvloeien worden getroffen.
Verdrag van Malta en Wet op de Archeologische Monumentenzorg
Het Verdrag van Malta is er op gericht het bodemarchief beter te beschermen. Het bodemarchief bestaat uit alle archeologische waarden die zich in de bodem bevinden. Deze archeologische waarden dienen op een integrale wijze beschermd te worden, waarbij de volgende drie principes gelden:
Dit verdrag is in 2007 vertaald naar de Nederlandse situatie middels de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). Onder deze wet, een wijzigingswet die onder andere de Monumentenwet 1998 heeft gewijzigd, zijn de gemeenten de bevoegde overheid inzake archeologie geworden. Zij dienen het aspect archeologie onder meer te borgen in nieuwe bestemmingsplannen.
De gemeente Geldermalsen heeft in 2015 samen met archeologisch adviesbureau RAAP de archeologische kaarten uit 2006 en achterliggende kaarten en databestanden geactualiseerd. Alle locaties waarvan vastgesteld is dat er (mogelijk) waardevolle cultuurhistorische resten bovengronds en ondergronds aanwezig zijn (of in potentie in de bodem bewaard zijn gebleven), zijn opgenomen op de archeologische beleidskaart. Op deze kaart zijn de archeologische waarden en verwachtingen beleidsmatig vertaald zodat ze onder andere als basis kunnen dienen bij de (actualisatie van de) bestemmingsplannen. Op basis van de uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart is het plangebied gelegen in een gebied met een middelmatige verwachte dichtheid aan archeologische resten (Waarde - Archeologie 5).
Voor gebieden met een middelmatige verwachte dichtheid aan archeologische resten geldt dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -mv en groter dan 1.000 m² de gemeente in het kader van een vergunningtraject (of medewerking in verband met planrealisatie) vroegtijdig waardestellend archeologisch vooronderzoek eist.
Conform het archeologisch beleid geldt dat bouwwerken ten dienste van de andere voorkomende bestemming(en) worden opgericht, in overeenstemming met die bestemming(en), indien:
Op grond van het bouwplan geldt dat de nieuwbouw, voor zover gelegen buiten de contour van 2,5 meter uit de bestaande fundering circa 200 m2 bedraagt en dus kleiner is dan 1.000 m2 zoals hierboven onder ad e is aangegeven. Archeologisch onderzoek is derhalve niet nodig.
Het aspect archeologie is derhalve geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Een verantwoorde verankering van de cultuurhistorie in structuurvisie, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages is gewenst. Het voornaamste doel is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 onder 2). De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente.
De gemeente Geldermalsen heeft in 2014 samen met archeologisch adviesbureau RAAP een cultuurhistorische gebiedsbeschrijving en een cultuurhistorische inventarisatie en waardering van de gemeente Geldermalsen opgesteld. De cultuurhistorische inventarisatiekaart is de weerslag van de inventarisatie van cultuurlandschappen, landschapselementen en historische bouwkunst en stedenbouw. De bijbehorende cultuurhistorische waarderingskaart visualiseert de waardering van de cultuurlandschappen, de landschapselementen en de historische bouwkunst en stedenbouw.
Cultuurhistorische inventarisatiekaart Beesd (Bron: Raap (2014), Cultuurhistorie in de
gemeente Geldermalsen. Een beschrijving, inventarisatie en waardering van historisch
cultuurlandschap, bouwkunst en stedenbouw. Raap-Rapport 2887, 31 oktober 2014
Op de cultuurhistorische inventarisatiekaart zijn de cultuurhistorische kenmerken weergegeven die nu nog zichtbaar zijn in de kern Beesd. Het gaat onder meer om:
Over laatstgenoemd ensemble is in het rapport het volgende vermeld:
Beesd, dorpskern, Voorstraat:
Ensemble van historische woonhuizen, boerderijen, kerken met bijgebouwen en andere artefacten langs de Voorstraat en de Havendijk en de achterliggende dorpsstructuur. Er is sprake van een bebouwing met een opvallende en gave samenhang in schaal, korrelgrootte, traditionele bouwvormen en typen en materiaalgebruik, ingebed in een bijzondere en kenmerkende historische nederzettingsstructuur met langs de Voorstraat een markante lindenbeplanting.
Daarnaast zijn individuele panden aangegeven met hun functie in relatie tot de historische bouwkunst (bijvoorbeeld industrieel erfgoed, onderwijs, religie). In veel gevallen betreft het hier tevens gemeentelijke of rijksmonumenten. De (samenhang in) cultuurhistorische elementen en de waardering daarvan is vertaald in een cultuurhistorische waarderingskaart. Op deze waarderingskaart zijn de belangrijke stedenbouwkundige ensembles en stedenbouwkundige zones gewaardeerd volgens een schaal van 1 tot 5:
Uitsnede waarderingskaart, plangebied met blauwe contour globaal aangeduid
Op de cultuurhistorische waarderingskaart zijn ook de panden met een bouwhistorische verwachting gemarkeerd. Het gaat om beschermde en niet-beschermde gebouwen, waarvan op basis van beschikbare informatie uit bouwhistorische rapportages, redengevende beschrijvingen en inventarisatiegegevens bekend is of verwacht wordt dat er (intern) historische bouwconstructies en bouwsporen van belang en daterend uit de periode voor circa 1850 bewaard zijn gebleven.
De dorpskern van Beesd is aangegeven als Rijksbeschermd dorpsgezicht en vormt een rijksbeschermd ensemble. In het dorpsgezicht staan meerdere Rijks- of gemeentelijke monumenten. Deze panden zijn tevens aangemerkt als historische bouwkunst met (zeer) hoge cultuurhistorische kwaliteit, waaronder de 15e-eeuwse toren van de Sint-Pieterskerk, de pastorie van de hervormde kerk, de H. Kruisverheffingskerk, de rooms-katholieke pastorie en het raadhuis. De oude begraafplaats aan de Veerweg is op de cultuurhistorische waarderingskaart aangegeven als gemeentelijk monument met een zeer hoge cultuurhistorische kwaliteit. Op het terrein bevinden zich meerdere grafzerken en -kruizen uit de periode 1875-1925. Waardevol zijn de oude beuken op de begraafplaats. Langs de Veerweg staat een smeedijzeren hekwerk met een toegangshek tussen bakstenen pijlers, die bekroond zijn met natuurstenen afdekplaten.
Het historisch stratenpatroon, gevormd door met name de Voorstraat – Middenstraat – Achterstraat – Havendijk – Molendijk - Slotstraat, alsmede de verbindende Veerweg – Kerkstraat – Hoogstraat – Beukenstraat is aangeduid als lijnvormig landschapselement met een hoge waardering.
Voor het plangebied geldt, dat er geen sprake is van te beschermen cultuurhistorische waarden.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.
Om de realisatie van het zorgcentrum mogelijk te maken is een ruimtelijke procedure noodzakelijk. Hiervoor dient onder andere het proces van de watertoets doorlopen te worden. De watertoets is in essentie een procesinstrument met als doel te komen tot een betere inbreng van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Dit vraagt dus om afstemming tussen initiatiefnemer en het bevoegd gezag voor wat betreft de waterhuishoudkundige aspecten. In dit geval zijn dat het waterschap Rivierenland en de gemeente Geldermalsen.
Het Waterplan Gelderland is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2009 in werking getreden. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologisch doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
Het plangebied is niet in een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied gelegen. Voor de oppervlaktewateren in het projectgebied zijn ook geen ecologische doelen geformuleerd.
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 “Koers houden, kansen benutten” bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Naast het waterbeheerplan heeft het waterschap Rivierenland ook de beschikking over een verordening: de keur voor waterkeringen en wateren. In deze verordening staan geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Duidelijke en vastgestelde uitgangspunten hierbij zijn geformuleerd en vastgelegd in beleidsregels. Initiatieven voor (bouw)werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden hieraan getoetst. In de beleidsregels staan ook voorwaarden die gelden bij stedelijke initiatieven.
In beleidsregel 5.16, Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak, behorende bij de Keur Waterschap Rivierenland 2014 staan de regels voor compensatie van toename aan verharding.
Voor berekening van de benodigde waterberging voor ruimtelijke ontwikkelingen is in principe de bui T=10+10% maatgevend. Daarbij geldt als vuistregel dat er 436m3 waterberging nodig is per hectare verharding. Er geldt een vrijstelling van de compensatieplicht voor lozen vanaf nieuw verhard oppervlak van 500 m2 binnen stedelijk gebied (bebouwde kom). Ten aanzien van het beleid voor de vuilwaterafvoer is het afsprakenkader voor riolering 'Samen door één buis' sinds 19 december 2012 van toepassing.
Stedelijk Waterplan
De gemeente Geldermalsen heeft samen met Waterschap Rivierenland een stedelijk waterplan opgesteld. Dit plan is vastgesteld in 2010. Het waterplan geeft vorm aan het gezamenlijk beleid op het gebied van water voor de betrokken gemeenten en geeft richting aan alle activiteiten met betrekking tot het water binnen de gemeenten en het Rivierenland.
Het doel van het waterplan is het oplossen van knelpunten en het verzilveren van kansen die zich voordoen ten aanzien van het (toekomstige) waterbeheer tegen verantwoorde maatschappelijke kosten. Uitgangspunt hierbij is het streven naar een watersysteem van voldoende kwaliteit, dat mogelijkheden biedt voor recreatie en beleving.
Het Stedelijk Waterplan bestaat uit twee delen:
In deel 1 (de visie) worden de huidige situatie en het beleid en een gezamenlijke visie op de lange termijn beschreven. Daarnaast worden mogelijke oplossingsrichtingen per invalshoek benoemd, die zijn gebaseerd op de analyse van het beleid en systeem. Voor het plangebied gelden de volgende principes vanuit het gemeentelijk beleid; voor een deel zijn dit overigens principes die vanuit beleid op hogere niveaus zijn overgenomen:
Toekomstige ontwikkelingen mogen niet leiden tot een toename van wateroverlast.
Bij nieuwe plannen en initiatieven is water een medeordenend principe en dient er rekening te worden gehouden met water als onderdeel van het planproces. Per plan wordt de toegenomen afvoer van water zoveel mogelijk binnen het plangebied gecompenseerd. Waterneutraal bouwen is bij nieuwe (bouw)ontwikkelingen het uitgangspunt. Om de doelen uit deel 1 (de visie) te verwezenlijken worden in het Stedelijk Waterplan deel 2 (het uitvoeringsprogramma) concrete maatregelen beschreven welke zijn onder te verdelen in 2 hoofdcategorieën:
Deze concrete maatregelen worden vervolgens via de beheerplannen naar vermogen gefaseerd gerealiseerd. Voor zover noodzakelijk en mogelijk zal hiervoor binnen ruimtelijke plannen de planologische ruimte worden geboden.
In de bestaande situatie bedraagt het verhard oppervlak ca. 2.700 m². Het verhard oppervlak is aangesloten op het bestaande gemengde rioolstelsel van Beesd. In de nabije toekomst wordt in Beesd het hemelwater afgekoppeld en gescheiden van de vuilwaterriolering. In de Jeugdlaan, grenzend aan de projectlocatie, is reeds een hemelwaterriool aanwezig.
In de nieuw situatie bedraagt het verhard oppervlak ca. 2.200 m². Dit bestaat uit:
De ontwikkeling heeft daarmee zelfs een kleine afname in de verharding tot gevolg. Conform het Besluit lozingen buiten inrichtingen wordt het hemelwater van schone oppervlakken niet meer aangekoppeld op de gemengde riolering. Het hemelwater wordt afgekoppeld richting een gescheiden rioolstelsel, dat aangesloten wordt op het nog aan te leggen gescheiden rioolstelsel van Beesd. De vuilwaterbelasting wijzigt als gevolg van de ontwikkeling niet.
Een overzicht van de bebouwing van de nieuwe situatie (bebouwing) geprojecteerd over de bestaande situatie is weergegeven in onderstaande figuur.
Bebouwing huidige (grijs) en toekomstige situatie (rood omrand) over elkaar geprojecteerd
Het verhard oppervlak van het huidige gebouw en terreinverharding van de Lingehof wordt geloosd op het gemengde rioolstelsel in de Hoenderbokstraat en Huis te Beesdlaan in Beesd. Het afvalwater (uit bemalingsgebied A) wordt via het rioolgemaal aan de Veerweg verpompt naar de RWZI. De berg-bezinkvoorziening aan de Julianaweg in Beesd maakt onderdeel uit van dit gemengde rioolstelsel (bemalingsgebied A).
Bij de herontwikkeling wordt het gebouw en de terreinverharding afgekoppeld van het gemengde rioolstelsel. Het hemelwater (HWA) wordt door de eigenaar op eigen terrein geborgen. Het nieuwe HWA-rioolstelsel van de Lingehof mag met een maximaal debiet van 1,5 m/s afstromen richting het gemeentelijk HWA-rioolstelsel in de Jeugdlaan in Beesd. Dit HWA-stelsel loost bij Lingestraat huisnummer 8 in Beesd in het oppervlakte water.
De afmeting van de berging en het maximaal afvoer debiet zijn vastgelegd in een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de gemeente en de eigenaar.
Het ontwerp van het nieuwe HWA-stelsel op het terrein van de Lingehof wordt door de ontwikkelaar voor advies aan WSRL voorgelegd.
De voorgenomen ontwikkeling heeft een positief effect op de waterhuishouding. Het verhard oppervlak neemt af en het afstromende schone hemelwater wordt afgekoppeld van de vuilwaterriolering en aangeboden naar het nieuw aan te leggen gescheiden hemelwaterstelsel.
Zoals hierboven aangegeven is er een afname van verhard oppervlak (ca 2.200 m² t.o.v. ca 2.700 m², afname verharding 500 m²). Dit betekent dat de buitenruimte op het perceel van het zorgcentrum groter wordt. In deze buitenruimte wordt een wadi gerealiseerd. Uitgangspunt is een wadi met een inhoud van 80 m3, hetgeen overeenkomst met een berging van 36 mm. Met een gemiddelde waterdiepte van de wadi van 0,20 m is hiervoor een oppervlak van 400 m² nodig, Door de wadi te voorzien van een goed doorlatende (zand)bodem met daaronder een drainageleiding kan het water langzaam infiltreren en via de drain richting het HWA in de Jeugdlaan/Slotlaan worden afgevoerd. Door het water zo tijdelijk te bergen en langzaam naar het HWA af te voeren krijgt het HWA geen extra piekafvoer te verwerken. De wadi kan dankzij de drain wel relatief vlot leeglopen. Door keuze voor een bepaalde draindiameter kan deze snelheid beïnvloed worden.
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.
Door Verhoeven Milieutechniek BV is een verkennend onderzoek naar asbest en een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (24 november 2015). Onderstaand zijn de conclusies en aanbevelingen van beide onderzoeken weergegeven. Het bodemrapport is als bijlage 2 bijgevoegd.
Verkennend onderzoek naar asbest
Tijdens het verkennend onderzoek naar asbest is op het maaiveld en in de gegraven proefgaten geen asbesthoudend plaatmateriaal (fractie > 16 mm) aangetroffen. In het samengestelde monster van de sporen puinhoudende grond is geen asbest in de fractie < 16 mm aangetoond.
Op basis hiervan is het uitvoeren van een nader onderzoek naar asbest conform de NEN 5707/NEN 5897 niet noodzakelijk.
Verkennend bodemonderzoek
Voor de algemene bodemkwaliteit werd de hypothese gesteld van een onverdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van bodemverontreiniging, aangezien maximaal lichte verontreinigingen met de diverse parameters van de NEN werden verwacht. Op basis van de analyseresultaten dient de gestelde hypothese te worden aanvaard. In zowel de grond als het grondwater is maximaal sprake van lichte verontreinigingen met diverse metalen.
Aangezien in de teeltlaag maximaal lichte verontreinigingen met OCB zijn aangetoond dient de voorafgestelde verdachte hypothese te worden verworpen.
De aangetoonde verontreinigingen betreffen overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden. Aangezien de interventiewaarden niet worden overschreden zijn geen vervolgstappen noodzakelijk.
Middels het uitgevoerde onderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie gelegen aan de Huis te Beestlaan 39 te Beesd in voldoende mate vastgelegd.
Op basis van de milieu hygiënische kwaliteit bestaan er geen bezwaren tegen de voorgenomen nieuwbouw en bestemmingswijziging.
Op grond van de Wet geluidhinder dienen bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan de grenswaarden van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. De zorginstelling is een geluidgevoelige functie en ligt gedeeltelijk in de geluidzone van de rijksweg A2, waarvoor een geluidzone van 600 meter geldt.
In Beesd liggen tevens diverse 50 kilometerwegen, waarvoor een geluidzone van 200 meter geldt. Het plangebied ligt niet in deze geluidzones.
Het plangebied ligt op circa 580 meter van de A2. De zone van de rijksweg A2 (600 meter aan weerszijde van de weg vanaf kant verharding) ligt deels in het plangebied. Omdat het plan deels binnen de zone van de rijksweg valt is het effect van de rijksweg beoordeeld.
Tot slot geldt dat voor de wegen in de directe omgeving van het plangebied geldt dat dit 30 kilometerwegen zijn. Hier is wettelijk geen onderzoek nodig. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt het volgende hierover opgemerkt.
De Voor-, Midden- en Achterstraat zijn de oudste wegen van het dorp. Vanuit deze wegen zijn de andere hoofdwegen ontstaan. In het oosten van Beesd loopt de Wilhelminastraat van noord naar zuid welke overgaat in de Parkweg. Deze route verbindt middels twee aansluitingen op de Rijksweg A2 het oude deel van Beesd met deze Rijksweg. Via de Havendijk aan de Linge loopt de historische route naar Enspijk. Aan de westzijde is Beesd ontsloten door de Dokter A. Kuyperweg met het gebied ten noorden van de kern. Ter hoogte van de Voorstraat kruist deze weg met de Veerweg, waar langs de route loopt naar Rumpt. Ten noorden van het woongebied van Beesd vormt de Schuttersweg een belangrijke verbinding van west naar oost. De gehele dorpskern binnen de bebouwde kom is aangewezen als verblijfsgebied. De om het plangebied liggende 30 kilometerwegen maken geen onderdeel uit van de hoofdwegenstructuur en dienen met name ter ontsluiting van de aanliggende woningen. De intensiteit op die wegen is derhalve beperkt. Op grond daarvan kan worden aangenomen dat de 30 kilometerwegen akoestisch niet relevant zijn.
Door Antea Group is een notitie opgesteld, waarin inzicht wordt gegeven in de geluidbelasting vanwege de Rijksweg A2 op het plangebied. De complete memo is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de belangrijkste onderdelen van de memo weergegeven.
Toetsingskader
De voorkeursgrenswaarde vanwege de Rijksweg A2 op het plangebied bedraagt 48 dB. Wanneer hier aan wordt voldaan, zijn er vanuit het aspect geluid geen gevolgen voor de invulling van het plan aan de orde.
Ingevolge artikel 110g van de Wet geluidhinder dient het resultaat van berekening en meting van de geluidbelasting vanwege wegverkeer te worden gecorrigeerd met een aftrek in dB alvorens de waarden te toetsen aan de voorkeursgrenswaarden. De hoogte van de aftrek is geregeld in artikel 3.4 van het 'Reken- en Meetvoorschrift geluid 2012'. Op basis van dit voorschrift dient voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt, een aftrek van 2 dB te worden toegepast met uitzondering van 2 specifieke situaties:
Werkwijze
Op basis van het geluidregister is globaal de geluidbelasting ter hoogte van het plangebied bepaald. Hiertoe zijn de brongegevens (verkeersgegevens, hoogteligging weg en positie en dimensionering schermen) uit het geluidregister in een Geomilieu model geïmporteerd. Tevens is aan de oostzijde van het plangebied een beoordelingspunt met een beoordelingshoogte van 1,5 meter, 4,5 meter en 7,5 meter ingevoerd.
Vanwege het absorberende karakter van de wegdekverharding op de Rijksweg A2 (tweelaags ZOAB fijn) is conform het Reken en meetvoorschrift geluid 2012 voor deze weg uitgegaan van een half verhard bodemgebied. De standaard bodemfactor in het model is op 0,0 gezet, dat wil zeggen dat er wordt gerekend met een volledig verhard overdrachtsgebied. Dit is een worst case benadering omdat het gebied tussen Rijksweg A2 en planlocatie in werkelijkheid niet volledig verhard is, waardoor een deel van het geluid geabsorbeerd zal worden. Daarnaast zijn er geen gebouwen en andere objecten in het model ingevoerd. Ook dit is een worst case benadering omdat zich bebouwing tussen de Rijksweg A2 en de planlocatie bevindt. In de werkelijke situatie zal de aanwezige bebouwing zorgen voor afscherming van het geluid vanwege de Rijksweg A2 op de planlocatie.
Resultaten
De geluidbelasting op het plangebied vanwege de A2 bedraagt op basis van de worst case benadering 48 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Wanneer rekening wordt gehouden met bestaande bebouwing (tussen de planlocatie en de Rijksweg) en de akoestisch absorberende bodemgebieden zoals bijvoorbeeld grasland zal de geluidbelasting lager worden. De geluidbelasting op het plangebied voldoet daarmee aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op grond van de Wet geluidhinder. Wanneer rekening wordt gehouden met de aanwezige bebouwing en bodemgebieden zal de berekende geluidbelasting op het plangebied vanwege de Rijksweg A2 lager zijn dan de nu berekende 48 dB.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat vanwege de Rijksweg A2 het geluidniveau op het plan lager of gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder (48 dB). Vanuit het oogpunt van geluid (veroorzaakt door wegverkeer) zijn er geen beperkingen voor de invulling van het plan.
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
De richtafstanden in de VNG-publicatie zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Daarnaast onderscheid de VNG-uitgave een omgevingstype gemengd gebied. Kenmerkend voor een gemengd gebied is, dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied. Een gemengd gebied is volgens de VNG-publicatie een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Wanneer sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden die gelden ten opzichte van een rustige woonwijk met één afstandsstap gereduceerd worden
Het plangebied ligt in een gebied met naast woonfuncties ook diverse bedrijven en maatschappelijke functies, zoals kinderopvang, scholen, een verhuurbedrijf en een metaalbedrijf. Het gebied kan dan ook worden aangemerkt als een 'gemengd gebied'.
Bedrijven in de omgeving van het plangebied
In onderstaande tabel zijn de bedrijven met bijbehorende max. richtafstand volgens de VNG-publicatie en de afstand tot het plangebied weergegeven.
Het plangebied is gelegen buiten de richtafstanden van omliggende milieubelastende functies. Het is op basis daarvan aannemelijk dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied; er is geen hinder vanwege geluid, stof, gevaar of geur. Ook is het daarmee aannemelijk dat de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet worden belemmerd door de uitvoering van dit plan. Bovendien liggen er tussen de Lingehof en de omliggende bedrijven al bestaande woningen, die de milieuruimte voor die bedrijven reeds beïnvloeden.
Zorgcomplex
In de huidige situatie is al sprake van een zorgcomplex (maatschappelijke functie) en die zal met uitvoering van onderhavig bestemmingsplan niet veranderen. Op basis van de VNG-uitgave geldt in een gemengd gebied voor een verpleeghuis een minimale afstand van 10 meter, gemeten vanaf de perceelsgrens tot aan de gevel van een woning. Aan deze afstand wordt overal voldaan, behalve bij de woning op perceel Hoenderblokstraat 25. Hier bedraagt de afstand van de bestaande woongevel tot de perceelsgrens van de Lingehof circa 3 meter. Met toepassing van vergunningvrij bouwen kan de woning tot op de erfgrens worden uitgebreid. Dit is in de bestaande situatie echter ook al het geval. Hierbij geldt dat tussen de woning Hoenderbloklaan 25 een tuin is geprojecteerd van minimaal 15 meter diep. Er treedt derhalve geen verslechtering op van het huidige woon- en leefklimaat. Ook wordt Lingehof niet belemmerd in zijn bedrijfsvoering.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor uitvoering van het bestemmingsplan.
Wet luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Het plan betreft vervangende nieuwbouw van Zorgcomplex Lingehof. Hierbij komt het aantal te realiseren appartementen ruimschoots onder de grenswaarde van 1.500 woningen en draagt hiermee in niet betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmering op voor uitvoering van het plan.
Het juridisch kader voor externe veiligheid wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het juridisch kader staan de begrippen plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) centraal. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6-contour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
Weergave plaatsgebonden risicocontouren, invloedsgebied en groepsrisicografiek
met oriëntatiewaarde voor transport
Verantwoording groepsrisico
In het Bevi, het Bevb en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten, zoals hieronder weergegeven.
Verplichte en onmisbare onderdelen van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico
In de omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende risicobronnen: de Rijksweg A2, de Betuweroute en een kerosineleiding. In het kader van dit bestemmingsplan is het plangebied in relatie tot deze risicobronnen beschouwd. Dit is gebeurd in een externe veiligheidsonderzoek, dat als bijlage 4 is bijgevoegd. De resultaten zijn hieronder weergegeven:
Rijksweg A2
Betuweroute
Defensie Pijpleiding Organisatie-pijpleiding
Verantwoording van het groepsrisico is voor zowel de Rijksweg A2 als de Betuweroute verplicht. In bijlage 4 zijn elementen ter verantwoording van het groepsrisico aangedragen. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidsvisie externe veiligheid van Geldermalsen. De verantwoording is hieronder integraal weergegeven.
In deze paragraaf worden elementen aangedragen voor de invulling van de verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag: de gemeenteraad van Geldermalsen. Deze elementen zijn afgeleid uit het Bevi en het Bevt en zijn tevens omschreven in hoofdstuk twee van deze rapportage en in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (VROM, 2007). Ter verantwoording van het groepsrisico dienen, naast de hoogte van het groepsrisico, enkele kwalitatieve elementen beschouwd te worden. In dit hoofdstuk zijn alle elementen beschouwd.
Hierbij is de volgende indeling gehanteerd:
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het ambitieniveau van de Beleidsvisie externe veiligheid 2015-2019 van de gemeente Geldermalsen. In dit beleid staat ten aanzien van bijzonder kwetsbare objecten (objecten waarin groepen verminderd zelfredzame personen kunnen verblijven) beschreven dat deze niet worden toegelaten in de directe omgeving van een risicobron.
Ad 1: Toxisch scenario
De afstand tussen het plangebied en de onderscheiden risicobronnen is dusdanig (> 500 meter) dat alleen het toxisch scenario relevant is in het kader van de groepsrisicoverantwoording.
Bij (zeer) toxische vloeistoffen is het scenario dat ten gevolge van een ongeval de tankwagen of installatie lek raakt en een vloeistofplas vormt. Vervolgens verdampen deze toxische vloeistoffen waardoor een gaswolk ontstaat (met dezelfde gevolgen als een gaswolk van toxisch gas). Bij een ongeval met een toxisch gas ontstaat direct een toxische gaswolk. Bij een percentage aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.
Ad 2: Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het (verloop van het) scenario.
Gerichte risicocommunicatie met aanwezigen (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van de locatie sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten).
Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij een toxisch scenario
Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw het voorkeurscenario. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang.
In geval van een calamiteit met toxische stoffen het van belang dat bebouwing bescherming biedt. Van belang daarbij is dat in dat geval de (eventueel aanwezige) mechanische ventilatie centraal afgesloten kan worden (via een noodschakelaar). Dit voorkomt dat bij het optreden van een incident de ramen en deuren gesloten zijn, maar toch toxische stoffen via de ventilatie (versneld) tot het gebouw toetreden. Het is een goedkope maatregel die bij een calamiteit met giftige stoffen zeer effectief kan zijn. Belangrijk is dat er duidelijke afspraken worden gemaakt over het gebruik van de noodschakelaar (door bijvoorbeeld te zorgen dat er altijd iemand beschikbaar is om deze te bedienen).
Beperkt zelfredzame groepen
Het plan omvat ontwikkelingen die de langdurige aanwezigheid van groepen beperkt zelfredzame personen (zorggebruikers) faciliteert. Het is daarom aanbevelingswaardig om hier vanuit externe veiligheid rekening mee te houden. Dit kan bijvoorbeeld door actief ramen en deuren te sluiten in geval van een toxisch scenario en de mobiliteit van cliënten in acht te nemen bij een ontruiming.
Ad 3: Bestrijdbaarheid
Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De verschillende scenario's vragen allen een ander aanvalsplan. De mate waarin uitvoering aan deze aanvalsstrategieën kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).
Ten aanzien van de bestrijdbaarheid wordt door de gemeente Geldermalsen in het kader van de ruimtelijke procedure advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid.
Toxisch scenario
Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.
Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Bestaande toestand
Het huidige gebouw heeft 12 parkeerplaatsen op eigen terrein. Het huidige gebouw heeft nu 54 kleinere woningen ten behoeve van senioren, waarvan 1 bewoner in het bezit is van een auto; de overige bewoners hebben geen auto. Het personeel parkeert de auto's op eigen terrein of rondom het gebouw in de woonwijk. Hierin is er sprake van een gespreide parkeerdruk. In de dagsituatie parkeert het personeel in de wijk op de vrijstaande (openbare) plekken welke in de avondsituatie worden gebruikt door de omwonenden of op eigen terrein. De ervaring leert dat van de 12 parkeerplaatsen op eigen terrein er maximaal 6 gebruikt worden in de dagsituatie; in de avondsituatie slechts 3. In de dagsituatie worden de parkeerplaatsen op eigen terrein tevens door de achterliggende school zijnde een "kiss-and-ride".
De CROW geeft de volgende normering aan (bron: overleg met gemeente Geldermalsen):
Wanneer de bovengenoemde normering wordt vergeleken met het soort van bewoning in de bestaande toestand resulteert dit in de aanwezigheid van 27-38 parkeerplaatsen. Zie hiervoor onderstaande tabel A.
Nieuwe toestand
De vervangende nieuwbouw zal de huisvesting opnemen van 32 zorgplaatsen en 18 zelfstandige zorgwoningen. Voor de 18 zelfstandige zorgwoningen zal een parkeernorm worden gehanteerd van maximaal 1,3 parkeerplaatsen. Hierbij wordt 1 parkeerplaats toegekend aan de woning en 0,3 parkeerplaats ten behoeve van zorg / bezoek.
Wanneer de bovengenoemde normering wordt vergeleken met het soort bewoning in de nieuwe toestand resulteert dit in de aanwezigheid van 34 – 46 parkeerplaatsen. Zie hiervoor onderstaande tabel B en tabel C.
Tabel B
Tabel C
Rekening houdend met de feitelijke situatie waarin de populatie bewoners geen gebruik maakt van een auto zal de minimale parkeernorm van 34 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gehanteerd.
Onderstaande inrichtingstekening laat de mogelijkheid zien om 28 parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren, zonder afbreuk te doen aan de ruimtelijke kwaliteit van de openbare omgeving en een aan te leggen wadi. Meer parkeerplaatsen hebben een averechts effect op het oppervlak van de wadi waarbij het huidige oppervlak wadi (buffercapaciteit) moeilijk inpasbaar is in het terrein. Een nog groter verhard oppervlak als gevolg van het vergroten van het aantal parkeerplaatsen maakt een goed bruikbare (belevings)tuin onmogelijk en zal het straatbeeld schaden.
Inrichtingstekening parkeren (28 parkeerplaatsen, indicatief)
In de bestaande situatie zijn minimaal 27 parkeerplaatsen benodigd waarvan er 12 parkeerplaatsen op eigen terrein zijn gesitueerd. Hiermee worden er 15 parkeerplaatsen in het openbaar gebied gevonden. In de nieuwe situatie worden er 28 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd waarmee er 6 parkeerplaatsen in het openbaar gebied dienen te worden gevonden. Dit betekent een afname van de bezetting in het openbaar gebied.
Een aanvullend parkeeronderzoek heeft plaatsgevonden. Uit dit onderzoek volgt dat op het drukste moment er van de 77 bestaande parkeerplekken in het onderzoeksgebied 36 parkeerplekken bezet waren (en er dus 41 vrije parkeerplekken aanwezig zijn). Dit toont aan dat er in de bestaande directe omgeving voldoende capaciteit aanwezig is om de benodigde 6 parkeerplaatsen in het openbaar gebied op te kunnen vangen. Het onderzoek is als bijlage 5 in het bestemmingsplan opgenomen.
Het aspect verkeer en parkeren is geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
Bestemmingsplan Lingehof Beesd bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Inleidende regels
In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard dat gebruikt wordt in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
In het artikel 'wijze van meten' is een regeling opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
Bestemmingsregels
De gronden zijn bestemd voor de realisatie van een zorginstelling met 32 vaste zorgplaatsen en 18 zelfstandige zorgwoningen en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
De functie zorginstelling valt volgens de SVBP binnen de bestemming ‘maatschappelijk. Dat betekent, dat zolang het gebouw in gebruik is als zorginstelling, daarvoor de bestemming Maatschappelijk geldt. Binnen de Wet ruimtelijke ordening wordt het begrip “zorginstelling” op een klassieke manier gebruikt. Het verwijst naar een gebouw waar de uitrusting sterk is gericht op zorgprocessen. ‘Zorginstelling’ is in wet- en regelgeving in de zorgsector inmiddels een veel ruimer begrip, dat vooral betrekking heeft op de organisatie. De verschijningsvorm kan heel divers zijn en is niet meer het verzorgingshuis of verpleeghuis van weleer: de zorg kan in allerlei typen gebouwen worden gegeven, zelfs in een zelfstandige woning, in de vorm van een persoonsgebonden budget, een volledig of modulair pakket thuis of in natura. ‘Zorginstelling’ als aanduiding in een bestemmingsplan moet daarom verfijnd worden. In dat kader is in de begrippen de volgende definitie opgenomen: "Zorginstelling: “Een gebouw dat bestemd is voor het verlenen van intensieve zorg waarbij tevens de uitrusting van het gebouw sterk gericht is op zorgprocessen”.
In het bestemmingsplan moet de functie zorgwoning worden ondergebracht in de hoofdgroep ‘wonen’. Ook bij het scheiden van wonen en zorg is het uitgangspunt, dat mensen met voorheen een lichte zorgindicatie niet ‘verblijven’, maar gewoon wonen. Daarnaast is in het Besluit Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting 2015 (Btiv 2015) de taakstelling voor woningcorporaties nader uitgewerkt, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen wonen en maatschappelijk vastgoed. Blijkens de toelichting op dit Btiv 2015 “moet een woongebouw waarbij, soms voor een in de tijd afgebakende periode, zorg of begeleiding aan de orde is, onder wonen worden geschaard en niet onder de noemer maatschappelijk vastgoed”. Hoewel het scheiden van wonen en zorg en het Btiv 2015 op andere onderwerpen gericht zijn dan de Wro, lijkt de bedoeling van de wetgever in alle domeinen duidelijk; ook als het gaat om een woning waarin enige mate van zorg wordt geboden, is er geen sprake van een maatschappelijke invulling, maar van wonen. De meer of minder zelfstandige woonvormen variëren van seniorenwoning, zorgwoning, aanleunwoning, kleinschalig groepswonen, beschut wonen tot verzorgd wonen en begeleid zelfstandig wonen. Van belang is dat er enige mate van zorg of ondersteuning nodig of gewenst is om de woning te kunnen kwalificeren als zorgwoning. In het bestemmingsplan kan wonen met zorg worden geregeld zonder dat er sprake is van een bestemming waar regulier wonen is toegestaan. Dat is in onderhavig plan gedaan door de functie ‘wonen’ nader te specificeren als ‘zorgwonen’.
Zorgwonen is daarbij gedefinieerd als: wonen met zorg voor mensen die vanwege hun leeftijd, gezondheid of beperkingen aangewezen zijn op enige zorg en ondersteuning, ongeacht of deze door een professional, vrijwilliger of mantelzorger wordt verstrekt.
Zorwoningen zijn omschreven als woningen voor zorgwonen in de vorm van gevarieerde woonvormen zoals de seniorenwoning, zorgwoning, aanleunwoning, kleinschalig groepswonen, beschut wonen, verzorgd wonen en begeleid wonen.
Omdat een zorginstelling volgens de SVBP binnen de hoofdgroep Maatschappelijk valt en zorgwonen binnen de hoofdgroep Wonen is conform de systematiek van de SVBP aan de gronden de bestemming Gemengd toegekend.
Binnen de bestemming mogen maximaal 50 vaste zorgplaatsen worden gerealiseerd. Er moeten ten minste 32 zorgplaatsen worden gerealiseerd. Het aantal zelfstandige zorgwoningen mag niet meer bedragen dan 18. Het totaal aantal vaste zorgplaatsen en zelfstandige zorgwoningen mag niet meer bedragen dan 50.
De maatvoeringseisen van de bebouwingsregeling zijn in de vorm van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte en een maximum bebouwingspercentage op de verbeelding aangeduid. Er moeten 28 parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 5
De archeologische dubbelbestemmingen dienen ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden in de grond. In principe mogen alleen bouwwerken worden opgericht ten dienste van de bestemming. Bouwwerken ten dienste van de andere voorkomende bestemming(en) zijn pas toegestaan nadat is voldaan aan de voorwaarden zoals die binnen de betreffende archeologische dubbelbestemmingen zijn opgesomd.
Daarnaast zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. Deze nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden. Ten slotte is het verboden zonder omgevingsvergunning bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren. In de dubbelbestemmingen is opgenomen voor welke werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning al dan niet nodig is.
Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn de aanvullende, algemene regels opgenomen.
De anti-dubbeltelling is van belang voor een juiste interpretatie van de bebouwingsregels. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.
In dit artikel zijn in het eerste lid regels opgenomen die gelden bij ondergronds bouwen.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
Dit artikel geeft aan wat er in ieder geval onder verboden gebruik van gronden en opstallen ten opzichte van het bestemmingsplan wordt verstaan.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Het gaat hierbij om een afwijkingsmogelijkheid van de in de regels gegeven maten en percentages met betrekking tot het bouwen, de plaats en richting van bouwvlakken en het oprichten van kleine gebouwen van openbaar nut.
Met inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK 2014 op 29 november 2014 (Stb. 2014, 458) is de grondslag voor stedenbouwkundige voorschriften in de bouwverordening komen te vervallen. Dit heeft tot gevolg dat regels omtrent het laden en lossen een plek dienen te krijgen in het bestemmingsplan. Deze regels zijn opgenomen in dit artikel. Parkeeregels zijn opgenomen in de bestemmingsregels.
Overgangs- en slotregels
In de overgangsrechtregel is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.
In de 'slotregel' is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.
Vanaf vrijdag 10 maart 2017 tot en met donderdag 20 april 2017 heeft het ontwerp bestemmingsplan "Lingehof Beesd" ter inzage gelegen in het kader van de ontwerpfase ex artikel 3.8 Wro. Tijdens de terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid gesteld om zijn of haar zienswijze omtrent het ontwerp bestemmingsplan aan de raad kenbaar te maken. Er zijn drie zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn beantwoord in de Nota van zienswijzen en ambtshalve aanpassingen' die als bijlage 6 is bijgevoegd. Naar aanleiding van deze zienswijze is het bestemmingsplan op onderdelen aangepast.
In artikel 3.1.6, sub i van het Besluit op de ruimtelijke ordening is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan.
Onderhavig plan betreft de transformatie van een bestaande situatie met een kleinschalige woonvorm (32 zorgplaatsen en 18 zelfstandige zorgwoningen).
Gelet hierop dient de economische uitvoerbaarheid inzichtelijk gemaakt te worden. De gemeente Geldermalsen en de initiatiefnemer sluiten voor dit plan een anterieure overeenkomst met betrekking tot de financiële afhandeling van het plan. In een dergelijke overeenkomst worden afspraken gemaakt aangaande de realisatie van de nieuwe functie en de kosten voor het opstellen en procedureel begeleiden van het bestemmingsplan. Het uitgangspunt voor de overeenkomst vanuit het perspectief van de gemeente is dat er geen financiële gevolgen voor de gemeente voortvloeien uit de planvorming, de realisatie en eventuele planschade van dit bestemmingsplan.
Omdat het verhaal van exploitatiekosten en planschade is verzekerd door de gesloten overeenkomsten met de initiatiefnemer, is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig. Het plan is economisch uitvoerbaar.