Plan: | Westflank |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0233.BPwestflank-0401 |
COLOFON: | |||
Contactpersoon opdrachtgever: | Mevr. N. Weijers en dhr. F. Kortrijk | ||
Projectleider Buro SRO: | Dhr. M. Geerts, www.buro-sro.nl |
In 2008 is de Kolbaanweg aangelegd, welke is gelegen tussen Ermelo (Horsterweg) en Harderwijk (Groene Zoomweg). Hiermee is een nieuwe volwaardige (auto)verbinding tussen Ermelo en Harderwijk gerealiseerd. De aanleg van de Kolbaanweg leidt tot hogere verkeersintensiteiten op het bestaande wegtracé langs Ermelo-West, zijnde de Oude Nijkerkerweg, de Arendlaan en de Volenbeekweg. Deze wegen zijn in het Gemeentelijk Verkeers en Vervoer Plan (GVVP) van Ermelo gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen. De inrichting van deze wegen voldoet echter niet aan de hiervoor geldende richtlijnen. Zo zijn er geen separate voorzieningen voor fietsverkeer en voetgangers is het wegprofiel en de bermen op verschillende plaatsen te smal. Door de huidige verkeersintensiteit, de toegestane snelheid en ontbrekende separate fietsvoorzieningen leidt dit tot verkeersonveilige situaties voor het fietsverkeer en klachten van omwonenden over de leefbaarheid langs deze wegen.
Het is daarom noodzakelijk de wegvakken zodanig in te richten dat het toekomstig verkeersaanbod op een Duurzaam Veilig verantwoorde wijze verwerkt kan worden. Daarnaast is het doel de wegen op een zodanige wijze vorm te geven en in de omgeving in te passen dat de leefbaarheid voor de omwonenden minimaal gelijk blijft of verbeterd.
De voorgenomen aanpassingen aan het tracé passen niet allemaal binnen de planologisch regeling van de geldende bestemmingsplannen. Daarom is een herziening noodzakelijk. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied heeft betrekking op een deel van de Oude Nijkerkerweg, de Arendlaan, en de Volenbeekweg, gelegen ten westen van Ermelo. Het bestaande kruispunt Volenbeekweg / Oude Telgterweg valt buiten de scope van dit plan. Op bijgevoegd kaartje is het tracé in rood gemarkeerd.
Ligging plangebied
Het tracé valt binnen de grenzen van drie bestemmingsplannen;
Hierin is dit deel van het plangebied bestemd tot 'Agrarisch gebied met landschappelijke waarden';
Hierin is dit deel van het plangebied bestemd tot 'Verkeer', 'Verkeer-Verblijf' en 'Groen'. Tevens zijn de dubbelbestemmingen 'Archeologisch waardevol gebied' en 'Leiding - Gas' met bijbehorende aanduidingszone 'leidingzone' in dit deel van het plangebied opgenomen;
Hierin is dit deel van het plangebied bestemd tot 'Verkeer', 'Bos' en 'Maatschappelijk'. Tevens zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie L', 'Waarde - Archeologie H' en 'Leiding - Gas' in dit deel van het plangebied opgenomen;
In hoofdstuk 2 is het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling. De bestaande en toekomstige situatie van het plangebied is vervolgens in hoofdstuk 3 beschreven. In hoofdstuk 4 is de uitvoerbaarheid beschreven, met daarin aandacht voor de milieutechnische randvoorwaarden, planologische randvoorwaarden en financiële haalbaarheid. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de planologisch-juridische regeling. Tot slot is in hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan verantwoord.
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Planspecifiek
Het plangebied ligt niet in een van de in het SVIR aangewezen gebieden. Er is geen nationaal belang aanwezig. Vanuit rijksbeleid zijn geen belemmeringen voor het initiatief.
In de Omgevingsvisie Gelderland staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Op 9 juli 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Provinciale Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De inwerkingtreding van de visie is gelijk gesteld met de inwerkingtreding van de Provinciale Omgevingsverordening van Gelderland die op 24 september 2014 vastgesteld is.
De provincie en haar partners streven samen naar een duurzame mobiliteit: een systeem dat een sterke economie, welvaart en welzijn ondersteunt en rekening houdt met de kwaliteit van de leefomgeving. De opgaven die zij daarbij zien, zijn:
Mobiliteit is een onmisbare voorwaarde voor de ontwikkeling van welvaart en welzijn van onze samenleving. Het gaat daarbij om vlot en veilig vervoer van personen, betrouwbare (tijdsduur) en aantrekkelijke (beleving) verplaatsingen en verantwoorde distributie van goederen.
Planspecifiek
De Oude Nijkerkerweg, Arendlaan en Volenbeekweg zijn geen provinciale wegen. De voorgenomen aanpassingen zijn dan ook niet specifiek benoemd in de omgevingsvisie en ook niet in de Meerjaren Investerings Agenda Mobiliteit. De aanleg van voorzieningen voor voetgangers en fietsers sluit wel aan op de algemene opgaven die worden genoemd in de omgevingsvisie.
Ten aanzien van de toetsing aan het aspect Gelders Natuurnetwerk (GNN) wordt verwezen naar paragraaf 4.3 'Natuurwaarden'.
Vanuit provinciaal beleid zijn geen belemmeringen voor het initiatief.
De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 met als ondertitel 'Ontwikkeling vanuit identiteit' is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme.
Het doel van een structuurvisie is het versterken van de sociale en maatschappelijke samenhang, de benutting van economische kansen en versterking van de ecologische en landschappelijke waarden door een samenhangend en integraal beeld te hebben ten aanzien van de toekomstige ontwikkelingen op het gebied van mogelijke woon- en werklocaties, maatschappelijke en sociale voorzieningen, hoofdinfrastructuur, hoofdstructuren van water, landschapsontwikkeling, recreatienetwerk en dergelijke. De structuurvisie geeft daarin een doorkijk voor de komende 10 tot 15 jaar en kent een concreet uitvoeringsprogramma voor de komende 5 jaar en verder.
Infrastructuur
Nu er geen noodzaak is tot het zoeken naar een nieuwe ‘uitleglocatie’ (een nog onbebouwd gebied buiten de bebouwde kom waar nieuwe woningbouw kan plaatsvinden), is er vanuit dat oogpunt geen noodzaak om een geheel nieuwe ontsluitingsweg aan te leggen voor het autoverkeer aan de westkant van Ermelo. Ook op grond van de Westflankstudie blijkt dat pas op termijn een geheel nieuwe noord-zuidverbinding interessant kan zijn. Toch bestaat er om diverse andere redenen voldoende aanleiding om nauwkeurig te kijken naar de totale verkeerssituatie aan de westzijde van Ermelo. Die noodzaak doet zich voor met het oog op de verkeersveiligheid op de bestaande wegen in het westelijk buitengebied, de leefbaarheid en de kwaliteit van het wonen in de bestaande wijken en terwille van een betere ontsluiting en verkeersafwikkeling van het industriegebied Kerkdennen. Daarom moet verkend worden welke oplossingen gevonden kunnen worden voor het optimaal geleiden van het verkeer, het realiseren van veilige verbindingen en kruisingen en het bevorderen van de leefbaarheid. Het uitgangspunt is, dat daarbij via optimalisatie zoveel mogelijk gebruik gemaakt wordt van bestaande wegen. Waar nodig in verband met leefbaarheid en veiligheid kan sprake zijn van partiële verlegging van bestaande of toevoeging van nieuwe weggedeelten.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet in de aanpak van de bestaande ontsluitingsroute aan de westzijde van Ermelo. Door aanpassingen aan het bestaande traject wordt de verkeersveiligheid en de leefbaarheid verbeterd. In de structuurvisie is de noodzaak van de aanpak van deze aspecten van de Westflank erkent. Hiermee kan geconcludeerd worden dat het initiatief goed aansluit op de uitgangspunten van het beleid uit de structuurvisie.
Het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan Ermelo is opgesteld in 2013. Het GVVP geeft een visie op het verkeer en vervoer in Ermelo en een totaal pakket aan mogelijke maatregelen/projecten waarmee integraal wordt voldaan aan het wens/streefbeeld op alle beleidsthema's. Dit beleid richt zich onder andere op de volgende thema's
Bereikbaarheid
Het doel is het optimaliseren van de geleiding van verkeersstromen, om daarmee een goede doorstroming van het (auto)verkeer te realiseren, en de bereikbaarheid van het centrum te vergroten. Daarbij wordt het (doorgaand)verkeer zo veel mogelijk gefaciliteerd via gebiedsontsluitingswegen. Dit betekent geen uitbreiding van infrastructuur, maar het op peil houden van de bereikbaarheid door bestaande wegen beter te benutten. Door de gunstige ligging en goede bereikbaarheid van Ermelo voor het autoverkeer blijft het autogebruik belangrijk. Het fietsgebruik wordt sterk gestimuleerd als hét alternatief voor de korte afstand. Noodzakelijk daarbij is het verbeteren van bestaande fietspaden en fietsenstallingen.
Verkeersveiligheid
De gemeente sluit aan op de door het Rijk geformuleerde doelstelling (samenwerking, integrale aanpak, Duurzaam Veilig). Daartoe worden locatiegerichte maatregelen getroffen om de verkeerveiligheid te vergroten. Met betrekking tot Duurzaam Veilig wordt in Ermelo kritisch gekeken naar de investeringen, waarbij afhankelijk van verkeersintensiteiten en risicoprofiel het ambitieniveau wordt bepaald. Op het gebied van verkeersveiligheid ligt de prioriteit bij ouderen en fietsers, dat zijn de risicogroepen met de meeste ongevallen.
Fiets
Het beleid is er op gericht het gebruik van de fiets (recreatief en utilitair) zo veel mogelijk te stimuleren door het treffen van gerichte maatregelen. De concurrentiepositie van de fiets ten opzichte van overige modaliteiten (met name de auto) verbetert. Mede als gevolg van het feit dat de kwaliteit van de fietsroutes in Ermelo verbetert. Het uitgangspunt is om het utilitaire en recreatieve fietspaden netwerk sluitend te maken, zodat de attractiepunten in Ermelo goed per fiets bereikbaar zijn.
Planspecifiek
Op basis van het afwegingskader uit het GVVP is een aantal grotere infrastructurele maatregelen voorzien en geprioriteerd. In het kader van de Bereikbaarheid heeft het project Westflank prioriteit. Het Westflanktracé vormt een alternatief voor de doorgaande noord-zuid verbinding, en bestaat uit Kolbaanweg, en het duurzaam veilig inrichten van de Oude Nijkerkerweg, de Arendlaan en de Volenbeekweg en het opwaarderen van het deel tussen de Volenbeekweg en de spoorovergang Oude Telgterweg. De snelheid van 50 km/uur blijft gehandhaafd. Het doel is een veilige ontsluiting van het verkeer (auto en fiets) uit de wijk te faciliteren. Voorliggend bestemmingsplan is de planologisch-juridisch kader voor het Westflanktracé.
Bij de evaluatie van het Gemeentelijk Verkeers- en VervoersPlan 2006 (GVVP), is nadrukkelijke aandacht gevraagd voor de kwaliteit van de fietsvoorzieningen in Ermelo. Omdat diverse maatregelen voor fietsers niet zijn opgenomen in het GVVP, is de situatie van de fietsvoorzieningen in Ermelo opnieuw onderzocht in 2013.
In dit onderzoek wordt de verbinding Volenbeekweg - Arendlaan - Oude Nijkerkerweg genoemd als onderdeel van het hoofdnetwerk voor fietsverkeer in Ermelo. Het is gewenst om het netwerk buiten de bebouwde kom zoveel mogelijk te voorzien van paden die geheel gescheiden en buiten de directe invloedssfeer van gemotoriseerd verkeer zijn gelegen (eigen tracé).
Vanuit de herkenbaarheid van wegcategorieën worden de volgende combinaties toegepast voor hoofdfietsroutes:
In de maatregelentabel van het onderzoek is aangegeven dat maatregelen op het traject Volenbeekweg - Arendlaan - Oude Nijkerkerweg gekoppeld kunnen worden aan de wegcategorisering (Westflanktracé). De wegcategorisering (zoals in voorgaande alinea is beschreven) is vastgesteld en bepaald is dat een aantal wegen van functie veranderen: van erftoegangsweg (30 km/uur) naar gebiedsontsluitingsweg (50 km/uur). Voor een aantal wegen wordt nog onderzocht in hoeverre dit infrastructurele gevolgen heeft. Wel staat vast dat het noodzakelijk is om maatregelen voor de fiets te treffen op die wegen, met als streven de realisatie van vrijliggende fietsvoorziening.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in grote mate in een wijziging van het wegprofiel van het westflanktraject: Oude Nijkerkerweg, de Arendlaan en de Volenbeekweg. Deze wijziging voorziet in de aanleg van vrijliggend fietspad over de gehele lengte van het tracé. Dit sluit volledig aan op de beoogde maatregelen voor de fietsvoorzieningen in Ermelo.
De huidige inrichting van de Oude Nijkerkerweg, de Arendlaan en de Volenbeekweg is in grote lijnen hetzelfde. Het gehele traject betreft een geasfalteerde weg, zonder voorzieningen voor fietsverkeer en voetgangers. Met name de Volenbeekweg heeft een erg smal profiel. In de bermen langs de Oude Nijkerkerweg zijn grasstenen aangebracht om te kunnen passeren. De toegestane maximumsnelheid op het gehele traject is 50 km/u. Onderstaande foto's geven een impressie van de huidige situatie.
Oude Nijkerkerweg
Arendlaan
Volenbeekweg
Dit plan voorziet in een herinrichting van het huidige wegprofiel. Tevens zal langs de gehele nieuwe weg een vrijliggend fietspad worden gerealiseerd.
Het nieuwe definitieve wegtracé is nog niet bekend. Wel staat vast dat het overgrote deel van de nieuwe weg merendeels op het profiel van de bestaande weg zal komen te liggen. Op een aantal delen is in het kader van de planvorming echter een flexibele insteek gewenst. Dat komt omdat op die plekken méér of op een andere plek ruimtebeslag van de nieuwe weg noodzakelijk is. Deze flexibiliteit is gewenst in verband met aanpassingen aan de weg in het kader van verkeersveiligheid. Op het gedeelte Oude Nijkerkerweg vanaf de Lange Haeg tot de Horsterweg is bijvoorbeeld de fysieke ruimte voor aanpassing van het wegprofiel te beperkt. In dit deel van het traject zal daarom een nieuwe weg aangelegd worden op de gronden ten oosten van de bestaande weg (nu nog bosgebied).
Op basis van diverse technische, planologische en milieutechnische kaders wordt een uitvraag uitgezet bij verschillende aannemers. Het nieuwe tracé zal vormgegeven worden binnen de gestelde kaders. De belangrijkste kaders zijn:
Bijgaand is een afbeelding opgenomen om een beeld te schetsen van een mogelijke inrichtingsvariant van het nieuwe weg tracé. Met rode omlijning zijn de vier plekken aangegeven waar flexibiliteit ten behoeve van het nieuwe tracé gewenst is.
Mogelijk inrichtingsplan nieuwe traject (februari 2015). Met rode stippellijn de gebieden waar flexibiliteit gewenst is.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en de ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema’s bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Met het initiatief is sprake van aanpassing c.q. realisatie van een bestaande weg. Het overgrote deel van bodemingrepen voor de nieuwe weg zal plaatsvinden ter plaatse van de bestaande weg. Het nieuwe noordelijke gedeelte van de weg ter hoogte van de Oude Nijkerkersweg zal gerealiseerd worden in een bestaand bosgebied dat altijd in gebruik is geweest als bos. Het nieuwe fiets- en voetpad worden gerealiseerd in de bestaande berm.
Het initiatief omvat geen bodemingrepen waarmee gebouwen worden gerealiseerd waar voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven danwel waarmee een gevoelige bestemming wordt gerealiseerd. Een bodemonderzoek in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is dan ook niet noodzakelijk. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit initiatief.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied heeft betrekking op een deel van de Oude Nijkerkerweg, de Arendlaan, en de Volenbeekweg in Ermelo. Om deze reden wordt nader ingegaan op het aspect wegverkeerslawaai.
Wijziging van een bestaande weg
Wijzigingen aan bestaande wegen kunnen invloed hebben op het akoestische klimaat van bestaande geluidsgevoelige bestemmingen. Deze bescherming wordt geregeld in afdeling 4 "Reconstructies" van hoofdstuk VI "Zones langs wegen" Wgh. De Wet geluidhinder treedt bij wijzigingen aan bestaande verkeerswegen onder twee voorwaarden in werking:
Wordt aan deze beide voorwaarden voldaan dan is sprake van een reconstructie in het kader van de Wgh en zal de geluidsbelasting op de woningen getoetst moeten worden aan de grenswaarden uit de Wgh.
De aanleg van een nieuwe weg
Wanneer een nieuwe weg via een ruimtelijk besluit mogelijk wordt gemaakt, moeten de voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere waarde in acht genomen voor geluidsgevoelige bestemmingen in de zone (art. 76 Wgh bij een bestemmingsplan).
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo’n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen.
De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Planspecifiek
Om te onderzoeken of in dit plan sprake is van een reconstructie in het kader van de Wgh is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 1 'Akoestisch onderzoek Westflank'.
Uit het onderzoek komt naar voren dat bij een deel van de woningen sprake is van een toename van de geluidbelasting tot 2 dB. Dat valt binnen de normen die de Wgh aanmerkt als geen significante toename van de geluidbelasting.
Ook komt uit het onderzoek naar voren dat bij een deel van de woningen sprake is van een toename van de geluidbelasting die ligt tussen de 2 tot 4 dB. Met een hogere waarde kan het bevoegd gezag (burgemeester en wethouders) afwijken van de voorkeursgrenswaarde tot de hoogst toelaatbare waarde. Het bevoegd gezag mag hogere waarden alleen verlenen als:
Bij het voorliggend initiatief zijn er geen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard aanwezig om een hogere waarde te verlenen. Daarom zullen bij de uitvoering van de realisatie van de weg akoestische maatregelen getroffen moeten worden om er voor te zorgen dat de belasting niet meer dan 1,5 dB toeneemt en daarmee de grens van 2 dB niet wordt overschreden. Het gemeentelijke geluidbeleid legt de 'akoestische lat' evenwel een stapje hoger: bij projecten zoals deze is het streven om géén toename van de geluidbelasting te realiseren.
Maatregelen
Een bronmaatregel om de geluidsbelasting te beperken is het aanbrengen van een dunne deklaag op het wegdek die een gedeelte van de geluidsproductie absorbeert. Een dunne deklaag levert ten opzichte van het bestaande wegdek (Dicht Asfalt Beton) een geluidsreductie op van 3,2dB.
Het toepassen van een dunne deklaag ter plaatse van de rotonde is niet mogelijk in verband met slijtage. In de berekeningen is dus op alle wegen gerekend met wegdektype 'dunne deklaag' en op de rotonde met wegdektype 'Dicht Asfalt Beton'.
Voor beide varianten (oost en west) blijkt dat wanneer een dunne deklaag toegepast wordt (de rotonde uitgezonderd) er geen sprake meer is van reconstructie in de zin van de Wetgeluidhinder. Het is dan ook niet nodig om hogere waarden vast te stellen.
De genoemde maatregel zal als randvoorwaarde aan de aannemer meegegeven worden. Het is aan de aannemer om te bepalen hoe dat wordt vormgegeven (engineering & construct). Gelet op de beoogde ingrepen en het beoogde plan zijn akoestische maatregelen goed uit te voeren. Dat kan bijvoorbeeld door de weg wat te verleggen afwijkend van het akoestisch meest ongunstige spoor, of door toepassing van een stiller type asfalt. Met het toepassen van maatregelen zal voor de genoemde woningen geen hogere grenswaarde te hoeven worden aangevraagd.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor dit initiatief.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (paragraaf 5.2). De Wet introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Dit plan omvat de reconstructie van de Oude Nijkerkerweg, de Arendlaan en de Volenbeekweg. De belangrijkste aanpassingen op dit traject zijn de aanleg van een nieuwe gedeelte van de weg, vrijliggende fiets- en voetgangervoorzieningen en de aanleg van een rotonde. Er worden met het plan geen woningen, bedrijven of andere voorzieningen/functies gerealiseerd, waardoor sprake zal zijn van een extra toename van het aantal verkeersbewegingen. Er is immers reeds sprake van een bestaande weg, waaraan aan het wegprofiel aanpassingen plaatsvinden. Deze aanpassingen aan het wegprofiel zullen niet leiden tot een toename van de verkeersintensiteit die meer dan 3 procent bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide.
Daarmee draagt dit project in 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.
Externe veiligheid beschrijft de risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport, opslag of handelingen van/met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen.
Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl is voor het plangebied vastgesteld of in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een uitsnede van de kaart.
Uitsnede risicokaart.nl. Met blauwe lijn het globale tracé van de weg.
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water. De weg is geen basisroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg.
Binnen het plangebied, ten oosten langs de bestaande weg, ligt een aardgasleiding (N-570-20). De gasleiding kent een druk van 40 bar. Aan weerszijde van deze gasleiding ligt de 10-6 plaatsgebonden risicocontour van 5 m. De leiding heeft voor het groepsrisico een invloedsgebied van 430 meter aan weerszijde van de leiding.
Voor de wegaanpassingen zijn de externe veiligheidsrisico's van de hogedruk aardgastransportleidingen niet relevant. De reden hiervoor is dat transportassen niet voorzien in permanent aanwezige personendichtheden, zoals dat bij woningen bijvoorbeeld het geval is. Wegen zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het uitgangspunt voor het initiatief is dat er geen sprake zal zijn van eventuele leidingverleggingen.
Conform het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen geldt voor aardgasleidingen een bebouwingsvrije afstand van vijf meter. Deze bebouwingsvrije afstanden zijn als dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.
De mate van invloed van hoogspanningsleidingen op de gezondheid is nog onduidelijk. Het Rijk heeft daarom geadviseerd: "vermijd bij de vaststelling van streek- en bestemmingsplannen en van de tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen, dan wel bij wijzigingen in bestaande plannen of van bestaande hoogspanningslijnen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, het ontstaan van nieuwe situaties waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0.4 microtesla (de magneetveldzone).” Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Planspecifiek
Ten westen van het plangebied, evenwijdig aan de Oude Nijkerkerweg, bevindt zich een bovengrondse hoogspanningslijn van 150 kV, lijn Ede-Harderwijk. Voor deze leiding is de specifieke magneetveldzone berekend (Specifieke magneetveldzone nabij hoogspanningslijnen in de gemeente Ermelo, KEMA januari 2006). Hieruit blijkt dat de specifieke magneetveldzone 60 meter aan weerszijden van de hoogspanningslijn bedraagt. Deze magneetveldzone is deels gelegen op het gedeelte van het plangebied tussen de Telgterweg en Lange Haeg. De reconstructie van de weg heeft geen gevolgen voor deze verbinding. Daarnaast betreft het initiatief geen realisatie van een gevoelige bestemming waar langdurig kinderen verblijven. Er zijn vanuit dit aspect geen belemmeringen voor het initiatief.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Waterschap Vallei en Veluwe
Het algemeen bestuur van Waterschap Vallei en Veluwe heeft op 25 november 2009 het Waterbeheerplan 2010-2015 vastgesteld en Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland hebben dit plan goedgekeurd bij besluit van 17 december 2009.
Een belangrijk uitgangspunt in het beleid is het principe van 'niet afwentelen'. Dit betekent dat met het oplossen van het ene probleem geen nieuw probleem mag ontstaan. Dit geldt voor het waterbeleid én voor de daarmee samenhangende kosten. Het waterschap hanteert de trits van vasthouden-bergen-afvoeren: indien nodig zal Waterschap Vallei en Veluwe (regen)water zo veel mogelijk bovenstrooms vasthouden, vervolgens (tijdelijk) bergen in zogenaamde retentiegebieden en pas daarna afvoeren naar elders. Bij de uitwerking van dit voornemen wil het Waterschap duurzaam omgaan met het watersysteem. Dit kan bijvoorbeeld worden bereikt door waterlopen breder en minder diep te maken, flexibel peilbeheer te voeren of watergangen te laten meanderen (slingeren).
Daarnaast is het beter regen-, grond- en oppervlaktewater schoon te houden dan het later te moeten zuiveren. Maatregelen om schone en vuile waterstromen te scheiden hebben daarom de voorkeur. Bij oppervlakteverhardingen (daken, wegen, etc.) kan gedacht worden aan het loskoppelen van de regenwaterafvoer van het rioleringsysteem. Op die manier wordt het rioolstelsel niet belast en kan het regenwater in de bodem trekken, wat helpt om verdroging van de natuur te voorkomen. In bestaand stedelijk gebied streeft het waterschap naar een afkoppelingspercentage van 20 tot 50% in 2018.
Eén van de belangrijkste taken van het waterschap is het beschermen van het beheersgebied tegen hoogwater. Hoogwater mag niet afgewenteld worden op aangrenzende waterschappen of de IJssel en de Randmeren. Het Waterschap zorgt voor veilige dijken, waarbij de cultuurhistorie en natuurwaarden niet uit het oog worden verloren.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Voor dit plan is overleg geweest met waterschap Vallei en Veluwe. Het waterschap is hiermee op de hoogte van de planontwikkeling.
Planspecifiek
Bodemopbouw en bestaande situatie
Ermelo en daarmee ook het plangebied liggen op de meest noordwestelijke flank van de Veluwse stuwwal. Dit betekent dat de bodem in het plangebied hoofdzakelijk uit zand (podzolgronden) bestaat. Ten westen van de stuwwal liggen de lager gelegen de zanden en daluitspoelingen. De grondwatertrappen in het plangebied verschillen, maar liggen gemiddeld wel laag.
Bodemopbouw (bron uitgangspunten LOP 2010)
Waterhuishouding (bron uitgangspunten LOP 2010)
In de huidige situatie is in he plangebied sprake van zowel verharde delen (de bestaande weg) als onverharde delen (bermen, bos en agrarisch gebied). Daarnaast zijn naast de bestaande weg meerdere vijvers aanwezig voor de opvang van hemelwater. Tevens zijn er enkele bermsloten aanwezig. Direct ten westen van de Oude Nijkerkerweg (ter hoogte van de Korpersteeg) ontspringt de Horstsche beek die uitkomt in het Veluwemeer.
Het hemelwater dat in de huidige situatie op de weg valt, stroomt af in de berm.
Toekomstige situatie
Met de reconstructie van de bestaande weg en aanleg van een deel nieuwe weg en fietspaden is sprake van een toename aan verharding in het plangebied. De toename aan verharding is onder te verdelen in de volgende elementen:
- nieuwe gedeelte weg
- aanpassen wegprofiel
- realisatie nieuwe rotonde
- realisatie nieuwe fiets- en voetpaden
Binnen het noordelijke gedeelte van het plangebied (nabij zorgcomplex GGZ) zijn de mogelijkheden voor het infiltreren van hemelwater optimaal, gelet op de grondwaterstanden en de bodemopbouw.
In het noordelijk deel van het plangebied (van de Lange Haeg tot de Horsterweg) zal het water vrij van de weg kunnen afvloeien in de berm en infiltreren in de bodem.
In het midden en zuidelijk deel zal de weg 'in de banden' gelegd worden. Dit betekent dat het hemelwater van de weg opgevangen wordt in kolken en van daaruit naar infiltratiekoffers danwel naar de aanwezige retentievijvers worden afgevoerd waar het in de bodem kan infiltreren.
Na overleg door de opdrachtgever met het waterschap zal in het kader van de omgevingsvergunning voor het realiseren van de weg de exacte wijze/(technische) positionering en dimensionering nader uitgewerkt/gespecificeerd worden.
Er zijn vanuit het aspect water geen belemmeringen voor het initiatief.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Het NNN is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van EZ (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Het bestaande tracé Volenbeekweg/Arendlaan – Oude Nijkerkerweg tot de Horsterweg aan de westzijde van Ermelo, wordt deels verlegd naar een nieuw tracé en deels aangepast. Daarnaast vindt aanleg plaats van een vrijliggend fietspad. Vanwege deze aanpassingen en de mogelijke effecten op de aanwezige ecologische waarden is ecologisch onderzoek uitgevoerd (augustus 2015). Het onderzoek is als bijlage 2 'Natuurtoets Westflank' opgenomen. In de komende alinea's zijn de belangrijkste resultaten weergegeven.
Gebiedsbescherming
Natuurbeschermingswet
Het in de omgeving aanwezige Natura2000-gebied Veluwerandmeren ligt op circa 2.800 m. Effecten hierop zijn uitgesloten. Het tracé varieert qua afstand tot Natura2000-gebied Veluwe van circa 1.500 m van de rotonde Horsterweg tot circa 435 m bij de aansluiting van de Volenbeekweg met de Oude Telgterweg. Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen kan geconcludeerd worden dat deze ingreep geen negatieve invloed heeft op de specifieke natuurwaarden.
Om de effecten van de stikstofdepositie te kunnen beoordelen is met Aerius een berekening gemaakt van de huidige en toekomstige situatie. Hieruit blijkt door de verwachte toename van het verkeer een depositie van maximaal 0.85 mol/ha/jr. Dit is lager dan de grenswaarde van 1 mol/ha/jr, maar hoger dan 0.05 mol/ha/jr. Voor het project geldt daarom een meldingsplicht. Bij voldoende ontwikkelruimte is dan geen vergunning nodig. Dit is ter beoordeling aan het bevoegd gezag. Er zijn daarmee geen negatieve gevolgen te verwachten voor de instandhoudingsdoelstellingen en een externe werking kan worden uitgesloten. Hiermee is een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet niet nodig. Er zijn geen negatieve gevolgen te verwachten op de instandhoudingsdoelstellingen. Aanvullend onderzoek is niet nodig.
Gelders Natuurnetwerk (GNN)
De provincie Gelderland heeft het beleid voor het NNN vertaalt in het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Een deel van het traject valt binnen het GNN (bos Veldwijk van rotonde Horsterweg tot Lange Haeg).
Uitsnede Gelders Natuurnetwerk (GNN). Met donkergroene arcering het GNN. Met rode arcering globaal het gebied waarbinnen de weg en fietspad kunnen komen te liggen. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
Met het initiatief wordt ten oosten van de bestaande weg een nieuwe weg aangelegd. Tevens zal daar een nieuw fietspad gerealiseerd worden. Daarmee zal een deel van het bestaande bosgebied verdwijnen (en dus het GNN) en is sprake van het toevoegen van een nieuwe functie binnen het GNN. Het tracé van de weg wordt aangepast vanuit oogpunt van verkeersveiligheid, leefbaarheid en verkeersafwikkeling een acceptabele ontsluiting te realiseren. Hieruit blijkt dat sprake is van een groot openbaar belang. Reële alternatieven voor een andere locatie van de deel van de nieuwe weg zijn niet aanwezig.
Bij de uitvoering van de realisatie van de weg zal met het vormgeven van het definitieve wegtracé moeten worden gezorgd dat de negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt. Dit zal als randvoorwaarde aan de aannemer meegegeven worden. Het is vervolgens aan de aannemer om te bepalen hoe dat wordt vormgegeven (engineer & construct). Daarnaast geldt voor de overblijvende negatieve effecten op basis van de provinciale Omgevingsverordening een compensatieplicht.
Voor de compensatie is een compensatieplan opgesteld, zie bijlage 3 'Compensatieplan'. Het noordelijke deel van het bestaande wegtracé (aansluiting Kawoepersteeg tot Horsterweg, gelegen buiten het huidige GNN) wordt omgevormd tot bos. De resterende natuurcompensatie wordt vormgegeven op een aantal voormalige agrarische percelen aan de Flevoweg (N302). De uitvoering van het bepaalde in een compensatieplan wordt verzekerd door het sluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst.
Soortenbescherming
Er is een aantal beschermde soorten in het plangebied gevonden of te verwachten. Zo is een sperwernest aanwezig in het plangebied (broedgeval 2015) en lijken daarvan meerdere oude nesten aanwezig te zijn. Het bosgebied (deeltraject 1.1) dient daarom zorgvuldig te worden benaderd. Het gewijzigde tracé zal naar verwachting dan ook geen significante gevolgen hebben voor de kwaliteit van het nestgebied. Toch is het noodzakelijk het bosgebied bij de aanleg van de weg en van het fietspad zoveel mogelijk te ontzien en het ontwerp ter hoogte van de rotonde zoveel als mogelijk naar het westen te projecteren. Als de maatregelen ertoe leiden dat de functionaliteit van de vaste verblijfplaats en het foerageergebied niet achteruit gaat vindt geen overtreding plaats van de Flora- en Faunawet.
Dit deeltraject is ook onderdeel van het leefgebied van de Das (foerageergebied). Voor aanleg van het nieuwe wegtracé worden in het kader van de zorgplicht maatregelen getroffen (tunnel met begeleidende rasters; zie ook landelijke soortenstandaard Das). Er vindt door realisatie van het plan/uitvoering van de activiteiten geen overtreding plaats van de verbodsbepalingen van art. 11 Flora- en Faunawet.
Voor het overige zijn er geen negatieve effecten te verwachten op beschermde FF-wet soorten.
Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het voorkómen van verontrusting of verstoring in de kwetsbare perioden zoals de broed-/voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
Ecologische kansen
Voorstel is om de houtwal in deeltraject 1.1 op te knappen en her in te richten, om het verlies van een areaal goed ontwikkeld eikenberken bos met veel ondergroei te mitigeren.
Nagenoeg het gehele tracé is in meer of mindere mate in gebruik als foerageergebied voor een aantal soorten vleermuizen. Door op geschikte plaatsen een aantal kasten, bijvoorbeeld 5, op te hangen kunnen voor deze soortgroep tijdelijke rustplaatsen en mogelijk verblijfplaatsen worden gecreëerd. De kasten kunnen aan de bomen worden opgehangen, minimaal 3 m bij voorkeur 4 m hoog, zuidelijk georiënteerd en met een van onder af vrije aanvliegroute.
Conclusie
Er zijn vanuit dit aspect geen belemmeringen voor het initiatief.
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Planspecifiek
De bestaande weg is voortgekomen uit wegen die in het verleden in het gebied ten westen van Ermelo aanwezig waren. De wegen hebben in de huidige situatie echter geen cultuurhistorische waarde of betekenis.
Het GGZ instellingsterrein Veldwijk is een voormalig landgoed en van cultuurhistorische waarde. Niet alleen verschillende gebouwen, al dan niet monumenten, zijn als cultuurhistorisch waardevol aan te merken, ook de landschappelijke structuur en de ruimtelijke inrichting kent een aantal waarden. Zo zijn er op het landgoed enkele zichtlijnen aanwezig die vrij zicht geven over het landgoed en veelal de blik richten op beeldbepalende bebouwing. Over een klein deel aan de westzijde van dit terrein zal een nieuwe weg worden aangelegd. Dit deel bestaat uit bos. Er zijn in dit deel geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig.
Er zijn vanuit het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen voor het initiatief.
Sinds 2007 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het archeologische erfgoed. De monumentenwet schrijft voor dat gemeenten in hun bestemmingsplannen moeten aangeven waar archeologische waarden (bekende vindplaatsen) aanwezig zijn en waar archeologische waarden verwacht worden. Deze waarden moeten op de bestemmingsplankaart geduid worden, waarbij in de regels op het bestemmingsplan regels zijn opgenomen ter bescherming van deze archeologische waarden.
In 2009 heeft de gemeente Ermelo een grootschalig archeologisch bureau-onderzoek laten uitvoeren. Eén van de resultaten van dit onderzoek betrof een archeologische verwachtingskaart met een zodanige detailniveau dat het mogelijk is op perceelniveau uitspraken te kunnen doen over de kans op het aantreffen van archeologische waarden. Onderlegger van deze verwachtingskaart zijn de op dat moment bekende vindplaatsen en archeologische onderzoeken, bodemkaarten, geomorfologische kaarten, historische kaarten, verstoringskaarten etc.
Planspecifiek
Het plangebied is t.b.v. het archeologisch onderzoek opgedeeld in drie tracédelen.
Westflank tracédeel 1 (noord)
In het kader van het initiatief is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4. Onderstaand is een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart opgenomen. Groen staat voor een lage verwachting en rood voor een hoge verwachting. Groen omlijnd zijn plangebieden die eerder archeologisch zijn onderzocht. Rood omlijnd is het onderhavige plangebied globaal aangeduid.
Uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Ermelo (RAAP, 2009)
Voor het tracédeel 1 geldt voor het oostelijke deel een lage archeologische verwachting. De ondergrond bestaat hier uit een dekzandvlakte, een geomorfologische eenheid, waar niet vaak archeologische waarden worden aangetroffen. Binnen de zone met een lage verwachting is bos aanwezig. De aanwezigheid van bomen is in principe niet gunstig voor aanwezige archeologische waarden in de bodem. Door de boomwortels kunnen deze waarden verstoord zijn geraakt. Indien bomen gerooid worden, gaat een groot stuk grond mee, waarmee de bodem geroerd wordt.
Het meest zuidwestelijke deel van het plangebied bevindt zich in een hoge archeologische verwachtingszone. De bodem is hier wezenlijk anders. De ondergrond bestaat uit een lange oost-west georiënteerde dekzandrug, waar al sinds de prehistorie bewoning heeft plaats gevonden. Sinds de middeleeuwen heeft men hier de landbouwgronden gehad. Deze werden met potstalmest vruchtbaar gehouden. Door het opbrengen van mest ontstonden bolle akker (enkeerdgronden). Op dit soort oude gronden zijn veel archeologische vondsten bekend in Ermelo. Daarom worden aan deze gronden ook een hoge verwachting toegedicht. De planlocatie ligt hier op de noordelijke rand van de dekzandrug en het is de vraag of hier ooit sprake is geweest van een bolle akker.
Kadastrale minuutplan uit 1832. In rood is het plangebied aangegeven.
De verkaveling laat mooi het oude akkerareaal zien. Tegelijk is goed zichtbaar dat het onderhavige plangebied voor het grootste deel buiten het akkerareaal is gelegen.
In 2007 heeft archeologische adviesbureau RAAP een archeologisch veldonderzoek uitgevoerd in deze zone (groen omlijnd op de uitsnede van de verwachtingskaart). Het is een onderzoek geweest in het kader van nieuwbouwontwikkelingen op het landgoed Veldwijk (RAAP-notitie 2230). Tijdens het archeologische veldwerk is vastgesteld dat de enkeerdgrond hier niet meer aanwezig was. De bouwvoor lag direct op de natuurlijke ondergrond (dekzand). Er zijn tijdens het booronderzoek geen archeologische vondsten gedaan. De conclusie van het archeologische onderzoek is, dat er geen aanleiding is om op die locatie een archeologisch vervolgonderzoek te gelasten.
Conclusie
Bovenstaande gegevens geven geen aanleiding om binnen het tracédeel 1 (noord) een aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren. Het opnemen van een beschermende regeling is niet noodzakelijk. Mochten tijdens graafwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 53 van de monumentenwet 1988.
Westflank tracédeel 2 en 3 (midden en zuid)
De tracédelen 2 en 3 zijn in bijgevoegde figuur afgebeeld. In rood is tracédeel 2 en in blauw is tracédeel 3 aangeduid.
Rond 1832 ligt het zuidelijke tracédeel geheel (op het noordelijke puntje na) in de heide. Het noordelijke tracédeel ligt in bouwlandareaal. Dat is mooi te zien op de kadastrale minuutplan uit 1832. Het beeld is honderd jaar later nagenoeg ongewijzigd. Zie de volgende afbeelding.
Pas na 1950 wordt de heide langzaam aan ontgonnen en er worden bomen geplant. Ergens laat in de jaren ’90 wordt het gebied bebouwd. De Vogelbuurt is een feit. Deze buurt ligt oostelijk van de Volenbeekweg. Westelijk daarvan is het nog tamelijk groen.
De archeologische verwachtingskaart van de gemeente Ermelo laat zien dat de trefkans langs het gehele tracé op het aantreffen van archeologische waarden hoog is. Daar zit weinig nuance in. Het zuidelijke tracédeel (3) kruist ook nog eens een archeologisch monument van hoge archeologische waarde (blauw omlijnd en gearceerd gebied). Binnen het monument zijn archeologische waarden eerder vastgesteld.
Uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Ermelo (RAAP, 2009)
Bodemkundig is er een groot verschil tussen tracédeel 2 en 3.
De bodem waardoor tracédeel 2 loopt bestaat uit dikke enkeerdgronden. Dat zijn oude landbouwgronden waar de kavels door eeuwenlange bemesting (potstalmest) flink zijn opgehoogd. Soms is de bodem meer dan 1 meter opgehoogd. Archeologische waarden die daar oorspronkelijk aanwezig waren, zijn vaak in deze gevallen goed bewaard gebleven. Er zijn binnen Ermelo diverse voorbeelden van archeologische onderzoeken, waar onder de dikke humeuze enkeerdlaag mooie archeologische waarden (sporen en vondsten) zijn aangetroffen.
In het tracédeel 3 ontbreekt deze dikke enkeerdlaag. Archeologische waarden bevinden zich hier eigenlijk direct onder het maaiveld. Meestal is de bovengrond bewerkt, zodat er een soort van bouwvoor aanwezig is, die hier 20 à 30 centimeter dik zal zijn. Daar onder, op die diepte zitten de eventueel aanwezige archeologische waarden.
Om het project aan de archeologische verwachtingskaart te kunnen toetsen, is een archeologisch onderzoek gewenst. De exacte locatie van de nieuwe weg is echter nog niet bekend. Daarnaast kan er voor een groot deel geen onderzoek worden uitgevoerd omdat de bestaande weg daar nog ligt. Daarom is voor dit gebied ter bescherming van (eventueel) aanwezige archeologische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling opgenomen.
Voor een klein deel (ten westen van de Arendlaan) is het wel mogelijk geweest om nader archeologisch onderzoek uit te voeren. In januari 2016 is door RAAP een inventariserend veldonderzoek (verkennend en karterend booronderzoek) uitgevoerd, zie bijlage 5. Uit het onderzoek blijkt dat er geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen. Er is geen aanleiding om binnen dit gedeelte aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren. Het opnemen van een beschermende regeling voor dit gedeelte is niet noodzakelijk. Mochten tijdens graafwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 53 van de monumentenwet 1988.
Conclusie
Bovenstaande gegevens geven aanleiding om binnen het tracédeel 2 en 3 (midden & zuid) een aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren. Omdat de exacte locatie van de nieuwe weg nog niet bekend is en de bestaande weg nog aanwezig is, kan voor het overgrote deel op dit moment echter geen aanvullend onderzoek plaatsvinden. Het opnemen van een beschermende regeling is daarom noodzakelijk. Uitzondering vormt het gebied langs de Arendlaan waar archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen. Het opnemen van een beschermende regeling voor dit gedeelte is niet noodzakelijk.
Er zijn vanuit het aspect archeologie geen belemmeringen voor het initiatief.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Het plan wordt op eigen grond door en voor rekening en risico ontwikkeld door de gemeente Ermelo. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
De regels geven inhoud aan de op de plankaart gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is. De regels van voorliggend bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Deze hoofdstukken zijn:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs-, en slotregels.
In de inleidende regels worden de gebruikte begrippen beschreven (artikel 1). In artikel 2 worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop gemeten moet worden.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemming:
Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:
In hoofdstuk 3 is een antidubbeltelregel opgenomen. De antidubbeltelregel strekt ertoe dat gronden die al eens in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, niet nogmaals meegeteld kunnen worden. Artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omvat een verbod om gronden in strijd met hun bestemming te gebruiken. Ter verduidelijking hiervan wordt in hoofdstuk 3 een aantal activiteiten expliciet genoemd. Voorts wordt in het derde hoofdstuk van de regels bepaald dat de voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard, overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet met een aantal uitzonderingen van toepassing blijven.
De verplichte overgangsregels voor bouwwerken en gebruik zijn conform het bepaalde in artikel 3.2.2 van het Bro opgenomen net als een slotregel (hoofdstuk 4).
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de provincie Gelderland. Van hen is geen reactie ontvangen. In paragraaf 4.2 is verslag gedaan van het vooroverleg met het waterschap.
De maatschappelijke haalbaarheid dient in het kader van artikel 3.1.6 Bro verslagen te worden. Dit plan is goed bekend in de buurt. Er zijn diverse informatieavonden over geweest. Het plan wordt, zeker in hoofdlijnen, gedragen door de omgeving. Om deze reden is er van afgezien om het plan formeel te visie te leggen voor inspraak.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 29 april 2016 tot en met 9 juni 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn zienswijzen binnenkomen. De samenvatting, de gemeentelijke reactie op de zienswijzen en de wijze waarop dit is verwerkt in het bestemmingsplan is te raadplegen in bijlage 6.