direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Watervalweg 136 te Ermelo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0233.BPwatervalwg136-0401

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer is eigenaar van de percelen EML00 F9280 en EML00 F11320 aan de Watervalweg 136 en 136a. Op deze percelen staan twee recreatiewoningen, twee stacaravans, een bedrijfswoning (met inwoningsituatie) en diverse opstallen. Initiatiefnemer heeft een verzoek ingediend voor de wijziging van de bestemming verblijfsrecreatie in de bestemming wonen van het perceel Watervalweg 136 en 136a. De bestaande twee recreatiewoningen en twee stacaravans worden daarbij gesloopt. In ruil voor de rechten van deze recreatiewoningen krijgt de bestaande bedrijfswoning (met inwoningsituatie) de status van een reguliere twee-onder éénkapwoning. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 25 januari 2022 de bereidheid uitgesproken medewerking te verlenen aan het ingediende verzoek.

Om deze bestemmingswijziging planologisch-juridisch mogelijk te maken, wordt een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) gevolgd. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Watervalweg 136 en 136a in Ermelo. De locatie ligt in het buitengebied en wordt omgeven door woningen, bedrijven, agrarische percelen en natuur, waaronder Natura-2000 gebied 'Veluwe'.

De planlocatie is gelegen op percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Ermelo, sectie F, perceel 3185, 9280 en 11320. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van ca. 10.700 m2. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPwatervalwg136-0401_0001.png"

Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: perceelloep.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPwatervalwg136-0401_0002.png"

Uitsnede kadastrale kaart met aanduiding plangebied (bron: perceelloep.nl)

1.3 Vigerende planologische situatie

Het plangebied ligt deels binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Recreatieterreinen' en deels binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Midden-West'. Deze bestemmingsplannen zijn vastgesteld door de raad van de gemeente Ermelo op respectievelijk 4 juli 2013 en 9 juli 2009.

In deze bestemmingsplannen kent het plangebied de enkelbestemmingen 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2' en 'Bos' en deels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Zover voor het plangebied de enkelbestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' geldt, zijn een bouwvlak, bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoge dichtheid' en de maatvoering 'maximum aantal recreatiewoningen: 2' opgenomen. De bestaande twee recreatiewoningen, twee stacaravans en bedrijfswoning vallen allen binnen het bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPwatervalwg136-0401_0003.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Recreatieterreinen' met aanduiding plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPwatervalwg136-0401_0004.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Midden-West' met aanduiding plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor recreatiebedrijven waar personen, die hun vaste verblijfplaats elders hebben, voor hun recreatie verblijf kunnen houden in recreatiewoningen, stacaravans, mobiele kampeermiddelen en trekkershutten en voor de daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de op het recreatiebedrijf verblijf houdende personen. Voor gebouwen geldt dat deze enkel binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd. Per bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan. Voorts mag het totale aantal kavels voor recreatiewoningen, stacaravans, mobiele kampeermiddelen en trekkershutten per bouwvlak ten hoogste zoveel bedragen dat de daarvoor vereiste terreinbehoefte, zoals op de plankaart is aangegeven, de oppervlakte van de gronden gelegen binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlakken, niet overschrijdt; met dien verstande dat het aantal recreatiewoningen niet meer mag bedragen dan het maximaal aantal recreatiewoningen zoals dat per bouwvlak op de plankaart is aangegeven. De vereiste terreinbehoefte wordt berekend door het aantal kavels voor recreatiewoningen, stacaravans, mobiele kampeermiddelen en trekkershutten te vermenigvuldigen met de per categorie geldende terreinbehoefte. Voor het plangebied geldt de bouwaanduiding 'hoge dichtheid', op grond waarvan voor een recreatiewoning een terreinbehoefte van 400m2 geldt en voor een stacaravan een terreinbehoefte van 285 m2. Binnen het plangebied zijn, gelet op de maatvoering, maximaal 2 recreatiewoningen toegestaan. Behalve de voorgenoemde oppervlakte-eis, geldt voor stacaravans geen specifiek maximumaantal.

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden, behoud en ontwikkeling van kleinschalige natuur- en landschapselementen en tevens voor houtproductie, wegen en paden en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.

Conclusie

De bestaande bedrijfswoning mag niet als reguliere woning gebruikt worden, omdat ter hoogte van de bestaande bebouwing een recreatiebestemming op het perceel rust. Het initiatief is zodoende strijdig met de vigerende bestemmingsplannen.

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het bestemmingsplan 'Watervalweg 136 te Ermelo' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie staan in het plangebied een bedrijfswoning met tuin, twee recreatiewoningen, twee stacaravans en wat bijbehorende bouwwerken, waaronder een schuur. Verder is het plangebied nagenoeg volledig bebost.

Onderstaand figuur toont het plangebied gezien vanaf de Watervalweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPwatervalwg136-0401_0005.png"

Onderstaande figuren geven een impressie van de bestaande recreatiewoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPwatervalwg136-0401_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPwatervalwg136-0401_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPwatervalwg136-0401_0008.png"

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt de bestaande bedrijfswoning (met inwoningssituatie) bestemd als reguliere twee-onder-een-kapwoning. De twee recreatiewoningen en twee stacaravans worden gesloopt en de vrijgekomen grond ingericht conform het in bijlage 1 opgenomen gebiedseigen beplantingsplan. In de toekomstige situatie is geen nieuwe en/of extra bebouwing voorzien.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het plangebied is deels gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland. Dit deel van het plangebied verkrijgt met voorliggend plan hoofdzakelijk een bosbestemming. De bestaande twee recreatiewoningen en twee stacaravans (allen gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland) zullen gesloopt worden. De vrijgekomen grond wordt ingericht conform het in bijlage 1 opgenomen gebiedseigen beplantingsplan. Wat betreft het Natuurnetwerk Nederland zal de situatie met voorliggend plan dan ook verbeteren. Zie ook paragraaf 3.2.2. Door de gewenste ontwikkeling zal verder geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen.

Onderhavig initiatief ziet slechts op het planologisch wijzigen van de bestaande bedrijfswoning (met inwoningssituatie) naar een reguliere twee-onder-een-kapwoning. Het initiatief ziet niet op het realiseren van nieuwe en/of extra bebouwing. Het doorlopen van de laddertoets is voor voorliggend plan niet noodzakelijk.

Conclusie

Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie

Op 19 december 2018 hebben de Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Het woord 'gaaf' heeft twee betekenissen. Gaaf betekent mooi, en gaat over wat - historisch en landschappelijk gezien - heel mooi en ongeschonden is. Gaaf verwijst ook naar wat nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat bij de verschillende provinciale uitdagingen centraal. De focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een economisch krachtig Gelderland. Met behulp van de volgende zeven ambities wordt richting gegeven aan de focuspunten:

  • 1. Energietransitie: Van fossiel naar duurzaam.
  • 2. Klimaatadaptatie: Omgaan met veranderend weer.
  • 3. Circulaire economie: Sluiten van kringlopen.
  • 4. Biodiversiteit: Werken met de natuur.
  • 5. Bereikbaarheid: Duurzaam verbonden.
  • 6. Vestigingsklimaat: Een krachtige, duurzame topregio!
  • 7. Woon- en leefomgeving: Dynamisch, divers, duurzaam.

De ambities op het gebied van woon- en leefomgeving zijn in een aparte paragraaf toegelicht. Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan de gezondheid. Goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. Er wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland. Bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied is het uitgangspunt. Het liefst wordt er getransformeerd, maar als het nodig is wordt uitbreiding aan de rand van steden of dorpen toegestaan.

Conclusie

Voorliggend plan ziet op het planologisch wijzigen van een bestaande bedrijfswoning naar reguliere twee-onder-een-kapwoning. De bestaande twee recreatiewoningen en twee stacaravans zullen worden gesloopt. De vrijgekomen grond wordt ingericht conform het in bijlage 1 opgenomen gebiedseigen beplantingsplan. Het bos wordt met voorliggend plan uitgebreid; er vindt een landschappelijke verbetering plaats. Het plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied, echter is er geen nieuwe en/of extra bebouwing voorzien. De uitgangspunten uit de provinciale omgevingsvisie worden niet geschaad.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening

De geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland van februari 2022 bevat alle vastgestelde actualisaties sinds het moederplan door Provinciale Staten is vastgesteld op 24 september 2014. De omgevingsverordening is het juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen en het is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om de provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Met name relevant voor voorliggend initiatief is het feit dat delen van het plangebied op de kaart 'Regels Natuur - Kaart 1' zijn gelegen binnen de groene ontwikkelingszone en het Gelders Natuurnetwerk. afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPwatervalwg136-0401_0009.png"

Kaart groene ontwikkelingszone (lichtgroen) en Gelders Natuurnetwerk (donkergroen) met aanduiding plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Voor de groene ontwikkelingszone is in artikel 2.52 lid 1 bepaald: 'Voor zover een bestemmingsplan van toepassing is op locaties binnen de Groene ontwikkelingszone, laat het een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toe als uit onderzoek blijkt dat: de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, genoemd in bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt; en de samenhang niet verloren gaat.'

Voor het Gelders Natuurnetwerk is in artikel 2.39 lid 1 bepaald: 'Voor zover een bestemmingplan van toepassing is op het Gelders natuurnetwerk wordt een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toegelaten als die geen nadelige gevolgen kan hebben voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone.'

Tenslotte is in de provinciale verordening bepaald dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.

Conclusie

Het plangebied kent momenteel grotendeels een recreatiebestemming. De beoogde bestemmingen zijn bos, tuin en wonen. Voorliggend initiatief ziet niet op het realiseren van nieuwe en/of extra bebouwing; er zijn wat dat betreft geen nieuwe activiteiten en/of ontwikkelingen voorzien. Het deel van het plangebied gelegen in het Gelders Natuurnetwerk verkrijgt met voorliggend plan hoofdzakelijk een bosbestemming. De bestaande twee recreatiewoningen en twee stacaravans (allen gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk) zullen gesloopt worden. Dit komt het Gelders Natuurnetwerk ten goede, temeer omdat de vrijgekomen grond wordt ingericht conform het in bijlage 1 opgenomen gebiedseigen beplantingsplan. Wat betreft het Natuurnetwerk Nederland zal de situatie met voorliggend plan dan ook verbeteren. De kernkwaliteiten, oppervlakte en samenhang van het Gelders Natuurnetwerk worden niet aangetast, maar mogelijk versterkt. De gevolgen van dit plan wat betreft de stikstofdepositie op nabijgelegen natuurgebied worden beschreven in paragraaf 4.1.2. In paragraaf 3.4.4 wordt het voorliggende plan getoetst aan het woonbeleid. Het plan is niet in strijd met de provinciale omgevingsverordening.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Programmaplan Vitale Vakantieparken

In 2013 is op initiatief van acht Noord-Veluwse gemeenten het programma Vitale Vakantieparken ontstaan. Sinds 2017 werken twaalf partners (elf Veluwse gemeenten en de provincie Gelderland) samen in het programma Vitale Vakantieparken. Het programma is gericht op versterking en ontwikkeling van de verblijfsrecreatie op de Veluwe. De doelen voor de jaren 2019-2022 zijn vastgelegd in het programmaplan Vitale Vakantieparken 2019-2022.

In het kader van het regionale programma Vitale vakantieparken Veluwe is er behoefte aan een kwaliteitsimpuls op recreatieterreinen. Enerzijds door in te zetten op versterken en vernieuwing binnen de verblijfsrecreatie en anderzijds door gebieden te transformeren naar andere functies.

Het programma Vitale Vakantieparken werkt en denkt vanuit vier domeinen, die in onderlinge samenhang worden beschouwd. Het gaat om een integrale benadering van de verschillende vraagstukken, waarbij ook in de uitvoering de samenhang van interventies uit verschillende sectoren bewaakt wordt. Het gaat om onderstaande domeinen:

Innovatie

  • Vernieuwing en versterking van het product vakantiepark en vergroten van de samenwerking in de keten.

Herstructurering

  • Herstructurering van het aanbod door samenvoeging, herverkaveling en het transformeren van (voormalige) vakantieparken naar een andere bestemming.

Veiligheid

  • Het aanpakken van veiligheidsvraagstukken (o.a. ondermijning) en andere vraagstukken op het gebied van de openbare orde. Daarnaast het voorkomen van nieuwe onveilige en probleemsituaties. Ook is er aandacht voor zaken als brandveiligheid, ontruimingsplannen en bereikbaarheid bij calamiteiten.

Sociaal

  • Oplossingen ontwikkelen voor het vraagstuk van niet-recreatief gebruik van de parken en de sociale problematiek die hier vaak achter zit.

Herstructurering

De herstructureringsopgave richt zich op het samenvoegen, herverkavelen, uitbreiden en ruimtelijk optimaliseren van de vakantieparken. Maar ook op het begeleid transformeren van (voormalige) vakantieparken naar een andere bestemming.

Hoewel lastig exact te bepalen, is een grove inschatting dat voor zo’n 100-150 van in totaal bijna 500 plekken met een bestemming verblijfsrecreatie de komende 10-15 jaar gezocht moet worden naar een toekomstbestendige nieuwe bestemming. Het is op dit moment nog niet duidelijk om welke plekken dit gaat en wanneer dat kan gaan spelen. De concrete uitvoering van deze één park, één plan-benadering ligt bij de individuele gemeenten, eigenaren en ondernemers.

Vanuit het programma Vitale Vakantieparken wordt gewerkt aan regionale afspraken en concrete uitvoeringsinstrumenten om dit proces te kunnen begeleiden en op lokaal niveau de uitvoering te ondersteunen.

Conclusie

Het kleine solitair gelegen ‘recreatiepark’ op het perceel Watervalweg 136 en 136a heeft geen toekomstwaarde meer. De recreatiewoningen zijn in een zeer slechte bouwkundige staat en hebben een kwaliteitsimpuls nodig. Er is geen wens om door te gaan met het recreatiepark, er is in de toekomst geen bedrijfsopvolging en er zijn geen financiële middelen om een kwaliteitsverbetering door te voeren. Stilstand is achteruitgang, en zodoende wordt de kans steeds groter dat dit een verouderd en verloederd ‘recreatiepark’ dreigt te worden. De doelstelling van het project ‘Vitale vakantieparken’ is om de functie van dit soort parken te veranderen om een onwenselijk gebruik tegen te gaan. De bestemmingswijziging van het perceel Watervalweg 136 en 136a en het positief bestemmen van de inwoningsituatie is passend binnen deze doelstelling. Er kan maatwerk geleverd worden, omdat er geen sprake is van een transformatie van het (hele) park naar wonen maar dat er slechts 1 woning wordt toegevoegd in ruil voor de rechten van alle recreatiewoningen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Ermelo

Op 26 januari 2022 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Ermelo vastgesteld. De omgevingvisie geeft de integrale en toekomstbestendige koers voor de leefomgeving in Ermelo en is een strategisch document dat de ambities bevat voor de kwaliteit van de leefomgeving. De omgevingsvisie is zoals de naam reeds doet vermoeden opgesteld in de geest van komende Omgevingswet en gaat in op de volgende thema's:

  • 1. Leefbaar, zorgzaam en gezond wonen;
  • 2. Economisch vitaal;
  • 3. Ontspannen verblijven en recreeëren;
  • 4. Groen, natuurlijk met kwaliteit;
  • 5. Duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief;
  • 6. Bereikbaar en toegankelijk.

Planspecifiek

Het plangebied valt binnen de visiekaart 'Buitengebied midden'. Voor dit gebied wordt met betrekking tot wonen ingezet op het behoud van een aangenaam woonklimaat voor bewoners. Met betrekking tot groen en natuur wordt het koesteren van de diversiteit in en van het landschap en bossen genoemd. In het algemeen komt in de omgevingsvisie de ambitie tot het behoud en waar mogelijk de versterking van natuur- en landschappelijke waarden naar voren.

Er wordt gestreeft naar aantrekkelijke, vitale vakantieparken. In dat kader wordt verwezen naar de Toekomstvisie Vitale Vakantieparken (zie paragraaf 3.3.1). Er wordt ruimte geboden voor groei (ontwikkelperspectief) én functiewijziging (transformatieperspectief) bij vakantieparken. Matige of niet functionerende vakantieparken wil Ermelo ofwel verbeteren of omvormen tot passende woongebieden. Maatwerk is hierbij geboden.

Conclusie

Voorliggend initiatief draagt met behoud van een aangenaam woonklimaat en behoud en versterking van natuur- en landschapswaarden bij aan de ambities uit de gemeentelijke omgevingsvisie.

3.4.2 Toekomstvisie op de verblijfsrecreatie in Ermelo

Begin 2016 is de toekomstvisie op de verblijfsrecreatie in Ermelo vastgesteld. De toekomstvisie geeft een beeld bij de revitalisering van de vakantieparken binnen de gemeente Ermelo.

Planspecifiek

Het plangebied wordt niet aangemerkt als zijnde gelegen in een concentratie of cluster aan vakantieparkeren. Er is geen specifieke visie beschikbaar. Door de verspreide ligging van de vakantieparken buiten de clusters zal een casusgewijze aanpak worden gevolgd. Per bedrijf wordt in beeld gebracht wat nodig is voor een toekomst binnen de verblijfsrecreatie. Pas nadat is gebleken dat dit niet mogelijk is, komen alternatieve vormen van gebruik en exploitatie in beeld. Het uitgangspunt is daarbij dat dit altijd voor de tijdelijkheid zal zijn, om de bedrijven vervolgens te kunnen amoveren.

Conclusie

Het plangebied is aan te merken als klein en verouderd park gelegen in het buitengebied. Het 'recreatiepark' heeft geen toekomstwaarde meer. De recreatiewoningen verkeren in een zeer slechte bouwkundige staat. Er is geen wens om door te gaan met het recreatiepark, er is in de toekomst geen bedrijfsopvolging en er zijn ook geen financiële middelen beschikbaar om een kwaliteitsverbetering door te voeren. Eigenaar en initiatiefnemer heeft in overleg met de gemeente besloten om de bestaande twee recreatiewoningen en twee stacaravans te slopen. In ruil hiervoor verkrijgt de bestaande bedrijfswoning (met inwoningssituatie) de status van een reguliere twee-onder-een-kapwoning. Voorliggend plan is in lijn met de toekomstvisie op de verblijfsrecreatie in Ermelo.

3.4.3 Landschapsontwikkelingsplan Ermelo - Putten 2011-2021

Het 'Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten 2011-2021' is vastgesteld op 9 juni 2011. De gemeenten willen ruimte bieden aan ontwikkelingen en initiatieven in het buitengebied, maar willen ook werken aan de kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Met het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) worden richtlijnen/kaders gesteld om te komen tot behoud en verbetering van de kwaliteit van het landschap.

De gemeente Ermelo kent een duidelijke ruimtelijke opbouw in verschillende landschappelijke eenheden. Globaal is het landschap onder te verdelen in:

  • Randmerenzone.
  • Flank naar het Veluwemassief.
  • Veluwemassief - droog.
  • Veluwemassief - nat.

De verschillende hoofdzones zijn weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPwatervalwg136-0401_0010.png"

Landschappelijke hoofdzones (bron: LOP)

Planspecifiek

Binnen de hoofdzones kunnen verschillende landschapstypen worden onderscheiden die elk hun eigen karakteristieken kennen. Het plangebied is daarbij gelegen binnen zone IIIa: Veluwemassief - droog. Deze zone bestaat voornamelijk uit bos- en heidelandschap.

Onderstaand figuur bevat een kaart met de verschillende landschapstypen, het plangebied is met de rode pijl aangeduid en maakt onderdeel uit van het bos- en heidelandschap. Daarbij ligt het plangebied binnen de begrenzing van een waardevolle ruimtelijke eenheid. In deze eenheden zijn de landschapstypen het meest herkenbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPwatervalwg136-0401_0011.png"

Landschapstypen met aanduiding plangebied (rode pijl) (bron: LOP)

Het bos- en heidelandschap kenmerkt zich door groot aaneengesloten bosgebied met grote open ruimten van heidegebieden en kleine open ruimten van dorpen.

Conclusie

Voorliggend plan ziet onder meer op de sloop van een bestaande recreatiewoningen en stacaravans. De vrijgekomen grond wordt ingericht conform het in bijlage 1 opgenomen gebiedseigen beplantingsplan. Er wordt geen nieuwe en/of extra bebouwing opgericht. Het bos wordt met voorliggend plan uitgebreid; er vindt een landschappelijke verbetering plaats.

3.4.4 Woonvisie Ermelo 2030

De Woonvisie Ermelo 2030 is vastgesteld op 20 januari 2021. De Woonvisie Ermelo 2030 richt zich op de volgende woonopgaven:

  • 1. Samen werken aan buurten en buurtschappen van de toekomst;
  • 2. Goede verdeling in het programma van woningbouw;
  • 3. Geschikte en betaalbare woningen voor iedereen.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan ziet op het wijzigen van een bestaande bedrijfswoning (met inwoningssituatie) naar een reguliere twee-onder-een-kapwoning. Hiermee wordt planologisch gezien een woning toegevoegd aan de woningvoorraad van de gemeente Ermelo. Met voorliggend bestemmingsplan wordt ook de verkoop en het blijvend gebruik van twee woningen binnen het plangebied mogelijk gemaakt. Het plan levert daarmee een bijdrage aan de woningbehoefte binnen de gemeente Ermelo.

3.4.5 Verordening sociale woningbouw

Binnen de gemeente Ermelo dient ieder woningbouwplan te voldoen aan de verordening sociale woningbouw. Deze bepaald dat in principe 50% van de te bouwen woningen in een bouwplan sociaal moet zijn.

Conclusie

Voorliggend plan ziet onder meer op het wijzigen van een bestaande bedrijfswoning (met inwoningssituatie) naar een reguliere twee-onder-een-kapwoning. Er wordt geen nieuwe en/of extra bebouwing opgericht. De verordening sociale woningbouw is niet van toepassing op onderhavig initiatief.

3.4.6 Beleid Groen- en natuurinclusief bouwen

Gemeente Ermelo kent een puntensysteem met betrekking tot groen- en natuurinclusief bouwen. Dit puntensysteem is van toepassing bij woningbouwprojecten en projecten zoals de aanleg van infrastructuur en de bouw van andere gebouwen dan woningbouw.

Conclusie

Voorliggend plan ziet onder meer op de sloop van een bestaande recreatiewoningen en stacaravans. De vrijgekomen grond wordt ingericht conform het in bijlage 1 opgenomen gebiedseigen beplantingsplan. Dit betreft qua natuur en landschap een verbetering ten opzichte van de bestaande situatie. Verder ziet het plan op het wijzigen van een bestaande bedrijfswoning (met inwoningssituatie) naar een reguliere twee-onder-een-kapwoning. Er wordt geen nieuwe en/of extra bebouwing opgericht. Het puntensysteem met betrekking tot groen- en natuurinclusief bouwen is niet van toepassing op onderhavig initiatief.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Zorgplicht

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt deels binnen het Natura-2000 gebied 'Veluwe'. Een deel van het plangebied is tevens onderdeel van Natuurnetwerk Nederland. Er is een quickscan uitgevoerd door Groenewold Adviesbureau voor Milieu & Natuur (Bijlage 2). De conclusie met betrekking tot gebiedsbescherming luidt:

"Het plangebied ligt in het buitengebied van Ermelo en binnen Natura 2000-gebied Veluwe. Plan is de caravans/chalets te verwijderen en daar bomen te planten. De recreatiebestem-ming gaat er dan van af en het terrein wordt bos. De chalets worden buiten de kwetsbare periode afgevoerd. Significante verstoringseffecten zijn daarmee uit te sluiten. Separaat is een rapportage opgesteld voor eventuele stikstofdepositie. Hieruit blijkt geen depositie ho-ger dan 0.00 mol/ha/jaar. Hiermee is een vergunning Wet natuurbescherming voor gebieden niet nodig."

Met betrekking tot het Gelders natuurnetwerk (GNN) / Groene Ontwikkelzone (GO) luidt de conclusie:

"Het plan ligt deels binnen de begrenzing van het GNN en deels binnen de GO. Omdat het plan is de caravans/chalets te verwijderen en hiervoor bomen terug te planten, zijn de ef-fecten voor GNN en GO uitsluitend positief. Verwijdering van de chalets kost 1-2 dagen en vindt plaats in het winterseizoen. Eventueel verstorende effecten zijn dan te verwaarlozen. Er zijn daarmee geen negatieve effecten te verwachten op de wezenlijke waarden en ken-merken van het GNN en de GO. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek zijn niet nodig."

Stikstofdepositie

Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.

Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van dit bestemmingsplan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.

Het plangebied is deels gelegen binnen Natura-2000 gebied 'Veluwe'. Er is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd (Bijlage 3). Hieruit blijkt dat er voor wat betreft het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.

4.1.3 Soortenbescherming

Met betrekking tot soortenbescherming luidt de conclusie van de quickscan (Bijlage 2):

"Op het perceel zijn geen beschermde soorten of verblijfplaatsen aangetroffen. Specifiek is gezocht naar (potentiële) verblijfplaatsen van vleermuizen, marters, uilen en eventuele jaarrond beschermde nesten van vogels. Het pannendak geeft geen toegang en heeft geen voor huismussen geschikte nestruimte. Het pannendak blijkt niet in gebruik als verblijfplaats voor vleermuizen. Het dak met de golfplaten is ongeschikt als vaste verblijfplaats voor vleermuizen en huismussen. Onder de caravans zijn geen sporen van marters aangetroffen. Ook de hazelworm is niet aangetroffen. Beschermde soorten of verblijfplaatsen zijn uit te sluiten. Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten (Omgevingsverordening Gelderland). Overigens blijft de algemene zorgplicht altijd van kracht."

Het advies vanuit de quickscan luidt als volgt:

  • 1. "Initiatiefnemer heeft het plan de vier caravans/chalets in het bos aan de Watervalweg 136 te Ermelo, te verwijderen en op die plekken bomen te planten, behorend bij het type bos. Hiervoor heeft de gemeente een quickscan natuur gevraagd.
  • 2. In en rond de caravans/chalets zijn geen beschermde soorten of verblijfplaatsen aangetroffen. Er is specifiek gezocht naar aanwijzingen voor verblijfplaatsen van marters, vleermuizen, huismus en uilen. Mogelijke toegangen en verblijfplaatsen zijn onderzocht. Daarbij zijn verblijfplaatsen niet aangetroffen. Een ontheffing Wnb soorten is niet nodig.
  • 3. De caravans/chalets liggen in Natura 2000-gebied Veluwe. Omdat door realisatie vier recreatieve objecten verdwijnen en er bos voor terug komt zijn er geen negatieve ge-volgen te verwachten voor beschermde soorten of habitats. Voor de stikstof is een se-parate memo opgesteld. In plaats van de chalets komt bos terug. Omdat de chalets gasgestookt zijn en ook de aan recreatie gerelateerde transportbewegingen vervallen, verdwijnt de stikstofemissie. Ook in de aanlegfase is er geen depositie hoger dan 0.00 mol/ha/jaar. Een vergunning Wnb gebieden is niet nodig.
  • 4. Het plan valt binnen de begrenzing van deels het GNN en deels de GO. Ook hiervoor geldt dat verwijdering van de chalets gunstig is voor de natuurwaarden. Aanvullend onderzoek is niet nodig.
  • 5. Bij uitvoering van de werkzaamheden altijd invulling geven aan de ‘algemene zorgplicht’ (art. 1.11 Wet natuurbescherming), wat inhoudt dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
  • 6. Concreet betekent de zorgplicht hier dat het verwijderen van de caravans/chalets moet plaatsvinden buiten de kwetsbare periode (vogels, reptielen, vleermuizen). Alle broedende vogels zijn beschermd totdat de jongen zijn uitgevlogen. Het is niet ondenkbaar dat vogels als merel, roodborst, heggenmus, winterkoning e.d. in de bosjes rond de chalets kunnen broeden. Vanaf half oktober tot half maart zijn de hazelwormen in de winterverblijfplaatsen. Dat geldt ook voor vleermuizen. De beste tijd voor uitvoering van de werkzaamheden is dan tussen half oktober en februari.
  • 7. Te overwegen is ter bevordering van de biodiversiteit in één of meer van de bestaande grotere bomen rond de locatie een duurzame vleermuizenkast op te hangen (3m hoog, zuid of west georiënteerd, vrij aanvliegbaar en buiten lichtverstoring)."
4.1.4 Conclusie

De werkzaamheden zullen worden uitgevoerd tussen half oktober en februari. De algemene zorgplicht wordt ten alle tijde in acht genomen. Er zijn vanuit het aspect flora en fauna geen belemmeringen ten aanzien van onderhavig initiatief.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.2.2 Beoordeling

Voorliggend initiatief voorziet deels in een functiewijziging van recreatie naar wonen.

Ten aanzien van het initiatief zullen er geen graafwerkzaamheden worden uitgevoerd. De planologisch geldende functie van de locatie betreft bovendien eveneens een milieugevoelige functie, aangezien ook hierbij meerdere personen voor langere tijd in het pand aanwezig kunnen zijn. Op de locatie zijn geen bodemverontreinigingen bekend of bekende locaties van ernstige bodemverontreiniging die met spoed moeten worden gesaneerd.

4.2.3 Conclusie

Een bodemonderzoek is voor onderhavige bestemmingsplanwijziging niet noodzakelijk. Er zullen geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteit op het onderhavige perceel. In het kader van toekomstige sloop en/of bouw kan eventueel wel een bodemonderzoek gevraagd worden.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.3.2 Cultuurhistorie

De bebouwing binnen het plangebied kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.

4.3.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

Het plangebied heeft deels een dubbelbestemming met betrekking tot archeologie. Er zal niet gegraven worden om nieuwe bebouwing te realiseren. Nader onderzoek in het kader van archeologie is dan ook niet noodzakelijk.

4.3.4 Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts wordt er geen nieuwe bebouwing opgericht in het beschermd archeologisch gebied. De bestaande archeologische dubbelbestemming is met voorliggend plan overgenomen. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

4.4.2 Beoordeling

Effecten van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit

De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Luchtkwaliteit ter plaatse

Vanuit de wet milieubeheer gelden grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5). Daarnaast hanteert de World Health Organization (WHO) advieswaarden voor stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof. In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van de waarden ter plekke van het plangebied, de grenswaarden en de advieswaarden. De waarden voor de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de lucht op de onderhavig planlocatie zijn gebaseerd op de kaarten van de digitale Atlas Leefomgeving van de Rijksoverheid.

Stof   Jaar 2020   Grenswaarde   Advieswaarde  
NO2   9,9 µg/m3   40 µg/m3   10 µg/m3  
PM10   15,2 µg/m3   40 µg/m3   15 µg/m3  
PM2,5   8,1 µg/m3   20 µg/m3   5 µg/m3  

Waarden in het plangebied, grenswaarden en advieswaarden luchtkwaliteit

Op de planlocatie wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5. Wat betreft NO2 wordt zelfs voldaan aan de advieswaarde. De huidige waarden zijn ruimschoots voldoende voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.

4.4.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven. Daarnaast is luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.

4.5 Parkeren en verkeer

4.5.1 Parkeren

Het benodigd aantal parkeerplaatsen kan berekend worden aan de hand van de gemeentelijke parkeernota 'Nota Parkeernormen Ermelo' uit 2017. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van een weinig stedelijk gebied.

Huidige situatie

Voor de bestaande twee recreatiewoningen en twee stacaravans wordt uitgegaan van de best passende functie bungalowpark. Er geldt een parkeernnorm van 2,1 parkeerplaatsen per bungalow. De totale parkeerbehoefte is dan 8,4, ofwel 9 parkeerplaatsen. Voor de bestaande bedrijfswoning wordt uitgegaan van een vrijstaande koopwoning. Hiervoor geldt een parkeernorm van 2,4, ofwel 3 parkeerplaatsen. De inwoningssituatie is hierin niet meegenomen. In de huidige situatie bedraagt de parkeerbehoefte dan ook minstens 12 parkeerplaatsen.

Toekomstige situatie

Voor een vrijstaande twee-onder-kap koopwoning geldt een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning. In de gewenste situatie komt de totale parkeerbehoefte dan ook uit op 4,4 ofwel 5 parkeerplaatsen.

Conclusie

De parkeerbehoefte neemt af met 7 parkeerplaatsen (12-5); per saldo zijn minder parkeerplaatsen benodigd. De benodigde 5 parkeerplaatsen zijn beschikbaar op eigen terrein.

4.5.2 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Watervalweg. Dit is een 60 km/u weg die het plangebied via de Oude Telgterweg ontsluit met de bebouwde kom van Ermelo.

De verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van een weinig stedelijk gebied. In de huidige situatie staan in het plangebied twee recreatiewoningen, twee stacaravans en een bedrijfswoning. De bedrijfswoning heeft een verkeersgeneratie van 7,8-8,6 mvt/etmaal (1x koop, huis, vrijstaand). De inwoningssituatie is hierin niet opgenomen. De recreatiewoningen en stacaravans hebben een verkeersgeneratie van 10,4-11,2 mvt/etmaal (uitgaand van 4x bungalow). De huidige situatie heeft daarmee een totale verkeersaantrekkende werking van 18,2 tot 19,8 mvt/etmaal.

In de gewenste situatie is de verkeersaantrekkende werking op dezelfde manier te bepalen. Voor een twee-onder-kap koopwoning is de verwachte verkeersgeneratie 7,4 tot 8,2 mvt/etmaal per woning. Op basis van de twee woningen in de gewenste situatie komt in totaal neer op een verkeersaantrekkende werking van 14,8 tot 16,4 mvt/etmaal.

De verkeersgeneratie neemt met onderhavig initiatief af met minimaal 3,4 mvt/etmaal. De ontwikkeling zal dan ook een positief effect zal hebben op de verkeersbelasting van de omliggende onsluitingswegen.

4.5.3 Conclusie

Parkeren kan op eigen terrein worden opgelost. Voorgenomen initiatief zal dan ook niet leiden tot parkeertechnische problemen. Verkeerskundig zal de situatie verbeteren.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Beoordeling

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Wel ligt het plangebied binnen de geluidzone van wegverkeer (Watervalweg en de Zuiderveldweg) en railverkeer (spoorlijn Amersfoort - Zwolle).

Met voorliggend plan wordt de bestaande bedrijfswoning met inwoningssituatie planologisch gewijzigd naar reguliere twee-onder-een-kapwoning. De bestaande twee recreatiewoningen en twee stacaravans worden gesloopt. Er wordt geen nieuwe en/of extra bebouwing gerealiseerd.

De Wgh kent het begrip bedrijfswoning als zodanig niet. Een bedrijfswoning wordt derhalve gezien als een woning als bedoeld in de Wgh. De bestaande situatie wordt met voorliggend plan vastgelegd door de dubbel bewoonde bedrijfswoning, de status van reguliere twee-onder-een-kapwoning te geven. Akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.

4.6.3 Conclusie

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.7.2 Beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

De omgeving van het plangebied kan gelet op de functiemenging worden gekarakteriseerd als gemengd gebied. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich reguliere woningen, bedrijven en bijbehorende bedrijfswoningen en agrarische (bouw)percelen.

De bedrijfswoning in de huidige situatie is een gevoelige functie voor inrichtingen van derden. Bij het planologisch wijzigen van de bedrijfswoning naar reguliere twee-onder-eenkapwoning blijft er sprake van een gevoelige functie.

In de nabijheid van het plangebied liggen twee bedrijfsbestemmingen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPwatervalwg136-0401_0012.png"

De genoemde afstand van 9 meter is gemeten vanaf de grens bouwblok plangebied tot de grens van het bouwblok van het perceel aan de Watervalweg 143. De afstand tussen de woningen en de gevel van de voornoemde dienstverlening bedraagt meer dan 42 meter. Het gaat in onderhavig plan om de planologische wijziging van een bestaande bedrijfswoning. De situering van de woning blijft ongewijzigd. Ondanks dat er niet aan de richtafstand wordt voldaan, is er wel sprake van een goed woon- en leefklimaat. De woningen aan de Watervalweg 136 blijft een geurgevoelig object t.o.v. de dienstverleningsbedrijf aan de Watervalweg 143 zowel in de vroegere als de nieuwe situatie.

4.7.3 Conclusie

Voor zover er sprake is van een belemmering voor het bedrijf aan de Watervalweg 143 blijft deze in de nieuwe situatie ongewijzigd. Het initiatief vormt geen belemmering voor het woon- en leefklimaat in de woning aan de Watervalweg 136. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

 Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

Gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid gemeente in de regio Veluwe-Noord

In de gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid (projectnr. 249182, d.d. januari 2015) voor de gemeenten in de regio Veluwe-Noord (Elburg, Ermelo, Harderwijk, Hattem, Heerde, Nunspeet, Oldebroek en Putten) is aan de hand van drie thema's beschreven hoe de gemeenten in de regio Noord-Veluwe omgaan met externe veiligheid. De beleidsvisie biedt de gemeenten de mogelijkheid om op gestructureerde wijze keuzes te maken over externe veiligheid en met name in de samenhang tussen ruimtelijke ordening en externe veiligheid.

Grote delen van het grondgebied van de Noord-Veluwse gemeenten liggen binnen het invloedsgebied van risicobronnen, waardoor bij veel ruimtelijk besluiten een verantwoording van het GR vereist is. Een risicoloze maatschappij bestaat niet; een bepaald risiconiveau moet geaccepteerd worden. Maar welk niveau is dan te verantwoorden? Wie bepaalt dit? En wie draagt deze verantwoordelijkheid? Omgaan met externe veiligheid betekent ook het maken van keuzes.

Het thema 'keuzes maken' heeft als doel het opstellen van uniforme ruimtelijke zones die aangeven wat de gemeenten wel en niet wensen in bepaalde zones. Hierdoor kunnen beleidskwesties in samenhang en op de juiste schaal beoordeeld worden en wordt ad hoc-besluitvorming voorkomen. Ook heeft de beleidsvisie tot doel de elementen van groepsrisicoverantwoording te uniformeren waardoor niet per locatie (besluit) de wijze van uitvoering bedacht hoeft te worden

4.8.2 Beoordeling

Met voorliggend plan wordt de bestaande bedrijfswoning met inwoningssituatie planologisch gewijzigd naar reguliere twee-onder-een-kapwoning. De bestaande twee recreatiewoningen en twee stacaravans worden gesloopt. Er wordt geen nieuwe en/of extra bebouwing gerealiseerd. De bebouwing in de huidige situatie betreft, gelet op de recreatieve functie, reeds (beperkt) kwetsbare objecten. Met voorliggend plan worden dan ook geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd; er zullen enkel beperkt kwetsbare objecten in het plangebied aanwezig zijn.

Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende figuur toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPwatervalwg136-0401_0013.png"

Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour. Wel bevindt zich binnen 200 meter van het plangebied een spoorweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Dit betreft de spoorlijn Amersfoort - Zwolle. Het plangebied ligt ten oosten van het spoor op circa 25 meter. De afstand van het spoor tot de woonbestemming in onderhavig plan bedraagt circa 90 meter. De spoorlijn heeft een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 van 1 meter en een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. Het invloedsgebied bedraagt 35 meter voor brand-, en 460 meter voor explosiegevaar; het invloedsgebied toxisch van de spoorlijn bedraagt 4.000 meter.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied explosie & toxisch van de spoorlijn, waardoor verantwoording van het groepsrisico benodigd is. Gezien de planlocatie op een afstand van minder dan 200 meter tot het spoor ligt, moet het groepsrisico op grond van paragraaf 4.4 van de Gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid gemeenten in de regio Veluwe-Noord (projectnr. 249182, d.d. januari 2015) verantwoord worden volgens verantwoordingsniveau 2. Gezien het aantal woningen (en daarmee het aantal en de dichtheid aan personen) binnen het plangebied met voorliggend plan afneemt, zal ook het groepsrisico afnemen. De oriëntatiewaarde wordt naar alle waarschijnlijkheid niet overschreden. Zodoende kan overeenkomstig tabel 2.2 van de beleidsvisie worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Verantwoording groepsrisico

Algemeen

Met voorliggend plan wordt de bestaande bedrijfswoning met inwoningssituatie planologisch gewijzigd naar reguliere twee-onder-een-kapwoning. De bestaande twee recreatiewoningen en twee stacaravans worden gesloopt. Er wordt geen nieuwe en/of extra bebouwing gerealiseerd. De personendichtheid in het plangebied neemt af. De bewoners van de woningen zijn volwassen en zelfredzaam. Bij de eventuele aanwezigheid van kinderen zal er voldoende begeleiding van volwassen aanwezig zijn.

Noodzaak ontwikkeling en ruimtelijke veiligheidsmaatregelen

Voorliggend plan ziet op de transformatie van een recreatieterrein en geeft daarmee invulling aan de herstructureringsopgave vanuit de gemeente Ermelo. De verouderde twee recreatiewoningen en twee stacarvans wordt gesloopt en de bestaande woning blijft met de planologische wijziging naar twee-onder-een-kapwoning duurzaam behouden. Er wordt geen nieuwe bebouwing gerealiseerd. Dit conform de wensen van de initiatiefnemer, die het plangebied en de woning graag duurzaam behoudt. Gezien het om bestaande bebouwing gaat, is het niet mogelijk de afstand of de oriëntatie ten opzichte van de risicobron aan te passen. Er zijn voldoende externe vluchtwegen van de risicobron af, met name richting het zuiden en zuidoosten over de Watervalweg. Het treffen van bronmaatregelen is om economische en beleidsmatige redenen niet aan orde.

Objectgerelateerde veiligheidsmaatregelen

De bestaande woning blijft met de planologisch wijziging in bouwkundig opzicht vooralsnog ongewijzigd. Er is geen ventilatiesysteem aanwezig. Het treffen van bouwtechnische veiligheidsmaatregelen is niet aan de orde. Gelet op de omvang van de woning is een onruimingsplan niet aan de orde. Er zijn interne vluchtmogelijkheden richting het zuiden en oosten, van de risicobron af. Er is in alle windrichtingen sprake van een goede bereikbaarheid voor hulpdiensten.

4.8.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van de vigerende bestemmingsplan 'Recreatieterreinen' en 'Bestemmingsplan Buitengebied Midden-West' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.10.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

4.10.2.1 Europees beleid

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

4.10.2.2 Rijksbeleid

Waterwet en Nationaal Waterplan

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Nationaal Waterprogramma 2022-2027

Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. In het Nationaal Water Programma 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen. Het geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van:

  • klimaatadaptatie
  • waterveiligheid
  • zoetwater en waterverdeling
  • waterkwaliteit en natuur
  • scheepvaart en
  • de functies van de rijkswateren.
4.10.2.3 Provinciaal beleid

Regionaal Waterprogramma 2021-2027

Op 15 december 2021 heeft Provinciale Staten het Regionaal waterprogramma 2021-2027 vastgesteld. Hierin beschrijft de provincie hoe zij met haar partners wil werken aan een watersysteem van de toekomst. De uitgangspunten van het Regionaal Waterprogramma zijn:

  • 1. Voorkomen is beter dan genezen

Het bodem- en watersysteem is een belangrijke basis voor onze leefomgeving. En het speelt een belangrijke rol bij duurzaamheid en klimaatbestendigheid. We werken aan herstel en versterken het systeem met nieuwe functies.

  • 2. Negatieve effecten

Soms hebben ontwikkelingen en activiteiten negatief effecten op het bodem- en watersysteem. Als initiatiefnemers vermoeden dat hun activiteit een negatief effect heeft, verwachten we dat ze maatregelen nemen om dit te beperken en/of compenseren.

  • 3. Uitdagingen

Verschillende grote maatschappelijke opgaven waaraan we werken met onze partners, vragen om een gebiedsgerichte aanpak. Zoals bijvoorbeeld het verminderen van stikstof en de uitstoot van CO2. Of de aanpak van medicijnresten en nieuwe stoffen. Maar ook de stijgende vraag naar grond- en drinkwater. Voor deze uitdagingen is een aanpak per gebied het effectiefst. Hierbij gebruiken we zoveel mogelijk nieuwe technieken en samenwerking.

4.10.2.4 Waterschapsbeleid

Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027

Het Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe en is in november 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van het waterschap. Het Programma gaat onder meer in op doelen omtrent waterveiligheid, het watersysteem en de zuivering van water. Verder gaat het Blauw Omgevingsprogramma in op een vijftal maatschappelijke thema's: waardevolle leefomgeving, klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie en biodiversiteit.

Keur

Op 1 januari 2014 is de meest recente Keur met de Algemene regels en Beleidsregels van het Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.

4.10.3 Beoordeling

Het plangebied ligt niet in of nabij een watergang, waterkering en/of (grond)waterbeschermingsgebied. Het verhard oppervlak zal in de gewenste situatie niet toenemen, ook wordt er geen (grond)water onttrokken uit het plangebied. Er wordt in de huidige situatie geen wateroverlast ervaren in het plangebied. Ten aanzien van het initiatief is de Digitale Watertoets uitgevoerd (Bijlage 4). Waterschap Vallei & Veluwe heeft verder geen belangen bij de procedure.

4.10.4 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Het waterschap heeft geen belangen bij de procedure.

4.11 M.e.r.-beoordeling

4.11.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten.

4.11.2 Beoordeling

Uit jurisprudentie blijkt dat wanneer de bebouwde oppervlakte als gevolg van de functiewijziging niet wordt vergroot er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het besluit m.e.r (ECLI:NL:RVS:2018:348). Onderhavige ontwikkeling ziet op een functiewijziging waarbij het bebouwd oppervlak niet wordt vergroot. Voorts worden de vormgeving en opzet van het pand slechts beperkt gewijzigd. Zodoende is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoel in onderdeel D van besluit m.e.r.

4.11.3 Conclusie

Op grond van het voorgaande is het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r-beoordeling niet vereist.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplannen 'Recreatieterreinen' en 'Bestemmingsplan Buitengebied Midden-West' en andere recente bestemmingsplannen in de nabije omgeving van het plangebied.

Het bestemmingsplan 'Watervalweg 136 te Ermelo' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Watervalweg 136 te Ermelo' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen (indien aanwezig);
  • Afwijken van de bouwregels (indien aanwezig);
  • Specifieke gebruiksregels (indien aanwezig).
5.3.2 Bestemmingen

Bos

Voor het grootste deel van het plangebied is een bosbestemming opgenomen. Dit ter behoud en eventuele versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden, ook gelet op de ligging binnen Natura-2000 gebied 'Veluwe'. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht.

Tuin

Voor de gronden tussen het hoofdgebouw en de openbare weg is een tuinbestemming opgenomen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht.

Wonen

De bestaande bedrijfswoning (met inwoningssituatie) wordt bestemd als reguliere twee-onder-een-kapwoning. Hoofdgebouwen zijn enkel toegestaan binnen het bouwvlak, waartoe de huidige woning met voorliggend plan een bouwvlak verkrijgt. Hierbinnen zijn uitsluiten twee-aaneen gebouwde woningen toegestaan met een maximum van 2 woningen. De inhoud per woning bedraagt maximaal 600 m³. Wat betreft maatvoering zijn maximum maten opgenomen, waarbij in afwijking de bestaande maten mogen worden gehanteerd indien deze meer bedragen. Bijgebouwen zijn binnen de gehele bestemming toegestaan, mits deze voldoen aan de voorgeschreven maatvoering en het maximum gezamelijk oppervlak van 150 m2 aan bijgebouwen niet wordt overschreden. Voor het gebruik van de bestaande bedrijfswoning met inwoninssituatie als reguliere twee-onder-een-kapwoning zijn een tweetal voorwaardelijke verplichtingen opgenomen inzake de sloop van de bestaande twee recreatiewoningen en twee stacaravans en het inrichten van de vrijgekomen grond middels het bijgevoegde beplantingsplan.

Waarde - Archeologie

Ten behoeve van het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden is de archeologische dubbelbestemming ongewijzigd overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan 'Recreatieterreinen'.

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- en slotregels

5.5.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. De gemeente sluit met initiatiefnemer een anterieure overeenkomst af, waarin onder andere de plankosten en de wederzijdse verplichtingen zijn vastgelegd. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Vooroverleg

Het ontwerpbestemmingsplan is toegezonden aan de provincie Gelderland in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De provincie concludeert dat er geen strijdigheden zijn met de provinciale instructieregels uit de Omgevingsverordening. Verder is het plan toegezonden aan Waterschap Vallei en Veluwe. Het Waterschap concludeert dat er geen waterschapbelangen worden geraakt en er geen toename van verhard oppervlak is. Het Waterschap geeft zodoende een positief wateradvies. Ook is het plan ter advies voorgelegd aan veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland. De veiligheidsregio heeft geen bezwaren tegen het plan. Tenslotte zijn er met dit plan geen nationale belangen in het geding. Vooroverleg met de Rijksoverheid is daarom achterwege gebleven.

6.2.2 Voorontwerp

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

6.2.3 Communicatie met omwonenden

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een zeer beperkt grondgebied. Daarnaast heeft de initiatiefnemer vooraf de omwonenden geïnformeerd over het planvoornemen. Doordat de buurt actief is geïnformeerd over het plan, hoeft het plan niet ter inzage te worden gelegd in het kader van de inspraak.

De initiatiefnemer heeft in week 24 van 2022 alle buurtbewoners binnen een straal van ruim 100 meter persoonlijk geïnformeerd. Het betreft de bewoners van de woningen aan de Watervalweg 130, 131, 132, 132a, 132m, 133, 135, 137 en 143. Er zijn vanuit deze buurtbewoners geen bezwaren tegen dit plan. Een lijst met handtekening is opgenomen als Bijlage 5.

6.2.4 Ontwerp

Van 17 november tot en met 29 december 2022 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.