direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Trefpunt - herverkaveling kavels 18 t/m 21
Status: concept
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0233.BPtrefpunt18tm21-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Het voornemen bestaat om 8 woningen te realiseren op de hoek van de Prins Hendriklaan, Maximalaan en het Amaliahof in de woonwijk 'Het Trefpunt' in Ermelo, naar aanleiding van een aanpassing aan het woningbouwprogramma dat in het trefpunt wordt beoogd. Het programma in het plangebied bestaat in het huidige bestemmingsplan uitsluitend uit vrijstaande woningen, in het voorliggende plan worden uitsluitend tweekappers mogelijk gemaakt. Dit is een woontype welke in het Trefpunt niet aanwezig is. In het geldende bestemmingsplan zijn reeds 4 vrijstaande woningen toegestaan, waarmee voorliggend initiatief een toename van 4 woningen betreft.

De voorgenomen ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Het initiatief bevat een goede aanvulling op de bestaande woningtypes, omdat deze nog niet voorkomen in het gebied en sluit het goed aan bij de doelgroep in de wijk. Het initiatief zorgt hierdoor dat er doorstroming in de wijk kan ontstaan. Bovendien heeft de raadscommissie en het college al in 2017 de wens uitgesproken om in een tussenliggend prijssegment te voorzien, in een prijssegment tussen de vrije kavels en de rijwoningen die al wel aanwezig zijn. Daarnaast wordt het initiatief stedenbouwkundig passend geacht. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van Ermelo. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPtrefpunt18tm21-0401_0001.png"

Ligging van het plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de Prins Hendriklaan, Maximalaan en het Amaliahof, aan de noordzijde van de bebouwde kom van Ermelo. De locatie ligt in het westelijk deel van de al grotendeels gerealiseerde woonwijk 'Het Trefpunt'. Deze woonwijk ligt in een bosrijke omgeving en bestaat uit een diverse typologie aan woningen, zoals rijwoningen en ruime vrijstaande woningen. Onderstaand een luchtfoto van het plangebied met het plangebied globaal omcirkeld en een impressie van de bebouwing in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPtrefpunt18tm21-0401_0002.png"

Luchtfoto van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPtrefpunt18tm21-0401_0003.png"

Impressie van de bebouwing in de omgeving van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPtrefpunt18tm21-0401_0004.png"

Impressie van de bebouwing in de omgeving van het plangebied

2.2 Toekomstige situatie

Voorliggend plan betreft het herbestemmen van een deel van de al grotendeels gerealiseerde woonwijk 'Het Trefpunt' in Ermelo. In het geldende bestemmingsplan zijn in het plangebied 4 vrijstaande woningen toegestaan. De initiatiefnemer is voornemens om maximaal 8 woningen te realiseren, waarmee onderhavig plan het mogelijk maken van 4 extra woningen omvat. Het woningtype van de nieuwe woningen betreft twee-onder-een-kap woningen. Dit woningtype sluit goed aan bij de al bestaande woningtypen in 'Het Trefpunt' en komt de diversiteit aan woningtypen in de woonwijk ten goede. Het initiatief zorgt hierdoor dat er doorstroming in de wijk kan ontstaan. Bovendien heeft de raadscommissie en het college al in 2017 de wens uitgesproken om in een tussenliggend prijssegment te voorzien in een prijssegment tussen de vrije kavels en de rijwoningen die al wel aanwezig zijn. Daarnaast wordt het initiatief stedenbouwkundig passend geacht.

De woningen worden ingepast in de groene bosrijke omgeving, onder andere door bestendiging van de geldende bestemming 'Groen' uit het vigerende bestemmingsplan (met bijbehorende beschermingsregeling). Dit betreft voornamelijk stroken langs de oost- en westzijde van het plangebied. Tevens dienen de ruimtes tussen de hoofdmassa's, gelegen aan de voorzijde, nadrukkelijk als tuin te worden ingericht en onbebouwd te blijven om zo het beoogde groene karakter te verwezenlijken. Dit vanwege het unieke karakter van een woonwijk in het bos. Op de verbeelding zijn daarom de bestemmingen nauwkeurig toegekend/ingetekend. Gezien de ligging zal dit plan op een natuurvriendelijke manier worden uitgevoerd. Hiervoor is een voorwaardelijk verplichting opgenomen in artikel 5 van de planregels.

De woningen worden met eigen inritten ontsloten op de bestaande wegen Prins Hendriklaan, Maximalaan en Amaliahof. De woningen worden voorzien van een garage en lange oprit. Bij alle woningen is daardoor ruimte om op eigen terrein twee auto's te parkeren. De parkeervoorzieningen in de wijk het Trefpunt zijn ontwikkeld op basis van de voormalige parkeernormen, waarin 2 parkeerplaatsen op eigen terrein passend waren voor een twee-onder-een-kap woning. Bij de vergunningverlening wordt, straks, aangesloten bij deze parkeernorm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPtrefpunt18tm21-0401_0005.png"

Verkaveling toekomstige situatie

2.3 Duurzaamheid

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.

Bouwbesluit

Vanaf 2021 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewekte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Planspecifiek

Het plangebied ligt in een bosrijke omgeving, waardoor regenwater goed wordt opgenomen door de bodem. Het groene bosrijke karakter van de locatie wordt zoveel mogelijk behouden. Dit draagt bij aan het voorkomen van hittestress en een te hoog oplopende binnentemperatuur. De woningen worden gerealiseerd als NOM (Nul Op de Meter)-woningen, conform de doelstellingen van de Transitievisie Warmte.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Er zijn geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend initiatief betreft het toevoegen van 4 extra woningen. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.

Het rijksbeleid staat uitvoering van dit plan niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Voorliggend plan omvat het mogelijk maken van 4 extra woningen in een bosrijke omgeving. Het woningtype betreft twee-onder-een-kap woningen. Dit woningtype sluit goed aan bij de al bestaande woningtypen in de omgeving van het plangebied (o.a. rijwoningen en ruime vrijstaande woningen). Het groene bosrijke karakter van de locatie wordt zoveel mogelijk behouden. Het initiatief sluit daarmee aan bij de ambitie voor een duurzaam en divers woon- en leefklimaat.

Het initiatief is passend binnen het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie gemeente Ermelo 2025

In de structuurvisie is het beleid voor de ontwikkeling van Ermelo tot 2025 opgenomen. De structuurvisie heeft een tweeledig doel. Enerzijds vormt de visie een ruimtelijk toetsingskader en een visie op hoofdlijnen voor de lange termijn. Deze visie formuleert de ontwikkelingskoers voor de lange termijn en biedt een leidraad voor concrete projecten en plannen. Het is een toetsingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling. Anderzijds bevat de structuurvisie een ruimtelijk- functioneel programma en uitvoeringsplan voor de (middellange en) korte termijn. Het gaat in op welke concrete projecten en plannen op korte termijn richting uitvoering worden gebracht en hoe deze gerealiseerd gaan worden.

De Structuurvisie geeft dus de hoofdlijnen aan waarbinnen Ermelo op een verantwoorde manier kwaliteiten kan versterken (gebruikswaarde, belevingswaarde en toetsingswaarde). De Structuurvisie geeft een ruimtelijk, functioneel en sociaal economisch raamwerk voor veranderingen in bevolkingssamenstelling, ruimtegebruik, economische activiteiten en verwachte ontwikkelingen in het buitengebied. De visie is dusdanig geformuleerd dat het als toetssteen gebruikt kan worden om ontwikkelingen en initiatieven te beoordelen.

De visie voor de toekomst van Ermelo valt uiteen in drie verschillende speerpunten: "Omgeving", "Zorg", "Recreatie en toerisme". Onder het speerpunt "Omgeving" valt het beleid voor wonen, werken, verkeer en vervoer, het centrum en natuur en landschap. Het tweede speerpunt zet het beleid voor zorg uiteen. Het derde speerpunt is gericht op recreatie en toerisme.

Wonen

Voor wonen geldt op hoofdlijnen dat reeds geplande woningbouwplannen in beeld blijven, voor de ontwikkeling van nieuwe plannen bestaat geen noodzaak. Er wordt geen rekening gehouden met eventuele groei van Ermelo na 2025. In het woningbouwprogramma ligt het accent op grondgebonden levensloopbestendige woningen en nultreden appartementen. Er wordt gestuurd op de bouw van betaalbare woningen voor startende gezinnen, waarbij ook gebruik wordt gemaakt van duurzaamheidsaspecten als middel om de woonlast te beperken.

Planspecifiek

Onderstaand een uitsnede van de structuurvisiekaart met het plangebied blauw omcirkeld. Op de structuurvisiekaart heeft het plangebied de aanduiding 'wonen in het (bos)landschap'. De visie omschrijft deze gebieden als woonlocatie in een relatief lage bebouwingsdichtheid, veelal woningbouw op particuliere kavels, gesitueerd in een bijzondere landschappelijke woonomgeving (bos). Onderhavig plan sluit aan op deze omschrijving doordat de woningen worden gerealiseerd in een groene omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPtrefpunt18tm21-0401_0006.png"

Uitsnede structuurvisiekaart gemeente Ermelo 2025 (bron: gemeente Ermelo)

3.3.2 Woonvisie Ermelo 2014

In de woonvisie Ermelo (9 juli 2014) is het beleid van de gemeente Ermelo gericht op de woningmarkt verwoord. Hierin staat toegelicht dat Ermelo tot 2020 tussen 500 -700 nieuwe huizen wil bouwen terwijl voor de gemeente in de regionale woonvisie een behoefte tot 2024 van 1.030 - 1.350 woningen is aangegeven. Van dit aantal zijn reeds 1.190 woningen opgenomen in het bouwprogramma. Het project 'Het Trefpunt' is hierin ook opgenomen.

Om de komende jaren gericht de woningproductie op gang te houden, heeft de gemeente een aantal kansrijke locaties van het woningbouwprogramma geprioriteerd: hier ligt de aandacht voor de korte termijn. De rode loper voor woningbouw wordt uitgelegd voor verschillende locaties. De locatie van 'Het Trefpunt' is hier één van.

Planspecifiek

De woonwijk 'Het Trefpunt' is inmiddels grotendeels gerealiseerd. Onderhavig plangebied betreft het nog niet gerealiseerde westelijk deel van de woningbouwlocatie. Het plan betreft het toevoegen van maximaal 4 woningen van het woningtype twee-onder-een-kap, naast de 4 woningen die binnen het huidige bestemmingsplan gerealiseerd mogen worden, voor een totaal van 8 nieuwe woningen. Dit past in het gemeentelijke beleid op dit vlak.

3.3.3 Woningbouw-programmering en sturingskader en Verordening sociale woningbouw

Het woningbouwprogramma dat de gemeente voorstaat, is vastgelegd in het Woningbouw- programmering en sturingskader in de gemeente Ermelo 2016 (‘Sturingskader). Dit is een verdere uitwerking van de Woonvisie 2014. In het indicatieve programma wordt weergegeven hoe het woningbouwprogramma op het totaal van de gemeente Ermelo er in 2024 uit zou moeten zien. Onderstaande tabel geeft het indicatieve programma weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPtrefpunt18tm21-0401_0007.png"

Tabel Woningbehoefte t/m 2024. Bron: Woningbouw-programmering en sturingskader in de gemeente Ermelo 2016

Onderstaande tabel geeft weer wat de verdeling is voor sociale huur, sociale koop, geliberaliseerde woningen voor middenhuur en de overige categoriën. Dit geldt zowel over de gehele gemeente als geheel als voor afzonderlijk te realiseren plannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPtrefpunt18tm21-0401_0008.png"

Tabel verdeling woningtype. Bron: Woningbouw-programmering en sturingskader in de gemeente Ermelo 2016

Bij sommige plannen is het (te) lastig bovenstaande percentage te halen en / of vanuit bijvoorbeeld stedenbouwkundig motief niet gewenst. In dat geval kan afgeweken worden van de gestelde percentages.

Planspecifiek

Het voorliggende plan is een verdere uitwerking van een besluit welke is genomen in 2018. Hiermee valt het plan niet binnen de toepasbaarheid van de verordening sociale woningbouw, welke in 2019 in werking is getreden. Dit neemt niet weg dat het plan wel bijdraagt aan een verbreding van het woningbouwprogramma binnen het Trefpunt. Er wordt woningbouw binnen een lagere prijscategorie gerealiseerd dan wat er oorspronkelijk beoogd werd. Dit is gunstig in relatie tot het beleidsstreven om goedkopere woningen op de markt te brengen. Deze woningen vallen echter binnen de hogere prijssegmenten, het aandeel sociale woningbouw neemt als gevolg van dit initiatief niet toe.

3.3.4 Nota Omgevingskwaliteit

De Nota Omgevingskwaliteit geeft een kader om de aantrekkelijkheid en de ruimtelijke kwaliteit van individuele gebouwen, de kwaliteit van het totaalbeeld van de gebouwen en de inrichting van de openbare ruimte in de gemeente Ermelo te behouden en te versterken. De Nota vormt een toetsingskader wat gebruikt wordt voor de beoordeling van initiatieven op het gebied van stedenbouw, architectuur en openbare ruimte.

Planspecifiek

Het nieuwbouwplan is gelegen binnen de bebouwde kom. Er is sprake van gemeentelijk grondeigendom. In dergelijke situaties stelt de gemeente Ermelo een beeldkwaliteitsplan op voor de nieuw te realiseren locatie. Op 31 augustus 2010 heeft de gemeente ingestemd met het beeldkwaliteitsplan voor de wijk het Trefpunt. In dit beeldkwaliteitsplan kaders opgesteld waaraan de te realiseren nieuwbouw moet voldoen. Zodra een ontwikkeling is gerealiseerd en er een beheersituatie is ontstaan, wordt het beeldkwaliteitsplan als onderdeel van de nota Omgevingskwaliteit beschouwd, en geldt deze nota als het toetsingskader.

De kavels in het plangebied waren destijds onderdeel van het beeldkwaliteitsplan Het Trefpunt. Het voorliggende plan voorziet in woningbouw binnen een deel van deze particulier te ontwikkelen kavels. Deze kavels (18 t/m 21) worden projectmatig ontwikkeld in plaats van particulier uitgegeven. Het woningbouwprogramma zal ook aangepast worden naar tweekappers. De uitgangspunten welke in het beeldkwaliteitsplan voor het Trefpunt zijn geformuleerd, blijven echter onveranderd in stand. Het te ontwikkelen plan zal moeten voldoen aan de gestelde kaders. In het voorlopig ontwerp van het gebied en de verkaveling van deze kavels zijn geen onderdelen opgenomen die niet stroken met het geldende beeldkwaliteitsplan. Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning zal het bouwplan worden getoetst aan het beeldkwaliteitsplan.

3.3.5 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Het Trefpunt", vastgesteld op 7 juli 2008. Het plangebied heeft de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin' en 'Groen'. Onderstaand een uitsnede van het bestemmingsplan. In het plangebied geldt tevens het bestemmingsplan 'Parkeernormen', vastgesteld op 8 juni 2017.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPtrefpunt18tm21-0401_0009.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Het Trefpunt' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen het geldende bestemmingsplan zijn 4 vrijstaande woningen toegestaan. Voorliggend initiatief betreft het mogelijk maken van 8 twee-onder-een-kap woningen, oftewel 4 extra woningen. Omdat het initiatief strijdig is met het geldende bestemmingsplan is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voorliggend initatief betreft het mogelijk maken van 4 extra woningen bovenop de 4 woningen die in de huidige situatie al mogelijk zijn. In het kader van het geldende bestemmingsplan is een bodemonderzoek uitgevoerd en er is geen reden aan te nemen dat de bodemkwaliteit wezenlijk veranderd is. In het kader van voorliggend bestemmingsplan kan derhalve geconcludeerd worden dat bodem de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal evenwel een recent bodemonderzoek benodigd zijn. Dit onderzoek is reeds gestart en deze zal bij de aanvraag van de vergunning worden overlegd.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) . Door de berekeningen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit berekeningen van het rekenpunt 15876120 (aan de Julianalaan ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3)   15,6 (µg/m3)   17 (µg/m3)  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 (µg/m3)   40 (µg/m3)  

De berekende concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan een verslechtering van de luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen van 4 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen van 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend plan geldt dat industrielawaai niet aan de orde is. Het plangebied is wel gelegen in de geluidszone van de Julianalaan en het spoor Amersfoort Zwolle. Daarom is in het kader van de voorgenomen ontwikkeling een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het Akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 1. Het onderzoek is gebaseerd op een eerder ontwerp, waarin de woonkavels licht afwijken van hun locatie in het huidige stedenbouwkundig plan. Het verschil tussen deze twee plannen is zodanig klein ten opzichte van de afstand tot de Julianalaan en de spoorlijn dat dit niet relevant is voor de resultaten van het onderzoek. Uit het onderzoek volgt dat de voorkeurswaarden niet overschreden worden.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

In- en uitwaartse zonering

Uitwaartse zonering gaat uit van de milieubelastende functie (een bedrijf of bedrijventerrein) met als doel milieugevoelige functies uit de omgeving te weren. Bij inwaartse zonering wordt vanuit de milieugevoelige functie (bijvoorbeeld een woongebied) een bufferzone gecreëerd.

Planspecifiek

In de nabijheid van onderhavig plangebied ligt het bedrijventerrein Veldzicht. In het bestemmingsplan Veldzicht 2012 is door middel van een inwaartse zonering rekening gehouden met de richtafstanden ten opzichte van de woningbouw aan de Hoenderweg (ten westen van het plangebied) De woningen in voorliggend plan liggen op grotere afstand en voldoen ruimschoots aan de vereiste richtafstanden.

Voor het bestemmingsplan Het Trefpunt uit 2008, waarvan onderhavig bestemmingsplan een partiële herziening is, is onderzocht of het gebied voor wat betreft geurhinder geschikt is voor wonen dan wel werken. Voor de beoordeling van de geursituatie ter hoogte van 't Trefpunt ten gevolge van de bedrijven Presswood International (hout) en Technivet (vet) is onderscheid gemaakt naar de vergunde situatie en de feitelijke situatie. Op basis van het toetsingskader geur kan een zekere mate van hinder worden verwacht in het overgangsgebied tussen de streef- en de grenswaarde. De grenswaarden voor de desbetreffende geuren worden in dit gebied echter niet overschreden. Er is dus sprake van een zekere gegarandeerde minimale milieukwaliteit, die in de huidige situatie als acceptabel wordt beschouwd. Derhalve zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling vanuit het oogpunt van milieuzonering.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Beleidsvisie externe veiligheid

De gemeente Ermelo heeft samen met de andere gemeenten in de regio Noord-Veluwe de "Gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid van de gemeenten in de regio Noord-Veluwe' Opgesteld. Met deze beleidsvisie worden de grote risicobronnen in het grondgebied van deze gemeenten in kaart gebracht de regels van de Bevi, Bevt en Bevb verder uitgewerkt en op enkele plaatsen aangevuld.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPtrefpunt18tm21-0401_0010.png"

Screenshot risicokaart.nl, plangebied blauw omcirkeld

Uit de uitsnede van de risicokaart is op te maken dat ten westen van het plangebied op circa 180 meter afstand de spoorlijn Amersfoort-Zwolle ligt. Ten westen en noorden van het plangebied ligt een gasleiding op circa 430 meter afstand. Uit de risicokaart blijkt voor het overige dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen liggen. Gezien de grote afstanden en het gegeven dat er tevens afschermende gebouwen liggen tussen het plangebied en de gasleiding kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling van het plangebied geen invloed zal hebben op het groepsrisico van deze gasleiding. Het plangebied ligt wel binnen de meest relevante zone voor het groepsrisico van de spoorlijn, namelijk binnen 200 meter. In de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente ligt het plangebied in Zone 2. Voor het bestemmingsplan is gezien de ligging ten opzichte van de spoorlijn een verantwoording van de externe veiligheid nodig.

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet voor de (spoor-)wegen, gezien de ligging, worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. In dit geval is sprake van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Er zijn voldoende mogelijkheden om dit advies tijdig op te volgen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Beleid waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan;
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;

Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².

Planspecifiek

Voor dit plan is de digitale Watertoets ingevuld. Het resultaat hiervan is opgenomen in bijlage 2.. Uit de watertoets blijkt dat er nader overleg met het waterschap nodig is, omdat er meer dan 1.500 m2 toename van verhard oppervlak wordt gerealiseerd. Gezien de ondergrond (zanderig) en de omvang van de kavels (groot) zijn er voldoende mogelijkheden het schone hemelwater op het eigen terrein te infiltreren. Daarnaast ligt het plangebied in een grondwaterfluctuatiezone. Binnen deze zone kan het grondwater periodiek sterk toenemen. Ten zuidwesten van het plangebied ligt aan de Prins Hendriklaan een onderzoeksput va het DINO. De hoogste piek van de grondwaterstand die op deze locatie is gemeten stond op 8,10 meter + NAP, met een gemiddelde hoogste grondwaterstand van 7,70 meter +NAP. De grond van de bouwlocatie ligt op ca. 10 meter + NAP, waarmee de GHG op ca. 2,30 meter onder het plangebied ligt. Bij de hoogst mogelijk periodieke stijging van het grondwater zal deze 70 cm stijgen, waarmee het verwachte GHG op ca. 1,60 meter onder het maaiveld zal liggen. Op basis van deze gegevens kan worden aangenomen dat deze stijging van het grondwater geen overlast voor de woningen zal veroorzaken.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.

Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Onderstaande afbeelding laat de ligging van het plangebied zien ten opzichte van het Natura 2000-gebied de 'Veluwe'. Dit gebied ligt op circa 580 meter afstand ten oosten van het plangebied. Door de omvang van de ontwikkeling (toevoegen 4 woningen) en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten worden uitgesloten. Dit is getoetst met een Aeriusberekening. Het Stikstofrapport is opgenomen in bijlage 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPtrefpunt18tm21-0401_0011.png"

Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden

Soortenbescherming

Om de gevolgen van soortenbescherming te beoordelen is een Ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 4. Bij dit onderzoek zijn in het plangebied enkele bomen aangetroffen die mogelijk een schuilplaats voor vleermuizen of vogels kunnen vormen. Voor deze bomen is een Nader ecologisch onderzoek uitgevoerd, deze is opgenomen in bijlage 5. De conclusie van deze onderzoeken is dat er geen reden is om aan te nemen dat er beschermde soorten in het gebied aanwezig zijn. De onderzochte bomen vormen geen geschikte schuilplaats voor vleermuizen of andere beschermde soorten. Dit bestemmingsplan is uitvoerbaar zoals bepaald in de Wro. Bij de verwijdering van de bomen en de bouw zelf dient wel de zorgplicht t.a.v. vleermuizen en algemene broedvogels gevolgd te worden. Het plan wordt in een groene omgeving gerealiseerd. Gezien de ligging zal dit plan op een natuurvriendelijke manier worden uitgevoerd. Hiervoor is een voorwaardelijk verplichting opgenomen in artikel 5 van de planregels.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Voorliggend initatief betreft het mogelijk maken van 4 extra woningen. De woningen worden met eigen inritten ontsloten via de Prins Hendriklaan, Maximalaan en het Amaliahof. Met het toevoegen van 4 extra woningen zal het aantal verkeersbewegingen iets toenemen, maar niet in die mate dat het problemen zou kunnen opleveren. De genoemde wegen hebben voldoende capaciteit om deze beperkte verkeerstoename op te vangen.

De parkeervoorzieningen in de wijk "Het Trefpunt" zijn gebaseerd op de nota parkeernormen van de gemeente Ermelo uit 2015. In deze Nota gold voor twee-onder-een-kap woningen een parkeernorm van 2 p.p. per woningen, te realiseren op het eigen terrein. Ín het stedenbouwkundig plan, zie hoofdstuk 2, wordt hier ook rekening mee gehouden. In 2017 is via een partiële herziening voor heel de gemeente een nieuwe parkeerregeling met een verwijzing naar het meest recente parkeerbeleid van kracht. Dat bestemmingsplan wordt van toepassing verklaard in dít voorliggende bestemmingsplan. De parkeernormen zoals die nú gelden zijn daarmee iets hoger dan in 2015. Op het moment dat een omgevingsvergunning aangevraagd wordt, wordt mede bekeken hoe het parkeren in die aanvraag is vorm gegeven. Voor hier en nu wordt meegegeven dat op dat moment (vermoedelijk (vermoedelijk, want het wordt op dat moment pas definitief beoordeeld)) zal worden afgeweken voor een iets lagere norm van voornoemde 2,0.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Ook in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle objecten waar het initiatief een effect op kan hebben.

Archeologie

In het kader van het geldende bestemmingsplan "Het Trefpunt" (2008) is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Op basis van dat onderzoek is destijds geen archeologische dubbelbestemming aan het plangebied toegekend. Een archeologisch onderzoek is voor onderhavig plan daarom niet nodig. Mocht er toch bij het bouwrijp maken of bouwen van woningen een archeologische vondst worden gedaan dan moet deze worden gemeld o.b.v. de Erfgoedwet.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Voor het bestemmingsplan zal de gemeente de gronden verkopen aan een ontwikkelaar om het project conform het bestemmingsplan te ontwikkelen. Ten behoeve van deze verkoop is er een overeenkomst worden gesloten tussen ontwikkelaar en gemeente. Daarmee zijn de kosten verzekerd. In de overeenkomst is ook fasering geregeld. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

In voorliggend bestemmingsplan is aangesloten bij de plansystematiek van het bestemmingsplan "Kom Ermelo", vastgesteld op 23 januari 2013 en het bestemmingsplan "Het Trefpunt", vastgesteld op 03 juli 2008.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • De bestemming 'Groen' ten behoeve van de bestendiging van de geldende bestemming 'Groen' uit het reeds geldende bestemmingsplan, met bijbehorende beschermingsregeling voor te behouden bomen.
  • De bestemming 'Tuin' voor de voorerven van de woningen en de ruimten tussen de hoofdmassa's van de woningen. Hier mag niet worden gebouwd.
  • De bestemming 'Wonen' voor het realiseren van de woningen. Woningen mogen vrijstaand of halfvrijstaand worden gebouwd.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.

Gelet op de aard van dit plan, een herontwikkeling van enkele kavels ín een bestaande woonwijk waarbij het aantal woningen toeneemt en waarbij de dichtheid nog altijd laag blijft, is afgezien van vooroverleg met de provincie in het kader van artikel 3.1.1 Bro. Het waterschap is middels de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Oorspronkelijk was voor dit ontwerp bestemmingsplan een informatieavond georganiseerd. Deze kon echter niet plaatsvinden vanwege maatregelen tegen het Coronavirus. In plaats daarvan heeft de gemeente geïnteresseerden geïnformeerd via e-mail en heeft de gemeente het plan bekend gemaakt via haar eigen website.

6.4 Verslag zienswijzen

Op het ontwerpbestemmingsplan zijn 13 zienswijzen ingediend. Dit is aanleiding geweest om 3 varianten op te stellen en deze te presenteren aan de zienswijzenindieners en andere geinteresseerden. Dit heeft op 8 juli 2021 plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan is het plan aangepast van 14 twee-onder-éénkapwoningen naar 2 vrijstaande aan de Prins Hendriklaan conform het vigerende bestemmingsplan (en daarom buiten dit buiten onderhavig bestemmingsplan gelaten) en 8 twee-onder-éénkapwoningen aan de Maximalaan/Amaliahof. De zienswijzen zijn samengevat en van een reactie voorzien in een Zienswijzennota die als Bijlage 6 van dit bestemmingsplan is gevoegd.