Plan: | bestemmingsplan Tonselse Veld 2014 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0233.BPtonselseveld-0402 |
De gemeente Ermelo is samen met ondernemers, bewoners en andere betrokkenen een bijzonder proces aangegaan voor het Tonselse Veld. Een proces dat het Tonselse Veld stap voor stap verandert in een levendig en eigenzinnig gebied waar wonen, werken en recreatie samengaan met de landschappelijke en natuurlijke kernkwaliteiten van het (omliggende) gebied.
Dit maakt het bestemmingsplan Tonselse Veld 2014 tot het gebied in Ermelo waar ruimte is voor inspiratie, voor ambities en voor ontwikkeling. Deze ruimte moet echter wel planologisch aanwezig zijn. De huidige bestemmingsplan(nen) voor het Tonselse Veld kennen deze ruimte niet. Om deze ontwikkelingen planologisch mogelijk te maken, is een nieuw bestemmingsplan nodig. Het voorliggende bestemmingsplan Tonselse Veld 2014 is dit nieuwe plan.
Mede aanleiding tot opstellen van het bestemmingsplan is het feit dat de huidige bestemmingsplannen al geruime tijd gelden en daardoor niet altijd voldoende actueel zijn.
Het resultaat is een duidelijk, werkbaar en toegankelijk plan zowel voor interne gebruikers binnen de gemeente als voor externe gebruikers. Het plan is afgestemd op actuele wet- en regelgeving en beleidskaders. Het plan leidt bovendien tot een eenduidig planologisch regime voor het plangebied, dat de huidige diversiteit aan planologische regelingen vervangt.
Het doel van dit bestemmingsplan Tonselse Veld 2014 is even helder als complex: het in planologische zin ruimte bieden aan particuliere initiatieven passend binnen de Visiekaart Tonselse Veld (vastgesteld door de gemeenteraad op 31 mei 2012) en een goede actuele regeling voor de bestaande situatie. De complexiteit hiervan is gelegen in de opgave om, soms recht tegenover elkaar staande, belangen tot elkaar te brengen.
Het eerste belang is gelegen in het bieden van vrijheid en ruimte aan een veelheid van ideeën en ontwikkelingswensen van diverse partijen. Het tweede belang is gelegen in het waarborgen van de bestaande rechten van aanwezige ondernemers en bewoners. Zij moeten er op kunnen vertrouwen dat zij gebruik kunnen blijven maken van de mogelijkheden die zij hebben. Hierin past dat bestaande rechten zoveel mogelijk worden vastgelegd en daarbij (mogelijk) tot beperkingen leiden ten aanzien van bouwen en gebruik in de omgeving. Het derde belang is gelegen in het behoud en de versterking van de landschappelijke en natuurlijke waarden van het gebied.
Tussen deze uitersten zal dit bestemmingsplan een balans moeten vinden. Gezien de bijzondere opgave, wordt dit ook als een uitdaging gezien. Een uitdaging in de zin dat in planologisch-juridische termen wordt gezocht naar de uiterste mogelijkheden om aan de diverse belangen recht te doen.
Het Tonselse Veld is het gebied ten noorden van de kern van Ermelo, gelegen bij de entree van Ermelo vanuit Harderwijk. Het plangebied wordt begrensd door de Harderwijkerweg aan de westzijde en de Jacob Catslaan en de Staringlaan aan de zuidzijde. De gemeentegrens met Harderwijk vormt de begrenzing aan de noord- en oostzijde. In dit gebied liggen ook een aantal recreatieterreinen. Voor deze recreatieterreinen is zeer recent een paraplubestemmingsplan vastgesteld, zodat er op zich geen redenen zijn om deze gebieden nu opnieuw in een herzieningtraject te betrekken. Alleen indien er zeer bijzondere omstandigheden zijn, zijn deze zaken uit deze gebieden in dit bestemmingsplan meegenomen.
De ligging en de globale begrenzing van het plangebied is weergegeven in navolgende afbeelding.
Begrenzing plangebied
Tot het moment waarop het nieuwe "bestemmingsplan Tonselse Veld 2014" in werking treedt, gelden de volgende bestemmingsplannen:
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de huidige situatie van het plangebied. Hierbij gaat het om zowel de ruimtelijke structuur als de aanwezige functies. Hoofdstuk 3 beschrijft, voor zover relevant, in hoofdlijnen de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden ten aanzien van het plangebied zijn gepubliceerd. In hoofdstuk 4 komen de milieutechnische randvoorwaarden en de historische kwaliteiten naar voren. Hoofdstuk 5 omvat een retrospectieve toets die inzicht geeft in de overeenstemming en discrepanties tussen de vigerende bestemmingen, het huidige gebruik en dit bestemmingsplan. Hoofdstuk 6 geeft een beschrijving van de uitgangspunten van het plan. In hoofdstuk 7 wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. De economische uitvoerbaarheid wordt besproken in hoofdstuk 8. In hoofdstuk 9 wordt verslag gedaan van de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
De oudste vondsten rond Ermelo dateren vanuit het mesolithicum, toen groepjes jagersverzamelaars hier bij tijd en wijle hun bivak opsloegen. Rondom Ermelo en ook in Het Tonselse Veld, komen grafheuvels voor die dateren vanuit deze tijd. Voor het opwerpen van grafheuvels koos men bijzondere plaatsen in het landschap. De grafheuvels vormen een aanwijzing dat het gebied gedurende die tijd intensief bewoond was.
Veel naaldbossen in dit gebied zijn ruim honderd jaar geleden aangeplant op stuifzand, dit is ten noordoosten van Ermelo, waaronder Het Tonselse Veld ook behoort, nog zichtbaar. De naaldbossen, die spontaan zijn ontstaan op de stuifzandheuvels, zijn lichter dan de aangeplante bossen. Hier is een weelderige ondergroei van kraaiheide aanwezig.
Pas later zijn rondom Het Tonselse Veld huizen en boerderijen gebouwd. Vele van deze huizen en/of boerderijen zijn in de loop der jaren veranderd of herbouwd. Boerderij Veldzicht, langs de Harderwijkerweg, herinnert nog aan een oude boerderij. Meer boerderijen werden hier gebouwd toen in 1927 met de Afsluitdijk werd begonnen. Dit betekende voor de meeste mensen, die tot dat moment hun bestaan hadden in de visserij op de Zuiderzee, dat zij naar een ander bron van inkomsten moesten gaan omzien. Een nieuwe bestaansmogelijkheid werd gevonden in de eendenhouderijen. Velen van hen stichtten toen op Het Tonselse Veld grote of kleine eendenbedrijven op de relatief goedkope gronden. In de jaren zeventig van de vorige eeuw verslechterde de economische situatie voor deze tak. Een ommekeer was noodzakelijk om het hoofd boven water te houden. Veel ondernemers sloegen de recreatieve markt in, omdat daarvoor relatief weinig investeringen nodig waren. Bovendien leent dit gebied zich goed voor de vestiging van recreatieve bedrijven door de ligging aan de rand van de heide- en bosgebieden.
In het Tonselse Veld bevinden zich diverse functies. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de belangrijkste voorkomende functies in het plangebied.
Natuur en landschap
Ongeveer een derde van Het Tonselse Veld bestaat uit bos met goede mogelijkheden voor recreatief medegebruik. Het Tonselse Veld ligt voor een groot deel in het Centraal Veluws Natuurgebied (CVN). Het CVN grijpt als het ware in Het Tonselse Veld. Ten oosten en zuiden van Het Tonselse Veld liggen grote uitgestrekte bosgebieden. Het noordelijk deel van Het Tonselse Veld is het laagst gelegen deel van het plangebied. Het plangebied loopt in hoogte af van 15 m +NAP in het zuidoosten naar 7,5 m +NAP in het noordwesten.
Binnen het plangebied zijn bosconcentraties te vinden ten zuiden van de Fazantlaan en tussen de Eendenparkweg en de Haspel. De bosgebieden bestaan momenteel vooral uit naaldbomen. In sommige delen is het aanwezige microreliëf opvallend. Restanten van vroegere heidevelden zijn nauwelijks nog terug te vinden. In het gebied ten zuiden van de Fazantlaan bevindt zich een cultuurhistorisch belangrijke plek (grafheuvel). De noordrand is rafelig door de vele functies die in het bos aanwezig zijn (onder andere een manege en rijschool, een recreatiepark, woningen en een begoniakwekerij).
De langgerekte bosstrook tussen de Eendenparkweg en de Haspel fungeert door aanwezige wandel- en fietspaden als belangrijk uitloopgebied voor de recreatieparken en verbinding met de bossen ten zuiden van Het Tonselse Veld. Door het grote aandeel particulier grondbezit zijn er weinig dwarsverbindingen tussen de bosstroken en -gebieden mogelijk.
Een aantal recreatieparken heeft een groene uitstraling, waardoor de overgang tussen bos en park klein is. De meeste parken kennen echter een erg hoge bebouwingsdichtheid. De randen van de parken zijn meestal beplant met hagen of grondwallen met beplanting. De toegepaste soorten zijn meestal uitheems (coniferen) waardoor de parken geen aansluiting hebben met de omgeving.
Het gebied ten noorden van de Fazantlaan biedt vooral vanaf de Eendenparkweg gezien een rommelig en armoedig beeld. Het open gebied wordt gekenmerkt door oude pluimveeschuren, braakliggende grond met een enkele verspreide woning of schuur en paardenbakken. De landschappelijke waarde van dit gebied is momenteel laag. Het gebied ten noorden van de Eendenparkweg/Strokel is vanouds een kleinschalig gebied met een halfopen karakter. Veel karakteristieke erf- en kavelbeplantingen zijn in de loop van de tijd verdwenen, evenals de agrarische functie. Nu wordt het gebied vooral gedomineerd door wonen en bedrijvigheid langs de Harderwijkerweg en grote aaneengesloten recreatieparken.
Tot slot gaat er een verstorende werking uit van de bedrijvigheid en de agrarische activiteiten aan De Haspel naar het natuurgebied in het oosten van het plangebied.
Bedrijvigheid
In de huidige situatie is de bedrijvigheid verspreid over het gebied. Er doen zich concentraties voor langs de Harderwijkerweg, met name ter hoogte van de kruising met de Eendenparkweg en ter hoogte van de Harderwijkerweg 130 (en ontsluitingsweg). De gemeente heeft de aanwezige bedrijvigheid in het plangebied geïnventariseerd, inclusief de niet-vergunde situaties.
In Het Tonselse Veld is de agrarische functie bijna niet meer aanwezig. De leegstaande stallen van de voormalige eendenhouderijen verspreid over het plangebied maken een rommelige indruk. Enkele van deze zijn in gebruik als opslagruimte of voor bedrijfsmatige activiteiten. Langs de Harderwijkerweg en aan het begin van de Eendenparkweg zijn enkele bedrijven gevestigd (garage, handel in tuinhuisjes en aanverwante artikelen). Daarnaast is een begoniakwekerij in het gebied gevestigd. De gronden in het gedeelte tussen Harderwijkerweg en Eendenparkweg zijn momenteel in gebruik als eendenhouderij. In Het Tonselse Veld is ook sprake van bedrijvigheid aan huis, voornamelijk kantoorhoudend, met name langs de Harderwijkerweg.
Wonen
Verspreid over het gebied komen diverse woningen voor. Met name langs de Harderwijkerweg is sprake van enige clustering. De 'planologische' status van deze woningen is nauwkeurig in beeld gebracht, zie hoofdstuk Retrospectieve toets.
Recreatie
In Het Tonselse Veld bevindt zich een grote concentratie recreatiewoningen. De recreatieterreinen beslaan ongeveer een derde van het gebied Tonselse Veld. Deze terreinen zijn echter reeds voorzien van een actuele planologische regeling en maken daarom geen onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan, met uitzondering van de Haeghehorst. Deze wordt wel in dit bestemmingsplan meegenomen.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van nationaal belang. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
Het kabinet richt zich bij de verbetering van het vestigingsklimaat vooral op de regio’s die zorgen voor de meeste economische groei. Dat zijn de haven van Rotterdam en de luchthaven Schiphol (mainports), de toptechnologieregio zuidoost Nederland (brainport) en de greenports (tuinbouwclusters) Westland/Oostland, Venlo, Aalsmeer, Duin- en Bollenstreek en Boskoop.
Het Rijk zet met de structuurvisie het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Structuurvisie Infrastructuur en ruimte
Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid. Op bovenstaande afbeelding is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen. Op het gebied van leefbaarheid en veiligheid is de ambitie dat Nederland in 2040 zijn inwoners een veilige en gezonde leefomgeving biedt met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als landelijk gebied. Daarnaast is aangegeven dat:
Voor het plangebied is met name het natuurnetwerk van belang en de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. In respectievelijk paragraaf 4.3 en 3.1.2 wordt hier nader op ingegaan. Het 'bestemmingsplan Tonselse Veld 2014' ondervindt derhalve geen belemmeringen vanuit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het besluit ruimtelijke ordening is (in artikel 3.1.6, tweede lid, Bro) opgenomen dat overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, standaard een aantal stappen moeten zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Ook de provincie Gelderland heeft in haar Omgevingsvisie de Ladder opgenomen (Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik).
Op basis van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro dient de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden of treden te voldoen:
Schematisch overzicht Ladder voor Duurzame Verstedelijking
In het gebied Tonselse Veld gaat het met betrekking tot de Ladder om twee functies: wonen en bedrijvigheid. In Bijlage 1 Bijlage bij laddertoelichting wordt nader onderbouwd voor welke bedrijven en woningen de toepassing van de ladder relevant is. Per functie wordt hierna de Ladder doorlopen.
Functie bedrijvigheid
Marktregio
Alle vijf bedrijven kennen een sterke verbondenheid met Ermelo. Ze zijn hier al van oudsher gevestigd, de meeste ondernemers wonen zelf in Ermelo en hun personeel woont bijvoorbeeld grotendeels in Ermelo en omgeving. Het gaat dus om lokaal gebonden bedrijvigheid. Voor de Ladder moet bepaald worden wat de marktregio is van de voorziening die mogelijk wordt gemaakt. De marktregio is afhankelijk van de aard van de voorziening. Het betreft in dit geval relatief kleinschalige bedrijvigheid die sterk lokaal gebonden is. Er wordt daarom uitgegaan van een (boven)lokale marktregio, oftewel Ermelo en directe omgeving.
Trede 1
Trede 1 behandelt de vraag: Is er sprake van een actuele regionale behoefte? Omdat het in dit geval om een zeer specifieke situatie gaat met vijf bestaande bedrijven, wordt allereerst per bedrijf ingegaan op de vraagzijde. Daarna wordt naar de provinciale prognose gekeken.
Vraag naar bedrijventerrein
De percelen (behalve Harderwijkerweg 136, dit heeft een kantoorfunctie) krijgen een bedrijfsbestemming met een specifieke functieaanduiding en de mogelijkheid voor vestiging van bedrijven uit milieucategorie 1 en 2. Functioneel gezien kan het gebied omschreven worden als een woon-werklandschap of een werkterrein. Planologisch gezien worden hier wel functies mogelijk gemaakt die feitelijk ook op een bedrijventerrein zouden kunnen vestigen. Voor het bepalen van de vraag wordt daarom, naast de specifieke behoefte van de zittende bedrijven, ook naar de vraag naar bedrijventerrein in de marktregio gekeken (op basis van de provinciale prognose voor bedrijventerreinen).
Uitbreidingsvraag in Noord-Veluwe van circa 49 hectare
Ermelo maakt onderdeel uit van de regio Noord-Veluwe. De vraag naar bedrijventerreinen in deze regio voor de periode 2015-2024 (periode van 10 jaar, bestemmingsplanperiode) bestaat uit uitbreidingsvraag, vervangingsvraag en een vraag vanuit beleidsambities. De laatste twee hebben geen betrekking op de situatie in Tonselse Veld. De uitbreidingsvraag in de periode 2015-2024 in Noord-Veluwe is 48,7 hectare.
Aandeel van Ermelo circa 11%: vraag van circa 5 hectare
Hierboven is aangegeven dat er sprake is van een (boven)lokale marktregio voor de functies die mogelijk worden gemaakt, oftewel Ermelo en directe omgeving. De vraag voor Ermelo wordt ingeschat door het aandeel van Ermelo in de regio te bepalen. De netto voorraad aan uitgegeven bedrijventerrein in Ermelo is circa 9% van de totale netto voorraad in Noord-Veluwe. De uitgifte in Ermelo in de afgelopen tien jaar is circa 13% van de totale uitgifte in Noord-Veluwe in dezelfde periode (bronnen: IBIS, 2014 & Provincie Gelderland, 2015). Het aandeel van Ermelo komt daarmee gemiddeld op 11%, waarmee de vraag voor Ermelo op circa 5,4 hectare komt.
Het gaat op Tonselse Veld om relatief kleinschalige bedrijvigheid, zeker omdat de grotere ruimtes verhuurd worden als kleinschalige units. Als gekeken wordt naar de uitgifte in het verleden in regio Noord-Veluwe dan is zo'n 40 tot 45% van de kavels kleiner dan 5.000 m². Op basis daarvan is de verwachte vraag naar dit segment voor de periode 2015-2024 zo'n 2,2 tot 2,4 hectare.
Luchtfoto beschikbare kavel marktregio (hard planaanbod)
Hard planaanbod beperkt: behoefte in Ermelo naar kleinschalige kavels zo'n 2 hectare
Er is in Ermelo (de marktregio) op dit moment een hard planaanbod van circa 0,2 hectare. Het gaat om nog één beschikbare kavel op bedrijventerrein Veldzicht-Noord (zie bovenstaande luchtfoto). Op de kaart met beschikbare kavels van de provincie staan nog twee vrije kavels aangegeven aan de Mariënhoef en de Meeboerserf. Deze kavels zijn echter al uitgegeven (verkocht), de kavel aan de Mariënhoef is ook al bebouwd. De actuele regionale behoefte wordt bepaald door het harde planaanbod van de vraag af te trekken. Voor Ermelo (de marktregio) is daardoor sprake van een actuele regionale behoefte voor de periode 2015-2024 van 2 tot 2,2 hectare naar kleinschalige kavels.
Er is in de directe omgeving daarnaast nog enig hard planaanbod aanwezig. Het gaat om 3,4 hectare op Bedrijvenpark Tonsel in Harderwijk. Dit terrein is bedoeld voor de 'automotive' sector en daarmee geen vergelijkbaar aanbod. Op iets grotere afstand is bedrijventerrein Lorentz gelegen, ook in Harderwijk. Dit terrein is met name geschikt voor middelgrote tot grotere bedrijvigheid en heeft een regionale opvangfunctie. Ook dit kan niet gezien worden als realistisch alternatief.
Trede 2
Trede 2 gaat over de vraag of (een deel van) de actuele regionale behoefte op te vangen is binnen bestaand stedelijk gebied. Voor Tonselse Veld gaat het dus specifiek om vijf bedrijven die al op deze locatie zijn gevestigd. Bij de vraag of deze behoefte binnen bestaand stedelijk gebied is op te vangen, gaat het er dus om of deze bedrijven (en hun uitbreiding) mogelijk op een regulier bedrijventerrein gevestigd kunnen worden binnen de marktregio (of op andere locaties binnen de marktregio met een vastgesteld bestemmingsplan waar planologisch vergelijkbare vestigingsmogelijkheden zijn).
Zoals ook op de luchtfoto is te zien, is een groot deel van de situatie die in het nieuwe bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt gelijk aan de situatie zoals deze nu al is. De bebouwing is voor een groot deel al aanwezig en de bedrijvigheid ook. Deels is Tonselse Veld vanuit dat oogpunt al bestaand stedelijk gebied. Een groot deel heeft nog wel een agrarische bestemming. In onderstaande tabel wordt per bedrijf ingegaan op trede 2, waarbij is aangegeven in hoeverre het bestaand stedelijk gebied betreft en of het bedrijf op een andere locatie binnen bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden.
Leegstaand vastgoed
Naast de specifieke situatie van de bedrijven wordt voor een goede ruimtelijke afweging gekeken naar leegstaand vastgoed, dat mogelijk de behoefte op kan vangen. In trede 1 is al naar het harde planaanbod (direct beschikbare grond) gekeken. De behoefte kan mogelijk ook worden opgevangen in de bestaande bedrijfsruimtemarkt. Er is een inventarisatie gemaakt van het beschikbare aanbod aan bedrijfsruimte in de gemeente, zie onderstaande tabel.
Leegstand in Ermelo onder frictieniveau
In totaal is er een aanbod van circa 6.500 m² bedrijfs- en kantoorruimte in gemeente Ermelo. De totale voorraad aan bedrijfsruimte in Ermelo is circa 210.000 m² (op basis van BAG). De leegstand in Ermelo komt daarmee op circa 3%. Inzicht in de mate waarin leegstand als structurele leegstand of als frictieleegstand getypeerd kan worden, is relevant omdat frictieleegstand van belang is voor een gezond functionerende bedrijventerreinenmarkt. Als een nieuw bedrijf zich wil vestigen, dan is daarvoor ruimte nodig. Deze ruimtewens sluit lang niet altijd naadloos aan op de verhuizing van een ander bedrijf. Met andere woorden: op de kavel van een vertrekkend bedrijf, is niet altijd direct vestiging van een nieuw bedrijf mogelijk. Er is dus ruimte nodig om de frictie tussen het ruimtegebruik van de bedrijven die vertrekken en de nieuwe vestigers op te kunnen vangen. Veelal wordt uitgegaan van een percentage van 6 tot 7% leegstand voor een gezonde marktsituatie.
In Ermelo is dus sprake van een leegstand onder frictieniveau en een gezond functionerende bedrijfsruimtemarkt. Bovendien voldoet een deel van bovengenoemd aanbod niet aan de (vestigings)eisen van de beoogde doelgroep (bijvoorbeeld op gebied van bereikbaarheid). Al met al kan geconcludeerd worden dat er niet hoeft te worden gecorrigeerd voor bovenmatige leegstand en de behoefte niet kan worden opgevangen in de bestaande bedrijfsruimtemarkt.
Bestaande bedrijfsruimtemarkt biedt zeer beperkte mogelijkheden voor kleinschalige opslag
Overigens blijkt uit de inventarisatie van leegstaand vastgoed dat er zeer beperkte mogelijkheden zijn voor de huur van kleinschalige bedrijfsruimte in Ermelo. Alleen aan de Meeboerserf 3 is huur vanaf een bedrijfsruimte van 342 m² mogelijk (de overige kleinschalige ruimtes staan te koop en zijn voor een deel ook gekoppeld aan een bedrijfswoning). De gemiddelde huurprijs voor het totaal aan beschikbare ruimte op deze locatie is € 68 per m². Deze inventarisatie bevestigd het beeld vanuit de ondernemers dat de bestaande bedrijfsruimtemarkt zeer beperkte mogelijkheden biedt voor kleinschalige opslagunits (die over het algemeen ruimte bieden voor lokale ondernemers/zzp'ers).
Restkavels
Voor een goede ruimtelijke afweging voor toevoeging bedrijfsruimte moet ook gekeken worden naar mogelijk (te maken) heruitgeefbare ruimte op bestaande bedrijventerreinen in de marktregio.
Geen ruimtewinst verwacht op bestaande terreinen in Ermelo
Gemeente Ermelo beschikt over twee bedrijventerreinen: Veldzicht en Kerkdennen. Er is in 2013 een businessplan opgesteld voor de herstructurering van Veldzicht-Zuid. Dit had met name betrekking op de infrastructuur en openbare ruimte. Er wordt geen ruimtewinst verwacht die mogelijk opnieuw uit te geven is.
Algemeen gesproken geldt overigens ook dat herstructurering, waarbij kavels opnieuw beschikbaar komen voor uitgifte, zeer sporadisch succesvol is. Kosten zijn de voornaamste barrière. Uit onderzoek blijkt dat slechts zeer beperkt ruimte beschikbaar komt voor heruitgifte (zie onder andere het rapport Remmende factoren bij het herstructureren van bedrijventerreinen ).
Trede 3
De bereikbaarheid van de locatie is goed. De locatie is zowel per auto, openbaar vervoer en de fiets bereikbaar. De A28 is per auto binnen vijf minuten vanaf de locatie te bereiken. Dankzij de N303 zijn nabijgelegen kernen Harderwijk en Putten ook goed bereikbaar. De bushaltes Fazantlaan en Eendenparkweg (beiden langs de Harderwijkerweg) liggen op loopafstand van de locatie. Hierdoor zijn onder andere Harderwijk, Apeldoorn en Barneveld met het openbaar vervoer te bereiken. Langs de Harderwijkerweg ligt een vrijliggend fietspad, waardoor de locatie vanuit de kern Ermelo goed te bereiken is en ook richting Harderwijk.
De bedrijven worden momenteel dus ontsloten via de Harderwijkerweg. In de nieuwe situatie wordt een nieuwe ontsluiting aangelegd aan de achterzijde, via de Eendenparkweg. Verkeerskundig onderzoek (uitgevoerd door bureau Goudappel Coffeng) heeft aangetoond dat dit niet tot onaanvaardbare gevolgen zal leiden. Als gevolg van de toename van het verkeer wordt de huidige verkeerssituatie wel aangepast. De gemeente is van plan om fietsstroken aan te leggen om de verkeersveiligheid te verbeteren.
Conclusie bedrijvigheid
De functie bedrijvigheid op Tonselse Veld voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. In de marktregio is sprake van een actuele regionale behoefte van circa 5 hectare. Binnen bestaand stedelijk gebied zijn zeer beperkte mogelijkheden om deze behoefte op te vangen. Voor deze functie is daarbij extra aandacht besteed aan de specifieke context van de bedrijvigheid op Tonselse Veld, omdat het in feite om voortzetting van een bestaande situatie gaat (met een beperkte uitbreiding). De locatie is tot slot passend ontsloten. In de plannen voor de nieuwe situatie wordt veel aandacht besteed aan het verbeteren van de verkeerssituatie.
Functie wonen
Marktregio
Uit verhuiscijfers van het CBS blijkt dat de afgelopen jaren ruim 70% van de verhuizingen naar Ermelo afkomstig zijn vanuit Ermelo zelf en de omliggende gemeenten Harderwijk, Nunspeet, Putten, Barneveld en Apeldoorn. Het gros van de verhuisbewegingen komt dus uit de gemeente zelf, aangevuld met buurgemeenten. Dit is overigens een beeld dat in veel gemeenten in Nederland voorkomt. Alleen bij zeer exclusieve of grootschalige woningbouwontwikkelingen is de reikwijdte van projecten - en daarmee de marktregio - soms groter. Deze regionale relatie wordt bevestigd in de Woonvisie Ermelo 2014. Daarin staat dat Ermelo sterke verhuisstromen heeft met de omliggende gemeenten Harderwijk en Putten. De conclusie is daarom dat de marktregio voor deze ontwikkeling de gemeente Ermelo en de omliggende gemeenten zijn.
Overigens, de provincie Gelderland rekent de gemeente Ermelo tot de regio Noord-Veluwe. Naast Ermelo bestaat deze regio uit de gemeenten: Elburg, Harderwijk, Hattem, Heerde, Nunspeet, Oldebroek en Putten.
Deze regio is te groot om als marktregio te hanteren. Daarvoor zijn verhuisrelaties met vooral de noordelijk gelegen gemeenten te bescheiden. Omgekeerd geldt dat Apeldoorn en Barneveld buiten deze regio liggen, maar wel duidelijke verhuisrelaties met Ermelo hebben. Regionale afstemming is binnen Noord-Veluwe wel belangrijk. De provincie Gelderland toetst bij de Ladder nauwlettend op regionale afstemming.
Trede 1
Nu de relevante marktregio is vastgesteld, wordt de additionele behoefte voor de komende tien jaar in beeld gebracht binnen die marktregio. Dit gebeurt zowel kwantitatief als (op hoofdlijnen) kwalitatief.
Actuele kwantitatieve behoefte van circa 1.600 woningen in marktregio en ruim 700 in Ermelo
Uit de tabel hierna blijkt dat in de komende tien jaar (geldigheid bestemmingsplan) sprake is van een vraag naar circa 8.750 extra woningen in de marktregio op basis van de huishoudensontwikkeling. Bron hiervoor zijn de meest recente huishoudensprognoses van de provincie Gelderland (statistisch Zakboek provincie Gelderland, 2015. Uitgangspunt: elk extra huishouden vertaalt zich in de behoefte aan één extra woning).
Deze vraag is vervolgens geconfronteerd met de harde woningbouwplannen (bron: Wonen in Gelderland, 2014, Monitoring van het woonbeleid). De tabel hierna geeft een overzicht van de harde planvoorraad per gemeente. Hieruit blijkt dat in de marktregio momenteel sprake is van een harde planvoorraad van ruim 7.100 woningen. De confrontatie van deze harde planvoorraad met de additionele vraag leidt tot een additionele woningbehoefte van circa 1.600 woningen (zachte plannen concurreren pas zodra zij hard gemaakt worden. Zolang zachte plannen in bestaand stedelijk gebied liggen concurreren ze wel in trede 2). Daarmee is er kwantitatief ruim voldoende actuele, regionale behoefte voor het plan. Ook als alleen gekeken wordt naar Ermelo is sprake van een actuele behoefte; de vraag (+963) is immers duidelijk groter dan de harde planvoorraad (+223).
Kwalitatief: sprake van tekort aan duurdere woningen in bestaande woningvoorraad
Idealiter voorziet het plan zowel in een kwantitatieve als kwalitatieve onderbouwing. Naast de hiervoor aangetoonde kwantitatieve behoefte, wordt hierna een kwalitatieve afweging van de ontwikkeling ten opzichte van de bestaande voorraad gemaakt. Dit wordt gebaseerd op het door Stec Groep ontwikkelde marktruimtemodel. Dit geeft een kwalitatieve indicatie van de Ladderruimte om in te zien wat, vanuit de bestaande voorraad bezien, complementaire toevoegingen zijn. Het is een confrontatie van het bestedingspotentieel en woonvoorkeuren met de huidige woningvoorraad naar prijssegment. Uit het marktruimtemodel blijkt met name marktruimte voor koopwoningen vanaf circa € 400.000 en in mindere mate huurwoningen vanaf circa 780 euro. De woningen in het plan Tonselse Veld voorzien met name in het woningtype waaraan momenteel een potentieel tekort is volgens het marktruimtemodel, namelijk dure (vrijstaande) koopwoningen. Dit blijkt uit het bestemmingsplan en uit eigen gegevens van de gemeente Ermelo.
Conclusie: de woningbouwontwikkeling op Tonselse Veld voorziet in een actuele regionale behoefte
Kortom, gelet op bovenstaande additionele behoefte, voorziet de voorgenomen ontwikkeling in een actuele regionale behoefte; zowel kwantitatief als kwalitatief.
Trede 2
Het plangebied Tonselse Veld ligt voor een deel binnen bestaand stedelijk gebied en voor een gedeelte in de zoekzone voor landschappelijke versterking. De provincie heeft daarmee aangegeven dat in deze zones op beperkte schaal woningen gebouwd kunnen worden, mits het gecombineerd wordt met landschappelijke versterking. Omdat strikt genomen de woningbouwlocaties niet (allemaal) binnen bestaand stedelijk gebied vallen, wordt gemotiveerd waarom er geen alternatieven binnen het bestaand stedelijk gebied van de marktregio voorhanden zijn. Grofweg gaat het hierbij om zachte inbreidingsplekken die geschikt (te maken) zijn voor de beoogde ontwikkeling, ongeacht de huidige bestemming. Ook gaat het om binnenstedelijke locaties die door middel van herstructurering en transformatie beschikbaar komen, evenals geschikt (te maken) leegstaand of leegkomend vastgoed. Alleen wanneer goed te onderbouwen is dat de afzonderlijke programmaonderdelen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, mag voor het programma als geheel op zoek gegaan worden naar alternatieven. Gezien de grote onderlinge afstand tussen beide woonvlekken (circa 1.100) meter is dat niet het geval. Daarom wordt voor ieder van de woonvlekken afzonderlijk gekeken of er geen reële alternatieven in het bestaand stedelijk gebied voorhanden zijn. Dit blijkt op grond van de inventarisatie niet het geval. Hierna worden twee argumenten gegeven waarom deze vorm van woningbouw niet binnen bestaand stedelijk gebied is te realiseren:
De conclusie is daardoor dat de woningen die in dit plangebied mogelijk worden gemaakt, niet binnen bestaand stedelijk gebied in de marktregio kunnen worden gerealiseerd.
Trede 3
De woningbouwontwikkelingen in het bestemmingsplan zijn voldoende passend ontsloten. Het gebied ligt op loopafstand van een bushalte (Ermelo-Harderwijk). Verder wordt het plangebied voor overige vervoersmodaliteiten (auto, fiets, voet et cetera) ontsloten via de Harderwijkerweg. Bovendien maakt het plan de ontwikkeling van maximaal 25 woningen mogelijk. De impact hiervan op de bestaande infrastructuur is niet dusdanig dat de verkeersafwikkeling in het gedrang komt.
Conclusie wonen
De functie wonen op Tonselse Veld voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er blijkt zowel kwantitatief als kwalitatief sprake van een actuele regionale behoefte naar de woningbouwontwikkeling op Tonselse Veld. Bestaand stedelijk gebied biedt onvoldoende mogelijkheden om deze behoefte op te kunnen vangen. De locatie is voldoende passend ontsloten.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat de uitbreiding van bedrijvigheid uit het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De AMvB Ruimte heet ook wel het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en gaat over nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen.
Met de AMvB Ruimte maakt het rijk duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. De AMvB Ruimte omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. In de AMvB Ruimte zijn de volgende nationale belangen vastgelegd:
Op 1 oktober 2012 zijn aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de onderwerpen Ecologische Hoofdstructuur (vastgelegd door provincies), elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Alleen het onderwerp Ecologische Hoofdstructuur is direct van belang voor het plangebied, zie paragraaf 4.3. Het 'bestemmingsplan Tonselse Veld 2014' ondervindt derhalve geen belemmeringen vanuit de AMvB Ruimte.
Op 9 juli 2014 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vast. De Omgevingsverordening Gelderland is op 24 september 2014 door Provinciale Staten vastgesteld. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch is gewaarborgd.
Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie is opgesteld vanuit een sterk veranderende context waarin partijen en de provincie op dit moment werken en de komende jaren naar verwachting zullen werken. De overheid (en provincie) is slechts een van de vele spelers. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
Omgevingsverordening
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.
De voor het plangebied van toepassing zijnde thema's worden navolgend behandeld.
Wonen
Binnen de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen kunnen gemeenten en andere relevante partijen in de regio vervolgens gezamenlijk nagaan wat nodig is voor een goed functionerende regionale woningmarkt. Nieuwbouw vindt bij voorkeur plaats aanvullend op de kansen en mogelijkheden in de bestaande woningvoorraad en in vrijkomend en leegstaand vastgoed. Als partijen de problematiek goed in beeld hebben, kunnen zij op het juiste schaalniveau afspraken maken over oplossingen. Voor sommige segmenten of typen projecten is dat lokaal, voor andere subregionaal of regionaal. Ook kunnen zij de risico's van overprogrammering onderzoeken en betrekken bij het bepalen van de focus en prioritering in de binnenregionale programmering. Alleen door samen te werken kunnen partijen een eventuele mismatch tussen vraag en aanbod opheffen en kan de woningvoorraad ook in de toekomst blijven aansluiten op de veranderende vraag.
Dit geldt voor alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing of woningen die in het kader van functieverandering van kantoren, scholen, zorggebouwen, nieuwe (zorg-) landgoederen, vrijkomende agrarische bebouwing e.d. worden gerealiseerd.
Bedrijvigheid
Stedelijke uitbreidingen (waaronder werklocaties) dienen te passen in of aansluitend op het reeds aanwezige bebouwde gebied. Aard en schaal van nieuw te vestigen bedrijven, voorzieningen en instellingen en dergelijke passen bij of een goede aanvulling zijn op het bestaande productiemilieu, de werkgelegenheidsstructuur en de omvang van de woonkern. Bij nieuwvestiging van bedrijven moet ook sprake zijn van een aangetoonde binding aan de betreffende gemeente/locatie en van een passend milieuregime. Verder dienen het bereikbaarheidsprofiel van de betreffende locatie en het mobiliteitsprofiel van de (gewenste) vestigingen met elkaar in overeenstemming te zijn.
Natuur en landschap
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur, wat bijdraagt aan een prettige leef- en werkomgeving. Hiertoe zetten wij in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit bereiken wij door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO).
Beschermingsregime Gelders Natuurnetwerk
Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Gelderse EHS en anderzijds uit het zoekgebied van 7300 ha voor 5300 ha nieuwe natuur. Deze zoekruimte voor nieuwe natuur in het GNN is in de Omgevingsvisie opgenomen als toelichtende kaart. Daarnaast maken de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones deel uit van het GNN. Het beleid met betrekking tot het GNN is ten eerste gericht op de bescherming en het herstel van de aanwezige natuurwaarden, ten tweede op de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden. Met het vastleggen van de GNN, geeft Gelderland uitvoering aan de op haar rustende verplichting om de EHS bij provinciale verordening aan te wijzen. In Gelderland wordt de EHS daardoor gevormd door het GNN.
GO (Groene ontwikkelingszone)
De GO bestaat uit alle gebieden met een andere bestemming dan natuur binnen de voormalige Gelderse EHS. Het beleid met betrekking tot de GO is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones, waaronder landgrensoverschrijdende klimaatcorridors. In de Omgevingsvisie is een toelichtende kaart opgenomen van de verbindingszones. De ontwikkelingsdoelstelling is tweeledig: ontwikkeling van functies in combinatie met versterking van de kernkwaliteiten natuur en landschap. In de GO worden natuur- en landschapselementen aangelegd ter verbetering van de migratiemogelijkheden voor planten en dieren. Zowel door compensatie als verevening worden er nieuwe natuurelementen gerealiseerd. Na realisatie worden deze onderdelen toegevoegd aan het GNN.
Nationaal landschap
Het Rijk heeft twintig karakteristieke gebieden in Nederland aangewezen als Nationaal Landschap, maar liefst zeven liggen er in Gelderland. De Nationale Landschappen zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. Ze geven op (inter)nationale schaal een afspiegeling van de landschappelijke diversiteit en hebben daarom onze speciale aandacht.
Het ruimtelijk beleid is er op gericht om de kernkwaliteiten van deze gebieden te behouden en verder te ontwikkelen. Behoud wordt bereikt middels een regel in de verordening die bepaalt dat alleen activiteiten zijn toegestaan die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken.
Landbouw
De provincie maakt voor de veehouderij onderscheid tussen grondgebonden en niet-grondgebonden veehouderij. In het plangebied komt één agrarisch (niet-grondgebonden) bedrijf voor.
Niet - grondgebonden veehouderij
Het beleid voor de niet grondgebonden landbouw was afgelopen jaren gebaseerd op de reconstructieplannen die in 2005 zijn vastgesteld. Met de vaststelling van de omgevingsvisie en omgevingsverordening wordt onder andere het reconstructieplan Gelderse Vallei Utrecht-Oost ingetrokken. De ruimtelijke zonering – aanduiding van de gebieden extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden – met daarin een gedifferentieerd beleid, is in het nieuwe omgevingsbeleid overgenomen.
Niet grondgebonden veehouderij: extensiveringsgebieden
Extensiveringsgebieden liggen rond prioritaire natuurgebieden (in veel gevallen natuurgebieden met hoge actuele natuurwaarden die specifiek genoemd worden in Natura 2000 en/of de VHR richtlijn) die gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Doel van het beleid voor de niet-grondgebonden landbouw in deze zone is dan ook het verminderen van de ammoniakemissie. In het kader van de reconstructieplannen is elke toename van het aantal dieren uitgesloten en is voor perspectiefvolle bestaande bedrijven de mogelijkheid geboden het bedrijf te verplaatsen.
Het plangebied is grotendeels aangewezen als extensiveringsgebied. Verdere uitbreiding van de niet grondgebonden veehouderij is niet toegestaan.
Conclusie
De diverse opgenomen ontwikkelingen vinden plaats in bestaand bebouwd gebied of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied. Hier is nieuwe bebouwing onder voorwaarden mogelijk. Nieuwbouw vindt hoofdzakelijk plaats ter vervanging van vrijkomend en leegstaand vastgoed. Per ontwikkeling wordt hier, voor zover relevant, in paragraaf 6.2 nader op ingegaan. In 3.1.2 is reeds aangegeven dat voor deze nieuwe ontwikkelingen sprake is van regionale afstemming.
In de GNN en GO vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats.
Het plan is derhalve niet in strijd met de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.
In de bouwopgave is binnen regioverband (Regio Noord-Veluwe) afgesproken dat in Ermelo in de periode tot 2019 circa 600 woningen (ongeveer 100 woningen per jaar) worden gebouwd , waarbij de bouwopgave een uitwerking van het provinciale KWP-3 (KwaliteitsWoonProgramma) is. Door de slapte op de woningmarkt zijn in Ermelo (deel)projecten getemporiseerd of voor herontwikkeling op termijn gepositioneerd.
Conclusie
In paragraaf 3.1.2 is nader ingegaan op de kwalitatieve behoefte aan woningen.
Aantasting van oppervlakte en kwaliteit van natuur en bos is niet acceptabel. Alleen als er sprake is van een aan de specifieke locatie gebonden ontwikkeling waarvoor geen alternatieve locaties aanwezig zijn, kan natuur of bos plaatsmaken voor ander ruimtegebruik. Hierop blijft het beleid voor natuur- en boscompensatie, dat met het Streekplan Gelderland 1996 is geïntroduceerd, van toepassing.
Onttrekking dient te worden gecompenseerd op een locatie die in beeld komt in provinciale of lokale groenplannen, zoals het gebiedsplan natuur en landschap of een landschapsontwikkelingsplan.
Voor aantasting van natuur en bos binnen de EHS gelden naast de Richtlijn Compensatie Natuur- en Bos de voorwaarden die zijn beschreven onder het ruimtelijk beleid voor de natuur. De compensatie vindt plaats binnen de gemeente of een aangrenzende gemeente en is afhankelijk van de vervangingswaarde.
Conclusie
In paragraaf 4.3 is per ontwikkeling, indien van toepassing, een verantwoording opgenomen ten aanzien van boscompensatie.
Op 1 maart 2012 is de Structuurvisie Ermelo 2025 vastgesteld. Deze structuurvisie heeft betrekking op het gehele grondgebied van de gemeente en bevat een integrale visie. Diverse beleidsterreinen (onderwijs, huisvesting, natuurzorg, ruimtelijke ordening, maatschappelijke zorg enzovoort) worden met elkaar in verband gebracht. Het plan dient als basis voor het toekomstige beleid van de gemeente.
Uitsnede Structuurvisie Ermelo 2025
Voor het Tonselse Veld is in de structuurvisie een globale ontwikkelingsrichting opgenomen (zie vorenstaand kaartbeeld). Het is een eerste beeld met daarin een suggestie van een mogelijke ontwikkeling. Vertrekpunt hierbij is de ruimtelijke kwaliteit/openheid van het gebied en de insteek van het verbeteren van de kwaliteit van het gebied. De huidige ruimtelijke kwaliteit van het gebied laat nog veel te wensen over en diverse gebouwen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor ze oorspronkelijk waren gebouwd of zijn aan het gebruik onttrokken. Kwaliteitsverbetering is daarom het uitgangspunt van de plannen. Nieuwe ontwikkelingen zijn hierbij mogelijk, maar alleen indien zij de kwaliteit verbeteren. Kern moet zijn dat de intensiteit van bebouwing van west naar oost gezien minder intensief wordt. Kortom, de visie op het gebied is te omschrijven in vier ruimtelijke elementen.
De Harderwijkerweg is een bebouwingslint dat wordt gekenmerkt door villa-achtige bebouwing in een groene setting. Hierbij is sprake van grotere representatieve individuele bebouwing aan de voorkant en daarachter eventueel kleinschaliger wonen en werken, in de vorm van een zone van circa 100 m waarin sec ook bedrijfsmatige bebouwing mogelijk is dat sterk is verbonden met de bebouwing aan de Harderwijkerweg.
In het noorden gelegen gebied liggen voornamelijk recreatieterreinen. De zone binnen dit gebied direct aan de Harderwijkerweg vormt de ‘kop’ van het Tonselse Veld. Hier ligt dan ook het zwaartepunt qua representatieve individuele bebouwing. Binnen dit gebied wordt tevens gezocht naar mogelijkheden om fiets- en voetgangersroutes te versterken en te verbeteren met de andere delen van het Tonselse Veld.
In het ‘open’ veld direct ten zuiden van de Eendenparkweg (oostwest gelegen deel) wordt gezocht naar herstel van landschap, waar in toenemende mate extensief wordt gebouwd. Extensieve woonbebouwing is denkbaar, mits de kwaliteiten van het landschap worden versterkt door een groene inpassing.
In de randen van het Tonselse Veld wordt gezocht naar Ruimte voor Ruimte-regelingen en de regeling omtrent de ontwikkeling van landgoederen. Groen en recreatie spelen hierin een belangrijke rol, waarbij het maken van een kwaliteitsslag de uitdaging is. Voor deze zone geldt wel dat de activiteiten geen strijdigheid mogen opleveren met regels omtrent externe veiligheid en flora en fauna, alsmede de bedrijfsvoering van aanliggende recreatieterreinen niet mag beperken. Over het geheel gezien, geldt voor Tonselse Veld dat bij ontwikkeling de landschappelijke onderlegger een belangrijke rol speelt. Hier zou nadrukkelijk kunnen worden gezocht naar herstel van het (half)open landschap waarbij zichtlijnen op de rand van de Veluwe mogelijk zijn. In dit landschap liggen woon- en werkclusters uitgestrooid waarbij de intensiteit van de bebouwing aan de Harderwijkerweg en de gemeentegrens het hoogst is. Als er wordt gezocht naar een verkeershoofdstructuur, dan zal deze gaan over fiets- en voetgangersroutes in het gebied en een solide sterke hoofdontsluiting van het gebied aan de Harderwijkerweg. De Eendenparkweg ligt wat dat betreft ruimtelijk op een ideale locatie.
Randvoorwaarde is wel dat nieuwe ontwikkelingen moeten passen in het bestaande ruimtelijke beleid. Zo moet eventuele woningbouw passen in het kwalitatief woningbouwprogramma (KWP). Dit betekent dat zowel qua aantallen als in prijscategorieën het KWP leidend is. Vrijkomende ruimte aan de randen zouden bij voorkeur moeten worden gebruikt om een kwaliteitsslag voor de aanwezige recreatie te maken. Met ruimte die vrijkomt (van bijvoorbeeld bedrijfsactiviteiten), kan een recreatiebedrijf een noodzakelijk kwaliteitsslag maken.
Randvoorwaarde is ook het voldoen aan natuurbeleid en –regelgeving.
Verder zal een ontwikkeling van werkvilla’s langs de N303 en het verder het versterken van de werkfunctie worden onderzocht, waarbij eerst moet worden vastgesteld wat de daadwerkelijke behoefte is. Voorkeur bestaat voor representatieve en goed ingepaste bebouwing direct langs de N303 met doorzichten, in aansluiting op de cultuurhistorische betekenis van de N303 en de kwaliteiten van het open middengebied. Ook in De Driehoek zou deze functie kunnen worden ingepast. Mocht voor beide locaties voldoende belangstelling bestaan, dan kan uitwerking plaatsvinden in een structuur die passend is voor Ermelo en die een geleidelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Wel is het zaak dat wordt voorkomen dat wenselijke en noodzakelijke ontwikkelingen in het Tonselse Veld en de Driehoek elkaar zouden beconcurreren.
De structuurvisie zet in op:
Conclusie
De beleidsdoelstellingen zijn voor het Tonselse Veld doorvertaald in de Visiekaart Tonselse Veld.
Door de gemeente Ermelo en de gemeente Putten is een gezamenlijk landschapsontwikkelingsplan opgesteld (Landschapsontwikkelingsplan Ermelo - Putten 2011-2021, hierna: LOP). Het LOP is opgesteld met als doel te komen tot een uitvoeringsgericht plan voor het behoud en de verbetering van de kwaliteiten van het landschap van het buitengebied van beide gemeenten. Deze kwaliteiten staan onder druk door de dynamiek in het buitengebied die zijn weerslag heeft op het landschap. Deze dynamiek biedt tegelijkertijd kansen voor behoud van landschappelijke kwaliteiten en landschapsontwikkeling.
De basis van het kwaliteitsbeeld dat geschetst wordt in het LOP wordt gevormd door het mozaïek van de verschillende 'historische' landschapstypen met elk hun eigen kwaliteiten, structuren en karakteristieken, die worden bepaald door de ondergrond, ontginningsgeschiedenis, waterhuishouding, natuurwaarden en de ruimtelijke verschijningsvorm (onder andere openheid en beslotenheid).
Conclusie
Op vorenstaande uitsnede van de visiekaart uit het LOP worden de belangrijkste aandachtspunten uit de landschapsvisie weergegeven. Vertaling heeft plaatsgevonden in de Visiekaart voor het Tonselse Veld. Bij individuele ontwikkelingen is rekening gehouden met deze aandachtspunten. Daarmee past voorliggend bestemmingsplan binnen de visie op hoofdlijnen, zoals beschreven in het landschapsontwikkelingsplan.
Door de gemeenteraad van Ermelo is op 11 oktober 2012 de Structuurvisie Functieverandering vastgesteld. Met deze structuurvisie wordt een kader voor functieverandering in het buitengebied (als gevolg van stoppende agrarische bedrijven) gegeven op gemeentelijk niveau. De structuurvisie biedt oplossingen voor nieuwe functies die worden ingepast in de bestaande omgeving: ieder functieveranderingsverzoek moet passen op zijn plaats. Daarmee komt het regionale en provinciale functieveranderingsbeleid op een tweede plaats: als functieverandering op een bepaalde wijze mogelijk is binnen een landschap, dan worden vervolgens de kaders die worden geboden door de regio Noord-Veluwe en de provincie Gelderland gevolgd. De volgende vormen van functieverandering worden mogelijk geacht:
Conclusie
Het plangebied Tonselse Veld maakt geen onderdeel uit van de Structuurvisie Functieverandering. Wel zijn enkele nieuwe ontwikkelingen gebaseerd op de mogelijkheden uit deze structuurvisie. Per ontwikkeling wordt hier, voor zover relevant, in paragraaf 6.2 nader op ingegaan.
De visiekaart Tonselse Veld (vastgesteld gemeenteraad op 31 mei 2012) is een thematische weergave van de visie op het Tonselse Veld, en is doorvertaald vanuit de op 1 maart 2012 door de gemeenteraad vastgestelde Structuurvisie Ermelo 2025.
Conclusie
In hoofdstuk 6 wordt hier nader op ingegaan.
De gemeenteraad heeft de Beleidsnotitie noodwoningen vastgesteld (actualisatie 2013). In de beleidsnotitie is aangegeven op welke wijze de gemeente omgaat met in het plangebied voorkomende noodwoningen. Bestemmingsplantechnisch zijn noodwoningen in oude bestemmingsplannen nooit positief bestemd waardoor deze onder het overgangsrecht vielen. Dit betekent dat de noodwoningen aanwezig zijn c.q. worden bewoond in strijd met het bestemmingsplan. Dit terwijl deze noodwoningen al vele tientallen jaren, vaak met medeweten van de gemeente, worden bewoond.
Conclusie
In paragraaf 5.2.5 is per locatie op basis van deze beleidsnotitie beoordeeld welke bestemmingsregeling mogelijk is.
De gemeente Ermelo heeft in 2008 een woonvisie opgesteld, waarin "Werken aan een mix van mensen voor duurzaam draagvlak" de hoofdopgave is. De gemeente geeft aan te moeten inspelen op een trend van vergrijzing en ontgroening, maar ook een evenwichtige bevolkingsopbouw te willen behouden, voor duurzaam draagvlak onder een diversiteit aan voorzieningen. Er is in de woonvisie gekozen voor twee centrale aandachtspunten, die de basis vormen voor verdere uitwerking naar doelgroepen, woningen en woonomgeving:
Op basis van bevolkingsprognoses gaat Ermelo uit van de ontwikkeling van netto 100 woningen per jaar tot 2015. Daarna kan het tempo van woningbouw naar verwachting omlaag. Sloop van woningen dient één op één te worden gecompenseerd. Hierbij dienen vooral nultredenwoningen (huur en koop), goedkope woningen voor starters en luxe koopwoningen voor doorstromers te worden gebouwd. Er lijkt voldoende voorraad aan eengezinshuurwoningen en rijenkoopwoningen in het middeldure segment te zijn.
Conclusie
Binnen het bestemmingsplan is ruimte gereserveerd voor nieuwe burgerwoningen.
In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten beschreven die voor het plangebied relevant zijn.
In het kader van het bestemmingsplan Tonselse Veld en de uitbreidingswensen van de bedrijven aan de Harderwijkerweg 132, 134, 136 en 138 heeft er een verkeerskundig onderzoek plaatsgevonden door een gerenommeerd bureau: 'Variantenstudie ontsluitingsstructuur Tonselse Veld'. Deze studie is als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.
Uit dit onderzoek blijkt dat de ontsluiting op de Eendenparkweg de beste variant is. Met deze ontsluiting ontstaat menging van bedrijven gebonden verkeer en recreatief verkeer. Om deze ontsluiting in goede banen te leiden, zal het profiel van de Eendenparkweg en de Fazantlaan worden aangepast. Zie hiervoor de tekening en het profiel in Bijlage 3. Door het aanpassen van de wegen wordt het nadelige effect van de menging op de verkeersveiligheid voorkomen. De aanpassingen verbeteren de verkeersveiligheid ten opzichte van de huidige situatie ondanks het extra verkeer. Daarnaast verbetert de verkeersveiligheid op de N303, doordat de huidige aansluiting niet meer gebruikt hoeft te worden.
De wens is om zowel de Eendenparkweg als de Fazantlaan verkeersveiliger te maken en aan te sluiten op het recreatieve fietsnetwerk. Zeker nu de ontsluitingsweg en daarmee extra verkeer op de weg komt wordt dit van belang geacht. Om dit mogelijk te maken worden vrij liggende fietspaden gerealiseerd.
Algemeen
De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt, ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico's te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico's (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen. Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten "ernstige vervuilingen" in meer of mindere mate te worden aangepakt. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie.
Regelgeving
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop is voorzien, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.
Onderzoek bestaande situatie
Voorliggend bestemmingsplan regelt deels de bestaande situatie, uitvoering van bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk voor deze locaties. Binnen het bestemmingsplangebied zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken blijkt dat de bodemkwaliteit in het plangebied varieert per locatie. De meeste bodemonderzoeken zijn te oud om een juiste uitspraak te doen over de kwaliteit van de bodem.
Onderzoek nieuwe ontwikkelingen
Wanneer ontwikkelingen zich voordoen, dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Daarnaast is bodemonderzoek verplicht voor het afgeven van een omgevingsvergunning (een bodemonderzoek dient opnieuw te worden uitgevoerd indien deze 5 jaar of ouder is).
Hierbij zijn alleen die locaties onderzocht die een gevoeligere bestemming krijgen. Bijvoorbeeld agrarisch naar wonen, agrarisch naar bedrijfsbestemming met bedrijfswoning. Verder is ook onderzoek gedaan naar die (deellocaties) waar het (agrarisch) bouwblok verdwijnt. Dit omdat de betreffende bouwblokken over het algemeen (asbest)verdacht zijn. In het bodemonderzoek zijn alleen die locatiedelen onderzocht die verdacht zijn en waar geen recent onderzoek heeft plaatsgevonden.
Bij de beoordeling van de asbestonderzoeken is getoetst aan de ontwerpnorm. Deze sluit aan bij de praktijkervaring met asbestonderzoeken in Ermelo. Bij asbestconcentraties van 0 tot 50 mg/kg.ds (gewogen) geen vervolg nodig. Bij concentraties van 50 tot 100 mg/kg.ds is nader asbest in bodemonderzoek nodig. Bij concentraties van 100 mg/kg.ds en hoger is sanering noodzakelijk.
Bij diverse onderzoeken zijn met name (mogelijke) asbestverontreinigingen aangetroffen. Deze verontreinigingen, die zich met name in de bovengrond bevinden, zijn relatief eenvoudig te saneren door ontgraven en/of afdekken. Deze verontreinigingen zullen derhalve over het algemeen geen belemmering vormen voor de voorgenomen bestemmingswijzigingen. Op veel locaties is nader onderzoek en (mogelijk) sanering nodig.
Voor de planinitiatieven zijn per locatie bodemonderzoeken uitgevoerd. Een samenvatting hiervan is per initiatief opgenomen in paragraaf 6.2.
Onderzoek overige locaties
Navolgende percelen betreffen bestemmingswijzigingen waarbij geen concrete planinitiatieven zijn ingediend.
Eendenparkweg 40
Betreft uitbreiding bouwblok en vervallen agrarisch bouwblok. In rapport R016-1222119DSB-bdv-V02-NL; Verkennend bodem- en asbestonderzoek Eendenparkweg 40 te Ermelo van 22 september 2014 opgesteld door Tauw, zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven. Op de locatie zijn in kader sanering Asbestwegen 3e fase (Sanas3) ook onderzoeken en saneringen uitgevoerd. In het onderzoek van Tauw is hiermee, zo ver mogelijk, rekening gehouden.
Uit de resultaten van het onderzoek van Tauw blijkt dat geen bodemverontreinigingen zijn aangetoond. In sleuven 1615 en 1616 is een gehalte van 85 mg/kg.ds aangetroffen. Dit betekent dat ter plaatse nader onderzoek nodig is. Na saneringen in kader Sanas3 zijn in de bodem restverontreinigingen achtergebleven. Echter niet op het perceel waar bestemmingswijziging plaatsvind, maar langs de weg. Deze zijn nu niet saneringsplichtig. De verontreinigingen zijn nu niet saneringsplichtig vanwege de afdekking van de restverontreiniging.
De mogelijk aanwezige asbestverontreiniging vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
Asbest is wel een aandachtspunt bij graven op locatie. In het kader van de Wet bodembescherming zal nader asbest in bodemonderzoek en mogelijk sanering van asbest moeten plaatsvinden.
Fazantlaan 17A
Betreft wijzigen bestemming Agrarisch naar Wonen en Tuin. In rapport R003-1222119DSB-bdv-V02-NL; Verkennend bodem- en asbestonderzoek Fazantlaan 17A te Ermelo van 24 september 2014 opgesteld door Tauw, zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven. Uit de resultaten van het onderzoek van Tauw blijkt dat plaatselijk (sleuf 306) een bodemverontreiniging met asbest aanwezig is. Gezien de ligging van de sleuf, is het voorkomen van asbest zeer waarschijnlijk gerelateerd aan de erfverharding. De aanwezige asbestverontreiniging vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
Asbest is wel een aandachtspunt bij bouwen en graven op locatie. In kader Besluit Asbestwegen, dan wel de Wet bodembescherming en voorafgaand aan bouw/herinrichting zal nader asbest in bodemonderzoek en sanering asbest moeten plaatsvinden.
Fazantlaan 19
Betreft wijzigen bestemming Agrarisch naar Wonen en Tuin. In rapport R012-1222119DSB-bdv-V02-NL; Verkennend bodem- en asbestonderzoek Fazantlaan 19 te Ermelo van 25 september 2014 opgesteld door Tauw, zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven. Uit de resultaten van het onderzoek van Tauw blijkt dat plaatselijk (boring 1206, 1209 en 1211) een bodemverontreiniging met PAK aanwezig is. Ook is plaatselijk asbest aangetoond. Het gehalte geeft geen aanleiding tot nader onderzoek.
Naar verwachting is er een relatie tussen het PAK-gehalte en de bijmenging aan asfaltgranulaat. Gezien ligging van de boringen is het asfaltgranulaat waarschijnlijk afkomstig van erfverharding. De aanwezige PAK-verontreiniging vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
PAK is wel een aandachtspunt bij graven op locatie. In kader Wet bodembescherming en voorafgaand aan herinrichting kan nader bodemonderzoek en eventueel sanering nodig zijn. Gezien de hoogte van de PAK-concentraties is bij herinrichting ook onderzoek naar teerhoudendheid van het granulaat aan te bevelen.
Ook asbest is een aandachtspunt bij graven en bouwen op locatie. Plaatselijk kunnen asbestnesten (opgehoopte asbesthoudende materialen) aanwezig zijn.
Fazantlaan 29
Betreft wijzigen bestemming Agrarisch naar Wonen en Tuin. In rapport R004-1222119DSB-bdv-V02-NL; Verkennend asbestonderzoek Fazantlaan 29 te Ermelo van 24 september 2014 opgesteld door Tauw, zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven. Uit de resultaten van het onderzoek van Tauw blijkt dat er zowel visueel als analytisch geen asbest is aangetroffen. Er zijn derhalve geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
Harderwijkerweg 116B
Betreft wijzigen bestemming agrarisch naar wonen en tuin. In rapport R005-1222119DSB-bdv-V02-NL; Verkennend bodem- en asbestonderzoek Harderwijkerweg 116B te Ermelo van 24 september 2014 opgesteld door Tauw, zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven. Uit de resultaten van het onderzoek van Tauw blijkt dat geen bodemverontreinigingen zijn aangetoond. Plaatselijk is wel asbest aangetoond. Het gehalte geeft geen aanleiding tot nader onderzoek. De aangetoonde bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
Asbest is wel een aandachtspunt bij graven en bouwen op locatie. Plaatselijk kunnen asbestnesten (opgehoopte asbesthoudende materialen) aanwezig zijn.
Harderwijkerweg 116C
Betreft wijzigen bestemming Agrarisch naar Wonen en Tuin. In rapport R013-1222119DSB-bdv-V02-NL; Verkennend bodem- en asbestonderzoek Harderwijkerweg 116C te Ermelo van 25 september 2014 opgesteld door Tauw, zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven. Uit de resultaten van het onderzoek van Tauw blijkt dat geen bodemverontreinigingen zijn aangetoond. Plaatselijk is wel asbest aangetoond. Het gehalte geeft geen aanleiding tot nader onderzoek.
De aangetoonde bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
Asbest is wel een aandachtspunt bij graven en bouwen op locatie. Plaatselijk kunnen asbestnesten (opgehoopte asbesthoudende materialen) aanwezig zijn.
Harderwijkerweg 122
Betreft wijzigen bestemming Agrarisch naar Wonen en Tuin. In rapport R006-1222119DSB-bdv-V02-NL; Verkennend bodem- en asbestonderzoek Harderwijkerweg 122 te Ermelo van 24 september 2014 opgesteld door Tauw, zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven. Bij het onderzoek is een extra peilbuis geplaatst ter hoogte van een voormalige olietank op het aangrenzende perceel. Uit de resultaten van het onderzoek van Tauw blijkt dat plaatselijk (proefgat 602 en 608) een bodemverontreiniging met asbest aanwezig is. In proefgat 610 is een gehalte van 52 mg/kg.ds aangetroffen. Dit betekent dat ter plaatse nader onderzoek nodig is. Langs de oost- en noordelijke erfgrens is plaatselijk asbestgolfplaat als erfafscheiding aangetroffen. De asbestverontreiniging vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
Asbest is wel een aandachtspunt bij bouwen en graven op locatie. In het kader van het Besluit Asbestwegen, dan wel de Wet bodembescherming en voorafgaand aan bouw/herinrichting zal nader asbest in bodemonderzoek en sanering asbest moeten plaatsvinden.
Harderwijkerweg 124A
Betreft uitbreiden bouwblok ten behoeve van garagebedrijf. Een garagebedrijf is aangemerkt als verblijfsruimte. Derhalve is bodemonderzoek verricht. In rapport R007-1222119DSB-bdv-V02-NL; Verkennend bodem- en asbestonderzoek Harderwijkerweg 124(a) te Ermelo van 24 september 2014 opgesteld door Tauw, zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven. Uit de resultaten van het onderzoek van Tauw blijkt dat geen bodemverontreinigingen zijn aangetoond. In sleuf 711, 713 en 714 is een gehalte van 86 mg/kg.ds aangetroffen. Dit betekent dat ter plaatse nader onderzoek nodig is.
Op het maaiveld van de parkeerterrein ten zuiden van het pad is plaatselijk asbesthoudend materiaal aangetroffen. De mogelijke asbestverontreiniging vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
Asbest is wel een aandachtspunt bij bouwen en graven op locatie. In het kader van het Besluit Asbestwegen, dan wel Wet bodembescherming en voorafgaand aan bouw/herinrichting zal nader asbest in bodemonderzoek en sanering asbest moeten plaatsvinden.
Ten aanzien van asbest op het maaiveld van de parkeerplaats is aan te bevelen het maaiveld door een deskundig en gekwalificeerd persoon grondig te laten inspecteren en de aangetroffen stukken door handpicking te laten verwijderen.
Harderwijkerweg 136A
Betreft wijzigen bestemming Bedrijven-Kantoor naar Wonen en Tuin. In rapport R014-1222119DSB-bdv-V03-NL; Verkennend bodemonderzoek Harderwijkerweg 136A te Ermelo van 1 oktober 2014 opgesteld door Tauw, zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven. Uit de resultaten van het onderzoek van Tauw blijkt dat geen bodemverontreinigingen zijn aangetoond.
De aangetoonde bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
Harderwijkerweg 220
Betreft wijzigen bestemming Agrarisch naar Wonen en Tuin. In rapport R019-1222119WDO-bdv-V02-NL; Verkennend bodem- en asbestonderzoek Harderwijkerweg 220 te Ermelo van 23 september 2014 opgesteld door Tauw, zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven. Uit de resultaten van het onderzoek van Tauw blijkt dat geen bodemverontreinigingen zijn aangetoond. Er is zowel visueel als analytisch geen asbest is aangetroffen.
De aangetoonde bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
Harderwijkerweg 234
Betreft wijzigen bestemming Agrarisch naar Wonen en Tuin en vervallen agrarisch bouwblok. In rapport R008-1222119DSB-bdv-V03-NL; Verkennend en nader asbestonderzoek Harderwijkerweg 234 te Ermelo van 1 oktober 2014 opgesteld door Tauw, zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven. Ter plaatse van een gierput en een zinkput is bodemonderzoek uitgevoerd. Het nader asbestonderzoek betreft afbakening van asbestverontreinigingen aangetroffen in voorgaand bodemonderzoek. Uit de resultaten van het onderzoek van Tauw blijkt dat plaatselijk drie bodemverontreinigingen met asbest aanwezig zijn. De verontreinigingen zijn afgebakend.
De asbestverontreinigingen vormen geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
Asbest is wel een aandachtspunt bij bouwen en graven op locatie. In het kader van het Besluit Asbestwegen, dan wel de Wet bodembescherming en voorafgaand aan bouw/herinrichting zal sanering van asbest moeten plaatsvinden. De verontreiniging onder de inrit is op dit moment niet saneringsplichtig vanwege de afdekking van deze verontreiniging.
Strokel 35
Betreft bestemmen noodwoning als reguliere woning. Bestemmingswijziging van Recreatie naar Wonen. De noodwoning was voorheen onderdeel van een eendenhouderij en daarmee verdacht. In rapport R002-1222119DSB-bdv-V03-NL; Verkennend bodem- en asbestonderzoek Strokel 35 te Ermelo van 11 december 2014 opgesteld door Tauw, zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven. Uit de resultaten van het onderzoek van Tauw blijkt dat geen bodemverontreinigingen zijn aangetoond. Plaatselijk is wel asbest aangetoond. Het gehalte geeft geen aanleiding tot nader onderzoek.
De aangetoonde bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
Asbest is wel een aandachtspunt bij graven en bouwen op locatie. Plaatselijk kunnen asbestnesten (opgehoopte asbesthoudende materialen) aanwezig zijn.
Eendenparkweg (nieuw aan te leggen weg)
Betreft wijziging bestemming Agrarisch met bouwblok naar bestemming Verkeer. Onderzocht vanwege vervallen agrarisch bouwblok. In rapport R020-1222119WDO-bdv-V02-NL; Verkennend bodem- en asbestonderzoek Eendenparkweg te Ermelo van 23 september 2014 opgesteld door Tauw, zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven. Uit de resultaten van het onderzoek van Tauw blijkt dat plaatselijk (sleuf 2006) een bodemverontreiniging met asbest aanwezig is.
De aanwezige asbestverontreiniging vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
Asbest is wel een aandachtspunt bij graven op locatie. In het kader van het Besluit Asbestwegen, dan wel de Wet bodembescherming en voorafgaand aan herinrichting zal nader asbest in bodemonderzoek en sanering asbest moeten plaatsvinden.
Conclusie
Het bestemmingsplan betreft een grotendeels conserverend bestemmingsplan. Bestaande bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied blijven gehandhaafd en worden overeenkomstig de huidige bestemming geregeld in het bestemmingsplan. Voor nieuwe ontwikkelingen is, waar nodig, bodemonderzoek uitgevoerd.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Algemeen
Verschillende soorten planten en dieren worden beschermd in de Flora- en faunawet. De Natuurbeschermingswet 1998 beoogt vooral gevoelige gebieden te beschermen. Ten behoeve hiervan zijn, op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, speciale beschermingsgebieden aangewezen. Een ruimtelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als duidelijk is dat geen van de beschermde dieren wordt verontrust, dat de nesten, holen of andere verblijfsplaatsen niet worden vernield, beschadigd of verstoord en dat planten niet worden verwijderd van hun groeiplaats. Ook mogen door een ruimtelijke ontwikkeling geen significante negatieve effecten plaatsvinden op beschermde gebieden.
Adviesbureau Groenewold Milieu & Natuur heeft in opdracht van de gemeente Ermelo een verkennende natuurtoets uitgevoerd voor de voorgenomen herziening van het bestemmingsplan Tonselse Veld, zie Bijlage 4.
Flora- en faunawet
Het bestemmingsplan is voor een groot deel conserverend. In het plan zijn diverse voor de Flora en Fauna gunstige ontwikkelingsmogelijkheden. Het gaat dan vooral om de groenzones/houtwallen welke beogen de diverse deelgebieden incl. bosgebieden met elkaar te verbinden. Ook het vervangen van agrarische bedrijvigheid door extensief wonen kan een gunstig effect hebben op de variatie in het gebied. Maar er zijn binnen het plangebied ook ontwikkelingen mogelijk, die gevolgen kunnen hebben voor aanwezige soorten. Het betreft dan vooral activiteiten waarbij sloop van bebouwing nodig is en/of de kap van grotere bomen.
In het onderzoeksrapport is aangegeven voor welke percelen en ontwikkelingen natuurwaarden in het geding zijn. Voor zover dat het geval is heeft dit met name betrekking op broedvogels en/of vleermuizen. Ook is aangegeven wanneer nader onderzoek wenselijk wordt geacht.
In het plangebied zijn jaarrond beschermde soorten aanwezig, bijvoorbeeld de Huismus en de Bosuil. De Eekhoorn is bewoner van het gebied. Daarnaast gebruiken de Gewone dwergvleermuis en de Laatvlieger bijna het gehele plangebied als foerageergebied. De Ruige dwergvleermuis is ook in het gebied aanwezig. Ingeval voor een ontwikkeling bebouwing wordt gesloopt of (grotere) bomen worden gekapt, is nader onderzoek noodzakelijk naar verblijfplaatsen en/of de aanwezigheid van en gevolgen voor deze soorten. Als er verblijfplaatsen aanwezig zijn of kunnen zijn dient door een ter zake deskundige onderzoek plaats te vinden of maatregelen mogelijk en uitvoerbaar zijn. Uitstel van de actie tot een gunstig moment kan ook een maatregel zijn.
Het plangebied behoort tot het foerageergebied van de Zwarte specht en mogelijk ook dat van de Wespendief. Voordat eventuele kap van bomen in bosgebied plaats kan vinden moet uit nader onderzoek blijken dat deze soorten hiervan geen nadeel ondervinden.
Als er nesten van de Huismus verdwijnen door realisatie van de plannen is het aanbieden van vervangende nestruimte als mitigerende maatregel noodzakelijk. Te denken valt aan alternatieve nestgelegenheden in of aan de nieuw te bouwen bedrijfspanden. Dit kan afhankelijk van het type bouw vrij eenvoudig door middel van het plaatsen van speciale mussenpannen of mussenflats (nestkasten). Formeel is bij het vernietigen van huismusnesten een ontheffing Flora- en Faunawet noodzakelijk.
Voor vleermuizen is de beste tijd voor sloop of kap direct ná de overwinteringsperiode (half maart tot en met april) of net vóór de overwinteringsperiode (september- half november). In combinatie met het broedseizoen is dan de periode vóór de overwintering het meest geschikt.
Door het uitvoeren van bovenstaande maatregelen in combinatie met het zorgvuldig handelen wordt de functionaliteit van beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen gegarandeerd en vindt geen overtreding plaats van de verbodsbepalingen van art. 11 Flora- en Faunawet.
Natuurbeschermingswet
Op basis van de verwevenheid van het plangebied met Natura2000 gebied Veluwe is niet zonder meer te concluderen dat de ontwikkelingsmogelijkheden geen negatieve invloed hebben. Het uitgangspunt is in de basis wel gunstig te noemen, te weten realisatie van groene verbindingszones tussen de verschillende functies, wijziging van agrarische functies naar extensief wonen e.d. Het hangt echter van de details en de specifieke invulling af of negatieve gevolgen zullen of kunnen optreden. Zo zal bij de aanleg van houtwallen aandacht moeten zijn voor voldoende breedte (6-10m) en variatie in struik- en boomlaag.
Specifieke ontwikkelingen vragen op voorhand om nader onderzoek, zoals de uitbreiding van camping de Haeghehorst aan de zuidoostzijde of een goed inpassingsplan, zoals het landschappelijk wonen aan de oostzijde van de Eendenparkweg. Realisatie van groene verbindingszones kan mits goed uitgevoerd een positief effect hebben op diverse soorten en bovendien bijdragen aan de doelstelling van het GNN tot betere onderlinge samenhang tussen deelgebieden.
Een paar doelsoorten van Natura 2000-gebied Veluwe, te weten de Zwarte specht en de Wespendief hebben een groot leefgebied. Beide soorten kunnen het gebied gebruiken als foerageergebied en mogelijk als nestgebied. Beide soorten zijn gevoelig voor verstoring, geluid, licht en verlies aan oppervlak. In ieder geval dient bij verlies aan oppervlak nader onderzoek plaats te vinden naar eventuele significante effecten op de specifieke natuur-waarden en instandhoudingsdoelstellingen. Dit geldt vooral voor de in Natura 2000-gebied Veluwe geplande uitbreiding.
De voorgenomen uitbreiding van camping de Haeghehorst ligt in Natura2000 gebied Veluwe en is onderdeel van het leefgebied van de Zwarte specht en de Wespendief. Uit nader onderzoek moet blijken wat de te verwachten effecten op het leefgebied zullen zijn. Zie hiervoor de uitgevoerde voortoets van bureau Ecogroen (zie Bijlage 5 Voortoets beschermde gebieden).
Uit een berekening van de totaaleffecten van het plan op de vergunde stikstofemissie blijkt dat deze afneemt, uitgaande van het intrekken van de agrarische vergunningen en de huidig bekende plannen.
GNN/GO
Het plan ligt grotendeels buiten de begrenzing van het GNN/GO. Op basis van de totale ontwikkelingen binnen het plangebied is de verwachting dat het totale effect gunstig zal zijn voor de natuurwaarden. Een aantal percelen en ontwikkelingen grenst wel aan het GNN/GO, zoals Fazantlaan 4 en Eendenparkweg 25. Uit het nader onderzoek van bureau Ecogroen (zie Bijlage 5 Voortoets beschermde gebieden) blijkt dat geen negatieve effecten zijn te verwachten.
Voorbehoud en zorgplicht
De natuurtoets is gebaseerd op inventarisatiegegevens van derden, literatuuronderzoek en een aantal verkennende terreinbezoeken. Om de risico's op verstoring van beschermde soorten op het werkterrein te minimaliseren, wordt aanbevolen om voorafgaand aan de werkzaamheden het terrein te controleren op de aanwezigheid van beschermde soorten.
Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde 'algemene zorgplicht' (artikel 2 van de Flora- en faunawet).
Deze zorgplicht houdt in dat een initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het voorkómen van verontrusting of verstoring in de kwetsbare perioden, zoals de broed-/voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
De kwetsbare perioden verschillen deels per soortengroep. Als 'veilige' periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november. De voortplantingstijd is dan achter de rug en dieren, zoals vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën zijn nog niet in winterslaap. Indien een plangebied in die periode bouwrijp wordt gemaakt, geeft realisatie gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voorjaar meestal geen problemen. Vaak is het voldoende rekening te houden met de broedtijd (15 maart-15 juli). Voor huismus dient rekening te worden gehouden met het feit dat de soort tot augustus jongen kan hebben.
Als bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van beschermde soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort worden gemaaid of kunnen bomen buiten het broedseizoen worden gekapt, zodat er geen vogels gaan broeden.
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen, dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zoveel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen). Formeel is hiervoor dan wel eerst een ontheffing Flora- en faunawet noodzakelijk.
Bij het aantoonbaar uitvoeren van werkzaamheden volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode behoeft geen vrijstelling te worden aangevraagd bij de aanwezigheid van vogels of soorten uit tabel 2 van de Flora- en faunawet.
Aanbevelingen
Flora- en faunawet
Natura 2000 en GNN/GO
De verplichtingen inzake de Flora- en faunawet zijn ook vastgelegd in de anterieure overeenkomsten met de initiatiefnemers per locatie. Waar mogelijk zijn verplichtingen (werkzaamheden buiten broedseizoen) ook vastgelegd in de planregels.
Nadere onderzoek
Op grond van het nadere onderzoek naar beschermde gebieden die in Bijlage 5 Voortoets beschermde gebieden is opgenomen zijn de volgende conclusies getrokken.
Met betrekking tot zowel de locatie voor de uitbreiding van de camping Haeghehorst (Fazantlaan 4), de parkeerplaats van camping De Haeghehorst als perceel Eendenparkweg 25 stelt het onderzoek dat deze buiten de actuele begrenzing van het GNN/GO (Gelders Natuurnetwerk/Gelderse Groene Ontwikkelingszone) liggen. Het areaal wordt niet aangetast. Voor de overige delen/plannen binnen het bestemmingsplan Tonselse Veld is geen noodzaak voor een toetsing aan het GNN. Negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het GNN/GO als gevolg van de plannen zijn uitgesloten. Vervolgstappen in het kader van het GNN/GO-beleid zijn niet nodig.
Met betrekking tot de Natura 2000 gebieden stelt het onderzoek dat een actualisatie van het bestemmingsplan Tonselse Veld geen (significant) negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied Veluwe. Alleen de broedvogels Zwarte Specht en Wespendief kunnen in de nabijheid van het plangebied voorkomen. Per saldo hebben de ontwikkelingen een positief effect op de draagkracht van het leefgebied. De ontwikkelingen hebben geen (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Zwarte Specht en Wespendief.
Boswet
De Boswet heeft tot doel bossen te beschermen. In het kort zegt de Boswet: "wat bos is, moet bos blijven". Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet kan op dezelfde plaats, dan elders (compensatie). Alleen bij een groot maatschappelijk belang wijkt de Boswet. Onder de Boswet vallen alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are of, als het een rijbeplanting betreft, uit meer dan 20 bomen bestaat. Alleen bos dat buiten de bebouwde kom ligt, valt onder de Boswet. Een aantal boomsoorten valt niet onder de Boswet. Dit zijn linde, paardekastanje, Italiaanse populier en treurwilg. Ook éénrijige beplantingen van populier en wilg langs landbouwgronden vallen niet onder de Boswet, net als boomgaarden en kwekerijen van kerstbomen of van bosplantsoen.
Voordat een perceel bos dat onder de Boswet valt wordt gekapt, moet een kapmelding worden gedaan. De kapmelding dient voornamelijk ter registratie van de herplantplicht (zie navolgende). Elke kap waaruit een herplantplicht voortvloeit, moet worden gemeld. Binnen drie jaar nadat een bos is gekapt, moet het worden herplant. Ook kan dit door middel van het ontwikkelen van natuur.
Boscompensatie
Boscompensatie is bij de volgende locaties aan de orde:
Uitbreiding camping De Haeghehorst, Fazantlaan 4 te Ermelo.
Hier is een uitbreidingsmogelijkheid van de camping van ca. 3 ha. opgenomen in een bestaand bosgebied. Op grond van de Boswet is hier een compensatie nodig van 130% van het verloren gaande areaal.
Parkeren in het bos, De Haeghehorst, Fazantlaan 4 te Ermelo.
Er komt een nieuwe parkeerterrein in het bos op de hoek Harderwijkerweg - Fazantlaan. Er wordt hiervoor bos gekapt. De benodigde vierkante meters boscompensatie is uitgerekend op basis van de eisen van de Boswet. Het beoogde parkeerterrein is volgens de Boswet te zien als bos (nu ook als zodanig bestemd). Op grond van de Boswet is hier een compensatie nodig van 130% van het verloren gaande areaal.
Open Doors, Harderwijkerweg 136 te Ermelo.
Op deze locatie worden nieuwe gebouwen gebouwd, vindt aanleg van parkeerplaatsen in het bos plaats en wordt een ontsluitingsweg door het bos aangelegd. Hierbij is compensatie op grond van de Boswet aan de orde.
Conclusie
Voor de locaties waar boscompensatie aan de orde is, wordt dit binnen de gemeente opgevangen door het planten van bos cq het ontwikkelen van natuur.
Algemeen
Mede ten gevolge van de waterproblemen die in een aantal winters aan het eind van de 20e eeuw in Nederland optraden ten gevolge van hevige regenval, is het besef gegroeid dat water een belangrijke plaats verdient in toekomstige ruimtelijke plannen. Om het hoofd te kunnen bieden aan zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling, nu en in de toekomst, is het van essentieel belang dat het waterbeheer een belangrijke plaats inneemt in de ruimtelijke ordening. Sleutelbegrippen hierbij zijn: meer ruimte voor water en waterbewust bouwen en inrichten.
Regelgeving
Directe aanleiding voor het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw' (WB21), is de zorg over het toenemende hoogwater in de rivieren, wateroverlast en de versnelde stijging van de zeespiegel. Het kabinet is van mening dat er een aanscherping in het denken over water dient plaats te vinden. Nadrukkelijker zal rekening moeten worden gehouden met de (ruimtelijke) eisen die het water aan de inrichting van Nederland stelt.
Het watertoetsproces is verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (2003). Met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 geldt een wettelijke verplichting voor het watertoetsproces voor onder meer het bestemmingsplan. Bij landelijke, provinciale en gemeentelijke structuurvisies is het watertoetsproces geen voorgeschreven onderdeel meer, maar in de praktijk zal daarbij ook de inbreng van de waterbeheerder worden gevraagd.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In de Waterwet zijn alle vergunningen betreffende 'water' opgenomen. Met de Waterwet zijn het Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water, zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.
De watertoets
Onderdeel van het rijksbeleid is de invoering van de watertoets. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen en inpassingsplannen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies.
Onderzoek
Grondwater
Met voorliggend plan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die bodemlagen aantasten als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert.
Oppervlaktewater
Naar aanleiding van het plan zal geen extra oppervlaktewater worden gecreëerd. Nadelige gevolgen voor of door het oppervlaktewatersysteem in de omgeving zijn niet te verwachten. Ook zal er niet worden geloosd op het oppervlaktewater. Het plan veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor of door het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
Procedures
Door de planvorming neemt het verhard oppervlak per ontwikkeling per saldo met minder dan 1.500 m2 toe. Met de initiatiefnemers is vastgelegd dat voorzien moet worden in voldoende waterberging op eigen terrein.
Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan een landelijke afvoernorm worden geloosd op het oppervlaktewater. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Het plan is met het Waterschap Vallei en Veluwe besproken. Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures moeten worden verkregen.
Opgemerkt wordt dat ten aanzien van hemelwater geldt dat de trits vasthouden-bergen-afvoeren wordt aangehouden en dat waar mogelijk kansen om af te koppelen worden benut.
Conclusie
Het bestemmingsplan maakt enkele directe nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.
Algemeen
Geluid is een van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot steeds meer klachten. In een aantal gevallen wordt de gezondheid beïnvloed door geluid. Hoge geluidsniveaus kunnen het gehoor beschadigen en ook de verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. Door de toename van het geluid in de omgeving, wordt de behoefte aan stilte steeds meer als een noodzaak gevoeld.
Regelgeving
De Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang. Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar vier bronnen van geluid, namelijk:
Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Vliegtuiglawaai wordt geregeld in de Luchtvaartwet. Er liggen in het plangebied zones van geluidgezoneerde wegen en een zone van de spoorweg. Op het terrein zijn geen bedrijven toegestaan die ertoe leiden dat er sprake is van een (volgens de Wet geluidhinder) gezoneerd industrieterrein.
Onderzoek geluid
Voor het wegverkeerslawaai en het spoorweglawaai is de Wet geluidhinder (Wgh) het wettelijke kader. In deze wet is onder ander vastgelegd welke geluidniveaus op de gevel van nieuwe woningen, ten gevolge van weg- en spoorverkeer, maximaal toelaatbaar zijn. Op grond van artikel 76, lid 1 van de Wet geluidhinder dienen bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan de grenswaarden van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Volgens artikel 76, lid 3 geldt deze verplichting niet voor situaties waarin op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan de weg en de woningen en/of andere geluidgevoelige gebouwen aanwezig zijn (bestaande situatie). Dit houdt in dat bij zogenaamde conserverende bestemmingsplannen geen toetsing aan de grenswaarde hoeft plaats te vinden. Akoestisch onderzoek is uitgevoerd vanwege:
Het akoestisch rapport is als Bijlage 6 bij deze toelichting opgenomen.
Spoorweglawaai
Uit de berekeningen blijkt dat de geluidcontour over het plangebied voldoet aan de ten hoogste toelaatbare waarde van 55 dB. Geluid van het spoor vormt derhalve geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Wegverkeer
Binnen het plan is sprake van verschillende situaties:
In paragraaf 6.2 wordt nader ingegaan op de diverse ontwikkelingen met betrekking tot geluid voorzover sprake is van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen beperking voor dit bestemmingsplan.
Algemeen
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging, dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening te worden gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse.
Regelgeving
De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Titel 5.2 Wet milieubeheer handelt over luchtkwaliteit, daarom staat deze ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. Met de Wet luchtkwaliteit en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.
De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (nibm) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die in geval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek te worden uitgevoerd, waarbij wordt getoetst aan de normen.
Onderzoek
Het 'bestemmingsplan Tonselse Veld 2014' biedt een directe bouwtitel voor enkele nieuwe ontwikkelingen. Deze leiden niet tot grootschalige uitbreiding van de activiteiten in het plangebied of grootschalige nieuwbouw van woningen. Dit wordt beschouwd als niet in betekenende mate (nibm).
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.
Algemeen
De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreffen. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken, is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed worden gesitueerd zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.
Regelgeving
Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden. In de uitgave Bedrijven en milieuzonering is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:
De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en de gevel van een woning. De afstanden in vorengenoemde uitgaven moeten als indicatief worden gezien. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken, kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van vorengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.
De richtafstanden die worden aangehouden, zijn afgestemd op de milieukwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een rustig buitengebied. Er mag echter van de richtafstanden worden afgeweken waarbij er een kleinere richtafstand kan worden aangehouden. Er is dan sprake van “gemengd gebied” dat gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent.
Voor het bestemmingsplan Tonselse Veld is voor het gebied tussen de Eendenparkweg, Fazantlaan en Harderwijkerweg vastgesteld dat sprake is van gemengd gebied. Ook de strook ten zuiden van de Fazantlaan wordt tot dit gemengde gebied gerekend, evenals het gebied rond Harderwijkweg 234 tot 260. Hier ontstaat door de ontwikkeling van woningen met bedrijf aan huis, een kantoor in combinatie met de aanwezige bedrijvigheid en de directe ligging aan de Harderwijkerweg eveneens een “gemengd gebied”.
Gemengd gebied wordt in het bestemmingsplan Tonselse Veld gekenmerkt door een mix van wonen, werken, veehouderij en recreatie. De relatief hoge intensiviteit van functies, samen met de nieuwe initiatieven die met dit bestemmingsplan naar voren zijn gekomen, maakt dat het gebied als “gemengd gebied” wordt gekenmerkt. Voor de beoordeling van de verschillende initiatieven in het gebied betekent dit dat in richtafstanden met een stap verkleind mogen worden. Bijvoorbeeld: de richtafstand van milieucategorie 3.1 mag van 50 m worden verkleind naar de richtafstand van milieucategorie 2, 30 m.
Onderzoek nieuwe ontwikkelingen
Voor de planinitiatieven is per locatie onderzocht wat de invloed is van industrieel geluid, geur en externe veiligheid rond bedrijven en ontwikkelingen in het gebied. Een samenvatting hiervan is per initiatief opgenomen in paragraaf 6.2.
Onderzoek bestaande locaties
Voor een aantal bestaande locaties is onderzocht wat de invloed is van industrieel geluid, geur en externe veiligheid rond bedrijven en ontwikkelingen in het gebied. De aandachtsgebieden zijn op perceelsniveau beschouwd. Het rapport is als Bijlage 7 bij de toelichting opgenomen.
Conclusie
Door de wijze van bestemmen van de in het plangebied aanwezige bedrijven, zoals hiervoor uiteengezet, is sprake van een goede afstemming met de omgeving.
Algemeen
In het kader van de bestemmingsplanprocedure moet het aspect externe veiligheid worden onderzocht. Hierbij dienen de risico's in beeld gebracht te worden die het gevolg zijn van opslag, vervoer of verwerking van gevaarlijke stoffen. Risicobronnen zijn bijvoorbeeld vervoersassen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, buisleidingen en risicovolle inrichtingen.
Externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans.
Regelgeving
Besluit externe veiligheid
Sinds 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Het Bevi is van toepassing op vergunningsplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven en wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten.
Uit het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet een verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Onderzoek
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Op de provinciale risicokaart staan de risico's die bij een ongeval mogelijk meerdere slachtoffers maken. Op de kaart is te zien of er gebouwen in een risicocontour staan. Ook zijn locaties aangegeven waarin zich veel mensen bevinden die bij een ramp hulp nodig hebben.
Een advies is uitgebracht door de Omgevingsdienst Noord-Veluwe met betrekking tot het aspect externe veiligheid, zie Bijlage 8. Daaruit blijkt het volgende:
Harderwijkerweg
Buisleiding A-510
Buisleiding N-570-20
Gasdrukmeet- en regelstation
Liander heeft aangegeven dat zich in het plangebied een gasdrukmeet- en regelstation bevindt, te weten ter hoogte van Fazantlaan 10. Dit station is een type B inrichting in de zin van de Wet milieubeer. Op dit station zijn de regels uit de Wet milieubeheer en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) van toepassing. Voor dit station geldt een veiligheidscontour van 10 m. Binnen deze contour maakt het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk in de vorm van kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten, waardoor het opnemen van de veiligheidscontour op de verbeelding niet nodig is.
Natuurbrandpreventie
Binnen de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG) is er een zogenaamde Risico Index Natuurbrand (RIN) opgesteld. Daarin wordt middels groene (klein risico), gele, oranje en rode (zeer groot risico) kilometervlakken een waardeoordeel gegeven over het brandrisico. In het plangebied van Tonselse Veld liggen ook enkele bos-en natuurgebieden met een verhoogd natuurbrandrisico. Voor deze gebieden is dus extra aandacht nodig en is het gewenst om het brandrisico te verlagen.
Met het opnemen van deze paragraaf in het bestemmingsplan wordt beoogd om de aandacht voor natuurbrandrisico's structureel te borgen in het gemeentelijk beleid van ruimtelijke ordening. De gemeente Ermelo geeft hiermee uitvoering aan één van de aanbevelingen in het "Eindadvies pilot natuurbrandpreventie Epe en Nunspeet" (oktober 2012).
Ruimtelijke maatregelen en natuurbranden
Op de Veluwe komen natuurbranden komen met enige regelmaat voor. Meestal betreft het kleine branden. Soms betreft het grotere en moeilijk beheersbare natuurbranden.
Maatregelen in het kader van natuurbrandpreventie richten zich op het voorkomen van natuurbrand en beperken van de gevolgen van natuurbranden uit het oogpunt van maatschappelijke veiligheid. Dit betreft ook maatregelen in de ruimtelijke ordening, aangezien de bos- en natuurgebieden op de Veluwe gekenmerkt worden door een grote mate van intensieve verwevenheid van allerlei bestemmings- en gebruiksfuncties.
Voorbeelden van ruimtelijke maatregelen uit het oogpunt van natuurbrandpreventie zijn:
Er zijn ook natuurbrandpreventiemaatregelen mogelijk die specifiek gericht zijn op het voorkomen en te beperken van brandverspreiding en brandoverslag: bij brand in een gebouw of onderkomen op het terrein, bij een natuurbrand op het terrein of met het oog op een natuurbrand op een aangrenzend terrein.
Maatwerk in overleg met grondeigenaren
Bij een advies over natuurbrandpreventie gaat het vrijwel altijd om maatwerk in overleg met de grondeigenaren. In formulering van de natuurbrandpreventieparagraaf is daar uitdrukkelijk rekening mee gehouden.
De toevoeging dat nadere eisen uit het oogpunt van natuurbrandpreventie altijd in stand komen in samenspraak met de grondeigenaar is cruciaal. Dit stelt bos- en natuureigenaren in de gelegenheid om in overleg te kijken waar ze mogelijk in hun reguliere beheerscyclus mee kunnen werken aan natuurbrandpreventie. In het overleg met grondeigenaren over eventuele aanpassing van beplanting is het daarbij van belang rekening te houden met de mate waarin deze beplanting als bron van inkomsten voor de grondeigenaar fungeert.
Grondslag voor de advisering
De nader te stellen eisen komen altijd tot stand op advies van de brandweer / veiligheidsregio. Dit in samenspraak met de grondeigenaren. Als basis voor dit advies geldt de Wet veiligheidsregio (Wvr, artikelen 3, 10 en 25). Hierbij neemt de brandweer / veiligheidsregio het omgevingsrecht in acht, in het bijzonder de bouw-, milieu- en natuurregelgeving in relatie tot brandveiligheid en externe veiligheid. Hiertoe is een nadere eisenregeling opgenomen in paragraaf 9.3.
Relatie met de Brandbeveiligingsverordening
Er is voor gekozen te adviseren om de natuurbrandpreventieparagraaf op te laten nemen in het bestemmingsplan in aanvulling op de Brandbeveiligingsverordening die elke gemeente dient te hebben. Met het opnemen van een dergelijke paragraaf regelt de gemeente toepassing van maatregelen op het gebied van natuurbrandpreventie die betrekking hebben op de ruimtelijke ordening.
Relatie met AMvB Brandveilig gebruik overige plaatsen
Sinds enige tijd werkt het ministerie van Veiligheid en Justitie aan de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Brandveilig Gebruik Overige Plaatsen. Dit is de AMvB die de Brandbeveiligingsverordening gaat vervangen, zoals het Gebruiksbesluit in 2008 de Bouwverordening verving. De voorgenomen AMvB is op 1 januari 2015 nog niet in werking getreden. De brandbeveiligingsverordening blijft voorlopig gehandhaafd.
Ook voor deze AMvB geldt dat deze betrekking heeft op het brandveilig gebruik van overige plaatsen en niet op maatregelen in de ruimtelijke ordening.
Relevante ontwikkelingen
Delen van het plangebied liggen binnen het invloedsgebied van de risicobronnen Harderwijkerweg en de buisleidingen A-510 en N-570-20. Aangezien er sprake is van het toestaan van 5 extra woningen, 7 woon-werkvilla's en één kantoorpand binnen de invloedsgebieden, neemt het groepsrisico toe. Uit de rapportage inventarisatie risicobronnen Ermelo van Tebodin valt af te leiden dat het groepsrisico niet toeneemt met meer dan 10% van de oriëntatiewaarde (zie voor een meer gedetailleerde beschrijving de uitwerking per perceel). Hierdoor is het niet noodzakelijk is om het groepsrisico te berekenen. Ook is het niet nodig het groepsrisico uitgebreid te verantwoorden. Wel dient het plan ter advies te worden voorgelegd aan de regionale brandweer (beperkte verantwoording).
Voor een aantal individuele ontwikkelingen waar externe veiligheid relevant is, is een nadere beschouwing gegeven in paragraaf 6.2.
Conclusie
Bepaalde gedeelten van het plangebied liggen binnen het invloedsgebied van de risicobronnen Harderwijkerweg en de buisleidingen A-510 en N-570-20. Er is wat betreft de Harderwijkerweg en de buisleiding A-510 sprake van een toename van het groepsrisico. Het groepsrisico neemt echter niet toe met meer dan 10% van de oriëntatiewaarde, waardoor het niet noodzakelijk is om het groepsrisico te berekenen en uitgebreid te verantwoorden.
Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de vele functies binnen het plangebied, is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels en leidingen. Sommige van deze kabels en leidingen vereisen een bepaalde afstand tot gevoelige functies. Voor het bestemmingsplan is met name de ligging van de hoofdtransportleidingen van belang aangezien deze gekoppeld zijn aan een bepaalde afstand die aangehouden dient te worden waarbinnen geen bebouwing mag worden gerealiseerd.
Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn twee relevante transportleidingen aan de orde, te weten de in paragraaf 4.8 genoemde gasleidingen en twee hoogspanningslijnen. Wat betreft de gasleidingen wordt verwezen naar paragraaf 4.8.
Op het grondgebied van Ermelo bevinden zich twee hoogspanningslijnen:
Deze hoogspanningslijnen zijn in navolgend figuur aangegeven.
Hoogspanningslijnen (bron: http://geodata.rivm.nl/netkaart.html)
Gezondheid
Nieuwe situaties
In het zuidelijke deel van het plangebied bevindt zich de 150 kV-hoogspanningslijn en in het noordelijk deel de 50 kV-lijn. Er gelden geen wettelijke gezondheidsnormen voor elektromagnetische velden door hoogspanningslijnen. Wel is er een advies van het Ministerie van I&M (2005 en 2008) om uit voorzorg te vermijden, dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in een gebied rondom bovengrondse hoogspanningslijnen waar het magnetisch veld sterker is dan 0,4 microTesla (de magneetveldzone). Dit geldt voor gevoelige bestemmingen, zijnde woningen, scholen, creches en kinderdagverblijven. Locaties als sportvelden, speeltuinen en zwembaden zijn geen gevoelige bestemmingen. Uit een onderzoek van KEMA uit 2006 (kenmerk 40561 7 2 - T D C 06-55401A) volgt dat deze zone bij de 50 kV-lijn 25 m aan weerszijde van de lijn ligt en bij de 150 kV-lijn op 60 m aan weerszijden van de lijn. In de twee keer 60 m-zone aan de zuidzijde en de twee keer 25 m aan de noordkant zijn er geen nieuwe gevoelige bestemmingen direct toegestaan.
Bestaande situaties
Voor bestaande situaties kan het voorkomen dat de afstand tussen een bovengrondse hoogspanningslijn en een gevoelige bestemming (woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen) korter is dan de specifieke zone. In het advies van Ministerie I&M is opgenomen, dat er dan geen noodzaak is voor het nemen van maatregelen. Het advies van het Ministerie I&M is bewust beperkt tot nieuwe situaties rond bovengrondse hoogspanningslijnen, omdat de gezondheidseffecten onzeker zijn en omdat maatregelen in bestaande situaties maatschappelijk vaak grote gevolgen hebben (bijvoorbeeld verplaatsing van woningen).
Ten aanzien van de zones geldt dat een aantal woningen (gedeeltelijk) binnen deze contouren gelegen zijn. Voor reeds bestaande situaties gaat het er om dat het aantal feitelijk bestaande gevoelige objecten niet toeneemt. Volgens de brieven van de staatssecretaris van 3 oktober 2005 en de minister van 4 november 2008 is de situatie niet bezwaarlijk, zodat de gemeente deze situatie niet als een nieuwe situatie hoeft te beoordelen. In paragraaf 5.2.5 is nader ingegaan op deze woningen. De (gedeeltelijke) ligging van de objecten in de magneetveldzone is daarmee geen belemmering voor dit plan.
Zakelijk rechtstrook
Op basis van het privaatrecht is er aan weerszijden van een hoogspanningslijn in het algemeen sprake van een zogenaamde zakelijk rechtstrook, waarbinnen een recht van opstal geldt. Dit recht is meestal gevestigd door de beheerder van de hoogspanningslijn, het distributiebedrijf. Bij een zakelijk rechtstrook wijken de belangen van de eigenaar van het terrein voor het belang van de beheerder van de hoogspanningslijn. Naast het recht van opstal voor de elektriciteitsmast op het desbetreffende perceel geldt doorgaans, dat er een strook grond aan weerszijden van de lijn moet worden vrijgehouden van bebouwing: de zakelijk rechtstrook. Het recht van opstal bestaat onafhankelijk van de verplichtingen die voortvloeien uit de bouwverordening. De breedte van deze vrij te houden zakelijk rechtstrook is afhankelijk van de capaciteit en de uitvoering van de hoogspanningslijn. In het bestemmingsplan is bij de 150 kV-lijn een zakelijk rechtstrook van twee keer 22,5 m aangehouden en bij de 50 kV-lijn een zakelijk rechtstrook van twee keer 17,5 m.
Beide leidingen zijn op de verbeelding aangegeven en het bijbehorende zakelijk recht is via een dubbelbestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding beschermd.
Archeologie
Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het Verdrag van Malta (ook wel Verdrag van Valletta genoemd) is geïmplementeerd in de Monumentenwet. De wet op de archeologische monumentenzorg is in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de monumentenwet in werking getreden. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische materiaal in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Het is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden. Dit was in de voorgaande periode reeds een gebruikelijke praktijk.
Door RAAP is voor de gehele gemeente een archeologische verwachtingenkaart opgesteld. Archeologisch waardevolle terreinen zijn conform de archeologische verwachtingskaart voorzien van een dubbelbestemming. Op deze wijze wordt de mogelijke archeologische waarde van deze gebieden met voorliggend bestemmingsplan beschermd.
Voor de planinitiatieven is per locatie archeologisch onderzoek uitgevoerd. Een samenvatting hiervan is per initiatief opgenomen in paragraaf 6.2.
Cultuurhistorie
Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar een omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent, dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie en hoe in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Monumenten
De bescherming van cultuurhistorische monumenten en door het Rijk aangewezen stads- en dorpsgezichten is geregeld in de Monumentenwet 1988. Deze wet vormt de basis voor de subsidieregelingen voor onderhoud en restauratie van gebouwde monumenten en historische buitenplaatsen. Daarnaast is een aantal beleidsregels vastgesteld met betrekking tot de uitvoering van de Monumentenwet. Op 1 januari 2009 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd.
Binnen het plangebied liggen geen Rijksmonumenten en/of gemeentelijke monumenten. Een beschermende regeling is daarom niet noodzakelijk.
Historische geografie
De cultuurhistorische waardenkaart van de provincie biedt inzicht in de cultuurhistorische waarden van het plangebied. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven. In het plangebied bevindt zich geen ensembles van cultuurhistorische waarde (zoals Stads- en dorpsgezichten, landgoederen en molenbiotopen) waarvoor een juridische regeling noodzakelijk is.
De Harderwijkerweg is aangewezen als een cultuurhistorisch waardevolle weg (Hanzeweg). Er zijn geen ontwikkelingen voorzien die het karakter van de weg kunnen aantasten. Voor delen langs deze weg wordt conform de structuurvisie Ermelo 2025 gestreefd om woon/werkvilla’s in het groen te realiseren. Dit zijn wat grotere statige gebouwen in een ruime setting. Dit gebied is daarmee het visitekaartje van het Tonselse Veld en krijgt een hoge beeldkwaliteitswaarde.
In algemene zin geldt een hoge landschappelijke waarde van het plangebied (Welstandsnota, herziening 2007, gemeente Ermelo en Landschapsontwikkelingsplan Ermelo - Putten 2011-2021). Om medewerking te kunnen verlenen aan individuele ontwikkelingen is mede om die reden een Visiekaart opgesteld, waarbij rekening is gehouden met de bijzondere (historische) landschappelijke kenmerken van het gebied.
Voor de ontwikkelingen is het uitgangspunt dat rekening wordt gehouden met de historische karakteristieken van het landschap, zoals houtopstanden en dat deze waar nodig worden versterkt. In paragraaf 6.2 wordt per ontwikkeling daar nader op ingegaan.
Cultuurhistorische waardenkaart (provincie Gelderland)
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de de Europese richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (2011/92/EU; 13 december 2011) van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie. Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit.
In voorgaande paragrafen is tevens ingegaan op de diverse milieuaspecten en welke invloed deze hebben. Voorgaande milieuaspecten zijn voldoende onderzocht waarmee is aangetoond dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.
Op basis van het vorenstaande hoeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voor dit project geen m.e.r.(beoordelings)procedure te worden doorlopen.
Momenteel gelden voor dit plangebied bestemmingsplan Tonselse Veld 2014 verschillende bestemmingsplannen. Het betreft een tweetal gebiedsdekkende bestemmingsplannen (Tonselse Veld 1977 en Tonselse Veld 1987) en diverse herzieningen en wijzigingsplannen. Daarnaast zijn in de loop der tijd enkele artikel 19-/projectbesluiten verleend binnen het plangebied.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop vigerende bestemmingen en aanduidingen in het nieuwe plan terugkomen, waarbij voldaan wordt aan de RO-standaarden die gelden vanuit de SVBP. In de retrospectieve toets zijn de regels en plankaarten van de regelingen, zoals opgenomen in paragraaf 1.4, beschreven. Deze retrospectieve toets vormt daarmee de basis voor de regels en verbeelding die voor het nieuwe bestemmingsplan zijn opgesteld. Grotere ontwikkellocaties komen in paragraaf 6.2 aan bod.
Per functie zijn de vigerende bestemmingen beschouwd en is een beoordeling gemaakt op welke wijze de functie conform de SVBP bestemd kan worden. Navolgende toelichting gaat in op bestemmingen of aanduidingen waarop een nadere onderbouwing nodig is.
In de geldende bestemmingsplannen 'Het Tonselse Veld 1987' en in 'Het Tonselse Veld 1977' zijn de volgende bestemmingen opgenomen voor de agrarische bedrijven en agrarische gronden:
In de geldende bestemming pluimveehouderij mogen de gronden uitsluitend als pluimveehouderij worden gebruikt. In agrarische doeleinden I zijn de gronden bestemd voor de exploitatie van een agrarisch bedrijf (zonder bescherming van landschaps- of natuurwaarden). In de bestemming agrarische doeleinden II is gebruik als agrarisch bedrijf toegestaan (zonder bouwmogelijkheden) en moeten de landschappelijke waarden worden behouden en/of versterkt.
Voor het agrarische bedrijf (Harderwijkerweg 152) is in het voorliggende bestemmingsplan een specifieke bestemming Agrarisch - Pluimveehouderij opgenomen, overeenkomstig de geldende bestemming, waarbinnen de huidige bedrijfsactiviteiten uitgevoerd kunnen worden. De bouw- en gebruiksregels zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Het Tonselse Veld 1987', met dien verstande dat een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - dierenverblijven' is opgenomen op het gedeelte van het bouwvlak waar dierenverblijven aanwezig zijn of zijn geprojecteerd. Dit om de mogelijkheid van de bouw van burgerwoningen rondom dit bedrijf zo min mogelijk te belemmeren. Dierverblijven zouden (geur)hinder kunnen opleveren op de omgeving. Door het opnemen van deze aanduiding blijven deze hindergevende functies op voldoende afstand van omliggende (geprojecteerde) woningen. En omgekeerd behoudt de pluimveehouderij de bouwmogelijkheden voor het bouwen van dierenverblijven overeenkomstig de geldende milieuvergunning.
De bestemming Agrarisch is opgenomen voor de overige agrarische gronden in het plangebied. Het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen is toegestaan. Gebouwen met uitzondering van gebouwtjes ten behoeve van extensieve dagrecreatie, zoals een overdekte picknickplaats zijn niet toegestaan.
Op locaties waar in het geldende bestemmingsplan sprake was van een agrarisch bedrijf (waaronder Agrarisch - Hondenhouderij), maar waar momenteel geen sprake meer is van een reëel agrarisch bedrijf en daarmee de bedrijfsmatige agrarische activiteiten zijn beëindigd, is een woon- of bedrijfsbestemming opgenomen conform de gehanteerde systematiek voor die bestemmingen.
Bedrijfswoningen
In het geldende bestemmingsplan 'Het Tonselse Veld 1987' zijn bedrijfswoningen toegestaan binnen de bestemming Agrarisch - Pluimveehouderij en het plan bevat een vrijstellingsbevoegdheid voor het onder voorwaarden realiseren van een tweede bedrijfswoning. De mogelijkheden voor een tweede bedrijfswoning worden in het nieuwe plan geschrapt. De bestaande legaal aanwezige bedrijfswoningen zijn positief bestemd (aangeduid).
De woning Harderwijkerweg 140 is van oorsprong een bedrijfswoning, maar wordt al jaren niet als bedrijfswoning gebruikt en maakt geen onderdeel uit van het bedrijf. Aangezien het de tweede bedrijfswoning was, kan de woning als normale woning bestemd worden. Ook uit de uitgevoerde onderzoeken blijken geen belemmeringen om de woning te bestemmen. De woning Harderwijkerweg 140 heeft daarom de bestemming Wonen gekregen.
Vergroting bouwmogelijkheden
Gezien de ligging op/nabij de Veluwe (Natura 2000-gebied) is elke uitbreiding van een agrarisch bedrijf uitgesloten gezien de overbelaste situatie ten aanzien van stikstof in het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat alleen het vergunde op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 in dit bestemmingsplan is toegestaan, alsmede hetgeen passend is onder de Programmatische Aanpak Stikstof.
Paardenbakken
In het plangebied komen een aantal paardenbakken voor die hobbymatig worden gebruikt. Bij woningen worden steeds vaker paardenbakken (buitenrijbakken) aangelegd. Deze paardenbakken zijn niet altijd goed gesitueerd of goed ingepast en geven soms overlast bij de buren. De bestaande paardenbakken zijn daarom aangeduid. Er is geen mogelijkheid opgenomen voor nieuwe paardenbakken.
Toegestane bedrijven
In de geldende bestemmingsplannen zijn de verschillende bedrijven binnen de bedrijfsbestemming specifiek aangeduid. Dit betekent dat uitsluitend de aangeduide bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Dit betreft met name nijverheids-, ambachtelijke, handels- en dienstverlenende bedrijven.
De gemeente wenst op dat punt meer flexibiliteit te kunnen bieden, zonder dat hinder ontstaat op de omgeving. Daarom worden naast de legaal aanwezige bedrijfsactiviteiten ook bedrijven in de categorieën 1 t/m 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (VNG, bedrijven en milieuzonering, uitgave 2009) bij recht toegelaten.
De Staat van Bedrijfsactiviteiten is als basis gehanteerd voor de toegelaten bedrijfsactiviteiten en opgenomen als bijlage bij de regels. Ten opzichte van de standaardlijst bedrijfsactiviteiten uit milieucateogrie 3.2 en hoger niet opgenomen in de lijst.
Tevens zijn de volgende bedrijfsactiviteiten expliciet niet toegestaan: (grootschalige) detailhandel, grote lawaaimakers, zelfstandige kantoren, m.e.r.-(beoordelings)plichtige bedrijven, vuurwerkbedrijven, en Bevi-bedrijven. Aanvullend zijn agrarische bedrijfsactiviteiten, nutsdoeleinden en gevoelige functies (zoals maatschappelijke functies), niet toegestaan.
De Staat van Bedrijfsactiviteiten is hierop aangepast.
Op de verbeelding zijn bestaande bedrijfsactiviteiten die niet passend zijn binnen deze categorieën voorzien van een aanduiding. Dit betekent dat aanvullend op bedrijfsactiviteiten in de categorieën 1 t/m 2 ook de aangeduide activiteit is toegestaan.
Middels een afwijkingsbevoegdheid is milieucategorie 3.1 afweegbaar gelet op het gemengde karakter van delen van het plangebied, zie paragraaf 4.7.
Buitenopslag is niet toegestaan gezien de grote impact op het landschappelijke beeld. Bestaand legaal aanwezige buitenopslag is hiervan uitgezonderd.
Specifieke bedrijfsactiviteiten
Voor enkele bedrijven zijn op grond van de geldende planologische regelingen specifieke bestemmingen opgenomen, waarbij aangesloten is bij de bouw- en gebruiksmogelijkheden uit de geldende regelingen. Gezien de ruimtelijke uitstraling is uitwisseling in andere bedrijfsfuncties niet op voorhand mogelijk. Het betreffen de volgende bedrijfsbestemmingen:
In het vigerende bestemmingsplan heeft het perceel Fazantlaan 11 een kantoorbestemming met bijbehorende dienstwoning. Het perceel wordt sinds langere tijd niet meer conform gebruikt. Het loskoppelen van het kantoor en de woning is in deze situatie mogelijk gezien de ligging en het gebruik. De woning heeft daarom een afzonderlijke (woon)bestemming gekregen.
Bedrijfswoningen
De vigerende bestemmingsplannen staan bedrijfswoningen toe, met maximaal 1 bedrijfswoning per bedrijf. De bestaande bedrijfswoningen zijn daarom positief bestemd (aangeduid), waarbij de vigerende bouwmogelijkheden zijn gerespecteerd. Nieuwe bedrijfswoningen worden ook (minimaal) toegestaan.
Bouwregels
De bestaande bebouwingspercentages en bouwhoogtes zijn in het nieuwe plan gerespecteerd. Maatvoeringen zijn zoveel mogelijk aangegeven op de verbeelding.
Op 4 november 2003 is middels artikel 19.3 WRO bouwvergunning en vrijstelling verleend voor het bouwen van een woonhuis met praktijkruimte en parkeerplaatsen en in-/uitritten voor het perceel Jacob Catslaan 76.
De bestaande bos- en groengebieden in het plangebied blijven grotendeels behouden en worden als zodanig bestemd. Voor een enkele ontwikkeling is sprake van bos- c.q. natuurcompensatie.
De bestaande woningen in het plangebied hebben net als in de vigerende bestemmingsplan de bestemming Wonen en Tuin gekregen. In algemene zin is per woning een bouwvlak opgenomen met een diepte van 15 meter en de bestaande breedtemaat van het hoofdgebouw. De bestemming Tuin is opgenomen vanaf 3 achter de voorgevel. Indien de bestaande situatie afwijkend is of er specifiek geldende planologische rechten zijn, is van deze uitgangspunten afgeweken.
Voor een aantal locaties is de situatie afzonderlijk beoordeeld:
Eendenparkweg 5
De opstal op het perceel Eendenparkweg 5 betreft een noodwoning die op grond van het overgangsrecht bewoond mag worden. De noodwoning voldoet aan de definitie van noodwoning zoals gesteld in de “Beleidsnotitie noodwoningen” en dient aan de hand van deze notitie beoordeeld te worden. De woning heeft een zelfstandige ontsluiting en een eigen erf en tuin. Gelet op de uitgangspunten van deze notitie heeft de opstal een volwaardige woonbestemming gekregen.
Eendenparkweg 27
De opstal aan de Eendenparkweg 27 wordt bewoond. In 1999 is er een bouwvergunning verleend voor de opstal ten behoeve van het vergroten van een noodwoning. Al vanaf 1938 wordt er gewoond in de noodwoning. De noodwoning valt onder het bestemmingsplan “Het Tonselse Veld 1987” en heeft daar een bestemming als pluimveehouderij. De noodwoning werd al voor het van kracht worden van het geldende bestemmingsplan bewoond, en wordt nog steeds bewoond. De noodwoning voldoet daardoor aan de definitie van noodwoning zoals gesteld in de “Beleidsnotitie noodwoningen”. Zodoende dient de noodwoning aan de hand van deze notitie beoordeeld te worden. De woning heeft een zelfstandige ontsluiting en een eigen erf en tuin. De woning ligt direct aan de Eendenparkweg. Gelet op de uitgangspunten van deze notitie heeft de opstal een volwaardige woonbestemming gekregen.
Eendenparkweg 39
De geldende bestemming Wonen is overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Bij de inventarisatie is naar voren gekomen dat een deel van de achtertuin is gelegen in het bestemmingsplan Recreatieterreinen, met daarin een recreatieve bestemming. Dit is in het bestemmingsplan gecorrigeerd, door de gehele tuin mee te nemen in dit bestemmingsplan.
Eendenparkweg 49a
Bij nader onderzoek blijkt de voorste woning (bedrijfswoning) in het verleden een noodwoning te zijn geweest. Deze woning is conform het geldende bestemming als bedrijfswoning binnen de bestemming Manege opgenomen. Voor de huidige bewoonster is persoonsgebonden overgangsrecht in het bestemmingsplan opgenomen. De huidige bewoonster van de bedrijfswoning hoeft daardoor niet in het bedrijf werkzaam te zijn, maar mag de woning als gewone woning gebruiken. De bedrijfswoning blijft bij de manegebestemming behouden.
De achterste opstal achter de Eendenparkweg 49a wordt al ruim 20 jaar bewoond. De woning heeft geen zelfstandige ontsluiting, erf en tuin. De woning is gelegen achter een andere woning op Eendenparkweg 49a. De ligging achter de woning aan de Eendenparkweg wordt stedenbouwkundig zeer ongunstig gevonden. Dit is een reden om de woning behoudend te bestemmen. Gelet op de uitgangspunten is de opstal bestemd met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen toegestaan'. Dat betekent dat het gebruik voor woondoeleinden is toegestaan, maar dat uitbreiding van het hoofdgebouw niet is toegestaan.
Fazantlaan 17a
De opstal aan de Fazantlaan 17a wordt bewoond. In 1994 is een vergunning tot het vergroten, veranderen en vernieuwen van deze opstal geweigerd. In 1995 is een vergunning verleend voor deze opstal ten behoeve van het vergroten van een noodwoning, beiden aangevraagd door M. Vis. De noodwoning valt onder het bestemmingsplan “Het Tonselse Veld 1987” en heeft daar een bestemming als pluimveehouderij. Aangenomen wordt dat bewoning al is begonnen voor het van kracht worden van het geldende bestemmingsplan. Daardoor voldoet de noodwoning aan de definitie van noodwoning zoals gesteld in de “Beleidsnotitie noodwoningen” en dient deze noodwoning aan de hand van deze notitie beoordeeld te worden. De woning heeft een zelfstandige ontsluiting en een eigen erf en tuin. De woning ligt direct aan de Fazantlaan. Gelet op de uitgangspunten van deze notitie heeft de opstal een volwaardige woonbestemming gekregen.
Fazantlaan 19
De opstal aan de Fazantlaan 19 wordt bewoond. In 1998 is er een vergunning verleend voor het vergroten van een woning, maar al vanaf 1958 wordt de opstal bewoond. De opstal had oorspronkelijk een functie als opfokhuis. De opstal valt onder het bestemmingsplan “Het Tonselse Veld 1987” en heeft daar de bestemming pluimveehouderij. De opstal werd al bewoond voor het van kracht worden van het geldende bestemmingsplan, en wordt nog steeds bewoond. Zodoende voldoet de opstal aan de definitie van noodwoning zoals gesteld in de “Beleidsnotitie noodwoningen” en dient deze noodwoning aan de hand van deze notitie beoordeeld te worden. De woning heeft een zelfstandige ontsluiting en een eigen erf en tuin. De woning ligt direct aan de Fazantlaan. Gelet op de uitgangspunten van deze notitie heeft de opstal een volwaardige woonbestemming gekregen.
Harderwijkerweg 96
Onterecht is in het geldende bestemmingsplan de woning binnen de horecabestemming ondergebracht. De binnen deze bestemming toegelaten woning betreft de bovenwoning op Fazantlaan 1. Aan het perceel Harderwijkerweg 96 is in het voorliggende bestemmingsplan een woonbestemming toegekend.
Harderwijkerweg 110a
De opstal aan de Harderwijkerweg 110a valt onder het bestemmingsplan “Het Tonselse Veld 1987” en is daarin niet bestemd. Gelet op de correspondentie is de opstal als bijgebouw (bijbehorende bij de woning Harderwijkerweg 108) in gebruik, waarvan gebruik als gastenverblijf toelaatbaar is. Een aanduiding 'specifieke vorm van wonen - gastinrichting' is opgenomen voor de opstal.
Harderwijkerweg 114-116
In 1989 is een bouwvergunning en een vrijstelling artikel 19 (WRO) verleend voor het vernieuwen van een dubbele woning Harderwijkerweg 114 en 116.
Harderwijkerweg 116b
De opstal aan de Harderwijkerweg 116b wordt bewoond. In 1998 is een bouwvergunning verleend voor de uitbreiding van een woning voor een slaapkamer en terras. De opstal valt onder het bestemmingsplan “Het Tonselse Veld 1987” en is daarin niet bestemd. De woning is gelegen in de elektromagnetische zone (tot 0.4 microtesla) van de daar gelegen hoogspanningsleidingen. De ligging van de woning onder de elektromagnetische zone van de ter plaatse aanwezige hoogspanningslijnen wordt planologisch als zeer ongunstig gezien. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu adviseert gemeenten om zo weinig mogelijk nieuwe situaties te creëren waarbij kinderen langdurig in de nabijheid van hoogspanningslijnen verblijven. Een woning is een gevoelige bestemming. Als nieuwe situatie wordt onder andere genoemd een situatie waarin aanpassingen worden gemaakt aan bestaande gevoelige bestemmingen in de nabijheid van hoogspanningslijnen en situaties waarin een niet-gevoelige bestemming in de nabijheid van hoogspanningslijnen zo wordt aangepast dat het een gevoelige bestemming wordt (bron: Kennisplatform Electromagnetische Velden). Deze richtlijn verzet zich tegen het legaliseren van deze noodwoning. Feitelijk is de noodwoning echter al jaren aanwezig op deze ‘belaste plek’. Ook zijn in de elektromagnetische zone een aantal (bestemde) woningen aanwezig. Met het bestemmen van de woning wordt geen feitelijke nieuwe (bouw)mogelijkheden gecreëerd. Daarnaast heeft de woning een zelfstandige ontsluiting en een eigen erf en tuin. De woning ligt direct aan de Harderwijkerweg. Gelet op de eerder afgegeven bouwvergunningen en het gebruik heeft de opstal een volwaardige woonbestemming gekregen.
Harderwijkerweg 116C
De opstal aan de Harderwijkerweg 116c wordt bewoond. In 1988 is er een bouwvergunning verleend voor deze opstal ten behoeve van het vergroten van een noodwoning. In 1995 is een bouwvergunning verleend voor het vergroten van een woning (artikel 19a BV/72008511 wordt niet meer over noodwoning gesproken). De noodwoning werd al bewoond voor het van kracht worden van het geldende bestemmingsplan, en wordt nog steeds bewoond. Zodoende voldoet de noodwoning aan de definitie van noodwoning zoals gesteld in de “Beleidsnotitie noodwoningen” en dient deze noodwoning aan de hand van deze notitie beoordeeld te worden. De woning is gelegen in de elektromagnetische zone (tot 0.4 microtesla) van de daar gelegen hoogspanningsleidingen. De ligging van de woning onder de elektromagnetische zone van de ter plaatse aanwezige hoogspanningslijnen wordt planologisch als zeer ongunstig gezien. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu adviseert gemeenten om zo weinig mogelijk nieuwe situaties te creëren waarbij kinderen langdurig in de nabijheid van hoogspanningslijnen verblijven. Een woning is een gevoelige bestemming. Als nieuwe situatie wordt onder andere genoemd een situatie waarin aanpassingen worden gemaakt aan bestaande gevoelige bestemmingen in de nabijheid van hoogspanningslijnen en situaties waarin een niet-gevoelige bestemming in de nabijheid van hoogspanningslijnen zo wordt aangepast dat het een gevoelige bestemming wordt (bron: Kennisplatform Electromagnetische Velden). Deze richtlijn verzet zich tegen het legaliseren van deze noodwoning. Feitelijk is de noodwoning echter al jaren aanwezig op deze ‘belaste plek’. Ook zijn in de elektromagnetische zone een aantal (bestemde) woningen aanwezig. Met het bestemmen van de woning wordt geen feitelijke nieuwe (bouw)mogelijkheden gecreëerd.
Daarnaast heeft de woning een zelfstandige ontsluiting en een eigen erf en tuin. De woning ligt direct aan de Harderwijkerweg. Gelet op de uitgangspunten van deze notitie is de opstal bestemd als een volwaardige woonbestemming.
Harderwijkerweg 136a
Voor de bedrijfswoning aan de Harderwijkerweg 136a is een verzoek ingediend om de woning als burgerwoning te bestemmen. Uit de visiekaart blijkt dat het perceel Harderwijkerweg 136a is aangemerkt als ‘Gemengd representatief aan de Harderwijkerweg’. Binnen dit thema wordt conform de structuurvisie Ermelo 2025 gestreefd om woon/werkvilla’s in het groen te realiseren. Dit zijn wat grotere statige gebouwen in een ruime setting. Dit gebied is het visitekaartje van het Tonselse Veld en krijgt een hoge beeldkwaliteitswaarde. Als mogelijke ontwikkelingsrichting is de aanduiding ‘Werkvilla’s’ opgenomen (indicatief). Het verzoek voldoet aan het uitgangspunt ‘gemengd representatief’. Aan de voormalige bedrijfswoning is om die reden een woonbestemming toegekend.
Harderwijkerweg 194
Ter plaatse is sprake van een woning met bijbehorende winkel. Het perceel is om die reden voorzien van een aanduiding 'detailhandel'.
Harderwijkerweg 194, achter
Ter plaatse is sprake van een caravanstalling. Aangetoond is dat deze caravanstalling al sinds 1963 bestaat. Dit bestaande gebruik is daarom in het bestemmingsplan gelegaliseerd door de aanduidingen 'caravanstalling' en 'specifieke vorm van agrarisch - buitenstalling'.
Harderwijkerweg 250
Het perceel bestaat uit een hoofdverblijf met drie gastverblijven. Hier wordt sinds 1977 in gewoond. De hoofdwoning en gastenverblijven worden al jarenlang permanent bewoond. Het perceel heeft een woonbestemming gekregen met een bouwvlak om de hoofdwoning. De gastenverblijven krijgen de aanduiding “specifieke vorm van wonen - wonen toegestaan”. Hiermee is vastgelegd dat de verblijven permanent bewoond mogen worden.
Harderwijkerweg 254 en 254a
De woning aan de straatzijde heeft huisnummer 254a. De woning achterop het perceel heeft huisnummer 254. Volgens de gemeentelijke brief met nummer 2005/8277 is aangegeven dat 'het de bedoeling is om zowel de in 1992 vergunde en gebouwde woning en het vanouds bewoonde opstal met huisnummer 254 in het nieuwe bestemmingsplan een woonbestemming te geven'. De woning met huisnummer 254 is getoetst aan de 'Beleidsnotitie noodwoningen'. Gelet op de uitgangspunten van deze notitie is de opstal bestemd als ‘Wonen' met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen toegestaan’. Dat betekent dat het gebruik voor woondoeleinden is toegestaan, maar dat uitbreiding van het hoofdgebouw niet is toegestaan.
Het oostelijk hiervan gelegen object is van oorsprong een vakantiehuisje/gastinrichting. Het gastenverblijf wordt al jarenlang permanent bewoond. Het gastenverblijf heeft daarom de aanduiding “'specifieke vorm van wonen - wonen toegestaan” gekregen. Hiermee is vastgelegd dat het verblijf permanent bewoond mogen worden.
Harderwijkerweg 256
De woning Harderwijkerweg 256 is vergund op 25 mei 2012 en voorzien van een woonbestemming conform de systematiek voor woningen.
Op nr. 256-1 bevindt zich een opstal dat oorspronkelijk als gastenverblijf is gebouwd. Het gastenverblijf behoort bij de woning Harderwijkerweg 256 en wordt al jarenlang permanent bewoond. Het volledige perceel krijgt een woonbestemming en het gastenverblijven krijgt de aanduiding "specifieke vorm van wonen - wonen toegestaan”. Hiermee is vastgelegd dat het verblijf permanent bewoond mag worden.
Strokel 35
De opstal Strokel 35 wordt bewoond. In 1999 is een vergunning tot het vergroten van deze noodwoning verleend. De noodwoning valt onder het overgangsrecht van bestemmingsplan Recreatieterreinen en heeft daar een recreatieve bestemming. Het betreft echter een noodwoning en geen (permanent bewoonde) recreatiewoning. De woning is getoetst aan de 'Beleidsnotitie noodwoningen'. De woning voldoet aan de definitie van noodwoning. De woning heeft een zelfstandige ontsluiting en een eigen erf en tuin van voldoende omvang. De woning ligt aan de Strokel. Gelet op de uitgangspunten van deze notitie is de opstal/het perceel in het bestemmingsplan bestemd als een volwaardige woon-/tuinbestemming.
Strokel 37
De opstal is op dit moment bestemd als bedrijfswoning bij een recreatieterrein. De grens van het bouwvlak loopt door de woning. In het verleden was een eendenhouderij op het perceel gevestigd. Na het staken van de bedrijfsvoering is de bestemming gewijzigd in recreatie en is het grootste deel van het perceel verkocht aan een ontwikkelaar welke op het perceel diverse recreatiewoningen heeft gebouwd en verkocht. Aangezien er geen sprake was van een bedrijfsmatige exploitatie van het recreatiepark was er vanaf dat moment ook geen sprake meer van binding tussen de voormalig agrarische bedrijfswoning en het gerealiseerde recreatiepark. De eigenaar heeft niet gesignaleerd dat in het bestemmingsplan “Recreatieterreinen” zijn woning is meegenomen als bedrijfswoning en heeft destijds geen zienswijze ingediend. Om aan dit perceel alsnog de juiste bestemming toe te kennen is het perceel in dit bestemmingsplan alsnog als een reguliere woning opgenomen.
In de vigerende bestemmingsplannen kennen de hoogspanningsverbindingen een belemmeringenstrook van 35 meter. Conform de huidige regelgeving is dit aangepast in twee keer 22,50 meter (zakelijk recht strook). Dit geldt voor beide hoogspanningslijnen.
In de vigerende bestemmingsplannen was voor diverse wegen binnen het plangebied het profiel vastgelegd, waarbij ook de bermen waren aangegeven. In het onderhavige plan wordt voor (een gedeelte van) de Eendenparkweg en de Fazantlaan de verkeersbestemming verbreed en een wegprofiel opgenomen. Daar waar mogelijk wordt de groenbestemming ook opgenomen. Voor de overige wegen is de wegbestemming uit het vigerende bestemmingsplan opgenomen en de bermen als groen bestemd.
Onder het vigerende plan zijn archeologische waarden niet beschermd. Archeologische waardevolle terreinen worden voorzien van een dubbelbestemming Waarde - Archeologie.
De visiekaart Tonselse Veld (vastgesteld gemeenteraad op 31 mei 2012) is een thematische weergave van de visie op het Tonselse Veld, doorvertaald vanuit de op 1 maart 2012 door de gemeenteraad vastgestelde structuurvisie Ermelo 2025.
De visiekaart gaat uit van zones. Grotere en intensiever bebouwing aan de westzijde van het gebied (zijde Harderwijkerweg) en naar het oosten toe steeds extensiever. Een zone voor wonen/werken/kantoor. Een zone voor bedrijvigheid. En zones voor extensieve woonbebouwing in het groen en zones voor recreatie, groenstructuur en overige ontwikkelingen.
De belastende functies in het gebied worden idealiter voorzien van een kwalitatieve rand en verschoven naar de Harderwijkerweg. Op deze manier ontstaat er – in ruil daarvoor - ruimte voor wonen aan de Eendenparkweg. Er is gekozen voor een strategie van sterke zonering. Daarmee wordt er een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de woonwereld en de werkwereld. Het is ruimtelijk onwenselijk om verwevenheid van deze functies in stand te houden of te creëren. Dat geldt met name voor de woon en werkfuncties. Uiteraard is er voor dienstwoningen gewoon ruimte. De visie gaat verder dan het kerngebied tussen Eendenparkweg, Fazantlaan, Harderwijkerweg. Het gaat over de inpassing van verschillende initiatieven aan de Harderwijkerweg maar ook over de visie op het recreatieterrein de Haeghehorst en de inpassing van functies langs de Haspel en Fazantlaan.
Van belang is dat bestaande rechten worden gewaarborgd en dat waar mogelijk aan gegroeide en gewenste activiteiten een bestemming gegeven gaat worden als dat nog niet het geval is. Indien transformatie van een bestaande situatie aan de orde komt omdat betrokkene dat zelf wil, dan is omvorming naar een gebruik zoals weergegeven op de visiekaart gewenst, nu dit voortvloeit uit de door de gemeenteraad vastgestelde structuurvisie.
Thema's
Gemengd representatief aan de Harderwijkerweg
Binnen dit thema wordt conform de structuurvisie Ermelo 2025 gestreefd om woon/werkvilla’s in het groen te realiseren. Dit zijn wat grotere statige gebouwen in een ruime setting. Dit gebied is het visitekaartje van het Tonselse Veld en krijgt een hoge beeldkwaliteitswaarde. Op specifieke plekken komt het voor dat er een aanduiding agrarische doeleinden is opgenomen hetgeen betekent dat de bestaande agrarische bestemming daar geldt.
Werken in bouwvelden
Binnen dit thema wordt conform de structuurvisie Ermelo 2025 gestreefd naar primair werkfuncties. Er wordt daarbij een grote mate van ruimte geboden voor ontwikkeling aan de ondernemer. Idealiter wordt er gestreefd naar een verweving met de kwaliteit van de landschapstructuur en anderzijds met de rand aan de Harderwijkerweg. Maar dit gebeurt vooral in de openbare ruimte. Er is geen sprake van verweving van de functies. Op specifieke plekken komt het voor dat er een aanduiding agrarische doeleinden is opgenomen hetgeen betekent dat de bestaande agrarische bestemming daar geldt.
Solide landschapsstructuur
Binnen dit thema wordt er gestreefd naar een solide landschapsstructuur. Het wordt een ruimtelijk drager van de pluriforme functies in het Tonselse Veld en smeedt als het ware deze aan elkaar. Extensief wonen in het landschap In dit thema wordt gezocht naar mogelijkheden om op een goede manier woningen in het landschap te passen. Er zijn raakvlakken met het functieveranderingsbeleid als het gaat om de hoeveelheden woningen en de inpassingseisen.
In bijlage 14 t/m 25 is van elk planinitiatief binnen het plangebied een ruimtelijke onderbouwing opgenomen. Kortheidshalve wordt hier naar verwezen.
In een afzonderlijke Bijlage Beeldkwaliteitsparagraaf is de gewenste beeldkwaliteit van Tonselse Veld beschreven. De kern van de gewenste beeldkwaliteit is een raamwerk van bosachtig groen met daarbinnen kamers met diverse functies.
In Tonselse Veld spelen diverse initiatieven. Deze initiatieven zijn verschillend van aard en hebben verschillende eigenaren. De gehele ontwikkeling zal naar verwachting enige jaren duren. Omdat er over een langere periode en door verschillende partijen wordt ontwikkeld, is de beeldkwaliteit een belangrijk instrument om de ruimtelijke kwaliteit van het gebied te behouden en te versterken. Een goede landschappelijke inpassing draagt bij aan de noodzakelijke kwaliteitsimpuls van het gebied.
Om ook juridische waarborgen op te nemen voor de realisatie van de landschappelijke inpassing is er zowel in de anterieure overeenkomsten per planinitiatief als in de planregels een koppeling gelegd met de beeldkwaliteitsparagraaf. In de planregels zijn hiertoe in artikel 26 per planinitiatief voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Deze komen er op neer dat binnen drie jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de landschappelijke inpassing gerealiseerd dient te zijn overeenkomstig de zogenaamde 'tools' uit hoofdstuk 4 van de beeldkwaliteitsparagraaf.
De beeldkwaliteitsparagraaf is als Bijlage 4 bij de planregels opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridisch bindende regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten bebouwing. De verbeelding is samen met de regels het juridisch bindend kader van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken.
In dit artikel worden de begrippen nader omschreven die gebruikt worden in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Op enkele begrippen wordt hieronder nader ingegaan.
Achtererfgebied
Het begrip achtererfgebied is van belang om duidelijk te hebben waar (vergunningvrije) bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd. De definitie van het achtererfgebied wordt met de komende wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Stcrt 2013-30053 d.d. 31-10-2013) aangepast. De aanpassing betekent dat de begrenzing van het achterf straks evenwijdig zal lopen aan het openbaar gebied, waar het volgens de huidige definitie de gevels van een hoofdgebouw haaks dan wel in een rechte lijn volgt naar de achtergrens of niet naar een openbaar gebied gekeerde zijgrens. Dit kan het beste door een verbeelding worden verhelderd. De tekening uit de Nota van toelichting op het ontwerpbesluit schept duidelijkheid en is hieronder opgenomen.
Bedrijfswoning
Door de toegenomen mogelijkheden voor technische hulpmiddelen in de vorm van bedienings-, controle-, communicatie- en alarmeringsapparatuur is de noodzaak voor de continue fysieke aanwezigheid bij het bedrijf sterk afgenomen. In de definitie van 'bedrijfswoning' is dit noodzakelijkheidscriterium daarom zodanig aangepast dat aangetoond moet worden dat de bewoner van de bedrijfswoning duurzaam bij de dagelijkse bedrijfsvoering is betrokken. Dit is het geval als er binnen het bedrijf werkzaamheden zijn, bijvoorbeeld in de vorm van toezicht, die structureel (dagelijks) buiten de gebruikelijke arbeidstijden én niet op tevoren vaststaande tijdstippen uitgevoerd dienen te worden.
Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken
In de bouwregels van het voorliggende bestemmingsplan kan naast de voorgeschreven maatvoering worden aangegeven dat tevens de bestaande bouwhoogte, goothoogte of oppervlakte is toegestaan als deze afwijkt van de voorgeschreven maatvoering. Hiermee wordt bedoeld dat de afwijkende bebouwing 'positief' is bestemd, mits de bebouwing met een omgevingsvergunning voor het bouwen is gebouwd of nog kan worden gebouwd met een inmiddels verleende vergunning. Illegaal gebouwde bouwwerken worden dus niet tot de bestaande bebouwing gerekend. De afwijking in de bouwhoogte, goothoogte of oppervlakte mag niet worden vergroot.
Een soortgelijke regeling geldt voor situaties waarin het bestaande gebruik is toegestaan. Bijvoorbeeld in de bestemming 'bedrijf' zijn bij recht bedrijven toegestaan in de milieucategorieën 1 en 2. De bestaande bedrijven die niet in deze milieucategorieën passen, zijn in het voorliggende bestemmingsplan wel positief bestemd. Bijvoorbeeld een bestaande diervoederproductie, een bedrijf van milieucategorie 3.1, heeft de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - diervoederproductie' gekregen. De huidige activiteiten, alsmede milieucategorie 1 en 2 activiteiten, mogen bij recht worden voortgezet, maar andersoortige activiteiten van milieucategorie 3.1 zijn niet toegestaan op deze plaats.
De definitie van 'bestaand' geldt niet voor bebouwing en gebruik dat onder het overgangsrecht valt. Het overgangsrecht is opgenomen voor bebouwing en functies die in het nieuwe bestemmingsplan zijn wegbestemd. Het wegbestemmen van bebouwing of functies is aanvaardbaar als voldoende aannemelijk is dat de met het nieuwe plan strijdige situatie binnen de planperiode (tien jaar) zal worden beëindigd, bijvoorbeeld door aankoop of onteigening. Is dat niet het geval dan moet het plan in beginsel in een 'positieve' bestemming conform de bestaande situatie voorzien. Het overgangsrecht ziet met betrekking tot het gebruik op de voortzetting van het van de bestemming afwijkende gebruik. Dit is anders als het gebruik betreft dat onder het vorige plan in strijd was met de gebruiksvoorschriften. In dat geval valt dat strijdige gebruik niet onder het overgangsrecht.
Illegale bouwwerken zijn van het overgangsrecht uitgezonderd. Voor een oorspronkelijk illegaal bouwwerk kan nooit via het overgangsrecht (alsnog) een vergunning voor het bouwen worden verleend. Wijkt een bouwwerk alleen qua situering of maatvoering af van de nieuwe bestemming, dan mogen die afwijkingen niet worden vergroot. De bouwmogelijkheden op grond van de overgangsbepaling heeft alleen betrekking op dat deel dat afwijkt van de bestemming.
In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.
De regels in verband met de bestemmingen kennen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. Voor een aantal bestemmingen zijn daarbij specifieke gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkingsbevoegdheid.
De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden benoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, die correspondeert met een functieaanduiding op de verbeelding.
De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen.
In dit bestemmingsplan worden de volgende bestemmingen gebruikt:
Deze gronden zijn bestemd voor het hobbymatig agrarisch gebruik. Door middel van een specifieke aanduiding is op enkele plaatsen een paardenbak toegestaan. Tevens is een aanduiding houtwal opgenomen voor ontwikkellocaties waar een houtwal noodzakelijk is voor een goede landschappelijke inpassing. De aanleg van deze houtwallen is in de privaatrechtelijke overeenkomsten en als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.
Bebouwing is niet toegestaan, met uitzondering van schuilgelegenheid voor vee en kleine gebouwtjes en/of overkappingen ten behoeve van extensieve dagrecreatie, zoals een overdekte picknickplaats.
Om de openheid van het gebied zoveel mogelijk in stand te kunnen laten is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen waarmee de aanleg van opgaande beplanting, het aanleggen van wegen en paden en het aanbrengen van oppervlakteverharding, alsmede het dempen en graven van waterlopen wordt gereguleerd.
De bestaande kwekerij is positief bestemd door middel van de bestemming Bedrijf-Kwekerij. Zoals in de retrospectieve toets is beschreven bevinden zich op deze gronden diverse gebouwen en functies die op een positieve wijze worden geregeld.
Artikel 4 Agrarisch - Pluimveehouderij
In het plangebied is één pluimveebedrijf aanwezig. Dit bedrijf heeft een specifieke bestemming gekregen overeenkomstig de bepalingen uit het geldende bestemmingsplan. Om de mogelijkheid van de bouw van burgerwoningen rondom dit bedrijf zo min mogelijk te belemmeren, is een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - dierenverblijven' opgenomen op het gedeelte van het bouwvlak waar dierenverblijven aanwezig zijn of zijn geprojecteerd. Dierverblijven zouden (geur)hinder kunnen opleveren op de omgeving. Door het opnemen van deze aanduiding blijven deze hindergevende functies op voldoende afstand van omliggende (geprojecteerde) woningen.
Tevens is vastgelegd dat er geen sprake mag zijn van een toename van de ammoniakemissie (ten opzichte van hetgeen reeds is vergund overeenkomstig de Natuurbeschermingswet 1998 en hetgeen mogelijk is onder de PAS, Programmatische Aanpak Stikstof). Hiermee wordt voorkomen dat er sprake kan zijn van negatieve effecten op dit onderdeel in omliggende Natura 2000-gebieden.
Bij het bedrijf behoren verschillende bedrijfswoningen. De woningen hebben de aanduiding 'bedrijfswoning' gekregen.
De in het plangebied gelegen bedrijven (niet agrarisch) zijn positief bestemd. Binnen de bestemming 'Bedrijf', waarin alle solitaire bedrijven zijn gevat, zijn alle voorkomende bedrijven specifiek aangewezen. Naast de legaal aanwezige bedrijfsactiviteiten zijn ook bedrijven in de categorieën 1 t/m 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (VNG, bedrijven en milieuzonering, uitgave 2009) bij recht toegelaten. Op de verbeelding zijn de aanvullende bedrijfsactiviteiten aangeduid.
De volgende bedrijven zijn expliciet niet toegestaan: (grootschalige) detailhandel, grote lawaaimakers, zelfstandige kantoren, m.e.r.-(beoordelings)plichtige bedrijven, vuurwerkbedrijven, en Bevi-bedrijven uitgesloten.
Bij de bedrijven is een bedrijfswoning toegestaan, mits deze op de verbeelding is aangeduid. Ten aanzien van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn regels opgenomen over de situering en de maatvoering.
Tot slot is een afwijkingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen om een ander bedrijf toe te kunnen staan dan nu aanwezig, tot en met categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die is opgenomen in Bijlage 3 'Staat van bedrijfsactiviteiten' en die qua milieubelasting kunnen worden gelijkgesteld categorieën 1 en 2. In deze Staat zijn bedrijfsactiviteiten opgenomen die passend worden geacht op het Tonselse Veld. De Algemene VNG lijst van bedrijfsactiviteiten is daarop gescreend door bijvoorbeeld agrarische activiteiten te schrappen evenals detailhandel, hotels en dergelijke. Tevens zijn scholen, ziekenhuizen en sportvoorzieningen geschrapt, die op die gemengde terrein niet wenselijk zijn binnen een bedrijfsbestemming.
Artikel 6 Bedrijf - Kwekerij en Artikel 7 Bedrijf - Opslag
Voor bedrijven met een specifieke ruimtelijke uitstraling zijn afzonderlijke bestemmingen opgenomen. De regels zijn afgestemd op de bestemming 'Bedrijf'.
De gronden waarop bos aanwezig is zijn als zodanig bestemd. Behalve bos is extensieve recreatie toegestaan en paden. Ook is de bescherming van natuur- en landschapswaarden als doeleind genoemd. Door middel van een specifieke aanduiding is een bestaande hondendressuurterrein toegestaan. Ten behoeve van de realisatie van parkeerterreinen bij het recreatiepark De Haeghehorst en Harderwijkerweg 136 (achterzijde) zijn de betreffende bosgebieden aangeduid met 'parkeren'. Hier kan parkeren in het groen worden gerealiseerd, waarbij afspraken zijn gemaakt voor voldoende boscompensatie.
Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan bij de aanduiding voor het hondendressuurterrein.
De bestemming Groen is van toepassing op groenvoorzieningen in het plangebied en gericht op de bescherming van groene waarden. Ook een deel van de bermen langs wegen hebben deze bestemming gekregen. Binnen de bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
De binnen het plangebied gelegen horecabedrijven zijn positief bestemd. Ze zijn allen specifiek aangeduid (café-restaurant en hotel). Daar waar al een bedrijfswoning aanwezig is of mogelijk is op grond van het geldende bestemmingsplan, is deze met een aanduiding op de verbeelding opnieuw toegestaan.
Ten aanzien van de toelaatbare gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn regels opgenomen over de situering en de maatvoering.
In het plangebied komen enkele kantoren voor. Ten aanzien van de toelaatbare gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn regels opgenomen over de situering en de maatvoering.
De binnen het plangebied gelegen maatschappelijke voorzieningen zijn positief bestemd.
Ten aanzien van de toelaatbare gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn regels opgenomen over de situering en de maatvoering. Deze sluiten zoveel mogelijk aan bij de feitelijke situatie op het terrein.
Op de gronden die zijn bestemd voor sportieve recreatie en dagrecreatie mogen geen gebouwen worden gebouwd. Een uitzondering geldt voor een bedrijf dat zich richt op de paardenmennerij. Dit bedrijf is aangeduid.
Artikel 14 Recreatie - Verblijfsrecreatie 2
De Haeghehorst is voorzien van een bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie 2. De bestemming is inhoudelijk gelijk met de regeling zoals opgenomen in het bestemmingsplan Recreatieterreinen.
Voor het manegebedrijf aan de Eendenparkweg 49 is vanwege de specifieke ruimtelijke uitstraling een bestemming Sport - Manege opgenomen. De regels zijn inhoudelijk afgestemd op de bestemming 'Bedrijf'.
In het plangebied komt de bestemming Tuin voor in combinatie met de bestemming Wonen. Binnen de bestemming zijn geen gebouwen maar wel kleine uitbouwen van het hoofdgebouw, in de vorm van erkers, mogelijk.
Artikel 17 Verkeer en Artikel 18 Verkeer - Verblijfsgebied
De wegen in het plangebied zijn bestemd als Verkeer of Verkeer - Verblijfsgebied. Binnen de bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.
Het woningen in het plangebied hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Binnen deze bestemming zijn alle grondgebonden woningen opgenomen. De gronden zijn in eerste instantie bestemd voor wonen in woonhuizen. Daarnaast is er ruimte voor een aan huis verbonden beroep dan wel voor een aan huis verbonden bedrijf dat is genoemd in de Lijst van niet-publiekgerichte bedrijfsmatige bedrijven aan huis dan wel een bedrijf dat daarmee qua aard, omvang en invloed vergelijkbaar is.
Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan, behalve waar door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een ander aantal is toegestaan. Woningen worden gebouwd binnen het bouwvlak. Voor de bijbehorende bouwwerken geldt dat er een koppeling is tussen de omvang van het perceel en de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken, waarbij geldt dat op grotere percelen meer m² bebouwing is toegestaan.
Sloopregeling voor bijbehorende bouwwerken
In lid 19.4.2 (Afwijken oppervlakte bijbehorende bouwwerken) is geregeld dat de bestaande oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij een woning gedeeltelijk mag worden teruggebouwd na sloop. Met deze regeling wordt gestimuleerd dat bestaande ontsierende bebouwing wordt gesloopt. Het gaat daarbij vaak om voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen.
Met deze sloopregeling wordt afgeweken van de planologische regeling in lid 19.2.4. Daarin is geregeld dat bij recht een maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mogelijk is . Deze oppervlakte is gerelateerd aan de oppervlakte van het bouwperceel en aan een bebouwingspercentage van het achtererfgebied. Als de huidige oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken meer bedraagt, dan valt dit onder het overgangsrecht.
Voorbeeld:
Stel dat er 400 m2 aan bijbehorende bouwwerken op een bouwperceel aanwezig is. Het bouwperceel is groter dan 3.000 m2. De bouwregels van lid 19.2.4 geven aan dat op een bouwperceel van deze omvang een oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 200 m2 is toegestaan, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt. De bewoner van het perceel wil 150 m2 van de totale oppervlakte slopen. In lid 19.4.2 is aangegeven dat bij de sloop vanaf 125 m2 bebouwing voor 40% mag worden teruggebouwd, tot een maximale oppervlakte van 75 m2. Dit betekent dat 60 m2 nieuw mag worden teruggebouwd. De totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken op dit perceel bedraagt na toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dan nog 400 - 150 + 60 = 310 m2. Van deze oppervlakte is 200 m2 bij recht toegestaan, voor 110 m2 geldt dat dit onder het overgangsrecht valt.
Mantelzorg
In het najaar van 2014 zal naar verwachting een belangrijke wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking treden (ontwerp-besluit tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht en diverse algemene maatregelen van bestuur in verband met permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht, Stcrt. 2013-30053, d.d. 31-10-2013). In het ontwerp-besluit is ook een regeling voor het vergunningvrij realiseren van mantelzorgwoningen opgenomen.
Om dit mogelijk te maken wordt in het Bor expliciet opgenomen dat onder een bijbehorend bouwwerk tevens wordt verstaan een gebouw bij een woning voor de huisvesting van een persoon die mantelzorg ontvangt of verleent. Een mantelzorgwoning wordt dus gelijk gesteld met een bijbehorend bouwwerk.
Om te voorkomen dat er een knelpunt kan ontstaan met het vereiste in het Bor dat het woningaantal niet mag toenemen is voorzien in een bepaling dat in het geval van mantelzorg één gebouw per perceel is toegestaan. In het midden wordt gelaten of het al dan niet een woning is.
Er geldt wel een oppervlaktelimiet voor het vergunningvrij bouwen. In het ontwerp-besluit wordt de bestaande regeling vereenvoudigd. De nieuwe regeling komt erop neer dat in het achtererfgebied bij een oorspronkelijk hoofdgebouw, binnen een bebouwingspercentage van 50%, tot een maximum van 100 m2 één of meer bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd. Dit betreft alle bijbehorende bouwwerken tezamen: de met vergunning gebouwde plus de vergunningvrije bijbehorende bouwwerken.
Als de behoefte aan mantelzorg is komen te vervallen, is het niet nodig om de mantelzorgwoning af te breken. Wel gaat na beëindiging van de mantelzorgbehoefte gelden dat de bestaande ruimte functioneel ondergeschikt moet zijn aan het hoofdgebouw (de planologische woning). Dit heeft tot gevolg dat een eventuele slaapkamer, keuken of badkamer in een mantelzorgwoning ontmanteld of gesloopt moeten worden. Deze ontmanteling na beëindiging van de mantelzorgbehoefte geldt overigens alleen voor een mantelzorgwoning die op een grotere afstand dan 4 meter van het oorspronkelijke hoofdgebouw is gelegen.
De nieuwe (vergunningvrije) mantelzorgregeling in het Bor biedt voldoende mogelijkheden voor mantelzorg bij woningen. Daarom is ervoor gekozen om in het bestemmingsplan geen afzonderlijke regeling voor mantelzorg op te nemen.
De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn naast de andere voor die gronden aangewezen basisbestemmingen, tevens bestemd voor een leiding ten behoeve van het transport van gas, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde en voorzieningen.
Artikel 21 Leiding - Hoogspanningsverbinding
De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding zijn naast de andere voor die gronden aangewezen basisbestemmingen, tevens bestemd voor een hoogspanningsverbinding, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde en voorzieningen.
Artikel 22 Waarde - Archeologie H en Artikel 23 Waarde - Archeologie L
Gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde zijn bestemd met de dubbelbestemming Waarde – Archeologie L. Gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde zijn bestemd met de dubbelbestemming Waarde – Archeologie H.
Er gelden specifieke regels voor het bouwen en er is een vergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. De archeologische bestemmingen onderscheiden zich door het oppervlak van de bebouwing waarvoor een vergunning is vereist (Waarde - Archeologie H 100 m2 en Waarde - Archeologie L 2.500 m2). Bouwwerken en werkzaamheden kunnen eventueel wel worden toegelaten via een omgevingsvergunning waarbij in ieder geval een Inventariserend Archeologisch Onderzoek moet worden uitgevoerd.
In dit hoofdstuk zijn de aanvullende, algemene regels opgenomen.
Artikel 24 Anti-dubbeltelregel
Dit artikel bevat de bepaling om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Het artikel is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en is daaruit overgenomen.
Artikel 25 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn aanvullende bouwregels opgenomen voor ondergronds bouwen die voor alle bestemmingen waar gebouwen staan, gelden.
Artikel 26 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is ten eerste geregeld dat gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen als strijdig gebruik wordt gezien. Daarnaast is in dit artikel geregeld dat de gronden niet gebruikt mogen worden voor evenementen, tenzij dit is vergund.
Verder zijn in dit artikel zogenaamde voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Dit zijn specifieke eisen voor elk planinitiatief, zoals deze in paragraaf 6.2 zijn beschreven. Dit betreft met name regels voor de landschappelijke inpassing (zie ook paragraaf 6.3), regels voor de tijdige sloop van gebouwen en regels om te garanderen dat de ontsluitingsweg richting Eendenparkweg wordt gerealiseerd voorafgaand aan enkele planinitiatieven. Dit zijn nadere publiekrechterlijke regels voor zaken die ook zijn vastgelegd in de overeenkomsten per planinitiatief.
Artikel 27 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel is een regeling opgenomen voor de gebiedsaanduiding 'Overige zone - representatief karakter'. Een gebiedsaanduiding kan voor meerdere bestemmingen gelden. In dit geval is de aanduiding opgenomen voor enkele (delen van) bouwpercelen met de bestemming Kantoor en Bedrijf. Voor de bebouwing, alsmede de bijbehorende voorzieningen en de openbare ruimte,wordt een representatief karakter wordt nagestreefd. Hierbij worden eisen gesteld aan de gevels en de inrichting van het terrein.
Artikel 28 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het bevoegd gezag kan hierbij tevens nadere eisen stellen. De belangen van waaruit die eisen worden gesteld, zijn ook nader opgesomd in dit artikel.
Artikel 29 Algemene procedureregels
In dit artikel is de procedure opgenomen die gevolgd moeten worden bij het stellen van nadere eisen.
De tekst uit dit artikel is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen. Het betreft een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het bestemmingsplan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan is een voortzetting van de visiekaart voor het Tonselse veld. Doel van deze visie en dit bestemmingsplan is het verwezenlijken van een gebiedsvernieuwing, waarbij landschappelijke elementen worden versterkt, bestaande (en nieuwe) functies op een fraaie wijze aan de zichtbaarheid worden onttrokken en inwoners van het Tonselse Veld de kans krijgen om hun perceel in ontwikkeling te brengen. Verandering door middel van nieuwe ontwikkelingslocaties is door de gemeente aangemoedigd. Dit heeft geleid tot een aantal bouwinitiatieven, waarbij op grond van artikel 6.12 Wro de exploitatie is verzekerd door het sluiten van anterieure overeenkomsten. Ook ten aanzien van een nieuwe openbare ontsluitingsweg op de Eendenparkweg zijn afspraken gemaakt tussen private initiatiefnemers en de gemeente.
De initiatiefnemers zijn allen zelf verantwoordelijk voor de exploitatie en ontwikkeling van hun plangebied, de gemeente faciliteert slechts de planologische ontwikkeling en is geen risicodragende partij.
De financiële uitvoerbaarheid is via de overeenkomsten geborgd. In die overeenkomsten zijn afspraken gemaakt over kostenverhaal, locatie-eisen, fasering, planning en planschade. Hierdoor behoeft de gemeente geen exploitatieplan vast te stellen.
De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan zijn reeds gedekt. Kosten die voortkomen uit ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden gedekt door anterieure overeenkomsten. Een uitzondering hierop vormt het aan te leggen vrijliggende fietspad langs (een deel van) de Eendenparkweg en de Fazantlaan. Voor de realisatie van deze voorziening heeft de gemeenteraad voldoende financiële middelen beschikbaar gesteld.
Op basis van het bovenstaande is de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan in financiële zin gegarandeerd.
In de periode van 12 juli 2012 tot en met 5 september 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders inspraak gegeven op de inventarisatiegegevens, de Visiekaart, de (voorlopige) beoordeling van reeds ingediende verzoeken en een eerste, voorlopig voorstel tot nieuwe bestemmingen om te komen tot een nieuw bestemmingsplan voor het Tonselse Veld. Deze informatie werd ontsloten via de digitale webviewer. Er zijn 25 inspraakreacties ontvangen, waaronder enkele inspraakreacties van de zogenoemde vooroverleginstanties.
De inspraakreacties zijn in een afzonderlijke nota inspraak samengevat en van een beoordeling voorzien, met daarbij (in voorkomende gevallen) de in het ontwerpbestemmingsplan doorgevoegde wijzigingen. De betreffende nota is als Bijlage 9 bij deze toelichting opgenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan Tonselse Veld 2014 heeft van 18 december 2014 tot en met 28 januari 2015 gedurende zes weken ter inzage gelegen. De binnengekomen zienswijzen zijn beantwoord in een afzonderlijke Nota zienswijzen, die als Bijlage 10 bij deze toelichting is opgenomen. Daarnaast gaf het ontwerpbestemmingsplan Tonselse Veld 2014 aanleiding tot het aanbrengen van een aantal ambtshalve wijzigen, welke wijzigingen zijn beschreven in de ‘Nota ambtshalve wijzigingen’, die als Bijlage 11 bij deze toelichting is opgenomen.