Plan: | Oranjepark Ermelo |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0233.BPoranjepark-0401 |
De Zorggroep Noordwest-Veluwe is in bezit van de gronden waarop het huidige Dillenburg staat, het inmiddels gesloopte Rehoboth gebouw en de gronden van het Oranjepark met daarop kleine grondgebonden woningen. Er zijn in de loop van de tijd diverse (deel-)visies en onderzoeken opgesteld voor de drie locaties. De herontwikkeling van de terreinen komt in een stroomversnelling omdat Zorggroep Noordwest-Veluwe (ZNWV) op korte termijn behoefte heeft aan nieuwe zorgwoningen die voldoen aan de huidige maatstaven. Tevens is de wens de bouw van een gezondsheidscentrum te faciliteren met daarin kantoor- en praktijkruimten ten behoeve van bijvoorbeeld een huisarts, fysiopraktijk, apotheek, etc.. Hierdoor ontstaat de behoefte aan een samenhangend en integraal stedenbouwkundige plan. De herontwikkeling biedt kansen voor het bevorderen van ontmoeting en buurtbetrokkenheid. De herontwikkeling van het terrein vindt plaats conform het Libenau-principe. Libenau is een Duits principe waar meergeneratie buurten en sociale samenhang centraal staan endaar succesvol wordt toegepast. Bij de herontwikkeling is het Libenau-principe als inspiratie gebruikt maar is geheel toegesneden op de Nederlandse en lokale omstandigheden.
De plannen zijn in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Ermelo Kom'. Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.
De Zorggroep Noordwest-Veluwe (ZNWV) hanteert het Libenau-gedachtegoed bij de herontwikkeling van de locatie. Doel is om een levensloopbestendige meergeneratiebuurt te maken. Er is een trend naar multigeneratiewoon-zorgconcepten, waarbij jong en oud iets voor elkaar kunnen betekenen. Dat houdt in dat zowel starters als hulpbehoevende ouderen naast elkaar samen wonen in een buurt. De ouderen passen bijvoorbeeld even op de kinderen als de ouders boodschappen doen. Ze nemen dan meteen boodschappen voor het oude stel mee als wederdienst. De sociale samenhang waar jong en oud prettig samenwonen is het uitgangspunt. Om dit te bereiken zijn er zowel sociale aspecten als ruimtelijke aspecten van belang. De vertaling van het Duitse Libenau-principe is weergegeven in een aantal principes.
Het sociale aspect wordt zichtbaar in hoe het programma is gepositioneerd en op doelgroepen getrokken worden. Het park is de verbindende factor tussen de verschillende functies en zorgt voor ontmoeting en levendigheid in de buurt. Sociale veiligheid zorgt voor een prettig leefklimaat. Aan het park liggen zowel voorkanten, galerijen en tuinen. Hierdoor is er altijd zicht op het park. Burenhulp en dienstbaarheid is van belang en moet een vanzelfsprekendheid zijn. Het zorgen voor elkaar is geen van bovenaf opgelegde eis. De toekomstige bewoners zouden hier welbewust van moeten worden gemaakt dat volgens dit principe in deze buurt met elkaar wordt samengeleefd. Informeren aan de voorkant is hierin cruciaal. De toekomstige ontmoetingsruimte – de buurtkamer – bij de zorgwoningen kan hierin een centrale rol krijgen. Het ruimtelijke aspect is vertaald in een centraal park waar zowel de bewoners als de inwoners van Ermelo samen komen. Het park legt verbindingen met de bestaande buurt, tussen huidige bewoners en toekomstige bewoners. De locatie is nu uitsluitend voor zorg bedoeld met een lege plek zonder betekenis op het voormalige Rehoboth-gebouw. Met de herontwikkeling krijgt deze plek weer betekenis. De inrichting van het park is gericht op zowel jonge kinderen als ouderen. Leefbaarheid van de buurt is in het Libenau-principe een belangrijk thema. Bij de herontwikkeling is er een principiële keuze gemaakt om het parkeren zoveel mogelijk buiten het centrale park wordt opgelost. Het centrale park is gericht op voetgangers. Hierdoor kan ontmoeten en spelen centraal komen te staan. Het parkeren wordt landschappelijk ingepast. De twee ontmoetingsruimtes liggen direct aan het park. Deze ruimtes vervullen een cruciale rol in het samenbrengen van de bewoners door het organiseren van activiteiten. Het gedifferentieerde programma waarborgt de juiste mix aan bewoners. Zowel koop als huur, betaalbaar en luxe woningen, appartementen en grondgebonden woningen en zorg worden gecombineerd.
Buurtkamer
Een doordachte inrichting van het gebied, gericht op ontmoeten en samenzijn, is slechts één manier om de participatiemaatschappij vorm te geven. Maar er is meer nodig. Het is belangrijk om op zoek te gaan hoe de bewoners elkaar op een ‘natuurlijke’ wijze gaan ondersteunen en dingen samen gaan doen. Een buurtkamer gericht op ontmoeten en dingen samen doen, is een belangrijke katalysator. Een welzijnscoördinator en vele vrijwilligers zullen daar werkzaam zijn, terwijl de gemeente, welzijnsorganisaties en de Zorggroep gezamenlijk de verantwoordelijkheid nemen voor het succes ervan; zowel inhoudelijk als wat betreft de exploitatie. Het zal zeker in het begin om een constante inspanning van deze drie partijen vragen de kar te trekken, voordat de buurt deze functie op natuurlijke wijze overneemt.
Midden in Ermelo ligt de locatie op de overgang tussen ‘stedelijk gebied’ en ‘wonen in het landschap’. De locatie wordt omsloten door lommerrijke lanen met daaraan villa’s op ruimte kavels. De gehele omgeving ademt een groene en ruimte setting. Aan de noord- en oostzijde van het plangebied grenzen achtertuinen van de grote villa’s die worden ontsloten via de Wilhelminalaan en Prinsessenlaan. Aan de zuidzijde oriënteren de woningen zich aan de locatie. Een drietal bestaande appartementengebouwen markeren de westzijde van het plangebied.
Door het plangebied loopt de Julianalaan die een uitvalsweg vormt het dorp uit. De Julianalaan vormt een goede verbinding met het centrum en buitengebied. Langs de laan staan her en der verspreid grote bomen. Ter hoogte van de locatie verandert de Julianalaan van een dorpse straat naar een lommerrijke laan.
Het centrum ligt op een kleine afstand van het plangebied waar voorzieningen liggen zoals winkels voor dagelijkse boodschappen en sociaal maatschappelijke voorzieningen.
Voor het plangebied is het vigerende bestemmingsplan 'Ermelo Kom', welk op 23 januari 2013 is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan
Voor het plangebied is van toepassing de enkelbestemming 'Maatschappelijk' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie H'. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan.
Voor het gebied ten noorden van de Julianalaan (deel Rehoboth/Oranjepark) geldt een maximum bebouwingspercentage van 30% binnen het bouwvak. Voor het overgrote, noordelijke deel geldt een bouwhoogte van maximum 11m met een maximum goothoogte van 6m. Voor het zuidelijk deel gelden de maximum bouwhoogte van 17m en een maximum goothoogte van 12m.
Voor het gebied ten zuiden van de Julianalaan (deel De Dillenburg) geldt een maximum bebouwingspercentage van 50% binnen het bouwvak. Hier geldt een bouwhoogte van maximum 17m met een maximum goothoogte van 12m. In het hart van het perceel is een beperkte ruimte beschikbaar voor een maximum bouw- en goothoogte van 20m, respectievelijk 15m.
Het bestemmingsplan "Oranjepark Ermelo" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden.
In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin het aan het plan ten grondslag liggende onderzoek en een planbeschrijving zijn opgenomen.
Deze toelichting begint met een algemeen hoofdstuk. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk geeft een beschrijving van het plan. Het beleid komt aan de orde in Hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 gaat in op de milieutechnische en overige aspecten. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de regels. De uitvoerbaarheid komt aan de orde in hoofdstuk 7 en tot slot in hoofdstuk 8 het vooroverleg, inspraak en procedure.
Het plangebied wordt nu gekenmerkt door een afwijkende korrelgrootte in bebouwing. Het Dillenburg gebouw is qua maat en schaal te groot en de grondgebonden rijwoningen Oranjepark reageren niet op de aangrenzende straten zoals de rest van de woonbebouwing wel doet. Waar voorheen het Rehoboth gebouw stond waar nu het nieuwe zorggebouw voor de Zorggroep NW Veluwe in aanbouw is. In het noordoosten van het plangebied is een bossage van hoge bomen en onderbegroeiing zonder recreatieve betekenis. Deze elementen samen vormen geen samenhang en reageren niet op hun omgeving. Dat heeft mede te maken met de onsamenhangende buitenruimte. Rond het Dillenburg gebouw lopen paden waarbinnen vooral hoog opgaande vaste planten groeien. De openbare ruimte tussen de bebouwing Oranjepark nodigt niet uit tot recreëren. Slechts een voetpad ontsluit de verschillende woningen. De groene tussenruimte bestaan uit uitsluitend gras met verspreid een aantal grote bomen van wisselende kwaliteit. Het huidige gebruik van de gebouwen is nu wonen (verhuur en korte termijn verhuur) afgewisseld met zorgfuncties.
Hierna volgen enkele foto's van het gebied (bron: google earth).
Rehoboth (voormalig)
De Dillenburg, foto vanaf Dennenlaan
Grondgebonden rijwoningen
Julianalaan
Huidige stedenbouwkundige kwaliteiten
De locatie heeft een lommerrijke uitstraling; villa's op ruime kavels, brede lanen en her en der grotere gebouwen omringt door groen. De brede profielen met veel bomen en de kleine korrelgrootte zijn beeld bepalend voor de omgeving. De locatie zelf wijkt daar vanaf met het grote Dillenburg gebouw en inmiddels gesloopte Rehoboth gebouw. Daarvoor in de plaats is nu een open ruimte ontstaan zonder betekenis en bomen. Het Oranjepark wordt gekenmerkt door lage bebouwing dat zich los maakt van de omringende bebouwing en wegen. De villa's oriënteren zich altijd duidelijk op de straat in tegenstelling tot de rijwoningen van het Oranjepark. Groene tussenruimtes met grote bomen domineren het beeld. De locatie ligt tegen het woonmilieu ‘stedelijk gebied’ aan en ligt in ‘wonen in het landschap’. Er liggen kansen ‘wonen in het landschap’ bij de herontwikkeling vorm te geven met een korrel passend bij de omringende villa’s en tegelijkertijd te refereren naar de grotere zorgcomplexen. De grote gebouwen markeren de overgang tussen ‘stedelijke gebied’ en ‘wonen in het landschap’ maar vormen tegelijkertijd het decor waartussen het park komt te liggen. De Julianalaan vormt een belangrijke zichtlijn die een relatie legt tussen de dorpse uitstraling en het lommerrijke karakter van Ermelo.
Huidige landschappelijke kwaliteiten
De grote bomen en brede groene lanen zijn sfeerbepalend voor de locatie. Het braakliggende terrein van Rehoboth ligt er nu troosteloos bij terwijl hier unieke kansen liggen een park van betekenis te maken. Rondom Dillenburg staan grote bomen met veel groene onderbegroeiing. Paden slingeren rond het gebouw en gaan over in trottoirs langs de wegen. Het Oranjepark is ‘autovrij’ met centraal een voetgangersroute waaraan de paden liggen die de woningen ontsluiten. Hierdoor is er veel groen; hoge bomen, gras en onderbegroeiing. Direct aan het Oranjepark ligt een bosje met volwassen bomen. Paden ontbreken waardoor het vooral een decor vormt en bijdraagt aan de lommerrijke sfeer. In Ermelo zijn verschillende groene parken en plekken. Sommige gecombineerd met zorgcomplexen en semi openbaar of gedeeltelijk, kleine speelplekken om te zitten en te spelen en soms gecombineerd met een hertenkamp. Een park om echt te wandelen dicht bij het centrum ontbreekt nog. Bij de herontwikkeling van de locatie liggen kansen om een park te maken waar de huidige bomen meteen al zorgen voor de lommerrijke uitstraling maar waar wandelen, ontdekken, ontmoeten, spelen en recreëren worden toegevoegd.
In opdracht van Stichting Zorggroep Noordwest Veluwe en in samenwerking met Vestaal Vastgoed BV, is door IMOSS uit Amersfoort een masterplan opgesteld. In het plan worden 99 woningen (48 sociaal, 27 middelduur en 24 duur) gerealiseerd. Tevens worden 76 zorgappartementen en een maatschappelijke voorziening gerealiseerd. De appartementen worden zodanig gebouwd dat deze in de toekomst geschikt zijn voor VPT. VPT houdt in dat de mensen zelfstandig wonen en thuis zorg ontvangen.
Stedenbouwkundig plan
In de volgende afbeeldingen wordt de programmatische verdeling weergegeven.
Voor de herontwikkeling van het terrein wordt door de ZNWV het Libenau principe omarmt.
Het Libenau principe wordt gekenmerkt door het sociale aspect; bewoners helpen elkaar, hebben binding met hun woonomgeving, kunnen hun hele leven in dezelfde buurt blijven wonen, er worden maatschappelijke activiteiten georganiseerd en er is plek voor alle type bewoners, het kernwoord is solidariteit.
Jong, oud, vitaal en kwetsbaar, mensen met een kleine beurs en vermogende leven samen. Om dit te realiseren zijn er een aantal condities van belang. Deze zijn zowel ruimtelijk als sociaal. Ruimtelijk in de zin van het maken van ruimtes van betekenis, ontmoetingsplekken voor jong en oud en de positionering van het programma. Anderzijds bepaalt het sociale aspect wie er gaan wonen en welk openbare voorzieningen gerealiseerd worden en hoe deze beheerd worden. Tegen het plangebied liggen bestaande woningen met hun achtertuin. Bij de herontwikkeling worden hier tegenover grote kavels gelegd. Richting het park komen nu voorkanten. Het woningtype tegen de bestaande woningen sluit aan bij het huidig woningtype langs de Wilhelminalaan en Prinsesselaan.
Voor de herontwikkeling van de locatie zijn een aantal ontwerp principes opgesteld zodat de condities optimaal zijn om het beeld van het Libenau principe op deze plek te kunnen verwezenlijken.
Deze ontwerpprincipes zijn:
Het Libenau principe, een plek voor iedereen:
De Zorggroep Noordwest-Veluwe (ZNWV) hanteert het Libenau gedachtegoed bij de herontwikkeling van de locatie. Doel is om een levensloopbestendige meergeneratie buurt te maken. Er is een trend naar multigeneratie woon- zorgconcepten, waarbij jong en oud iets voor elkaar kunnen betekenen. Dat houdt in dat zowel starters als hulpbehoevende ouderen naast elkaar samen wonen in een buurt.
De ouderen passen bijvoorbeeld even op de kinderen als de ouders boodschappen doen. Ze nemen dan meteen boodschappen voor het oude stel mee als wederdienst. De sociale samenhang waar jong en oud prettig samenwonen is het uitgangspunt. Om dit te bereiken zijn er zowel sociale aspecten als ruimtelijke aspecten van belang.
De vertaling van het Duitse Libenau-principe is weergegeven in een aantal principes.
Het sociale aspect wordt zichtbaar in hoe het programma is gepositioneerd en op doelgroepen getrokken worden. Het park is de verbindende factor tussen de verschillende functies en zorgt voor ontmoeting en levendigheid in de buurt. Sociale veiligheid zorgt voor een prettig leefklimaat. Aan het park liggen zowel voorkanten, galerijen en tuinen. Hierdoor is er altijd zicht op het park.
Burenhulp en dienstbaarheid is van belang en moet een vanzelfsprekendheid zijn. Het zorgen voor elkaar is geen van bovenaf opgelegde eis. De toekomstige bewoners zouden hier wel bewust van moeten worden gemaakt dat volgens dit principe in deze buurt met elkaar wordt samen geleefd. Informeren aan de voorkant is hierin cruciaal. De toekomstige ontmoetingsruimte bij de zorgwoningen kan hierin een centrale rol krijgen.
Het ruimtelijke aspect is vertaald in een centraal park waar zowel de bewoners als de inwoners van Ermelo samen komen. Het park legt verbindingen met de bestaande buurt, tussen huidige bewoners en toekomstige bewoners. De locatie is nu uitsluitend voor zorg bedoeld met een lege plek zonder betekenis op het voormalige Rehoboth gebouw. Met de herontwikkeling krijgt deze plek weer betekenis.
De inrichting van het park is gericht op zowel jonge kinderen als ouderen. Leefbaarheid van de buurt is in het Libenau-principe een belangrijk thema. Bij de herontwikkeling is er een principiële keuze gemaakt om het parkeren zoveel mogelijk buiten het centrale park wordt opgelost. Het centrale park is gericht op voetgangers waarbij de auto ondergeschikt is. Hierdoor kan ontmoeten en spelen centraal komen te staan. Het parkeren wordt landschappelijk ingepast. De ontmoetingsruimte ligt direct aan het park. Deze ruimte vervult een cruciale rol in het samenbrengen van de bewoners door het organiseren van activiteiten.
Het gedifferentieerde programma waarborgt de juiste mix aan bewoners. Zowel koop als huur, betaalbaar en luxe woningen, appartementen en grondgebonden woningen en zorg worden gecombineerd.
Vooral voor het verankeren van de Liebenau gedachte voor de niet gefinancierde elementen is het noodzakelijk om de buurt te verenigen. Binnen de ontwikkeling van het projectgebied worden een aantal gebouwen gerealiseerd waarvoor het noodzakelijk is om een VVE (Vereniging Van Eigenaren) op te richten. In het kader van de concrete toepassing van de Liebenau-gedachte zijn deze verenigingen bij uitstek geschikt om sociale samenhang in de buurt te creëren en te vergroten. De besturen van de nieuw op te richten Verenigingen van Eigenaren hebben de wettelijke verplichte taken uit te voeren, zoals die genoemd zijn in de splitsingsakte, maar dienen aanvullend ook huis- en gedragsregels te maken. Deze huis- en gedragsregels maken het juist mogelijk de bewoners te stimuleren tot omzien naar elkaar en waar mogelijk in de praktische alledaagse situaties dienstbaar aan elkaar te zijn.
Naar verwachting zullen een groot aantal toekomstige woningen verhuurd worden door de woningbouwvereniging en mogelijk andere beleggers. In afstemming met hen wordt, binnen de regels van de woningwet, het gedachtegoed van Liebenau ‘mee verhuurd’ aan de (nieuwe) huurders. Op deze manier worden ook de huurders “verplicht” om een bijdrage te leveren aan het concept Liebenau.
Verbeelding ruimtelijke visie, een plek voor jong en oud voor iedereen uit Ermelo
Maquette van de stedenbouwkundige opzet
Bij de herontwikkeling van het plangebied is het uitgangspunt om zoveel mogelijk bestaande bomen te behouden. De bomen van hoge kwaliteit worden zorgvuldig ingepast in het plan. De positie van bebouwing, paden en wegen worden zoveel mogelijk rond de bestaande bomen vorm gegeven.
In het noordoosten van het het plangebied ligt een besloten bossage. De recreatieve waarde is nu minimaal vanwege de aanwezigheid van onderbegroeiing en het ontbreken van paden. De bomen die verdwijnen ten aanzien van de herontwikkeling worden gecompenseerd met de aanplant van nieuwe bomen verspreid in het park.
Het park vormt de verbinding tussen de verschillende gebouwen en functies in het park. Bestaande voetgangersroutes vanuit de omringende buurten worden doorgetrokken en verbonden.
Hierdoor wordt het park onderdeel van een wandelroute door de buurten. Het gehele park wordt openbaar toegankelijk. Hierdoor wordt het van recreatieve betekenis voor heel Ermelo en al haar inwoners.
Met de herontwikkeling wordt de kans benut recreatief groen toe te voegen en de overgang van stedelijk gebied naar wonen in het landschap. Het nieuwe park wordt een ontmoetingsplek voor de bewoners rondom het park maar ook voor de bewoners van heel Ermelo. Het draagt bij aan de sociale cohesie van de buurt en voorkomt sociaal isolement van ouderen.
De woningen met een tuin op het dek, direct gelegen aan het park, worden op een landschappelijke wijze afgeschermd. Het hoogteverschil zorgt al voor een natuurlijke overgang maar zorgt tevens voor privacy. Vanuit de tuin is het park en groene omgeving optimaal beleefbaar.
Dwars door het plangebied loopt de Julianalaan. De voetpaden die hier langs lopen worden opgenomen in het parkontwerp en komen los te liggen van de straat. Hierdoor wordt de Julianalaan ‘optisch’ versmalt tot een minimaal profiel en raakt onderschikt ten opzichte van het park.
Er is in december 2018 door De Boominspecteurs, deskundig onderzoek gedaan om de toekomstverwachtingen van de bomen te bepalen. Op de navolgende afbeelding is een overzicht te zien van de behouden bomen.
In de Structuurvisie van Ermelo wordt gesproken over ‘Stedelijk gebied’ en ‘Wonen in het landschap’. De locatie ligt precies op de overgang van deze twee sferen. Binnen de locatie onderscheiden we meerdere woonsferen, namelijk:
Ad 1 Zorg
In Zorg worden zorgwoningen en een gezondheidscentrum gerealiseerd. Het gebouw vormt een belangrijke entree van het dorp maar ook vanaf het dorp richting het park. De zorgwoningen worden via een middengang ontsloten waardoor het gebouw aan beide zijden een representatieve gevel heeft. Op de begane grond wordt een ontmoetingsruimte gemaakt. Het dek wordt onderdeel van het park doordat deze omhoog loopt, het dek op.
Ad 2 Boswonen
Grote kavels met villa’s sluiten aan bij het huidige karakter van de Wilhelminalaan. Aan het park komen ruime kavels met statige woningen. De kavelgrotes zijn gevarieerd en zowel tweekappers als vrijstaande woningen zijn mogelijk. Het worden koopwoningen met als doelgroep jonge gezinnen tot aan ouderen.
Ad 3 Park
Het park vormt de centrale en verbindende ruimte in het plan. Het kronkelt tussen de gebouwen door en verbindt de nieuwe ontwikkelingen met de bestaande buurt. Het parkappartement vormt een bijzonder element in het park.
Ad 4 Parkwonen
Parkwonen bestaat uit een aantal woonvelden met verschillend programma waartussen het park ligt. De bebouwing staan op verschillende manieren aan het park maar hebben altijd een duidelijke relatie hiermee. Afwisselend liggen tuinen, voorkanten en appartementen aan het park. Hierdoor wordt de levendigheid van het park gewaarborgd en wordt het ontmoeten gestimuleerd.
Hierna volgen een aantal doorsnede's in het plan.
In de Libenau gedachte staat het bevorderen van ontmoeten en buurtbetrokkenheid centraal. Het park midden in de locatie vormt hiervoor een cruciaal onderdeel. In het park staat ontmoeten en ontdekken centraal. Het park verbindt de verschillende doelgroepen en zorgt voor contact. Paden slingeren door het park en vormen verschillende wandelrondjes en sluiten aan bij de bestaande buurten. Er worden ontmoetingsplekken gemaakt voor jong en oud. De inrichting is geschikt voor de verschillende doelproepen; voor de ouderen goed begaanbare paden, licht slingerend en glooiend vormen deze verschillende ommetjes. Verspreid langs de paden komen voldoende rustplekken. Voor de jongere doelgroep staat ontdekken centraal. Hoogteverschillen geven aanleiding tot ontdekken. Speelaanleidingen met een natuurlijke uitstraling worden her en der ingepast. De hoogteverschillen die ontstaan met het landschappelijk inpassen van het parkeerdek geeft aanleiding voor speelaanleidingen zoals glijbanen tussen de paden die omhoog lopen. Stapstenen en boomstammen zijn aanleiding tot spelen. Tussen de appartementengebouwen komt een speelplek gecombineerd met een ontmoetingsplek. Hier komt een formele speelplek en wordt ingericht met speeltoestellen en zitgelegenheden voor gezinnen en ouderen.
Hierna volgt een sfeerimpressie van het appartement, buitenruimte en levendigheid aan het park.
Het park krijgt een glooiende uitstraling waar paden om bestaande bomen heen slingeren. De bestaande bomen worden zorgvuldig ingepast en zijn leidend voor de ligging van paden, positie van bebouwing en wegen. In het park wordt het parkeren tot een minimum beperkt en landschappelijk ingepast door halfverharding toe te passen voor alle parkeervakken. Gras wordt afgewisseld met verschillende vaste planten. Bloeiende planten zijn goed voor de biodiversiteit en leveren per seizoen een kleurrijk en afwisselend beeld op. Ontdekken en ontmoeten staat in het park centraal. De paden moeten toegankelijk zijn voor elke doelgroep, van rollator tot loopfiets en kinderwagen. Het materiaal wordt asfalt met een heldere rand als begeleiding t.b.v. visueel gehandicapten. Er wordt uitgedaagd tot spelen met natuurlijke speelaanleidingen en het benutten van de hoogteverschillen. De Julianalaan wordt ingepast en de trottoir worden onderdeel van het park door deze los te leggen van de straat. De Julianalaan wordt hierdoor optisch versmalt wat de oversteekbaarheid te goede komt en snelheidsverlagend werkt.
Hierna volgen enkele impressie beelden.
Parkeren en verkeer
Uitgangspunt is om het parkeren en verkeer zoveel mogelijk uit het park te houden en onder de gebouwen of ernaast op te lossen. Bestaande parkeerplaatsen langs de bestaande wegen worden benut en zo nodig herverdeeld en heringericht zodat deze een groene uitstraling krijgen. Voor de bosvilla’s wordt het parkeren voornamelijk op eigen terrein georganiseerd.
Het parkappartement ligt op een halfverdiepte parkeerkelder waar het parkeren voor de bewoners wordt opgelost. Bezoekers parkeren aan de straat in parkeervakken uitgevoerd in openverharding. Vanaf de Julianalaan loopt een informele ontsluitingslus het park in om de villa’s en het appartementengebouw te ontsluiten. Hierdoor liggen de voordeuren (adressen) van de woningen aan het park wat de levendigheid ten goede komt.
Achter de zorgwoningen wordt het parkeren onder een dek op maaiveld en half verdiept opgelost. Het landschap loopt geleidelijk omhoog richting het dek zodat deze onderdeel wordt van het park en het dek landschappelijk ingepast wordt.
Langs de Dennenlaan komen voorkanten van woningen te staan die worden ontsloten via een doodlopende informele parkeerkoffer. De parkeerdruk komt hierdoor niet zo zeer aan de Dennenlaan zelf te liggen. Een klein aantall parkeerplaatsen aan de dennenlaan blijft behouden voor bezoek van bewoners van alle woningen aan de Dennenlaan. Rondom het parkeren komt een haag voor een groene inpassing. De haag voorkomt instraling van koplampen richting de bestaande bebouwing aan de Dennenlaan.
Het bestaande parkeerveld aan de Julianalaan wordt gebruikt ten behoeve van parkeren voor de sociale appartementen. Verder wordt het parkeren aan de westelijke rand opgelost voor de andere appartementen en grondgebonden woningen.
In paragraaf 5.9. wordt nader ingegaan op parkeren.
De invulling van het totale projectgebied is ambitieus en van hoge kwaliteit. Elementen als overdekt parkeren, verdiept parkeren, parkaanleg en andere faciliteiten zijn alleen financieel mogelijk wanneer het plan in zijn geheel gerealiseerd kan worden. De diverse onderdelen en faseringen dragen bij aan de totaal realisatie.
De Zorggroep Noordwest-Veluwe (ZNWV) heeft op korte termijn behoefte aan zorgwoningen. De woonzorglocatie zal toekomstbestendig zijn, o.a. door het scheiden van wonen-zorg ten behoeve van zorgproducten als VPT en MPT.
Gecombineerd met een nieuw gezondheidscentrum kan dat binnen het huidige bestemmingsplan gerealiseerd worden. In de eerste fase wordt ook een ontmoetingsruimte (Buurtkamer) gebouwd voor de buurt. Deze kan tevens dienen als informatiecentrum voor de toekomstige ontwikkelingen. Nadat alle RO-procedures zijn doorlopen kan snel worden gestart met de bouw van de resterende fases. Rondom het zorggebouw wordt al zoveel mogelijk van het park aangelegd waarmee in 2020 het eerste deel van het park gereed zal zijn. Fase 3 wordt indien mogelijk samengevoegd met fase 2. De fasering wordt op navolgende afbeelding weergegeven.
Bij de ontwikkeling van het plan ligt de nadruk op het maken van goede, leefbare en gezonde ruimtes. Zowel publieke ruimtes als privéruimtes. Naast alle regelgeving wordt aansluiting gezocht bij de beleidsambities en het Programma Duurzaamheid van de gemeente.
De volgden ambities worden nagestreefd:
Bij nieuw te ontwikkelen gebieden of gebieden die ingrijpend worden veranderd, werkt de gemeente Ermelo met beeldkwaliteitsplannen. Dit is na vaststelling door de raad het toetsingskader voor welstand. In 2019 is door IMOSS een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan).
Bij de herontwikkeling is het Libenau-principe als inspiratie gebruikt maar is geheel toegesneden op de Nederlandse en lokale omstandigheden. In deze ruimtelijke visie wordt naast het bouwprogramma nadrukkelijk ingegaan op de samenhangende (groene) buitenruimte tussen de gebouwen en de betekenis daarvan voor heel Ermelo.
Vanaf Ermelo het dorp uit markeren de zorgwoningen met het tegenoverliggende appartementencomplex de overgang van ‘stedelijke gebied’ naar ‘wonen in het landschap’. Deze twee gebouwen krijgen zowel richting de Julianalaan als de Dennenlaan en Sparrenlaan een representatieve zijde. Deze twee afzonderlijke gebouwen reageren op elkaar zowel qua maat en schaal maar ook in materiaalgebruik van de accenten.
Midden in het park, verdraaid ten opzichten van de Julianalaan ligt een bijzonder parkappartementengebouw. Half verhoogd uit het maaiveld staat het gebouw in het groen. Als je over de Julianalaan rijdt, vormt dit gebouw een bijzonder element in het park.
Aan het park liggen zowel voordeuren als achtertuinen en een gemeenschappelijk dek van de zorgwoningen. De erfafscheidingen direct aan het park worden zorgvuldig mee ontworpen met de architectuur. Hoekwoningen direct aan het park vragen om een verbijzondering in de vorm van een transparante gevel die de beleving van wonen aan het park versterk. I
Aan de bestaande straten krijgen de gebouwen en woningen hun entree maar ook aan het park liggen voordeuren. De levendigheid en het ontmoeten van elkaar wordt hierdoor bevorderd. Gevoel van veiligheid en sociale controle zoals in het Libenau-principe wordt beschreven worden hierdoor versterkt.
De locatie ligt in een omgeving met verschillende woningtypen en uitstralingen. De Dennenlaan en Wilhelminalaan zijn lommerrijke lanen met voornamelijk vrijstaande villa’s. Aan de Julianalaan staat een diversiteit aan bebouwing en verkleurt zichtbaar van een lommerrijke laan naar een meer dorpse straat naarmate het centrum genaderd wordt. Met de ontwikkeling van de locatie wordt aangesloten qua sfeer bij de omliggende bebouwing en het beeld zoals in de structuurvisie gemeente Ermelo 2025 wordt beschreven.
Er worden een viertal beeldkwaliteitsferen beschreven, namelijk;
Beeldkwaliteit Entree
Vanaf het centrum markeren het complex met de nieuwe zorgwoningen en het appartementen blok aan de overzijde, de overgang naar het ‘wonen in het landschap’. Beide gebouwen reageren op elkaar in maat en schaal. Beide gebouwen presenteren zich duidelijk richting het park.
Beeldkwaliteit Bos
De vrijstaande woningen en twee-onder-een kapwoningen vormen een logische voortzetting van de reeds aanwezige bebouwingskorrel aan de Wilhelminalaan. Qua vorm en uitstraling is er veel vrijheid gezien het diverse beeld aan architectuur dat reeds aanwezig is.
Beeldkwaliteit Park
Aan het park presenteren zich verschillende type bebouwing. In alle gevallen moet de overgang tussen privé en park zorgvuldig worden vormgegeven. Bebouwing midden in het park of die het park in steken krijgen een alzijdig karakter.
Beeldkwaliteit Laan
Langs de Dennenlaan komen grondgebonden woningen met de voorkant richting de straat. Er worden twee bebouwingsclusters voorgesteld waartussen het park doorloopt om zo een relatie tussen de Dennenlaan en het nieuwe park te maken.
Beeldkwaliteitsfeer Entree
Maat en schaal
De gebouwen krijgen maximaal vier bouwlagen. Door de gebouwen een open en transparante plint te geven zorgt dat voor een menselijke maat wanneer je langs deze gebouwen loopt. De twee gebouwen begeleiden de Julianalaan. Voor het zorggebouw is het uitgangspunt dat het geen grootschalig zorggebouw wordt en dat de nadruk qua uitstraling op wonen ligt. Een verticale geleding biedt kansen het gebouw op te delen in individueel herkenbare volumes.
Architectonische verschijningsvorm
De gebouwen staan op een zichtbare plint die zorgvuldig de overgang tussen het gebouw en de openbare ruimte vormt. De gebouwen krijgen een verticale geleding op de begane grond zodat de schaal van het blok verkleind word. Op de koppen wordt een accent zichtbaar. Streven is om die qua vorm en materiaal op elkaar te laten reageren.
Materialisering
Het hoofdvolume wordt uitgevoerd in baksteen in verschillende kleurnuances. De architectonische accenten en detail worden uitgevoerd in een afwijkend materiaal zoals hout, pleisterwerk of schoon beton. De gevel is gedifferentieerd en krijgt een zorgvuldige detaillering mee, de afleesbaarheid van de gevel wordt hiermee versterkt.
Oriëntatie en overgang tussen privé en openbaar gebied
De gebouwen oriënteren zicht duidelijk richting de Julianalaan, Dennenlaan en Sparrenlaan. De entree’s vormen horizontale accenten in het gebouw. De overgang tussen de buitenruimte op de begane grond en park wordt mee ontworpen in de vorm van een vlonder of loggia. Door middel van vaste planten en verhoogde ligging van de privéruimte wordt zichtbaar wat openbaar en privé is.
Beeldkwaliteitsfeer Bos
Maat en schaal
De bebouwing mag qua footprint groot zijn. De kavels zijn ruim van opzet en er worden diepe voortuinen gemaakt. De huidige bouwhoogte aan de Wilhelminalaan verschilt van één laag tot twee lagen met kap. De toekomstige bebouwing sluit hierop aan. Tussen de verschillende hoofdbebouwing zit veel ruimte waardoor de bestaande bomen achter op de kavels goed zichtbaar zijn.
Architectonische verschijningsvorm
Een diversiteit aan architectonische verschijningsvormen is mogelijk. De bestaande bomen op de kavel worden zorgvuldig ingepast. Dat kan invloed hebben op de vorm en positie van het gebouw. Het hoofdgebouw staat naar achter op de kavel, het bijgebouw staat altijd achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw en is ondergeschikt aan het hoofdvolume.
Materialisering
Qua materialisering zijn er geen voorschriften. Het huidige beeld van de bebouwing aan de Wilhelminalaan is erg divers. De eenheid wordt gevormd door de ruime voortuinen met haag.
Oriëntatie en overgang tussen privé en openbaar gebied
De woningen oriënteren zicht op de straat. De grote voortuinen met lage haag (maximaal 1 meter) vormen een groen eenduidig beeld aan de laan, De voortuin dient groen te worden ingericht om het groene karakter van de straat te behouden.
Beeldkwaliteitsfeer Park
Maat en schaal
Aan en in het park komen verschillend bouwvolumes te staan. Los in het park kunnen deze groter zijn dan die grenzen aan bestaande bebouwing.
Architectonische verschijningsvorm
De bebouwing gerelateerd aan het park krijgt een eigentijdse uitstraling. Dat kan in zowel materiaal als in architectonische verschijning en detaillering. Moderne bebouwing kan hier naast bebouwing met historische verwijzingen staan.
Materialisering
De materialen voor de hoofdvolumes kunnen bestaan uit baksteen, pleisterwerk en lichte materialen zoals glas, staal en schoonwerk beton. De details kunnen verwijzen naar een meer natuurlijke setting door het gebruik van bijvoorbeeld hout, zink en riet.
Oriëntatie en overgang tussen privé en openbaar gebied
Aan het park liggen voordeuren, balkons en veranda’s. De overgangen tussen privé en het park worden zorgvuldig vormgegeven. Bij de appartementen op de begane grond is ruimte voor een veranda van maximaal 2 meter uit de gevel of een loggia. Het appartementengebouw midden in het park ligt op een verhoogt maaiveld waardoor op een natuurlijke manier openbaar en privé van elkaar worden gescheiden.
Voor de vrijstaande woningen en twee-onder-een kapwoningen geldt dat aan de voortuin erfafscheiding door middel van een haag wordt vormgegeven. Deze haag mag maximaal 1 meter hoog zijn om zo de relatie met het park te behouden.
Beeldkwaliteitsfeer Laan
Maat en schaal
Langs de Dennenlaan wordt de bebouwing maximaal drie lagen en ligt ver terug ten opzichten van de straat. De bebouwing volgt de huidige rooilijn van het Dillenburg gebouw. Hierdoor blijft het groene profiel met de grote bomen gehandhaafd. Het brede profiel zorgt ervoor dat de bebouwing aan deze laan ondergeschikt is aan de laan.
Architectonische verschijningsvorm
De grondgebonden woningen kunnen worden uitgevoerd in drie lagen met plat dak of in twee lagen met een kap. Er is langs de laan geen eenduidige architectuurstijl te benoemen. De nieuwe bebouwing gaat qua stijl wel een relatie met elkaar aan.
Materialisering
Het materiaal van de hoofdvolumes bestaat uit baksteen in verschillende nuance kleuren. Accenten worden in een afwijkende steen uitgevoerd of in een afwijkend materiaal zoals hout of beton.
Oriëntatie en overgang tussen privé en openbaar gebied
De woningen krijgen hun voordeur aan de Dennenlaan. De voortuin wordt vormgegeven als privé stoep van 1 meter. Hier is ruimte voor een bankje of plantenbak. De informele parkeerkoffer krijgt de uitstraling alsof het bij de woning hoort. Een haag langs de parkeerkoffer vormt een natuurlijke afscheiding en zorgt voor een besloten karakter. De woningen met de tuin aan het park krijgen een zorgvuldig meeontworpen tuinmuur Deze tuinmuur is maximaal 1,5 meter hoog om het contact met het park te waarborgen.
Er is steeds meer vraag naar duurzaamheid in de buitenruimte. Een methodiek om deze eenvoudig te kunnen beoordelen, is het Greenlabel, het inzichtelijk maken van integrale duurzaamheid voor (buiten)producten & materialen en planten.
De visie bij Greenlabel is:
Door bij de inrichting van de buitenruimte gebruik te maken van duurzame materialen met een meetbaar lage ecologische footprint en welke een sterke relatie hebben met de directe natuur om ons heen, kan de mens vrij consumeren zonder dat dit ten koste gaat van de natuur, deze kan er zelfs door floreren. |
Onderstaand een overzicht van mogelijke indicatoren die kunnen leiden tot 'greenlabel'.
Initiatiefnemers streven er naar om zo veel als, binnen het redelijke mogelijk is met boven genoemde indicatoren rekening te houden, om zo goed mogelijk te scoren op het 'greenlabel'.
In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit worden de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid gegeven. De doelstellingen van dit beleid zijn het omschrijven en vastleggen van de luchtkwaliteit om de schade voor mens en milieu te voorkomen, verhinderen of te verminderen, de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, de bevolking te kunnen informeren over de kwaliteit van de lucht en het in stand houden van of verbeteren van de kwaliteit. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) van 15 november 2007 is de Europese kaderrichtlijn opgenomen in Nederlandse wetgeving. In paragraaf 5.4 worden de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven als gevolg van het realiseren van het plan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om een gecoördineerd beheer in alle Europese stroomgebieden te realiseren, de waterkwaliteit verder te verbeteren en het publiek sterker bij het waterbeheer te betrekken. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. De gevolgen voor de realisatie van het plan worden beschreven in paragraaf 5.6.
Om de natuur in Europa te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in alle lidstaten. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse bijdrage hieraan bestaat uit 162 gebieden.
Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992), die zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet. In beide richtlijnen staan ook maatregelen voor soortenbescherming. Deze zijn opgenomen in de Flora- en faunawet.
In en rond Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht. Activiteiten uitvoeren zonder vergunning is strafbaar. In paragraaf 5.7 wordt besproken in hoeverre de bestemmingswijziging de aanwezige natuurwaarden raakt.
Het Europese Verdrag van Malta uit 1992 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering ervan gebeurt onder meer door de Wet op de archeologische monumentenzorg. In paragraaf 5.8.wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologische en cultuurhistorische waarden.
De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De Structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Deze 13 nationale belangen zijn:
De visie is via regels verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Deze geeft voor het plangebied geen direct bindende regels.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn opgenomen:
Het plangebied ligt in het stedelijk gebied en de bebouwde kom van Ermelo. Voor dit gebied gelden geen nationale belangen waarmee rekening gehouden hoeft te worden. Dit bestemmingsplan voldoet aan het Barro.
Met ingang van 1 oktober 2012, is in artikel 3.1.6, tweede en derde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking (hierna: de Ladder) opgenomen. In de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet vanaf genoemde datum beschreven worden dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Naast voor bestemmingsplannen is deze onderbouwingsplicht van overeenkomstige toepassing voor andere planologische besluiten, zoals de omgevingsvergunning voor het buitenplans afwijken, het uitwerkings- en wijzigingsplan en de provinciale ruimtelijke verordening.
Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6, tweede en derde lid Bro (de Ladder) gewijzigd. Per genoemde datum is het de bedoeling dat bij het toepassen van de Ladder wordt beschreven welke behoefte aan de ontwikkeling bestaat, en als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, een motivering waarom niet binnen het bestaande stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Wettelijk kader
De twee treden van de Ladder schrijven vooraf geen bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is verankerd in artikel 3.1.6 van het Bro. In artikel 1.1.1 Bro worden de relevante begrippen 'stedelijke ontwikkelingen' en 'bestaand stedelijk gebied' gedefinieerd:
Uitwerking
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Alvorens de twee treden van de Ladder voor duurzame verstedelijking uit te werken, dient allereerst de vraag beantwoord te worden of het voorgenomen bouwplan te beschouwen is als een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’. Het bouwplan voorziet in de realisatie van 93 woningen (30 sociaal, 49 middelduur en 24 duur) gerealiseerd. Tevens worden 76 zorgappartementen en een maatschappelijke voorziening gerealiseerd. Op basis van recente jurisprudentie is de voorgenomen ontwikkeling aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
De twee treden zijn:
Woningbehoefte en doel Regio Noord-Veluwe
In de Regio Noord-Veluwe is de woningmarkt weer volop in beweging gekomen. De bestaande woningvoorraad speelt daarin vanzelfsprekend de belangrijkste rol. Dat is echter niet voldoende, er is grote behoefte aan nieuwe woningen. Aanvullend is nieuwbouw nodig, en wel in die sectoren waar strategische toevoeging aan de te transformeren bestaande voorraad nodig is.
Op basis van het woningmarktonderzoek (Atrivé, 2013) is een aantal zaken helder geworden. Dit is in de Woonvisie Regio Noord-Veluwe 2014 als volgt samengevat:
Doel Regio Noord-Veluwe:
Centraal staat dat de Regio Noord-Veluwe de overschotten en tekorten op de woningmarkt zo goed mogelijk wil opheffen. Onderdeel hiervan is dat er voldoende woningen worden toegevoegd om de stijgende woningbehoefte op te vangen. De Regio Noord-Veluwe wil werken aan een planvoorraad die aansluit bij de woningbehoefte. Om te voorzien in de woningbehoefte, is het volgende nodig:
Woningbouwprogrammering en Sturingskader gemeente Ermelo
Om deze ambities op het gebied van nieuwbouw te realiseren wil de gemeente Ermelo beschikken over een passend woningbouwprogramma. Dit vraagt in eerste instantie een analyse en inzicht in het huidige woningbouwprogramma. Op basis van deze analyse is bekeken waar sturing plaats kan vinden. De basis van deze sturing wordt gevormd door een sturingskader waarmee de gemeente gefundeerd keuzes kan maken in de huidige woningbouwprogrammering, maar ook ten aanzien van nieuwe plannen en initiatieven.
Opzet sturingskader
Het sturingskader bestaat uit:
Input voor de afzetbaarheid van woningbouwplannen is het inzicht in de woningbehoefte voor de periode 2015 tot en met 2024 en de analyse van de marktvraag. Per segment is de woningbehoefte en marktvraag in beeld gebracht.
Uitkomsten toepassing sturingskader
De huidige plancapaciteit van 1.144 eenheden past in eerste instantie binnen de regionale afspraken voor de periode tot en met 2024. Na toepassing van het sturingskader op de woningbouwplannen zijn 17 plannen groen, 25 plannen oranje (belemmeringen zijn binnen acceptabele tijd oplosbaar) en 4 plannen rood (belemmeringen zijn niet binnen acceptabele tijd oplosbaar). Er zijn 10 zachte plannen die niet konden worden beoordeel. Dit betekent dat het van belang is dat oranje plannen omgezet worden in groene plannen. Indien de realisatie van de huidige oranje plancapaciteit achterblijft, is de plancapaciteit tot 2020 aan de krappe kant. In de periode 2020 tot 2025 is veel zachte plancapaciteit aanwezig.
In het najaar 2018 is de analyse woningbouwprogrammering opnieuw geactualiseerd. Daaruit blijkt dat wanneer naar de totale plancapaciteit gekeken wordt, deze de regionale afspraken overschrijden. Op dit moment zijn er 379 woningen gerealiseerd, Van 448 wooneenheden staat vast dat ze gerealiseerd worden en voor 635 woningen geldt dat de belemmeringen binnen acceptabele tijd oplosbaar zijn, wat betekent dat het realistisch is dat zij op termijn gerealiseerd worden. Het Sturingskader (tot 1350 woningen tot 2024) geeft aan dat er nog een behoefte is van 478 woningen.
Woningbehoefte en marktinformatie Ermelo
Algemeen: de woningmarkt in de gemeente Ermelo trekt aan. De looptijd van verkochte woningen is in alle segmenten gedaald in de afgelopen twee jaar en het aantal transacties is toegenomen. Van alle vestigers in de gemeente is 59% afkomstig uit de gemeente Ermelo, 10% uit Harderwijk en 7% uit Putten. De overige vestigers komen met name uit de Randstad. (Bron: NVM, 2015).
Toelichting behoefte/marktinformatie huur:
Toelichting behoefte/marktinformatie koop:
Positie onderhavig plan, en conclusie behoefte en plancapaciteit
Het onderhavige bestemmingsplan en woningbouwplan "Oranjepark Ermelo" maakt onderdeel uit van de 67 projecten in de woningbouwprogrammering. Daartoe maakt het plan onderdeel uit van een plancapaciteit die voorziet in een lange termijn regionale woningbehoefte en toegespitst op een lokale woningbehoefte. De regionale en lokale woningbehoefte vloeit voort uit woningmarktonderzoek op regionaal niveau. Op basis hiervan is ook de regionale en lokale plancapaciteit tot stand gekomen.
In Ermelo is geen sprake van overaanbod in de plancapaciteit. Aangezien er tot op heden in Ermelo nog niet alle plancapaciteit 'hard' is geworden of is omgezet in gebouwde woningen is er op de kortere termijn behoefte aan woningen in Ermelo. Het plan 'Oranjepark' behoort op dit moment nog tot de oranje plannen, en valt daardoor tot een categorie plannen die moet worden omgezet in uitvoerbare plannen om tot 2020 in voldoende groene/harde plancapaciteit en dus woningvoorraad te kunnen voorzien. (Dit gebeurt door de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan). Het onderhavige plan voorziet derhalve in een acute regionale woningbehoefte. Het woningbouwplan en bestemmingsplan "Oranjepark Ermelo" is met maximaal 95 woningen geen grootschalig plan, en gaat uit van meerdere type woningen en doelgroepen (qua inkomen). Het plan is vooral gericht op het middensegment met betrekking tot koop en huur, en op sociale huur (ongeveer een derde deel). Het onderhavige plan voorziet ook in kwalitatieve zin in een acute regionale woningbehoefte.
De conclusie luidt, dat het bestemmingsplan "Oranjepark Ermelo" voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied
Aangezien het plan Oranjepark Ermelo is gelegen binnen Bestaand Bebouwd Gebied voldoet het bestemmingsplan "Oranjepark Ermelo" aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Conclusie op basis van analyse woningbouwprogrammering najaar 2018
Uit de analyse blijkt dat er nog behoefte is aan 478 woningen. In de woningbouwprogrammering wordt ervan uitgegaan dat 95 woningen hiervan binnen 'Oranjepark' gerealiseerd worden.
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats in 'stedelijk gebied' en raakt geen nationale ruimtelijke belangen en voldoet aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.
Op 24 september 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie vastgesteld. Deze is in juli 2015 geactualiseerd en in 2018 geconsolideerd. Het vertrekpunt bij het maken van de Omgevingsvisie zijn de maatschappelijke opgaven die in gesprekken met overheden, organisaties en particulieren zijn benoemd.
De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan de gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven.
Deze twee doelen zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
In de Omgevingsvisie wordt onderscheidt gemaakt in verschillende deelgebieden. Het plangebied ligt in de Noord-Veluwe.
Kenmerkend voor de regio Noord-Veluwe zijn:
De regio staat voor de volgende opgaven:
Wonen
De provincie en haar partners streven er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De provincie is een van de partijen. De agenda gaat onder meer over hoe partijen met elkaar invulling geven aan flexibiliteit, levensloopbestendigheid, betaalbaarheid, het aandeel 'huur' en andere kwaliteiten waaraan behoefte is.
De provincie maakt op regionale schaal afspraken met gemeenten en woningbouwcorporaties over de woningvoorraad op basis van een recente huishoudensprognose (Primos). De kwantitatieve regionale afspraken zijn vastgelegd in het KWP3.
Nieuwe woningen moeten inspelen op de toekomstige vraag. Meer flexibiliteit is nodig voor gebruik van woningen door verschillende doelgroepen.
Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Gelderland
De ontwikkeling betreft woningbouw waarbij slechts één woning wordt gerealiseerd. Deze woning is in het geldende bestemmingsplan mogelijk gemaakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Voor deze inbreidingslocatie is al een koper, dus wordt er ingespeeld op de marktvraag. Gezien het vorenstaande is de ontwikkeling van de locatie in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Gelderland.
Momenteel wordt de omgevingsvisie geactualiseerd. Doel is om voor eind 2018 een nieuwe versie van de Omgevingsvisie te ontwikkelen. Dit heeft echter geen consequenties voor dit plan.
Conclusie
Het plan sluit aan op het provinciaal beleid.
Het doel van de structuurvisie is het versterken van de sociale en maatschappelijke samenhang, de benutting van economische kansen en versterking van de ecologische en landschappelijke waarden door een samenhangend en integraal beeld te hebben ten aanzien van de toekomstige ontwikkelingen op het gebied van mogelijke woon- en werklocaties, maatschappelijke en sociale voorzieningen, hoofdinfrastructuur, hoofdstructuren van water, landschapsontwikkeling, recreatienetwerk en dergelijke.
De Structuurvisie geeft de hoofdlijnen aan waarbinnen Ermelo op een verantwoorde manier kwaliteiten kan versterken. De Structuurvisie geeft een ruimtelijk, functioneel en sociaal economisch raamwerk voor veranderingen in bevolkingssamenstelling, ruimtegebruik, economische activiteiten en verwachte ontwikkelingen in het buitengebied.
Wonen
Gelet op de huidige bevolkingssamenstelling en de vergrijzing, bieden woningen gericht op de doelgroep ouderen het minste onzekerheid wat betreft bevolkingsontwikkelingen. Dit betreffen grondgebonden levensloopbestendige woningen en nultreden appartementen, vooral in de koopsfeer en beperkt in de huur. Met het ‘verleiden’ naar nieuwe aantrekkelijke woningen, kan mogelijk een doorstroom op gang worden gebracht. Hiermee komen ook gezinswoningen beschikbaar met een aantrekkelijk prijsniveau voor jongeren. Afhankelijk van de doorstroom en beschikbaarheid bestaat het bouwprogramma ook uit de categorie eengezins grondgebonden woningen.
De komende jaren zal de vraag naar zorg aan huis toenemen. Op termijn zal ook de vraag naar verzorgingsplaatsen toenemen. Belangrijke opgave is het zorgen dat mensen ouder kunnen worden in de eigen wijk. Niet alle woningen zijn toekomstbestendige woningen. Met nieuwe ontwikkelingen kan het aanbod aan geschikte woningen verbeteren. Dit kan in grondgebonden vorm maar ook in de vorm van nultreden appartement. De nabijheid van voorzieningen (ontmoeten, boodschappen, vervoer) is belangrijk. Ermelo wil nadrukkelijk de mogelijkheid realiseren om ouder te worden in de eigen wijk. Dit vraagt een nauwe afstemming met Uwoon, zorginstellingen en ontwikkelende partijen. In combinatie met het aanbod van zorg zijn mogelijk ook nieuwe concepten voor Ermelo denkbaar. Dit is speerpunt in de woningbouwproductie.
Zorg
De zorgsector is van groot belang voor Ermelo. Het biedt een enorme werkgelegenheid en is een sector die belangrijk is voor de toekomst. Zorg is hiermee een speerpunt van de ontwikkelingsvisie. Ermelo wil excelleren in zorg! Opgaven bestaan in het versterken van de zorg in Ermelo. Hiertoe hoort het verder verankeren van het zorgaanbod. Ook het verbreden van zorg staat centraal. Hierbij is te denken aan de mogelijkheden die bestaan in relatie tot recreatie, maar ook tot welzijn. Samen met instellingen moet gewerkt worden aan een zorgklimaat in Ermelo die gekenmerkt wordt door innovatie, ontwikkeling en opleiding.
In de Structuurvisie Ermelo 2025 het plangebied gemarkeerd als mogelijke herontwikkelingslocatie.
Uitsnede verbeelding Structuurvisie Ermelo 2025
Het inwonersaantal in Ermelo nam de afgelopen jaren af. Door huishoudensverdunning stijgt echter het aantal huishoudens. Er is ook groei op andere vlakken: groei in het aantal huishoudens van 75 jaar en ouder (+111% in de periode 2013-2040), groei in vrijwilligers, groei in ICT-mogelijkheden, groei in alternatieve economie, groei in interneteconomie, groei in alternatieve energiebronnen, groei in lokale inzet.
Ook het ondersteunen van het (zelfstandig) wonen met zorg wordt steeds belangrijker in de komende jaren. Wonen gaat verder dan alleen de woning. Ook de kwaliteit van de woonomgeving is van belang, denk aan de veiligheid en toegankelijkheid voor mensen met beperkingen. Het gaat niet alleen om de fysieke kwaliteit, maar ook om het sociale aspect, zoals onderling contact en ondersteuning.
Van groot belang is de samenwerking met de woonpartners: voor het uitwerken/uitvoeren van de beleidskeuzes en het hebben en houden van een gedeeld zicht op de veranderingen die gaande zijn. Aansluiten bij de energie en kracht van de burgers zelf is hierbij essentieel: zij zijn de consumenten én producenten van het wonen in Ermelo. Dit samenspel van burgers en maatschappelijke organisaties vormt een uitdaging voor eenieder die bij het wonen in Ermelo betrokken is.
Groen is de basisvoorwaarde voor een duurzame en gezonde leefomgeving voor mensen, planten en dieren. Voor inwoners en bezoekers van de gemeente Ermelo is de nabijheid van groen met een hoge kwaliteit belangrijk, evenals groen dat beleefbaar en toegankelijk is. Wat groen is houdt de gemeente graag groen. Waar nodig zoekt de gemeente naar kansen voor extra vergroening. Waar groen moet verdwijnen, moet dit zoveel mogelijk gecompenseerd worden.
Het openbaar groen is in Ermelo niet overal even goed verdeeld, die varieert van 30 m2 per woning in het centrum tot 150 m2 in noord. Vooral in het centrum en de buurten ten zuiden daarvan is meer groen wenselijk.
De ambitie van de gemeente ten aanzien van het groenareaal is de hoeveelheid groen in het dorp behouden en vooral de kwaliteit ervan verbeteren. Als er groen in het dorp verdwijnt, wil de gemeente daarvoor in de plaats ánder toegankelijk groen.
De gemeente beschouwd bomen als één van de belangrijkste groenelementen in de bebouwde omgeving en grote delen van het buitengebied. Bomen vormen een belangrijke schakel binnen de groenstructuur, dragen aanwijsbaar bij aan een prettig leef-, woon- en werkklimaat en zijn kenmerkend voor de identiteit van Ermelo.
In het Programma Duurzaamheid 2016 - 2020 geeft de gemeente aan dat de samenleving die in Ermelo woont, vervoert, werkt en recreëert klimaatneutraal in 2035 en energieneutraal in 2030 is. Deze ambitie kan worden bereikt als de gemeente, bedrijven en de inwoners samenwerken en hierin hun eigen verantwoordelijkheid nemen.
De gemeente heeft in samenwerking met haar gemeentelijke afdelingen en maatschappelijke partners zes richtinggevende (ER)doelen geformuleerd, die de gemeenteraad op 17 december 2015 heeft vastgesteld. Deze (ER)doelen zijn:
De gemeente Ermelo heeft geluidbeleid vastgesteld. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat hogere grenswaarden zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Als de maatregelen onvoldoende effect sorteren kan de gemeente een hogere grenswaarde vaststellen. De gemeente hecht daarbij aan de aanwezigheid van een geluidluwe gevel. Cumulatie moet nadrukkelijk worden meegewogen. Ook 30km wegen moeten vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in de afweging worden meegenomen. Overigens is een goede motivatie c.q. ruimtelijke onderbouwing altijd noodzakelijk. Hogere grenswaarden worden niet vastgesteld als er sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting.
De Zorggroep Noordwest Veluwe heeft een Masterplan laten opstellen voor haar terreinen. Dit Masterplan is in december 2017 unaniem vastgesteld door de gemeenteraad.
Het Masterplan vormt de basis voor de ontwikkeling van een zorgcomplex en woningen op het terrein van de Zorggroep Noordwest Veluwe. Het gaat hierbij om 24-uurs zorgwoningen en een woongebied voor verschillende doelgroepen (sociale huur, goedkope, middeldure en dure koop- en huurwoningen) op het Dillenburgterrein.
Het is de bedoeling dat het gebied tussen de Dennenlaan, Sparrenlaan, Constantijnlaan en Wilhelminalaan volledig nieuw wordt ingericht met een mix van woningen c.q. appartementen en zorggebouwen in het groen met gemeenschappelijke ruimten. Het bestaande zorgcomplex Dillenburg met de aanleunwoningen van het Oranjepark zullen gesloopt worden.
In totaal gaat het over 175 (zorg)woningen, een gezondheidscentrum, ontmoetingsruimte en een park. De nieuwe gebouwen worden zo geplaatst dat het mogelijk is om de bestaande waardevolle bomen in het gebied zoveel mogelijk te sparen. Parkeren vindt zoveel mogelijk plaats uit het zicht en onder een parkeerdek.
Het Masterplan moet financiële garantie bieden de bouw van het zorggebouw en parkeerdek op het Rehobothterrein. Na vaststelling van het masterplan door de gemeenteraad kan de bestemminsplanprocedure worden opgestart.
Libenau-principe
Herontwikkeling vindt plaats door middel van het Libenau-principe. Dit is een Duits principe waarbij buurten worden ontwikkeld voor jong- en oud en voor mensen met en zonder een zorgvraag. Het basisprincipe is dat mensen omzien naar elkaar binnen eigen mogelijkheden. Dit principe is in Duitsland succesvol toegepast. Bij de herontwikkeling is het Libenau-principe als inspiratie gebruikt. Maar wel aangepast op de Nederlandse en lokale omstandigheden.
Het Masterplan is als Bijlage 2 Masterplan Dillenburg, Rehoboth en Oranjepark toegevoegd aan dit plan.
Bij de ontwikkeling van gebieden wordt met behulp van de systematiek uit de VNG uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (uitgave 2009) bepaald binnen welke straal bedrijven invloed hebben op de omgeving en met welke milieuaspecten (zoals geluid, gevaar, e.d.) rekening gehouden dient te worden. In de VNG uitgave zijn voor de diverse SBI-codes deze zogenoemde milieuzones bepaald ten opzichte van gevoelige functies zoals woningen.
Aan de ene kant wordt hiermee bepaald of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat bij omliggende gevoelige objecten. Aan de andere kant wordt bekeken of eventuele nieuwe gevoelige objecten de omliggende bedrijven niet beperken.
Naast de geadviseerde milieuzonering op basis van de VNG uitgave kunnen er ook afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving gelden.
Uitgangspunten
De VNG uitgave gaat uit van twee omgevingstypen: een rustige woonwijk / buitengebied of een gemengd gebied. In een gemengd gebied is sprake van matige tot sterke functiemenging, waar bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies aanwezig zijn. Voor een gemengd gebied zijn de milieuzones kleiner dan voor een rustige woonwijk of buitengebied. In dit plan is voor het zoekgebied uitgegaan van een rustige woonwijk.
In de nabije omgeving van het onderzoeksgebied zijn geen bedrijven gelegen waarvan de milieucontour over het plangebied valt. Binnen het plangebied wordt een gezondheidscentrum gerealiseerd met daarin een huisarts, fysiopraktijk, apotheek en een buurtkamer. Volgens de VNG uitgave "bedrijven en milieuzonering" geldt voor artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven een richtafstand van 10 meter voor het aspect geluid. Binnen 10 meter van het gezondheidscentrum worden geen woningen gerealiseerd.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan. In de woningen is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied wordt gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
In juni 2018 is door Groenewold Adviesbureau voor milieu en natuur een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Een deel van het plangebied ligt net binnen de wettelijke geluidzone van de Harderwijkerweg. De overige wegen zijn 30 km wegen en hebben daarom geen wettelijke geluidzone. Vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moeten deze wegen wel worden meegenomen. De maximum snelheid bedraagt 50 km/uur op de Harderwijkerweg en 30 km/uur op de overige wegvakken.
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen voldoet op alle punten aan de voorkeursgrenswaarde van Lden=48 dB. Er is geen hogere grenswaarde nodig. De vereiste karakteristieke geluidwering van de gevels is de minimale eis uit het Bouwbesluit van GA;K =20 dB.
Het aspect geluid is geen belemmering voor de realisatie van de plannen. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 4 Akoestisch onderzoek toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
In het geluidbeleid van de gemeente Ermelo wordt aangegeven dat de gecumuleerde geluidsbelasting vanwege verkeerslawaai zonder aftrek voor stiller verkeer kwalitatief wordt beoordeeld met behulp van een GES score uit onderstaande tabel.
GES-score tabel
Uit de tabel blijkt dat met een gecumuleerde belasting 37 t/m 49 dB de kwaliteit redelijk tot zeer goed is.
Bodem
De bodem wordt op vele manieren gebruikt, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit nu en in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk. Doordat mensen al vele eeuwen gebruik maakt van de bodem heeft zij overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreiniging van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en het rekening houden met de eigenschappen van de bodem.
Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.
In artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan.
Asbest
Asbest is een verzamelnaam voor natuurlijke mineralen die bestaan uit microscopisch kleine, naaldachtige vezels. In Nederland is de verkoop, het gebruik en het bewerken (zagen, boren, schuren of slopen) van asbest vanaf 1 juli 1993 verboden vanwege de gevaren voor de gezondheid. Voor die tijd werd asbest om zijn goede eigenschappen vaak gebruikt als bouwmateriaal.
Als asbest niet of nauwelijks gebonden is aan een bindmateriaal of als het bindmateriaal in slechte staat verkeert, kunnen asbestvezels vrijkomen. Maar ook als asbesthoudend materiaal op een ondeskundige manier wordt gesloopt of bewerkt kunnen vele miljoenen vezels in de lucht komen en worden ingeademd. Denk bijvoorbeeld aan schuren, boren, zagen en breken. De asbestvezels blijven achter als stof en kunnen eenvoudig in de lucht rondzweven. Asbesthoudend materiaal kan bovendien terecht zijn gekomen in puingranulaat, grond en in de bodem.
In 2017 en 2018 zijn door Grondvitaal BV binnen het onderhavige plangebied drie bodemonderzoeken uitgevoerd:
Bodem
Het doel van de genoemde onderzoeken is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem met betrekking tot de eventuele aanwezigheid van bodemverontreiniging in de grond en het freatisch grondwater.
Uitvoering van de drie verkennende bodemonderzoeken heeft plaatsgevonden overeenkomstig de NEN 5740.
Ter hoogte van de onderzoekslocatie aan de Sparrenlaan/Julianalaan zijn alleen in de bovengrond en het grondwater lichte verhogingen aan respectievelijk PCB's en barium aangetoond. In de bodem van de onderzoekslocatie aan Oranjepark/Julianalaan/Dennenlaan is alleen in de bovengrond een licht verhoogde concentratie aan minerale olie aangetoond. Ter plaatse van de Wilhelminalaan zijn helemaal geen verhoogde concentraties in de bodem van de onderzoekslocatie aangetoond.
De licht verhoogde concentraties aan bovengenoemde parameters in grond en grondwater geven geen aanleiding tot aanvullend bodemonderzoek. De invloed hiervan op de volksgezondheid en het milieu is nihil.
Asbest
Tijdens het veldwerk worden het maaiveld en de opgeboorde grond visueel op asbestverdacht materiaal gecontroleerd. Als uit het vooronderzoek of tijdens het veldwerk blijkt dat een locatie verdacht is voor een verontreiniging met asbest, dan wordt ook nog een volledig asbest in bodemonderzoek uitgevoerd overeenkomstig de NEN 5707.
Visueel zijn tijdens het veldwerk in 2017 en 2018 ter hoogte van respectievelijk de Sparrenlaan/Julianalaan en de Wilhelminalaan geen asbestverdachte materialen waargenomen. Er heeft toen op beide onderzoekslocaties geen asbestonderzoek plaatsgevonden. De locatie aan de Wilhelminalaan bleek tijdens het vooronderzoek onverdacht met betrekking tot asbest. Van de locatie aan de Sparrenlaan/Julianalaan is al een nader asbestonderzoek conform NEN 5707 bekend (Hunneman, 140770/lvh/sh, november 2014), waarbij het asbestgehalte ruim onder de interventiewaarde bleek te liggen en verder onderzoek niet noodzakelijk is. Later is, na het bouwrijp maken, alsnog asbestverdacht materiaal aangetroffen op het maaiveld van de Sparrenlaan/Julianalaan. Dit is in 2015 middels handpicking verwijderd.
Aan de Oranjepark/Julianalaan/Dennenlaan is tijdens het bodemonderzoek in 2018 tevens een volledig asbest in bodemonderzoek uitgevoerd. Visueel is tijdens het veldwerk geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Ook analytisch blijken de grondmengmonsters geen asbest te bevatten.
Met betrekking tot het voorgenomen gebruik van het onderhavige plangebied zijn daarom milieutechnisch geen bezwaren aan te geven.
De aspecten bodem en asbest zijn geen belemmering voor de uitvoering van de plannen,
Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 3 Verkennend bodem- en asbestonderzoek toegevoegd aan dit plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze ‘gevoelige bestemmingen’ zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen / klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
In dit geval is geen extra onderzoek nodig en kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling Niet In Betekende Mate (NIBM) is aangezien er minder dan 1500 woningen worden gerealiseerd en dat de gevoelige bestemmingen niet binnen de zones uit het besluit gevoelige bestemmingen vallen.
Wettelijk kader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt, afhankelijk van de ontwikkeling, een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In april 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Ermelo vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
De planontwikkeling is in een vroegtijdig stadium afgestemd met een externe veiligheidsadviseur en de Veiligheidsregio Noord Oost Gelderland (VNOG). Hierdoor is al bij de gebiedsinrichting rekening gehouden met de risicobronnen die zich in de directe omgeving bevinden en hun (plaatsgebonden) risicocontouren. Zo is bijvoorbeeld de locatiekeuze van de recreatiefunctie (beperkt kwetsbare functies met een lagere personendichtheid en een hogere mate van zelfredzaamheid) dichter bij de risicobronnen gepositioneerd dan de beoogde woonfuncties.
Navolgende afbeelding geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen nabij het plangebied.
Uitsnede risicokaart
Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van 179 woningen en een 17 tal voorzieningen (o.a. apotheek, fysiotherapie en huisartsen) mogelijk voor de doelgroep senioren. Het geheel wordt aangemerkt als kwetsbaar object.
Stationaire risicobronnen
Nabij de planlocatie zijn geen stationaire risicobronnen gelegen. Er is geen wettelijke belemmering vanuit externe veiligheid voor het realiseren van de planontwikkeling.
Mobiele risicobronnen
Nabij de planlocatie zijn twee mobiele risicobronnen gelegen te weten; de spoorlijn Amersfoort- Zwolle en de provinciale weg N 303.
Plaatsgebonden risico
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour (1 meter) en het plasbrandaandachtsgebied (30 meter) van de spoorlijn Amersfoort - Zwolle. De provinciale weg N 303 heeft geen plaatsgebonden risicocontour en plasbrandaandachtsgebied. Er zijn geen wettelijke belemmeringen voor het realiseren van het woonzorg complex.
Groepsrisico
Het plangebied ligt buiten de 200 meter zone maar wel binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Amersfoort-Zwolle (op circa 720 meter afstand). In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de onderdelen zelfredzaamheid en rampenbestrijding.
Het plangebied ligt binnen de 200 meter zone van de provinciale weg N 303 (op circa 170 meter afstand). Gezien de afstand tot de bron en de personendichtheid (ca. 50 p/ha) in het gebied, vindt geen overschrijding van 10% van de oriëntatiewaarde plaats. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de onderdelen zelfredzaamheid en rampenbestrijding.
Verantwoording Groepsrisico
Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Amersfoort-Zwolle en binnen de 200 meter zone van de provinciale weg N 303. Het groepsrisico dient, conform de argumentatie bij de paragraaf mobiele risicobronnen, verantwoord te worden voor de onderdelen zelfredzaamheid en rampenbestrijding.
Ten behoeve van de verantwoording van het groepsrisico is advies opgevraagd bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG). Op <datum> is dit advies ontvangen en dit advies is meegenomen in de verantwoording groepsrisico.
Maatgevende scenario's
Over de spoorlijn Amersfoort-Zwolle en de N 303 vindt transport plaats van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen. De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een BLEVE, een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.
Uit onderzoek blijkt dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de realisatie van dit plan.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
In een regulier watertoetsoverleg tussen gemeente en waterschap wordt de planvorming voor de ruimtelijke ontwikkelingen besproken. Gezamenlijke conclusie is dat de ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan geen of nauwelijks gevolgen voor het watersysteem hebben. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde A-wateren), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Ook wordt er niet meer dan 1500m2 extra verhard oppervlak aangelegd (t.o.v. de bestaande situatie). Dit betekent dat dit plan geen essentiele waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Waterschap Vallei en Veluwe heeft voor ontwikkelingen waar geen of nauwelijks een waterbelang bestaat een standaard waterparagraaf opgesteld.
Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de volgende algemene uitgangspunten:
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Nationaal Waterplan
De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015.
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterplan provincie Gelderland
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten. Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.
Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geven wij concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.
Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene ¡V en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het hierboven beschreven beleid.
Uitgangspunten
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
Verantwoordelijkheden
Hemelwater:
Een belangrijk principe is dat zoveel mogelijk van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie
beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwater:
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) of representatieve hoogste grondwaterstand (RHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG/RHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Oppervlaktewater:
Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen.
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden.
Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk ‘soortbescherming’:
Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
Nationaal beschermde ‘andere soorten’ (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.
De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een ‘Nee, tenzij’- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
Voor onderhavig project is het uitvoeren van een ‘Nee, Tenzij’- toets niet nodig omdat er geen wijziging in de bestemmingsplannen plaatsvindt en het plangebied buiten de begrenzing van het NNN ligt.
In mei 2018 is door Groenewold Adviesbureau milieu en natuur een quickscan natuurtoets uitgevoerd om de eventuele gevolgen voor de flora en fauna in beeld te brengen.
Beschermde soorten
Er zijn vooralsnog geen beschermde soorten aangetroffen of te verwachten welke de realisatie van het plan belemmeren. Het gebied is in gebruik als foerageergebied voor vleermuizen. In de Dillenburg is een zomerverblijfplaats aanwezig waarvoor reeds een ontheffing is verleend en maatregelen zijn getroffen. Vaste verblijfplaatsen van vleermuizen zijn vooralsnog in de rest van het plangebied niet aangetroffen. In de periode mei-sept. van het seizoen is het gebied nader onderzocht conform het vleermuisprotocol.
Gebiedsbescherming
Het plan ligt op circa 630 m van Natura2000 gebied Veluwe. De wijk wordt gasloos aangelegd, waarmee stikstofemissie alleen afkomstig is van transportbewegingen.
Stikstof
In het kader van de Wet natuurbescherming onderdeel gebiedsbescherming, is in januari 2020 door Koolstra Advies een verkennende stikstofdepositieberekening uitgevoerd voor de bouwontwikkelingen die in het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt. Uit de berekening volgt dat de depositie in de plan situatie nergens hoger is dan in de huidige situatie. Dit geldt zowel voor de realisatie als het toekomstig gebruik.
Gezien deze uitkomst vormt de stikstofdepositie geen belemmering het bestemmingsplan vast te stellen. De ontwikkeling van hetgeen door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt leidt namelijk niet tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige delen van het Natura 2000-gebied Veluwe of een ander Natura 2000-gebied.
De notitie is als Bijlage 6 Memo stikstofdepositieberekening toegevoegd aan dit plan.
Gelders Natuurnetwerk / Groene Ontwikkelzone
De ingreep vindt volledig plaats buiten de begrenzingen van het GNN en de GO. Daarmee heeft het plan geen negatieve invloed op de kernkwaliteiten van die gebieden.
Voorbehoud en zorgplicht
De uitgevoerde natuurtoets is gebaseerd op inventarisatie gegevens van derden, literatuuronderzoek en een verkennend terrein bezoek. Om de risico's op verstoring van beschermde soorten (bijv. vogels) op het werkterrein te minimaliseren, wordt aanbevolen om voorafgaand aan de werkzaamheden het terrein te controleren op de aanwezigheid van beschermde soorten.
Algemene zorgplicht
Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 1.11 Wnb).
Aanvullend vleermuisonderzoek (september 2018)
Potentiële verblijfplaatsen zijn gebouwen in het Oranjepark en de grotere bomen. De rijtjeswoningen zijn qua hoogte en geschikte invliegopeningen wat minder geschikt. Vleermuizen hebben voorkeur voor hoogtes vanaf 3m.
Om meer zekerheid hierover te verkrijgen over mogelijke verblijfplaatsen in het gebied is aanvullend een vleermuisonderzoek uitgevoerd, conform het vleermuisprotocol van de Groene bureaus. Daarvoor is nog een aantal bezoeken gebracht op 27 augustus (ochtend) 17 september (avond) en 19 september (ochtend).
Tijdens de bezoeken in september zijn veel foeragerende dieren waargenomen. De meeste van gewone dwergvleermuis en een enkele ruige dwergvleermuis en laatvlieger. Vooral langs de randen en op de hoek van Julianalaan en Wilhelminalaan zijn roepende mannetjes gehoord van de gewone dwergvleermuis. Waarschijnlijk zijn er paarplaatsen in de Acacia’s en eiken in de bermen.
Uit het aanvullend onderzoek is verder niet gebleken dat er vaste verblijfplaatsen in de bomen langs de Wilhelminalaan aanwezig zijn. Wel wordt veelvuldig door de boomtoppen gefoerageerd.
De gewone en ruige dwergvleermuis maken graag gebruik van lijnelementen in het landschap, zoals de bomenrij langs de Wilhelminalaan. Bij de herinrichting verdient het aanbeveling om de bestaande lijnstructuur van de bomen zoveel mogelijk in stand te houden.
Er is wel een zomerverblijfplaats gevonden in de grote eik ten noorden van Oranjepark 15. Daar waren in de ochtend van 19 september diverse exemplaren aan het zwermen. Deze boom blijft in het plan behouden, waarmee geen verblijfplaatsen verloren gaan.
Er vindt door realisatie van het plan op basis van de huidige gegevens geen aantasting plaats van vaste verblijfplaatsen, (potentieel) onmisbare vliegroutes en foerageergebied. Er is als gevolg van de beoogde ingrepen vooralsnog geen schade te verwachten op vleermuizen. Het aanvragen van een ontheffing op basis van de Wnb voor zoogdieren is vooralsnog niet nodig.
Uit het onderzoek blijkt dat het aspect ecologie geen belemmering oplevert voor de realisatie van de plannen. In het nieuwe zorggebouw aan de Sparrenlaan op de hoek Julianalaan worden vleermuiskasten aangebracht (zie onderstaande afbeelding). Dit zal ook bij andere nog te bouwen gebouwen plaatsvinden.
Het onderzoek is als Bijlage 5 Quickscan natuurtoets toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
De toenemende bedreiging van het archeologische erfgoed in heel Europa, niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening, gaf aanleiding voor het in 1992 door de Europese lidstaten ondertekende Verdrag van Valletta of ook wel Verdrag van Malta genoemd.
Doel van het archeologisch (voor)onderzoek is het waar nodig beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologisch (voor)onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem teneinde in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.
Het plan is ter beoordeling voorgelegd aan de regio-archeoloog, hij heeft het volgende gemeld:
Het gebied is tot begin 20e eeuw in gebruik als heide. Als er archeologische waarden aanwezig zijn, dan bevinden die zich direct onder het maaiveld. Omdat er flink wat gebouwd is en bomen zijn aangeplant en vervolgens weer bebouwing gesloopt, denk ik dat de kans op het aantreffen van archeologische waarden nihil is. De bodem is hiervoor te veel geroerd.
Het aspect archeologie is geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
De gemeente Ermelo heeft in juni 2017 nieuw parkeerbeleid vastgesteld. Op basis daarvan is een Nota Parkeernormen opgesteld.
De parkeernorm is gebaseerd op kencijfers van het C.R.O.W. In deze kencijfers is een range aangegeven waarbinnen een parkeernorm kan worden gekozen. De parkeernota geeft aan hoe binnen de gemeente Ermelo gekomen is tot de precieze normen en tot de precieze toerekening van bezettingsgraden, wijze waarop het laden en lossen moet worden vormgegeven etc.
Het voorzien in de juiste en voldoende parkeervoorzieningen is een voorwaardelijke verplichting. Dat betekent dat het niet alleen getoetst wordt op het moment dat een vergunning wordt verleend maar dat daarna ook voorzien moet worden in de juiste instandhouding van de voorzieningen.
De behoefte aan parkeervoorzieningen komt voort uit het gebruik van gronden en opstallen. Het is daarmee een 'gebruiksregeling' en niet een bouwbepaling. Dat betekent dat er aan moet worden voldaan ongeacht of er (al dan niet vergunningplichtig) gebouwd wordt.
Op basis van de Nota Parkeernormen is een parkeerbalans opgesteld.
Zowel uit bovenstaande parkeerbalans blijkt als uit onderstaande tekening blijkt dat er voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd.
Overzichtstekening parkeren
Parkeren is voor de realisatie van de plannen geen belemmering, er zijn zelfs extra parkeermogelijkheden.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onder C van de bijlage bij het besluit m.e.r. en de activiteit een drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (2011/92/EU; 13 december 2011) van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie. Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit.
In voorgaande paragrafen is ingegaan op de diverse milieuaspecten en welke invloed deze hebben. Voorgaande milieuaspecten zijn voldoende onderzocht, waarmee is aangetoond dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Op basis van het vorenstaande hoeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voor dit project geen m.e.r.(beoordelings)procedure te worden doorlopen.
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is. De regels van voorliggend bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Deze hoofdstukken zijn:
In de inleidende regels worden de gebruikte begrippen beschreven (Artikel 1). In Artikel 2 worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop gemeten moet worden.
De bestemmingsregels bevatten vier bestemmingen.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen: Gemengd, Groen, Verkeer - Verblijfsgebied, Wonen.
Gemengd (Artikel 3)
Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en wonen.
Groen (Artikel 4)
De bestemming Groen is van toepassing op groenvoorzieningen in het plangebied en gericht op de versterking en de bescherming van groene waarden. Binnen de bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 5)
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is toegepast voor wegen met hoofdzakelijk een functie voor de ontsluiting van de aanliggende percelen en parkeren.
Wonen (Artikel 6)
Woningen worden gebouwd binnen het bouwvlak als vrijstaand, halfvrijstaand, rijwoningen of gestapeld. Door middel van een aanduiding is het maximum aantal woningen en de maximum goot- en bouwhoogte vastgelegd. Voor de bijgebouwen geldt dat er een koppeling is tussen de omvang van het perceel en de oppervlakte van de bijgebouwen, waarbij geldt dat op grotere percelen meer m² bijgebouw zijn toegestaan.
In Artikel 7 artikel 6 is een antidubbeltelregel opgenomen. De antidubbeltelregel strekt ertoe dat gronden die al eens in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, niet nogmaals meegeteld kunnen worden. Artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omvat een verbod om gronden in strijd met hun bestemming te gebruiken. In Artikel 8 worden de algemene bouwregels genoemd. In Artikel 9 zijn algemene gebruiksregels opgenomen en in Artikel 11 en Artikel 12 respectievelijk de algemene afwijkingsregels en de algemene wijzigingsregels.
De verplichte overgangsregels voor bouwwerken en gebruik zijn conform het bepaalde in artikel 3.2.2 van het Bro opgenomen (Artikel 13). Ten slotte bevat het plan een slotregel (Artikel 14).
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de overheid budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de overheid verplicht om de kosten te verhalen voor bouwplannen zoals aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening. Als sprake is van een bouwplan en kostenverhaal dus verplicht is, moet gelijktijdig met het besluit een exploitatieplan vastgesteld worden. Volgens artikel 6.2.1 Bro is in de volgende gevallen sprake van een bouwplan waarvoor kosten verhaal verplicht is:
Met onderhavig plan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De gemeente sluit een anterieure overeenkomst af met initiatiefnemer. In deze anterieure overeenkomst worden onder andere de plankosten verhaald en wordt vastgelegd dat eventuele planschadevergoedingen worden verhaald op initiatiefnemer. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.
Het plan wordt uitgevoerd en bekostigd door initiatiefnemer. De gemeente heeft geen kosten voor de realisatie van dit plan. Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Doordat voorliggend plan geen betrekking heeft op omliggende gemeenten, is overleg met omliggende gemeenten achterwege gebleven.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, wordt het bestemmingsplan ook toegezonden aan de provincie Gelderland. Op deze wijze wordt de provincie op de hoogte gesteld van voorliggend plan en heeft de provincie de gelegenheid om te reageren op dit plan.
Het waterschap Vallei en Veluwe is over het plan geïnformeerd door gebruik te maken van de digitale watertoets. Hieruit blijkt dat er geen waterbelangen worden geraakt en dat het waterschap een positief advies uitbrengt. Tevens is het plan in het regulier overleg met het waterschap besproken, ook in dat overleg is het plan akkoord bevonden.
Het bestemmingsplan is in dit kader als ontwerp ter inzage gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kon een ieder een zienswijze bij de gemeenteraad naar voren brengen.
Op het plan zijn 17 zienswijzen bij de gemeenteraad naar voren gebracht. In de nota van zienswijzen zijn de zienswijzen samengevat en voorzien van een beoordeling. Daarnaast hebben er een aantal ambtshalve wijzigingen plaatsgevonden (zie Bijlage 7 Nota van zienswijzen).
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan gaat plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening.
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.