direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oude Nijkerkerweg 23
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0233.BPonijkerkwg23-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In mei 2016 is voor het perceel aan de Oude Nijkerkerweg 23 een bestemmingsplan vastgesteld waarmee twee vrijstaande woningen op het perceel planologisch mogelijk zijn gemaakt en de gronden eromheen een agrarische bestemming hebben gekregen. Op het perceel staat één boerderijwoning en met het bestemmingsplan uit 2016 wordt een tweede woning mogelijk gemaakt.

Met de tijd is voor dit perceel een ander plan ontwikkeld. De huidige initiatiefnemer wil één woning op het perceel behouden en het erf en daarbijbehorende gronden (akkers en graslanden) in oude traditie en maatschappelijk verantwoord laten herleven. Dit wordt geuit in een moestuincomplex voor sociale projecten en een landschapsversterkende inrichting van omliggende gronden met een natuurinrichting.

De nieuwe woning wordt gerealiseerd ter plaatse van de bestaande woning en krijgt een grote inhoud van maximaal 2.000 m3. Om deze woningen heen worden de nodige bijgebouwen gerealiseerd met een totale oppervlakte van ongeveer 1.352 m2 (inclusief een te behouden gebouw).

De gewenste ontwikkeling is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan, daarom is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Met voorliggend bestemmingsplan wordt deze ontwikkeling namelijk juridisch planologisch mogelijk gemaakt. In dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat de gewenste ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de westzijde van de kern Ermelo in het buitengebied, op korte afstand van de bebouwde kom van Ermelo. Het plangebied beslaat de kadastrale percelen Ermelo, sectie G 3504, 3506, 3568 en 3569. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Korpersteeg en de woonpercelen aan de Korpersteeg 5 en 11. Agrarische gronden en de Oude Nijkerkerweg vormen de grens aan de oost- en zuidzijde. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door agrarische gronden en het perceel aan de Oude Nijkerkerweg 21. Afbeelding 1.1 geeft de globale ligging van het plangebied weer. Voor de exacte ligging wordt verwezen naar de verbeelding bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPonijkerkwg23-0401_0001.jpg" Afbeelding 1.1: Ligging plangebied en globale begrenzing plangebied (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied Midden West" dat ter plaatse van het plangebied grotendeels is herzien door het bestemmingsplan "Omgeving Oude Nijkerkerweg 23". Doordat het bestemmingsplan "Omgeving Oude Nijkerkerweg 23" niet het gehele plangebied omvat, zijn beide bestemmingsplannen van toepassing op het plangebied uit voorliggend bestemmingsplan. Afbeelding 1.2 geeft (een uitsnede van) de verbeeldingen van deze bestemmingsplannen weer. Op de rechter verbeelding is met rood aangegeven op welk gebied het bestemmingsplan "Omgeving Oude Nijkerkerweg 23" van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPonijkerkwg23-0401_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplannen links "Oude Nijkerkerweg 23" en rechts "Buitengebied Midden West" (bron: ruimtelijkeplannen.nl en gemeente Ermelo)

Op afbeelding 1.2 is te zien dat het plangebied de bestemmingen 'Wonen', 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - landschap' heeft. Verder hebben delen van het plangebied de aanduidingen 'Landbouwontwikkelingsgebied', 'Leiding - Gas' en 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'.

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn in het plangebied twee vrijstaande woningen toegestaan. De bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - landschap' zijn bedoeld voor agrarisch gebruik en het behoud van landschappelijke waarden.

De aanduiding 'Landbouwontwikkelingsgebied' geeft aan dat in dit gebied intensieve veehouderijen zijn toegestaan. De aanduidingen 'Leiding - Gas' en 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' beschermen de aanwezige leidingen. Dit betekent dat het realiseren van gebouwen en het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden niet zondermeer is toegestaan binnen deze zones.

De inhoudsmaat van de nieuwe woning en de situering en oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken passen niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Het totale plan omvat tevens de landschappelijke en natuurlijke inrichting van omliggende gronden, ook voor deze inrichting worden de bestemmingen van de gronden deels aangepast.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan "Oude Nijkerkerweg 23" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, plan idn. NL.IMRO.0233.BPonijkerkwg23-0401;
  • regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemming zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit acht hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 vormt de 'Planbeschrijving', dit hoofdstuk gaat in op de beschrijving van de toekomstige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt beschreven en verantwoord hoe hetgeen in voorliggend plan is beschreven juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 7 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, de inspraak en de procedure.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Het plangebied ligt in het buitengebied aan de westzijde van de kern Ermelo in het overgangsgebied van de randmeren naar het bosgebied van de Veluwe. Dit is een agrarisch gebied met een geleidelijke overgang van een halfopen landschap in het oosten tot een open landschap langs de randmeerkust. De overgangszone is onderdeel van de dekzandgebieden van de Noordwestelijke Veluwe. Herkenbare dekzandruggen en bolle (oude) akkers bepalen mede het reliëf.

De dekzandruggen van Horst en Telgt kennen een mozaïek van verspreide bebouwing en houtwallen en bosjes rond oude landbouwgronden. Vanaf de hogere dekzandgronden zijn de achterliggende gronden van Horst en Telgt geleidelijk aan ontgonnen in de vorm van langgerekte strookkampen. De kampen werden van elkaar gescheiden door houtwallen met hakhout van eik en els. Houtwallen werden aangelegd om zand (en wild) buiten de akkers te houden, middels aarden wallen met daarop een haag van eikenhakhout, maar soms ook meidoorn of beuk.

In de directe omgeving van het plangebied is sprake van een onregelmatige blokverkaveling en een grillig wegenpatroon. Een voorbeeld hiervan is het deel van de Oude Nijkerkerweg waar het plangebied aan wordt ontsloten. Het plangebied ligt aan de rand van een oude akkercomplex aan de zuidzijde van het plangebied. Het grillige wegenpatroon ligt aan de noordzijde van dit akkercomplex.

Het plangebied is grotendeels in agrarisch gebruik. Op het perceel Oude Nijkerkerweg 23 is een rietgedekte boerderij uit 1908 aanwezig met diverse (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen. Het erf is omzoomd met een houtwal, waardoor de bebouwing vanaf omliggende wegen slecht zichtbaar is. Het merendeel van de aanwezige bebouwing voldoet niet meer aan de kwaliteit zoals initiatiefnemer wenst en/of bevindt zich in een vervallen staat. Afbeelding 2.1 geeft de huidige inrichting van het woonperceel weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPonijkerkwg23-0401_0003.jpg"

Afbeelding 2.1: Huidige situatie woonperceel (bron: Publieke dienstverlening op de kaart)

Afbeelding 2.2 geeft een beeld weer van het huidige aanzicht van het woonperceel. Hierop is te zien dat de huidige bebouwing zich in een vervallen staat bevindt. Gebouw 1 betreft de huidige boerderijwoning. De overige bebouwing zijn bijbehorende voormalig agrarische bouwwerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPonijkerkwg23-0401_0004.jpg" Afbeelding 2.2: Huidig aanzicht woonperceel (bron: De Regt+Danz architectuur & landschap)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In de toekomstige situatie wordt het plangebied gebruikt ten behoeve van wonen en maatschappelijke doeleinden waarbij één woning minder wordt toegestaan dan dat binnen het vigerende bestemmingsplan is toegestaan. Initiatiefnemer wil de gronden die bij het perceel horen in gebruik nemen ten behoeve van maatschappelijke doeleinden. Hierbij valt te denken aan moestuinen voor de voedselbank en/of andere sociale projecten, een natuurlijke inrichting van de gronden en het aanleggen/versterken van een klompenpad. Tevens wil initiatiefnemer het bestaande gebruik van de gronden ten zuiden van de woning ten behoeve van het oogstfeest behouden.

Om dit gebruik te kunnen realiseren, krijgt het plangebied een geheel nieuwe inrichting met nieuwe bebouwing, die voldoet aan de huidige maatstaven en wensen. Om dit te realiseren, wordt alle bebouwing gesloopt (inclusief de boerderijwoning) met uitzondering van één gebouw. In totaal wordt hiermee ruim 1.400 m2 aan bebouwing gesloopt. Op afbeelding 3.1 is met gele omlijning aangegeven welke gebouwen worden gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPonijkerkwg23-0401_0005.jpg"

Afbeelding 3.1: Te slopen bebouwing (bron: De Regt+Danz architectuur & landschap)

Gebouw 10 (op afbeelding 3.1) betreft een gebouw met de karakteristieke stijl voor deze omgeving. Dit gebouw wordt gerestaureerd en blijft daarmee behouden. Dit gebouw gaat bij de nieuwe erfindeling dienst doen als pottenbakkerij/atelier. Op afbeelding 3.2 is het huidige aanzicht van dit te behouden gebouw weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPonijkerkwg23-0401_0006.jpg"

Afbeelding 3.2: Te behouden opstal (bron: De Regt+Danz architectuur & landschap)

Op het woonperceel wordt ter plaatse van de bestaande woning één grote woning gerealiseerd met een maximale inhoud van 1.500 m3.. Deze woning wordt opgetrokken als een traditionele boerderij in een hedendaags jasje. Ten oosten van de woning wordt één bijgebouw gebouwd (nr. 2 opp. 48 m2) behorende bij de woning. Verder krijgt het perceel nog één groter bouwwerken, ten behoeve van opslag (nr. 4 opp. 300 m2) en een kapschuur voor landbouwmachines en voertuigen (nr. 3 opp. 612 m2). Deze grotere bijgebouwen zijn nodig voor het (stallen van machines voor het) onderhoud van de omliggende gronden. Afbeelding 3.3 geeft de toekomstige inrichting van het woonperceel weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPonijkerkwg23-0401_0007.jpg"

Afbeelding 3.3: Toekomstige inrichting woonperceel (bron: De Regt+Danz architectuur & landschap)

Het totale plangebied wordt heringericht met behoud van de cultuurhistorische natuurwaarden van het perceel en omgeving. Initiatiefnemer wil de bij het erf horende akkers en graslanden in oude traditie en maatschappelijk verantwoord te laten herleven. Belangrijke landschappelijk onderdelen van het te realiseren plan zijn (zie ook afbeelding 3.4):

  • inrichting van een moestuincomplex (voor voedselbank en andere sociale projecten) ten oosten van het woonperceel;
  • inpassing en onderhoud van het klompenpad;
  • natuurvriendelijke oevers langs waterloopjes (D);
  • kruidenrijk grasland aan de noordzijde van het plangebied (A);
  • traditioneel graanakker met akkerrandflora aan de zuidzijde van het plangebied (tevens oogstfeest B);
  • versterking strook met houtwal, zoom en mantelvegatatie en ontwikkeling natte natuur (C).

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPonijkerkwg23-0401_0008.jpg"

Afbeelding 3.4: Toekomstige inrichting plangebied (bron: De Regt+Danz architectuur & landschap)

Hoofdstuk 4 Beleidskaders

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit bovenstaande drie doelen zijn de nationale belangen naar voren gekomen. Voor Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van het (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000-gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Doorwerking plangebied

In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking plangebied

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarmee nationale belangen gemoeid zijn die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 – 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.

Doorwerking plangebied

Uit jurisprudentie volgt dat een woningbouwontwikkeling van maximaal 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, Bro en dat om die reden ook niet getoetst hoeft te worden aan dit betreffende artikel. Aangezien er bij dit plan sprake is van een plangebied waar binnen het vigerende bestemmingsplan twee vrijstaande woningen gerealiseerd kunnen worden en er met voorliggend plan nog maar één woning is toegestaan, is hier sprake van een planologische afname van één woning. Doordat er sprake is van een afname van één woning, hoeft de behoefte niet te worden beschreven.

4.2 Provinciaal beleid

Algemeen

De Omgevingsvisie Gelderland bestaat uit een visie en een verdiepingsdeel en bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking;
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.

De omgevingsvisie is in 2014 vastgesteld en vervolgens hebben diverse actualisaties plaatsgevonden. Voorliggend project is getoetst aan de geconsolideerde versie van de omgevingsvisie uit 2015. De laatste actualisatie heeft van 20 februari tot en met 2 april 2017 ter inzage gelegen. Deze actualisatie heeft betrekking op bedrijventerreinen en de luchtkwaliteit naar aanleiding van binnenvaart. Deze onderwerpen zijn niet van belang voor voorliggend plan. Daarom is de laatste actualisatie niet meegenomen in deze toets.

Regio Noord-Veluwe

De regio Noord-Veluwe staat voor de volgende opgaven:

  • Economische ontwikkeling is motor van de regio: versterking van de recreatieve en toeristische sector, innovatie in het bedrijfsleven, vasthouden en versterken van zorgondernemers, een toekomstbestendige agrarische sector;
  • Behouden, versterken en benutten van bestaande kwaliteiten: natuur, landschappen, water, gemeenschappen, steden en dorpen;
  • Verbinden van leefbaarheid in kernen met natuurgebieden en het waterlandschap;
  • Ruimte bieden aan ondernemers om een passend aanbod te ontwikkelen op deze opgaven.

Bovenstaande doelen en opgaven zijn nader uitgewerkt middels een bepaalde aanwijzing op de visiekaart en bijbehorende regels in de Omgevingsverordening. Per gebied is aangegeven welke onderwerpen van belang zijn. Specifiek voor het plangebied en het plan zijn de volgende onderwerpen van belang:

  • Natte landnatuur
  • Intrekgebied.

Hierna wordt nader ingegaan op de onderwerpen in relatie tot voorliggend plan.

Natte landnatuur

De natte landnatuur levert een belangrijke bijdrage aan de ecologische diversiteit van Gelderland. Daarom streven de provincie en haar partners er samen naar om de natte landnatuur als onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk duurzaam in stand te houden en zo mogelijk te versterken. Dit betekent onder andere dat de provincie de waterhuishoudkundige omstandigheden op orde willen brengen en houden. Natuurontwikkeling via functieverandering en inrichting en omvorming (bijvoorbeeld van bos naar heide) zijn erg belangrijk om natte landnatuur te versterken.

Doorwerking plangebied

De gronden rond de nieuw te bouwen woningen krijgen een natuurlijke inrichting met een kruidenrijk grasland. Deze natuurlijke inrichting sluit aan bij de doelen voor natte natuur, het versterkt de natuurlijke werking en zorgt niet voor een belemmering van de watervoerendheid en stroming.

Intrekgebied

In een bestemmingsplan krijgen Intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt.

Doorwerking plangebied

Het plangebied krijgt geen bestemming die de winning van fossiele energie mogelijk maakt.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan bijdraagt aan de versterking van de natuurgebieden en daarmee voldoet aan het provinciaal beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Ermelo 2025

De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 met als ondertitel 'Ontwikkeling vanuit identiteit' is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme.

In het buitengebied zet Ermelo in op:

  • ruimte bieden aan agrarische functies primair in het LOG in lijn met het provinciale reconstructieplan;
  • het ondersteunen en sturen van nieuwe initiatieven in het buitengebied. Nieuwe ontwikkelingen en een vitaal buitengebied zijn gewenst, maar moeten wel passen in het karakter van het buitengebied;
  • het stimuleren van een kwaliteitsslag in het buitengebied: sloop oude bebouwing en nieuwbouw die een hedendaagse streekeigen invulling geeft;
  • voortbouwen op landschapsontwikkelingsplan en het realiseren van boscompensatie.

Op de visiekaart heeft het plangebied geen specifieke aanduiding, zie (blauwe ster op) afbeelding 4.1

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPonijkerkwg23-0401_0009.jpg"

Afbeelding 4.1: Uitsnede visiekaart Structuurvisie Ermelo 2025 (bron: Gemeente Ermelo)

Het plangebied zelf heeft geen specifieke aanduiding. In de omgeving van het plangebied liggen de aanduidingen 'groene open ruimte/doorzichten', 'stedelijk gebied' met 'versterken verweving bebouwing-landschap', 'landbouwontwikkelingsgebied' en 'kwaliteitsverbetering'.

Doorwerking plangebied

Met voorliggend plan wordt de bestaande bebouwing (in vervallen staat) gesloopt. Daarvoor in de plaats komt nieuwe bebouwing waardoor een kwaliteitsverbetering in het plangebied plaatsvindt. De bebouwing wordt landschappelijk ingepast met een natuurlijke inrichting die aansluit bij de landschappelijke kenmerken van de omgeving. De nieuwe functies in het plangebied, zoals een moestuin voor sociale projecten, een pottenbakkerij/atelier, het klompenpad en de gronden beschikbaar stellen voor het oogstfeest geven levendigheid aan het perceel, wat een positieve uitwerking heeft op de verweving van bebouwing en landschap.

Conclusie

Gesteld kan worden dat met voorliggend plan een kwaliteitsverbetering plaatsvindt voor het plangebied en de omgeving en dat het plan daarmee passend is binnen de Structuurvisie Ermelo 2025.

4.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten 2011-2021

Het buitengebied van Ermelo en Putten heeft bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. Deze kwaliteiten staan onder druk door de dynamiek in het buitengebied ten gevolge van verschillende processen en concrete ontwikkelingen die hun weerslag hebben op het landschap. De dynamiek biedt tevens kansen voor behoud van landschappelijke kwaliteiten en landschapsontwikkeling.

De gemeenten willen ruimte bieden aan ontwikkelingen en initiatieven in het buitengebied, maar willen ook werken aan de kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Met het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) worden richtlijnen/kaders gesteld om te komen tot behoud en verbetering van de kwaliteit van het landschap. Zoals op afbeelding 4.3 is te zien, ligt het plangebied in een Kampenlandschap en Enkdorpenlandschap. De zuidzijde van het plangebied, valt in een gebied met de kwaliteit 'Openheid'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPonijkerkwg23-0401_0010.jpg"

 Afbeelding 4.2: Uitsnede Kwaliteitsbeeld LOP (Bron: gemeente Ermelo)

Kampenlandschappen en Enkdorpenlandschappen liggen verspreid rond buurtschappen en kenmerken zich door een kleinschalig cultuurlandschap met oude akkerlanden met een kleinschalige verkaveling. Het betreft een open/half open landschap.

Doorwerking plangebied

Met voorliggend plan krijgt de ruimte aan de zuidzijde van het plangebied een open invulling met een open graanakker waardoor de openheid behouden blijft. Met deze invulling wordt tevens aangesloten bij de kenmerkende oude akkerlanden. Aan de noordzijde wordt een bestaande houtwal versterkt. Dit sluit aan bij de kleinschalige verkaveling van een open/half open landschap. Het inrichtingsplan is opgesteld aan de hand van het LOP en de kenmerken van het landschap.

Conclusie

Het inrichtingsplan is opgesteld naar aanleiding van de landschappelijke kwaliteiten zoals onder andere benoemd in het LOP waardoor voldaan wordt aan het Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten 2011-2021.

4.3.3 Buurtplan Horst Telgt "Gebiedsuitwerking Woon- en Werklandschap"

Het westelijk buitengebied van Ermelo met de buurtschappen Horst en Telgt is een bijzonder en aantrekkelijk gebied om te wonen, te werken en te recreëren. In het gebied gaan deze functies momenteel samen. Herbezinning is echter wel nodig met betrekking tot onder andere het wonen na functieverandering en de grootte van bedrijvigheid in het gebied. Met een blik op de toekomst willen zowel de buurtvereniging als de gemeente de ruimtelijke kwaliteit en (be)leefbaarheid van het buitengebied behouden en versterken. Daarom is in een samenwerking tussen de buurtvereniging en de gemeente Ermelo het Buurtplan Horst Telgt opgesteld.

Voor voorliggend plan zijn met name de kwaliteiten van belang die in het buurtplan zijn aangegeven voor het plangebied en de omgeving. In het buurtplan is ook de openheid aangegeven als een kwaliteit van (de omgeving van) het plangebied. Deze openheid moet behouden blijven, dit kan onder andere door geen extra verstening toe te staan.

Doorwerking plangebied

Zoals in paragraaf 4.2 is aangegeven, wordt het plangebied zodanig ingericht dat de kenmerkende openheid wordt versterkt. Naast de landschappelijke inpassing, wordt er nieuwbouw gepleegd van de boerderijwoning en bijgebouwen. In totaal wordt hiermee ongeveer 1.254 m2 aan nieuwe bebouwing gerealiseerd in het plangebied. Hier staat echter een sloopopgave tegenover van ruim 1.400 m2. Dit betekent dat er in totaal een afname van bebouwing plaatsvindt. Daarnaast komt het slopen van de bestaande bebouwing en realisatie van de nieuw te bouwen woning en bijgebouwen de uitstraling van het plangebied ten goede (gezien de huidige staat van bebouwing).

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

5.1 Milieuzonering

5.1.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.

De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.1.2 Beoordeling

Bij milieuzonering is sprake van een interne en externe werking. Indien door middel van een plan nieuwe functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat de nieuwe functie in het plangebied geen hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving (interne werking). Anderzijds dient te worden aangetoond dat functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt (externe werking).

Interne en externe werking

In de vigerende planologische situatie zijn in het plangebied twee woningen toegestaan. Feitelijk is er één woning in het plangebied aanwezig. In de toekomstige situatie is er planologisch nog maar één woning toegestaan in het plangebied. Deze woning mag alleen worden gerealiseerd binnen het bouwblok, welke ter plaatse van de bestaande woning ligt. Dit betekent dat er in de toekomstige situatie geen wijzigingen plaatsvinden voor wat betreft de aanwezigheid van woningen.

Hierdoor zal de nieuwe woning niet zorgen voor belemmeringen op omliggende bedrijven en andersom kan worden gesteld dat ter plaatse van de woning een goed woonklimaat heerst, aangezien er in 2016 nog twee woningen zijn toegestaan in het plangebied en er sindsdien geen wijzigingen hebben plaatsgevonden in omliggende bedrijven.

5.1.3 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.2 Geluid

5.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een weg, spoorweg of industrieterrein of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.2.2 Beoordeling

De nieuwe woning in voorliggend plan wordt gerealiseerd ter plaatse van de bestaande woning, waar al een bouwblok voor een woning ligt. Voor wat betreft de situering van de woning vindt er geen wijziging plaats ten opzichte van de bestaande (planologische) situatie. Tevens wordt er geen extra woning mogelijk gemaakt ten opzichte van de huidige situatie waardoor er geen nieuw geluidgevoelig object mogelijk wordt gemaakt. Een akoestisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

5.2.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.3 Bodem

5.3.1 Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

5.3.2 Beoordeling

De nieuwe woning wordt gerealiseerd binnen het huidige bouwblok en wordt gerealiseerd ter plaatse van de bestaande woning. Een bodemonderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

5.3.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.

Besluit NIBM

In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.

Besluit gevoelige bestemmingen

Naast het besluit en regeling NIBM dient getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

5.4.2 Beoordeling

Met voorliggend plan vindt een planologische afname plaats van één woning. In vergelijking met de hiervoor genoemde categorieën van gevallen kan met zekerheid gesteld worden dat voorliggend plan 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Vanwege de afname van één woning, kan er zelfs een kleine verbetering optreden.

Daarnaast wordt een woning niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit luchtkwaliteit

5.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risicoaanvaarding.

5.5.2 Beoordeling

Met voorliggend plan vindt een afname plaats van het aantal woningen. In het vigerend bestemmingsplan heeft het plangebied namelijk twee bouwblokken en in voorliggend bestemmingsplan nog maar één bouwblok. Dit bouwblok ligt ter plaatse van de huidige woning (en daarmee ook ter plaatse van het huidige bouwblok). Het aantal woningen neemt af en de situering van de woning wijzigt niet. Het aantal (beperkt) kwetsbare objecten en het aantal personen in het plangebied neemt niet toe en met voorliggend plan wordt geen risicobron mogelijk gemaakt.

Ondanks dat het aantal (beperkt) kwetsbare objecten afneemt is toch gekeken naar de risicokaart. Daaruit blijkt dat door het plangebied een gasleiding ligt. Deze gasleiding is ook opgenomen in het vigerende bestemmingsplan en in voorliggend bestemmingsplan. Binnen de zone die rond deze leiding is opgenomen, is geen bebouwing toegestaan. Het nieuwe bouwblok ligt (net als in de vigerende situatie) op een ruime afstand van deze gasleiding.

5.5.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.6 Water

5.6.1 Beleidskader

Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlakte wateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt.

Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Provinciaal beleid

Waterplan Provincie Gelderland

In het Provinciaal Waterplan 2010-2015 staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.

Waterschap Vallei en Veluwe

Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft het Waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.

Keur Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene regels en Beleidsregels van het Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.

5.6.2 Watertoets

Belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.7.3 Beoordeling

Het merendeel van de bestaande bebouwing in het plangebied wordt gesloopt en wordt vervangen door nieuwe bebouwing. Bij deze nieuwe bebouwing wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen, waardoor het hemelwater dat op deze gebouwen valt niet vervuild raakt. De hoeveelheid bebouwd oppervlakte neemt af met voorliggend plan. Gezien de ligging van het plangebied en de grote hoeveelheid aan onbebouwde gronden rond het plangebied, zijn er voldoende mogelijkheden voor het hemelwater om in de bodem te trekken. Voor het afvalwater wordt aangesloten op het gemeentelijk rioleringssysteem (zoals ook het geval is in de huidige situatie). De hoeveelheid afvalwater zal naar aanleiding van voorliggend plan niet toenemen.

Zoals in paragraaf 4.2 is aangegeven, ligt het plangebied nabij een SED-watergang. Echter de ontwikkeling in het plangebied heeft geen negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit van deze watergang.

Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Aangezien voorliggend plan geen (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden biedt (er is een woning met bijgebouwen toegestaan en er wordt een woning met bijgebouwen toegestaan), heeft dit plan nauwelijks tot geen effect op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.

5.6.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is onder de Wnb vrijwel hetzelfde gebleven. Wel zijn de Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat als naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld moeten worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) en is ruimtelijk vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) en anderzijds uit gebieden voor nieuw aan te leggen natuur. Daarnaast maken de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones deel uit van het GNN. De gebieden uit de voormalige EHS met een andere bestemming dan natuur zijn ondergebracht in de Groene Ontwikkelingszone (GO), welke is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).

5.7.2 Beoordeling

Voorliggend plan bestaat uit sloop van bestaande bebouwing en een her inrichting van het plangebied. Om te beoordelen of voorliggend plan (negatieve) effecten heeft op de omliggende natuurgebieden en op de eventueel aanwezige flora en faunasoorten, is een natuurtoets uitgevoerd. Hierna worden de resultaten van deze natuurtoets weergegeven. Voor de volledige natuurtoets wordt verwezen naar bijlage 2 van dit bestemmingsplan.

Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Het plangebied ligt tussen de twee Natura 2000-gebieden Veluwerandmeren en Veluwe in. Het gebied Veluwerandmeren ligt op een afstand van ongeveer 2 kilometer ten western van het plangebied. Het gebied Veluwe ligt op een afstand van ongeveer 1,4 kilometer ten (zuid)oosten van het plangebied. Afbeelding 5.1 geeft de ligging weer van het plangebied in het Natura 2000-gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPonijkerkwg23-0401_0011.jpg"

Afbeelding 5.1: Ligging plangebied in Natura2000-gebied Veluwerandmeren en Veluwe (bron: Provincie Gelderland)

Tijdens het natuuronderzoek zijn geen habitats en soorten aangetroffen in het plangebied die relevant zijn voor de Natura 2000-gebieden. Gezien de biotoopeisen van de relevante soorten in relatie tot het plangebied en de huidige terreingesteldheid zijn hier ook geen voortplantings-, foerageer-, overwintering- of (vaste)rustplaatsen te verwachten.

Gezien vorenstaande en gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van deze natuurgebieden en de aard en omvang van de ontwikkeling, kan gesteld worden dat voorliggend plan niet zorgt voor significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van deze natuurgebieden.

Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid

Het plangebied ligt niet in of nabij het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone. Gezien de afstand van het plangebied tot het GNN en/of het GO en gezien de aard en omvang van de ontwikkeling, wordt er van uitgegaan dat er geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het GNN en/of GO.

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde soorten gevonden of te verwachten, behoudens broedende vogels in het broedseizoen. Specifiek is gezocht naar aanwijzingen voor nesten van de huismus en verblijfplaatsen van de steenuil. Deze zijn niet gevonden. De te slopen opstallen zijn ongeschikt als vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen. Minimaal een deel van het gebied is onderdeel van het foerageergebied van de steenuil. Realisatie van het plan heeft hierop geen negatieve invloed.

5.7.3 Conclusie

De voorgenomen aanpassing van de bestemming leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van de Wnb of het provinciaal natuurbeleid.

5.8 Erfgoed

5.8.1 Algemeen

De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Deze wet is niet gericht op de bescherming van vermoedelijk archeologische waarden, maar wel op de bescherming van monumenten, vindplaatsen en de vondsten. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2019 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

Erfgoedverordening 2010 gemeente Ermelo

In de gemeentelijke erfgoedverordening is de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten en archeologische terreinen geregeld. In deze verordening is geregeld dat het verboden is om gemeentelijke monumenten te beschadigen of te vernielen. Tevens is geregeld dat het verboden is om de bodem in gebieden met een archeologische verwachtingswaarde te verstoren. Hierin is onderscheid gemaakt voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde en gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde.

5.8.2 Beoordeling

Cultuurhistorie

In de omgeving zijn geen gemeentelijke monumenten aanwezig. In het plangebied vindt een herinrichting plaats met behoud van aanwezige waarden en karakteristieken van de omgeving. Voorliggend plan zorgt dan ook niet voor een aantasting van cultuurhistorische waarden in het plangebied en omgeving.

Archeologie

In het plangebied wordt bestaande bebouwing gesloopt en nieuwe gebouwen gerealiseerd. In overleg met de regioarcheoloog is bepaald dat de sloop van de bestaande boerderijwoning onder archeologische begeleiding dient te gebeuren, aangezien het mogelijk is dat de huidige boerderij op de funderingen van een oudere voorganger zijn gebouwd. Tevens dient voorafgaand aan de sloop een bouwhistorische verkenning te worden uitgevoerd om de bouwhistorische waarden in kaart te brengen. Op de locatie ten oosten van de nieuw te bouwen kapschuur hoeft geen onderzoek te worden uitgevoerd. Ten westen van de nieuw te bouwen kapschuur dienen enkele controle boringen te worden gezet om te bepalen of hier sprake is van een intact bodemprofiel. Indien dit het geval is, zal nader worden bepaald of hier nog een vervolgonderzoek noodzakelijk is.

5.8.3 Conclusie

Zoals blijkt uit voorgaande, vormen erfgoed en archeologie geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.9 Verkeer en parkeren

5.9.1 Algemeen

Om te bepalen of het plan geen negatieve effecten heeft op omliggende wegen en de parkeersituatie, wordt in deze paragraaf de effecten beschreven van het plan op het verkeer en parkeersituatie.

5.9.2 Beoordeling

Verkeer

Binnen de vigerende planologische situatie zijn twee woningen mogelijk in het plangebied. In de toekomstige situatie is er nog maar één woning toegestaan. Dit zorgt voor een afname in het aantal verkeersbewegingen naar aanleiding van voorliggend plan. Voorliggend plan zal dan ook niet zorgen voor problemen in de verkeerssituatie rond het plangebied.

Parkeren

Het plangebied ligt in het buitengebied en het betreft een ruim woonperceel. Op dit perceel zijn voldoende mogelijkheden voor het parkeren van auto's.

5.9.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.10 Besluit milieueffectrapportage

5.10.1 Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.

Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
5.10.2 Beoordeling

Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig plan, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Met de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt worden de hiervoor genoemde drempelwaarden niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht.

Gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden.

Uit de voorgaande paragrafen van de toelichting is gebleken dat het plangebied niet in een gebied ligt dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Zoals verwoord in paragraaf 5.7.2 heeft dit bestemmingsplan geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en op het GNN. Van een externe werking van de ontwikkeling op deze gebieden is eveneens geen sprake.

Milieugevolgen

In de vorige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, bodem en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

5.10.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan geen nadelige milieugevolgen te verwachten die aanleiding geven tot het voeren van een m.e.r. procedure.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Opzet van het plan

6.1.1 Inleiding

In de andere hoofdstukken van deze toelichting is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.

6.1.2 Planmethodiek

Algemeen

In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. Inhoudelijk is voor wat betreft de regels waar mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan “Buitengebied 2010”.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.1.3 Inleidende regels

  • Begrippen (Artikel 1):

In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels.

  • Wijze van meten (Artikel 2):

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.

6.1.4 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, is hier vastgelegd;
  • Afwijken van de bouwregels: hierin worden afwijkingsmogelijkheden opgenomen welke specifiek gelden voor de betreffende bestemming;
  • Specifieke gebruiksregels: in de specifieke gebruiksregels wordt specifiek voor die bestemming aangegeven welk gebruik in strijd is met de bestemming;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden: hierin is aangegeven welke werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden niet mogen worden uitgevoerd zonder vergunning.

In paragraaf 6.2 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.

6.1.5 Algemene regels

De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 10):
    Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

  • Algemene bouwregel (Artikel 11):

In deze regel is opgenomen hoe moet worden omgegaan met afwijkende maten van bestaande bouwwerken.

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 12):
    In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 13):
    In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 14):

In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking.

  • Overige regels (Artikel 15)

In deze regel is bepaald dat moet worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen.

6.1.6 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.

6.2 Wijze van bestemmen

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Agrarisch (Artikel 3)

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de gronden rond de woonbestemming. Deze bestemming sluit aan bij de omliggende agrarische gronden. Binnen deze bestemming is geregeld dat de gronden gebruikt mogen worden ten behoeve van agrarische doeleinden. Daar waar in het inrichtingsplan een houtwal is opgenomen, is de aanduiding 'houtwal' opgenomen op de verbeelding. In de regels is bepaald dat hier alleen een houtwal is toegestaan. Het toestaan van het oogstfeest is niet specifiek geregeld binnen deze bestemming. Hiervoor kan een evenementenvergunning worden aangevraagd op het moment dat dit ter sprake komt.

Bos (Artikel 4)

De bestemming bos is opgenomen op locaties waar in het inrichtingsplan een bosschage of stevige houtwal is opgenomen. Daar waar het een houtwal betreft, is dit ook aangegeven middels een aanduiding op de verbeelding. Binnen deze bestemming is bos/bosschage/houtwal toegestaan met eventueel extensieve dagrecreatie en fiets- en voetpaden zoals het klompenpad.

Verkeer (Artikel 6)

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse waar de Oude Nijkerkerweg het plangebied doorsnijdt. Middels deze bestemming is geregeld dat hier een weg is toegestaan.

Wonen (Artikel 7)

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de woning met bijbehorende bouwwerken en erfinrichting. Dit zijn de gronden die gebruikt worden ten behoeve van het wonen in het plangebied. Binnen deze bestemming zijn ook de pottenbakkerij/atelier toegestaan en de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de stalling van machines voor onderhoud van omliggende agrarische gronden. De maten voor de bebouwing wijken af van de algemeen gehanteerde maten voor woningen en bijgebouwen in Ermelo. Gezien de totale inrichting van het plangebied waarmee een kwaliteitsverbetering optreedt, de maatschappelijke doelen van het plan en het feit dat een volledige woonbestemming verdwijnt, is het gerechtvaardigd om voor dit perceel een grotere woning en een grotere oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken toe te staan dan normaal gesproken wordt toegestaan.

Leiding - Gas (Artikel 8)

De dubbelbestemming 'Leiding - Gas' is opgenomen ter plaatse van de gasleiding. In de regels is bepaald dat gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde op deze gasleiding in principe niet zijn toegestaan zonder advies van de leidingbeheerder. Voor deze regeling is aangesloten bij de regeling uit het vigerende bestemmingsplan 'Omgeving Oude Nijkerkerweg 23'.

Leiding - Hoogspanningsverbinding (Artikel 9)

Met de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' wordt aangegeven dat op deze gronden tevens een hoogspanningsverbinding is toegestaan. Ter bescherming van deze hoogspanningsverbinding is een beperkte hoogte van bebouwing toegestaan. Tevens is aangegeven dat binnen deze dubbelbestemming geen woningen zijn toegestaan. Voor deze regels bij deze bestemming is aangesloten bij de regeling uit het vigerende bestemmingsplan 'Omgeving Oude Nijkerkerweg 23'.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Kostenverhaal

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de overheid budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de overheid verplicht om de kosten te verhalen voor bouwplannen zoals aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening. Als sprake is van een bouwplan en kostenverhaal dus verplicht is, moet gelijktijdig met het besluit een exploitatieplan vastgesteld worden. Volgens artikel 6.2.1 Bro is in de volgende gevallen sprake van een bouwplan waarvoor kosten verhaal verplicht is:

  • de bouw van één of meer woningen en andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte.

Met onderhavig plan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De gemeente sluit een anterieure overeenkomst af met initiatiefnemer. In deze anterieure overeenkomst worden onder andere de plankosten verhaald en wordt vastgelegd dat eventuele planschadevergoedingen worden verhaald op initiatiefnemer. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.

7.2 Financiële haalbaarheid

Het plan wordt uitgevoerd en bekostigd door initiatiefnemer. De gemeente heeft geen kosten voor de realisatie van dit plan. Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Doordat voorliggend plan geen betrekking heeft op omliggende gemeenten, is overleg met omliggende gemeenten achterwege gebleven.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Gelderland

Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, wordt het bestemmingsplan ook toegezonden aan de provincie Gelderland. Op deze wijze wordt de provincie op de hoogte gesteld van voorliggend plan en heeft de provincie de gelegenheid om te reageren op dit plan.

8.1.3 Waterschap Vallei en Veluwe

Het waterschap Vallei en Veluwe is over het plan geïnformeerd door gebruik te maken van de digitale watertoets. Hieruit blijkt dat er geen waterbelangen worden geraakt en dat het waterschap een positief advies uitbrengt. Tevens is het plan in het regulier overleg met het waterschap besproken, ook in dat overleg is het plan akkoord bevonden.

8.2 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader ter inzage gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kon een ieder een zienswijze bij de gemeenteraad naar voren brengen. In deze zes weken is één zienswijze ingediend door Gasunie (Gasunie Transport Services B.V. en Gasunie Grid Services B.V.). Naar aanleiding van deze zienswijze is met name artikel 8 van dit bestemmingsplan aangepast om zodoende de bescherming van de gasleiding beter te beschermen. Tevens is naar aanleiding van deze zienswijze aangegeven dat binnen de bestemming 'Leiding - Gas' geen kwetsbare objecten zijn toegestaan.


Tevens vinden drie ambtelijke wijzigingen in het plan plaats voor een juiste verwerking van het plan in de regels. Twee wijzigingen in artikel 2 (Wijze van meten) en één wijziging in artikel 7 (Wonen).

In de wijze van meten behoort de kelder niet meer bij de inhoudsmaat en is de overschrijding van de bouwgrenzen bij ondergeschikte bouwdelen aangepast van 0,75 m naar 1 m.

In vergelijking met het bouwplan is in de regels omtrent de bijgebouwen niet de juiste maximale oppervlakte maat opgenomen. Dit is aangepast naar maximaal 1.200 m2 aan bijgebouwen.


Het plan is gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad.

8.3 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

Bijlagen bij toelichting