direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Arendlaan 36, Ermelo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0233.BParendln36-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Kinderdagverblijf Beertje Puk is voornemens om aan Arendlaan 36 een nieuwe vestiging voor een kinderdagverblijf te realiseren. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een reeds wegbestemde voormalige agrarische bedrijfslocatie met bijbehorende bedrijfsgebouwen en agrarische gronden. De bebouwing is thans in gebruik als woning en kantoor. In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-West' is het plangebied bestemd als 'Wonen' en 'Agrarisch gebied met landschappelijke waarden' waarbinnen de realisatie van het kinderdagverblijf niet is toegestaan.

De beleidsbasis om het plan alsnog te mogen realiseren wordt geboden door de Structuurvisie Functieverandering waarin, in ruil voor de sloop van landschap ontsierende agrarische opstallen en het beëindigen van de agrarische inrichting, ruimte wordt geboden om een deel van het gesloopte areaal voor andere functies terug te bouwen. In onderhavig plan wordt zowel in het plangebied als aan Buitenbrinkweg 50 (voormalige) agrarische bebouwing gesaneerd.

De gemeente Ermelo heeft naar aanleiding van vooroverleg reeds per brief medegedeeld akkoord te gaan met het voornemen en medewerking wil verlenen aan het opstarten van een juridisch-planologische procedure ten einde het voornemen mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan Arendlaan 36 in het buitengebied van Ermelo, direct grenzend aan de bebouwde kom, en staat kadastraal bekend als (kadastrale) gemeente Ermelo, sectie G, nummer 2633. Het oppervlak van het gehele plangebied bedraagt maximaal 7.420 m². Het kinderdagverblijf wordt op een deel van dit perceel gerealiseerd. De onderstaande illustratie geeft het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BParendln36-0401_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging en begrenzing van het plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Midden - West' van de gemeente Ermelo. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 9 juli 2009. Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch gebied met landschappelijke waarden' (zie figuur 1.2). De bestemming 'Wonen' geldt ter plaatse van het woonhuis met bijbehorende bebouwing. De bestemming 'Agrarisch gebied met landschappelijke waarden' geldt voor het grasland ten noorden en ten zuiden van de woning.

Een kinderdagverblijf met daarbij behorende (buiten)speelruimte en parkeervoorzieningen is niet toegestaan binnen de twee genoemde bestemmingen. Om het plan toch te kunnen realiseren is een herziening van het vigerende bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BParendln36-0401_0002.png"

Figuur 1.2: uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied Midden - West" (bron: ruimtelijkeplannen.nl

Conclusie

Het is noodzakelijk de bestemming ter plaatse van het plangebied te herzien om het beoogde kinderdagverblijf inclusief kantoor juridisch-planologisch mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit acht hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. Hoofdstuk 5 vormt de 'Planbeschrijving', dit hoofdstuk gaat in op de beschrijving van de toekomstige situatie in het plangebied. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met het beleid. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, de inspraak en de procedure.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Ruimtelijke structuur van de gemeente en directe omgeving

De gemeente Ermelo kent een duidelijke ruimtelijke opbouw in verschillende landschappelijke eenheden. Globaal is het landschap onder te verdelen in:

  • randmerenzone;
  • de flank naar het Veluwemassief;
  • Veluwemassief droog;
  • Veluwemassief nat.

Figuur 2.1 laat deze verschillende hoofdzones zien, waarbij het plangebied is gemarkeerd. Het plangebied ligt in Hoofdzone II.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BParendln36-0401_0003.png"

Figuur 2.1: Kaart met ligging van het plangebied in landschappelijke eenheden (bron: Landschapsontwikkelingsplan Ermelo Putten 2011-2021 )

Binnen de hoofdzones kunnen verschillende landschapstypen worden onderscheiden, die elk hun eigen karakteristieken kennen. De flank van het Veluwe massief is onder te verdelen in het kampen- en de oude en jonge broekontginningen. Het Veluwe massief an sich bestaat hoofdzakelijk uit het bos en heidelandschap

Figuur 2.2 bevat een kaart met de verschillende landschapstypen. Te zien is dat het plangebied aan de Arendlaan in het 'enkdorrpenlandschap' en de waardevolle ruimtelijke kwaliteit 'openheid' is gelegen. In de volgende paragrafen komt de ruimtelijke structuur van deze landschapstypen aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BParendln36-0401_0004.png"

Figuur 2.2 Kaart met ligging van het plangebied in betreffend landschapstype (bron: Landschapsontwikkelingsplan Ermelo Putten)

Enkdorpenlandschap

Enkdorpenlandschappen liggen verspreid rond buurtschappen en kenmerken zich door een kleinschalig cultuurlandschap met oude akkerlanden met een kleinschalige verkaveling. Het betreft een open / half open landschap. Voor de waardevolle ruimtelijke eenheid is aangegeven: Het gebied ter plaatse van het plangebied, in de overgang met het bebouwde gebied van Ermelo, kenmerkt zich juist door zijn 'openheid'.

2.1.2 Functionele structuur van de omgeving van het plangebied

Arendlaan 36 ligt weliswaar in het buitengebied en in het Enkdorpenlandschap, maar in functionele zin sluit het plangebied als woonperceel direct aan bij het stedelijk gebied van Ermelo aan de overzijde van de Arendlaan. Het perceel wordt ontsloten via de stedelijke ontsluitingsweg (Arendlaan) en een de overzijde van de Arendlaan zijn louter woningen aanwezig en een bestaande basisschool (Arendhorst) inclusief dagopvang (Beertje Puk).

2.1.3 Het plangebied

Het plangebied bestaat uit de huidige situatie uit een woonperceel (voormalig agrarisch bedrijf) en uit agrarisch gebied. Het totale oppervlak bedraagt 7.420 m², waarvan circa 1.540 m² in gebruik is als woonperceel en 5.880 m² als agrarisch gebied.

Woonperceel

Het woonperceel betreft een voormalig agrarisch bedrijf in de vorm van kuikenmesterij. De oude (kleinschalige) bedrijfsgebouwen zijn nog aanwezig. In de huidige situatie is het in gebruik als woonperceel. Kinderdagverblijf heeft het daarnaast reeds in gebruik als kantoor locatie. In figuur 2.3 is het aanzicht op het woonperceel vanaf de noordzijde opgenomen.

Op het perceel staan in de huidige situatie drie gebouwen waarvan 1 woning en twee bijgebouwen. Het oppervlak van de bijgebouwen bedraagt in totaal 110 m². Het overige deel van het terrein bestaat uit tuin (bestaande uit grasveld, heggen en enkele volwassen bomen) en verhardingen in de vorm van paden, op- / afrit en manoeuvreerruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BParendln36-0401_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BParendln36-0401_0006.png"

Figuur 2.3: Aanzicht Arendlaan 36 vanaf het noorden (boven) en het zuiden (met aan de linkerzijde het kinderdagcentrum 'Arendhorst')

Overig plangebied

Het overige deel van het plangebied bestaat uit agrarisch gebied in de vorm van grasland. De volledige weide is omzoomd door een houten afrastering.

2.1.4 Kinderdagcentrum Beertje Puk

Het kinderdagcentrum Beertje Puk heeft in de huidige situatie in totaal 5 vestigingen, waarvan twee locaties voor dagopvang en drie locaties voor buitenschoolse opvang voor de leeftijd van 4 tot 13 jaar. Zij biedt afhankelijk van de locatie, voorschoolse-, naschoolse en vakantie opvang aan. Tevens vindt opvang van kinderen plaats op studiedagen. Het kinderdagcentrum voert op dit moment kantoor vanuit de woning aan de Arendlaan 36. Aan de overzijde van de Arendlaan bevindt zich in het pand van de basisschool Arendhorst.

2.2 Beoogde situatie

2.2.1 Het voornemen

Kinderdagcentrum Beertje Puk is voornemens de huidige 5 vestigingen uit te breiden met een nieuwe vestiging voor een kinderdagverblijf. Het voornemen betreft de sloop van de huidige bebouwing aan Arendlaan 36 en de realisatie van een volledig nieuw kinderdagverblijf waarbij een moderne vestiging wordt gecreëerd dat specifiek is gebouwd voor de functie kinderdagverblijf.

De beleidsbasis voor realisatie van onderhavig plan wordt geboden door de 'Structuurvisie functieverandering'. In ruil voor de sloop van (voormalige) agrarische opstallen en de beëindiging van de agrarische inrichtingen mag het kinderdagverblijf onder voorwaarden worden gerealiseerd. Deze voorwaarden zijn nader gespecificeerd in paragraaf 3.3.2 Structuurvisie Functieverandering.

2.2.2 Sloop bebouwing

In het kader van het functieveranderingsbeleid mag in ruil voor het saneren van landschapsontsierende bebouwing 50% van het gesaneerde areaal aan gebouwen terug worden gebouwd. Het hoofdgebouw van het beoogde kinderdagcentrum bedraagt 274 m². Om dit oppervlak terug te mogen bouwen dient derhalve 548 m² aan bebouwing te worden gesloopt.

De sloop van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen vindt plaats op twee locaties. In het plangebied zelf wordt 144 m² aan bebouwing gesloopt. De woning wordt ook gesloopt maar wordt niet bij de sloopmeters meegerekend omdat de woning weer terug wordt gebouwd. Op de slooplocatie Buitenbrinkweg wordt in totaal 295 m² aan ontsierende bebouwing gesloopt. In totaal bedraagt het te slopen areaal landschapontsierende bebouwing 439 m². Figuur 2.4 is de te slopen bebouwing weergegeven. Voor het restant van 109 m² wordt gebruik gemaakt van de gemeentelijke sloopbank door deze m² aan te kopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BParendln36-0401_0007.png"

Figuur 2.4: te slopen bebouwing met bijbehorende vierkante meters per sloopadres

2.2.3 Het nieuwe kinderdagcentrum Beertje Puk

Kinderdagcentrum 'Beertje Puk' gaat in het plangebied een nieuwe en moderne vestiging exploiteren in een groene setting. Nadat het volledige terrein is gesaneerd wordt het plangebied nieuw ingericht met hoogwaardige bebouwing en wordt het terrein voorzien van een hoogwaardige landschappelijke inpassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BParendln36-0401_0008.png"

Figuur 2.5: landschappelijke inpassing en situatietekening beoogde situatie

De inrichting van het plangebied

Het plangebied bestaat uit het nieuwe landschappelijk ingerichte perceel voor het kinderdagcentrum en uit een weide. De landschappelijk beeldbepalende volwassen bomen zijn leidend in het plaatsen van de nieuwe bebouwing. De bestaande volwassen bomen blijven behouden. Alle bebouwing blijft binnen de contouren van deze bestaande groene omzoming waardoor zichtlijnen niet verloren gaan. Het nieuwe kinderdagcentrum wordt ter plaatse van de oude pluimvee schuur gebouwd. De nieuwe bedrijfswoning wordt aan de noordzijde van het kinderdagverblijf gerealiseerd. Bij de positionering wordt er rekening mee gehouden dat de rooilijn ten opzichte van de achtergelegen bomen niet wordt overschreden.

Door deze positionering te kiezen wordt een compacte kern van het perceel gecreëerd, binnen de bestaande beeldbepalende groene landschappelijke structuren. Buiten deze compacte kern worden in een groene setting, afgeschermd door halfhoge beukenhagen, de parkeerplaatsen en de ontsluiting gerealiseerd. Het perceel wordt via twee zijden ontsloten. De bestaande ontsluiting van de bedrijfswoning naar de Arendlaan wordt opgeheven en verplaatst naar de bestaande zijtak van de Arendlaan direct ten noorden van het plangebied. Door het opheffen van deze ontsluiting wordt de functie van de Arendlaan als gebiedsontsluitingsweg verbeterd.

De ontsluiting van het kinderdagverblijf loopt vanaf de parkeerplaats in zuidelijke richting naar de Zandkampweg. Vanaf de Zandkampweg wordt gebruik gemaakt van de bestaande aansluiting op de Arendlaan. Het parkeerterrein biedt ruimte aan circa 30 parkeerplaatsen zodat werknemers van het aan de overzijde van de Arendlaan gelegen basisschool Arendshorst ook van de parkeerplaatsen gebruik kunnen maken. De parkeerplaats wordt als kiss&ride ingericht waardoor het 'afzetten' van kinderen wordt bevorderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BParendln36-0401_0009.png"

Figuur 2.6: toekomstige ontsluiting bedrijfswoning op de bestaande zijtak van de Arendlaan

De bebouwing

In het plangebied worden twee nieuwe gebouwen opgericht. Eén gebouw betreft het nieuwe bedrijfsgebouw voor het kinderdagcentrum. Daarnaast wordt een bedrijfswoning opgericht.

Bedrijfswoning

De oude bedrijfswoning maakt plaats voor een moderne en duurzame woning in statige maar landelijke stijl. De woning bestaat uit één bouwlaag met kap met aan de voorzijde aan statige entree. De nok- en goothoogten bedragen respectievelijk 9 m en 3,5 m. In figuur 2.7 zijn gevelimpressies en een plattegrond weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BParendln36-0401_0010.png"

Figuur 2.7: gevelimpressies en plattegrond bedrijfswoning

Kinderdagcentrum

Het gebouw dat plaats gaat bieden aan het kinderdagcentrum wordt gerealiseerd in de vorm van een boeren schuur. De hoofdconstructie bestaat uit blanke houten balken die vanaf de buitenzijde zichtbaar is. De gevelbekleding wordt opgetrokken uit zwarte gepotdekselde houten planken waardoor een sterke landelijke uitstraling wordt gecreëerd.

Het grondoppervlak van de hoofdmassa bedraagt maximaal 274 m². Het gebouw bestaat één bouwlaag met kap met een nokhoogte van circa 8,5 meter en een verspringende goothoogte. De nokhoogte van het bedrijfsgebouw is daarnaast lager dan de nokhoogte van de bedrijfswoning waardoor het gebouw ondergeschikt lijkt aan de woning en de landelijke uitstraling wordt versterkt.

De begane grond gaat plaats bieden aan verblijfsruimten voor de kinderen verdeeld over drie leeftijdsgroepen voor in totaal maximaal 45 kinderen. Daarnaast bevat het gebouw ruimte voor slaapruimten, een keukentje en sanitaire voorzieningen. Aan de achterzijde van het gebouw (westzijde) wordt aansluitend aan de verblijfsruimten drie separate en omheinde buitenruimten voor de kinderen gerealiseerd. Als gevolg van de positionering achter het gebouw wordt geluidbelasting naar de woningen in de omgeving zoveel mogelijk afgeschermd door het gebouw. Op de verdieping, in de kap, wordt het kantoor van kinderdagcentrum Beertje Puk gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BParendln36-0401_0011.png"

Figuur 2.8: impressies en plattegrond van het kinderdagcentrum

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit bovenstaande drie doelen zijn de nationale belangen naar voren gekomen. Voor Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van het (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000-gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.


Doorwerking plangebied en conclusie

Bij het voorgenomen plan is sprake van een lokale ontwikkeling van een kleine omvang/schaal waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dus ook geen sprake van enige strijdigheid met dit rijksbeleid zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De SVIR vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.


Doorwerking plangebied

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarmee bovengenoemde nationale belangen gemoeid zijn en die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro vormt dan ook geen belemmering voor het onderhavige plan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 - 4 Bro). De ladder bestaat niet meer uit drie treden. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.


Doorwerking in onderhavig plan

De realisatie van een kinderdagverblijf betreft een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit omgevingsrecht. Beertje Puk beschikt in de regio reeds over 5 locaties en ondervindt reeds jaren dat de behoefte aan extra ruimte voor dagopvang groot is. In de huidige situatie is sprake van ongewenste wachtrijen, met als ongewenst neveneffect dat ouders niet aan het werk kunnen. Juist omdat Beertje Puk als geen ander deze behoefte kan inschatten is het uitvoeren van een marktonderzoek niet zinvol. Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom van Ermelo, maar ligt hier wel direct tegen aan. Bovendien wordt het kinderdagverblijf op een bestaand bouwperceel gerealiseerd waardoor geen nieuwe bouwpercelen worden toegevoegd.

Conclusie

Omdat sprake is van een stevige behoefte aan dagopvang en omdat sprake is van een bestaand bouwperceel vormt de ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland bestaat uit een visie en een verdiepingsdeel en bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking;
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.


Doorwerking planvoornemen

De regio Noord-Veluwe staat voor de volgende opgaven:

  • Economische ontwikkeling is motor van de regio: versterking van de recreatieve en toeristische sector, innovatie in het bedrijfsleven, vasthouden en versterken van zorgondernemers, een toekomstbestendige agrarische sector;
  • Behouden, versterken en benutten van bestaande kwaliteiten: natuur, landschappen, water, gemeenschappen, steden en dorpen;
  • Verbinden van leefbaarheid in kernen met natuurgebieden en het waterlandschap;
  • Ruimte bieden aan ondernemers om een passend aanbod te ontwikkelen op deze opgaven.

Bovenstaande doelen en opgaven zijn nader uitgewerkt middels een bepaalde aanwijzing op de visiekaart. Per gebied is aangegeven welke onderwerpen van belang zijn. Specifiek voor het plangebied zijn de volgende onderwerpen van belang:

  • wonen in Noord Veluwe;
  • intrekgebied.

Voor deze onderwerpen zijn voor het plangebied regels uit de Omgevingsverordening van toepassing. In de volgende paragraaf zullen deze aan de orde komen.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Met de Omgevingsverordening stelt de provincie juridisch bindende regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, landbouw/veehouderij, natuur en landschap, grond- en drinkwater, milieu, verkeer en energie.


Doorwerking in het onderhavige plan

In de Omgevingsverordening staat niet concreet omschreven hoe om te gaan met een maatschappelijke voorziening als een kinderdagverblijf en de positionering daarvan. Het betreft een stedelijke functie die nadrukkelijk binnen of aan de rand van het stedelijk gebied wenselijk is, nabij woongebieden. Arendlaan 36 betreft een herontwikkeling waar de bestaande woonfunctie wordt omgezet naar een maatschappelijke functie (kinderopvang) met een dienstwoningen. In die zin draagt het plan bij aan het 'wonen in Noord-Veluwe'.

Ter plaatse van Arendlaan 36 geldt op basis van de Omgevingsverordening een intrekgebied. Hiervoor is het volgende voorschrift (artikel 2.38) opgenomen: Een bestemmingsplan voor gronden binnen een intrekgebied maakt de winning van fossiele energie niet mogelijk. Met het vestigen van een kinderdagverblijf is dit ook niet het geval.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie gemeente Ermelo 2025

De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving (w.o. wonen, werken, verkeer en vervoer, het centrum en natuur en landschap), zorg en recreatie en toerisme.

Op de visiekaart is het plangebied niet specifiek aangeduid. Wel ligt het plangebied direct aangrenzend aan bebouwd gebied. In de structuurvisie wordt voor wat betreft 'werken' ingezet op:

  • 1. Ondersteunen bestaande bedrijvigheid en indien mogelijk verbeteren van de omstandigheden op werklocaties;
  • 2. Uitwerken kansen en scheppen voorwaarden voor dienstverlening in brede zin en het nieuwe werken; Versterken zorggerelateerde bedrijvigheid door ontwikkelingen in samenwerking met zorginstellingen, ruimte bieden aan bedrijvigheid en klimaat scheppen voor innovatie en ontwikkeling;
  • 3. Verzakelijken aanpak werklocaties met verdeling rollen en verantwoordelijkheden tussen gemeente, ondernemers, eigenaars, belegger en mogelijk andere partijen.

Doorwerking in het onderhavige plan

Onderhavig plan, het toevoegen van een kinderdagverblijf, past binnen punt 2. Onderhavig plan betreft een zorg gerelateerd bedrijf die binnen de gemeente versterkt moeten worden. Onderhavig plan past hiermee binnen het beleid.

3.3.2 Structuurvisie Functieverandering

Op 11 oktober 2012 is de 'structuurvisie functieverandering' vastgesteld. Deze structuurvisie bevat een aanscherping van het regionale en provinciale structuurvisie beleid. Deze structuurvisie is opgesteld om de stoppende agrariër te helpen bij het vinden van een nieuwe functie van het perceel om daarmee te voorkomen dat de (voormalig) agrarische opstallen in verval raken en het landschap ontsieren. Voorkomen moet worden dat dergelijke gebieden transformeren naar een villawijk of een gebied met verspreide woningen. De focus van vervangende woningbouw dient zich daarom te verplaatsen naar andere vormen van functieverandering. Combinatiefunctieveranderingen, waarin twee verschillende gebruiken worden verenigd in één ontwerp zoals wonen met zorg vergroot de dynamiek en wordt gestimuleerd.

Locaties geschikt voor functieverandering

De locatie aan de Arendlaan valt binnen het werkingsgebied van structuurvisie en is daarmee geschikt voor functieverandering. Functieverandering in de bebouwde kom, De Driehoek, de instellingsterreinen, de recreatieterreinen, het Tonselse Veld, Horst Noord, de heide, het defensieterrein, de provinciale LOG's (landbouwontwikkelingsgebieden) en de Haspel vallen daarentegen buiten het bereik van deze structuurvisie.

Terugbouwregeling
Nieuwe bedrijvigheid in het buitengebied is één van de nieuwe functies die mogelijk gemaakt kan worden op basis van de Structuurvisie functieverandering. Hiervoor geldt de voorwaarde dat oude agrarische opstallen gesloopt moeten worden. Het plangebied aan de Arendlaan 36 ligt in het 'Kampenlandschap en Multifunctioneel platteland'. Voor een functiewijziging naar 'werken' (waar een kinderdagverblijf onder valt) kan 50% worden teruggebouwd tot een maximale omvang 1.000 m².

Het beoogde bouwplan van het kinderdagcentrum bedraagt 274 m². Om dit oppervlak terug te mogen bouwen dient derhalve 548 m² aan bebouwing te worden gesloopt.

De sloop van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen vindt plaats op twee locaties. In het plangebied zelf wordt 144 m² aan bebouwing gesloopt. De woning wordt ook gesloopt maar wordt niet bij de sloopmeters meegerekend omdat de woning weer terug wordt gebouwd. Op de slooplocatie Buitenbrinkweg wordt in totaal 295 m² aan ontsierende bebouwing gesloopt. In totaal bedraagt het te slopen areaal landschapontsierende bebouwing 439 m². Figuur 2.4 is de te slopen bebouwing weergegeven. Voor het restant van 109 m² wordt gebruik gemaakt van de gemeentelijke sloopbank door deze m² aan te kopen.

Conclusie

Het onderhavige plan is in lijn met de structuurvisie functieverandering. Het onderhavige plan voldoet aan het voorwaarden van het functieveranderingsbeleid.

3.3.3 Buurtplan Horst & Telgt

De locatie Arendlaan 36 valt binnen het gebied waarvoor het buurtplan Horst&Telgt is opgesteld. Op 21 april 2016 heeft de gemeenteraad dit buurtplan vastgesteld. De structuurvisie is een thematische structuurvisie die is opgesteld door de gemeente Ermelo en de buurtvereniging Horst en Telgt. Het buurtplan gaat over de leefbaarheid van Horst en Telgt en heeft een uitvoeringsprogramma waarmee thema’s uit onder andere de Structuurvisie 2025 en Structuurvisie Functieverandering nader zijn uitgewerkt en actuele ontwikkelingen worden voorzien van een uitvoeringsagenda.

Doorwerking in het plangebied

Het plangebied ligt in het deelgebied 'Open Landschap'. Deze landschapsstructuur heeft een kwaliteit die behouden moet blijven. Uitgangspunt is dat er geen verstening plaatsvindt Dit houdt in dat bestaande bebouwing gehandhaafd mag blijven en niet mag worden uitgebreid. De oppervlakte van gesloopte bebouwing mag wel worden teruggebouwd. Tevens wordt er ruimte gemaakt voor het intensiveren en extensiveren van de landbouw. Waarbij extensivering mogelijk is in de vorm van functieverandering binnen de bestaande bebouwing. Het is wel van belang dat het plan landschappelijk goed wordt ingepast. Door in totaal 439 m² aan bebouwing te slopen en maximaal 274 m² terug te bouwen wordt geen extra bebouwing toegevoegd.

Conclusie

Gezien het bovenstaande vormt het buurtplan geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

3.3.4 Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten 2011-2021

Het 'Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten 2011-2021' is vastgesteld op 9 juni 2011. De gemeenten willen ruimte bieden aan ontwikkelingen en initiatieven in het buitengebied, maar willen ook werken aan de kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Met het Landschapsontwikkelingsplan (hierna LOP) worden richtlijnen/kaders gesteld om te komen tot behoud en verbetering van de kwaliteit van het landschap.

Doorwerking in het onderhavige plan 

Het plangebied ligt op de overgang van de bebouwde kom van Ermelo in een zone welke is aangeduid als Enkdorpenlandschap. Dit landschap kenmerkt zich door verspreide buurtschappen en oude akkerlanden met een kleinschalige verkaveling. Een zekere mate van openheid en afwisseling is hierbij waardevol. Onderhavig plangebied ligt aan de rand van een opengebied, echter op een bestaand bouwperceel voorzien van waardevolle volwassen bomen. Gezien de ligging van het plangebied direct tegen bestaand stedelijk gebied op een bestaand bouwperceel is ter plaatse van het onderhavige plan geen sprake van openheid. De parkeerplaatsen worden buiten het bestaande woonperceel gerealiseerd. Het blik wordt echter door halfhoge beukenhagen grotendeels afgeschermd. De beukenhagen zijn echter laag genoeg om het zicht niet te belemmeren. Het onderhavige plan is hiermee in lijn met het 'Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten 2011-2021'.

3.3.5 Uitvoeringsnota groen- en natuurinclusief bouwen

De 'Uitvoeringsnota groen- en natuurinclusief bouwen' is een stimuleringsbeleid vastgesteld om bij nieuwe ontwikkelingen groen- en natuurinclusief bouwen mee te nemen. Het beleid is van toepassing op elke nieuwbouw aanvraag in de gemeente Ermelo. In de ruimtelijke procedure worden de volgende inspanningen gevraagd:

  • waar mogelijk groen en natuurinclusief bouwen (te laten) toepassen;
  • waar mogelijk tenminste twee voorzieningen voor vogels en tenminste één voorziening voor vleermuizen per nieuwe woning te laten toepassen.

De uitvoeringsnota werkt met een puntentelling waaraan in elk plan aangegeven moet worden aan hoeveel punten het kan/moet voldoen. De wijze waarop de uitvoeringsnota in de plannen is verwerkt is weergegeven in paragraaf 'duurzaam bouwen'.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden, onderzoek en verantwoording

4.1 Inleiding

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

4.2.1 Algemeen

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering”

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering (waaronder een onderzoek naar de feitelijke milieubelastende activiteiten) kan hiervan worden afgeweken.

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

Tabel 1: Richtafstanden en omgevingstype

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BParendln36-0401_0012.png"

4.2.2 Toetsing van het onderhavige plan

Type gebied: gemengd gebied

De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt als 'rustig buitengebied' c.q. 'rustig woongebied'. De richtafstanden kunnen derhalve niet met één stap worden verkleind. Het plangebied an sich ligt in het buitengebied, direct tegen het stedelijke gebied van Ermelo aan. Het buitengebied betreft een rustig gebied waarbinnen de afstanden niet verkleind kunnen worden. In het stedelijke gebied aan de overzijde van de straat ligt een woonwijk met 1 basisschool (inclusief dagopvang). Eén andere functie binnen een rustig gebied maakt nog geen gemengd gebied.


Onderhavig plan als milieubelastende activiteit

Onderhavig plan betreft een milieubelastende activiteit waar omliggende functies mogelijkerwijs last van kunnen ondervinden. Voor een kinderdagopvang geldt conform de richtafstandenlijst behorend bij de VNG-publicatie een richtafstand van 30 meter voor geluid. De kortste afstand tot omliggende gevoelige functies (gemeten van bestemmingsvlak tot bestemmingsvlak) bedraagt 5 meter tot de woning aan Arendlaan 30. Het bouwvak van het kinderdagverblijf, waarbinnen de kinderen de gehele dag verblijven, ligt echter op een minimale afstand van 70 meter tot aan de meest in de nabijheid gelegen geluidgevoelige functie (Zwaluwstraat 5) waardoor de afstanden niet worden overschreden.

Bij toetsing aan het Activiteitenbesluit is de beoordeling van stemgeluid van spelende kinderen bewust buiten beschouwing gelaten omdat het de bedoeling is om kinderdagverblijven in woonwijken nabij woningen te realiseren. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening kan het echter wenselijk / noodzakelijk zijn om toch een onderzoek uit te voeren om eventuele overlast voor de omgeving in beeld te brengen.

Ten behoeve van het onderhavige plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit aspect is in paragraaf 4.3 Geluid nader verantwoord.


Onderhavig plan als milieuhinder gevoelige functie

Een bedrijfswoning en kinderdagverblijven waar kinderen slapen betreffen milieuhinder gevoelige functies. Er dient derhalve te worden beoordeeld of in de omgeving van het plangebied relevante functies zijn gelegen waarvan de richtafstanden over het plangebied zijn gelegen. In de onderstaande tabel zijn de voor onderhavig plan relevante functie weergegeven.

Tabel 2: functies in de omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BParendln36-0401_0013.png"

Tabel 3: richtafstandenlijst

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BParendln36-0401_0014.png"

In de directe nabijheid van het plangebied ligt uitsluitend de basisschool Arendhorst (inclusief de locatie van kinderdagopvang Beertje Puk zelf). Omdat het twee zelfstandige functies zijn moet echter ook aan deze functies worden getoetst. De afstand vanaf het bestemmingsvlak behorend bij de basisschool bedraagt echter 35 meter tot aan de voorgevel van de te herbouwen bedrijfswoning. De afstand tot het bedrijfsgebouw van het kinderdagverblijf in onderhavig plangebied is groter. De richtafstanden worden derhalve niet overschreden.

Daarnaast liggen in de wijdere omgeving van het plangebied geen bedrijven met milieuzoneringen. Pas op een afstand van 495 meter ligt het eerste (agrarische) bedrijf. De richtafstanden worden niet overschreden. Dit bedrijf betreft echter een intensieve veehouderij waarvan de geurcontour berekend moet worden. Tussen het plangebied en dit agrarische bedrijf zijn echter meerdere gevoelige functies gelegen waardoor het agrarische bedrijf reeds in de ontwikkelingsmogelijkheden wordt beperkt. Bovendien is de afstand dusdanig groot dat het niet waarschijnlijk is dat ter plaatse van het plangebied normen worden overschreden. Ter plaatse van het plangebied kan derhalve worden geconcludeerd dat sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

4.2.3 Conclusie

De milieuzoneringen op grond van de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' vormt, mede gezien de uitkomsten van het uitgevoerde onderzoek in paragraaf 4.3 Geluid, geen belemmering voor het onderhavige plan. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.3 Geluid

4.3.1 Algemeen

Veel ruimtelijke plannen hebben te maken met geluid; als ontvanger van geluid of als veroorzaker van geluid. Het aspect geluid wordt geregeld in diverse wet- en regelgeving. De belangrijkste wet- en regelgeving omtrent het aspect geluid betreffen:

  • Wet geluidhinder
  • Wet milieubeheer
  • Activiteitenbesluit
  • Wet ruimtelijke ordening
  • Wet algemene bepalingen omgevingsrecht


Het begrip 'geluidgevoelige objecten' is in de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer bepaalt. De Wet geluidhinder maakt onderscheid in de volgende drie categorieën:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen: onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven (Besluit geluidhinder artikel 1.2);
  • geluidsgevoelige terreinen: woonwagenstandplaats en ligplaatsen voor woonschepen (Besluit geluidhinder artikel 1.2).


In de Wet milieubeheer wordt dit onderscheid niet gemaakt, maar deze wet gaat wel uit van dezelfde objecten. Als middels een plan een geluidbron of een geluidgevoelig object wordt mogelijk gemaakt, of een uitbreiding van een geluidbron of een geluidgevoelig object plaatsvindt, dan is een toetsing in het kader van geluid nodig. Voor voorliggend plan is een toets aan de Wet geluidhinder en de Wet ruimtelijke ordening doorlopen.

4.3.2 Wet geluidhinder

In de Wgh zijn regelingen opgenomen ten behoeve van geluid in de omgeving afkomstig van de drie geluidbronnen wegen (met uitzondering van rijkswegen), spoorwegen (met uitzondering van hoofdspoorwegen) en industrielawaai. Deze geluidbronnen hebben een geluidzone. Bij plannen waarbij binnen deze geluidzones een geluidgevoelig object mogelijk wordt gemaakt, of een uitbreiding plaatsvindt van een geluidgevoelig object dient de geluidbelasting op dit object te worden getoetst.

Volgens artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) liggen rond diverse wegen (met uitzondering van Rijkswegen) geluidzones. Deze geluidzones liggen in ieder geval boven en onder de wegen en in de volgende stroken langs de wegen:

Aantal rijkstroken   Weg binnen stedelijk gebied   Weg buiten stedelijk gebied of auto (snel)weg  
1 of 2   200 meter   250 meter  
3 of 4   350 meter   400 meter  
5 of meer   350 meter   600 meter  

De afstand wordt gemeten aan weerszijden van de weg vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook. Wegen in een woonerf of waarvoor een maximale snelheid geldt van 30 km/uur hebben geen geluidzone. De geluidzone rond spoorwegen zijn vastgelegd in de Regeling Zonekaart spoorwegen (met uitzondering van de spoorwegen die vallen onder de geluidproductieplafonds conform de Wet milieubeheer). De zones voor industrielawaai worden vastgelegd in een bestemmingsplan rond een gezoneerd industrieterrein.

In artikel 76 Wgh is aangegeven dat bij woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen binnen een geluidzone moet worden aangetoond of wordt voldaan aan de hoogst toelaatbare waarde van 48 dB. In artikel 100a Wgh is aangegeven dat voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van woningen een hogere waarde kan worden vastgesteld met een maximale verhoging van 5 dB.

4.3.3 Toetsing van het onderhavige plan


Het beoogde kinderdagverblijf en de bedrijfswoning zijn geluidgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder. Het nieuwe geluidsgevoelige object wordt gebouwd binnen de geluidzone van in elk geval de Arendlaan (50 km/uur). Ook de daarop aansluitende (onverharde) Zandkampweg is formeel een gezoneerde weg waarvan de zone het plangebied overlapt. Gezien het onverharde karakter van deze weg zijn de verkeersaantallen echter zeer beperkt. De geluidbelasting op de geluidgevoelige objecten dient te worden berekend. Ten behoeve van het onderhavige plan is dan ook een onderzoek uitgevoerd. Hierna worden de resultaten van deze onderzoeken weergegeven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.

Op basis van de quickscan 'bedrijven en milieuzonering' is gebleken dat de richtafstanden inzake het kinderdagverblijf niet worden overschreden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is dit aspect echter wel meegenomen in het ondezoek. Navolgend zijn de conclusies weergegeven. De gehele rapportage is als bijlage opgenomen.

Conclusie akoestisch onderzoek

Kinderdagverblijf

Uit de berekeningen blijkt dat Langtijdgemiddelde geluidbelastingen vanwege het stemgeluid en geluid van het aan- en afrijden de gevelbelastingen bij de nabijgelegen bestaande woningen voldoen aan de richtwaarde van 45 dB behorende bij stap 2 van de VNG. Er is sprake van een 'goed woon- en leefklimaat'.

Uit de berekeningen blijkt dat de piekgeluiden van stemgeluid voor zowel de speelplaats die alleen overdag wordt gebruikt als de piekgeluiden van het parkeren en stemgeluid tijdens het lopen ban de auto naar het kinderdagverblijf voldoen aan stap 3 van de VNG en aan de geluideisen van het Activiteitenbesluit. Er is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Wegverkeerslawaai

Een kinderdagverblijf en de nieuwe woning zijn een geluidgevoelige bestemming. Uit de berekeningen blijkt dat optredende gevelbelastingen zijn bepaald hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Maatregelen gericht op het reduceren van de gevelbelastingen stuiten op overwegende bezwaren van landschappelijke, stedenbouwkundige, verkeerskundige en financiële aard. Bij de gemeente Ermelo dient een verzoek tot vaststelling van een hogere toelaatbare waarde te worden ingediend. Om een goed woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen in de geluidgevoelige vertrekken zullen gevelmaatregelen moeten worden getroffen opdat aan de eisen van het Bouwbesluit wordt voldaan. In een separaat onderzoek dienen de te treffen maatregelen te worden bepaald. Bij deze berekening mag geen rekening worden gehouden met de aftrek van artikel 110g van de Wet geluidhinder. Er moet worden uitgegaan van de belastingen als vermeld onder de kolom berekende waarde.

4.4 Bodem

4.4.1 Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bovendien dient op basis van het bouwbesluit altijd een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien een woning wordt gerealiseerd. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Ten behoeve van het onderhavige plan is een bodemonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf is de conclusie opgenomen. De gehele rapportage is als bijlage 2 Bodemonderzoek opgenomen.

Conclusie bodemonderzoek

De opzet van het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie.

Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er, ons inziens, milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de planologische procedure, aanvraag omgevingsvergunning en de geplande herinrichting van de locatie. De gestelde hypothese dat de locatie als "onverdacht" beschouwd kan worden ten aanzien van chemische parameters is niet juist gebleken op basis van de aangetoonde licht verhoogde concentraties aan koper en zink in het grondwater. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft echter een representatief beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Bovendien vormen de gemeten gehalten (grond) en concentraties (grondwater) geen belemmering voor het toekomstige gebruik van de onderzoekslocatie.

De gestelde hypothese dat de druppelzones ten aanzien van de parameter asbest in bodem als ‘verdacht’ kan worden aangemerkt is, op basis van de criteria als genoemd in de NEN5707, juist gebleken. Asbest is aangetoond in de grond ter plaatse van MM FF TL 1. De gestelde hypothese dat de overige druppelzones ten aanzien van de parameter asbest in bodem als ‘verdacht’ kan worden aangemerkt is, op basis van de criteria als genoemd in de NEN5707, niet juist gebleken. Asbest is in deze grondmonsters niet aangetoond.

De gestelde hypothese dat de halfverharding (MM FF Puin) ten aanzien van de parameter asbest in bodem als ‘verdacht’ kan worden aangemerkt is niet juist gebleken. Analytisch is in deze laag geen asbest aangetoond.

Resumé

Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er, ons inziens, milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de planologische procedure, aanvraag omgevingsvergunning en de geplande herinrichting van de locatie.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en Regeling 'Niet in betekenende mate'

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2,5 & PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2, PM2,5 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.


Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen. De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig

4.5.2 Toetsing van het onderhavige plan

Besluit NIBM (Niet in betekenende mate bijdragen)

Voorliggend plan behoort niet tot één van de hierboven benoemde categorieën die automatisch 'Niet in betekende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Er dient derhalve nader te worden beoordeeld of sprake is van een verslechtering van de luchtkwaliteit. Met voorliggend plan wordt een kinderdagverblijf en 1 (dienst)woning mogelijk gemaakt. Met behulp van de NIBM rekentool is op basis van de verkeersgeneratie de invloed op de luchtkwaliteit beoordeeld. De verkeersberekening is nader gemotiveerd in paragraaf 4.9 Verkeer en parkeren. Bij de invoer van de verkeersgeneratie blijkt uit de resultaten van de NIBM-tool dat er geen sprake is van een belemmering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BParendln36-0401_0015.png"


Besluit gevoelige bestemmingen

Voorliggend plan betreft de realisatie van een kinderdagverblijf. Een kinderdagverblijf betreft een gevoelige bestemming op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen. Het Besluit gevoelige bestemmingen zorgt echter niet voor belemmeringen voor de uitvoering van dit plan, omdat het kinderdagverblijf niet in de nabijheid van provinciale wegen of rijkswegen wordt gerealiseerd.

4.5.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.6 Erfgoed

4.6.1 Algemeen

De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Het wettelijk stelsel is er op gericht vermoedelijke archeologische waarden, monumenten, vindplaatsen en de vondsten te beschermen. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2019 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.


Erfgoedverordening 2018 gemeente Ermelo

In de gemeentelijke Erfgoedverordening is de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten en archeologische terreinen geregeld. In deze verordening is geregeld dat het verboden is om gemeentelijke monumenten te beschadigen of te vernielen. Tevens is geregeld dat het verboden is om de bodem in gebieden met een archeologische verwachtingswaarde te verstoren. Hierin is onderscheid gemaakt voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde en gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde. Hierna volgt een beoordeling van het planvoornemen op het aspect cultuurhistorie en archeologie.

4.6.2 Archeologie

Op advies van de gemeente Ermelo is direct overgegaan tot het uitvoeren van een karterend booronderzoek. Het uitvoeren van een bureau onderzoek is op deze locatie niet zinvol omdat reeds bekend is dat het gebied een hoge archeologische verwachtingswaarde heeft. Dit karterende onderzoek is uitgevoerd. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De gehele rapportage is als bijlage 3 Archeologisch onderzoek opgenomen.

Conclusie archeologisch onderzoek

Vanwege de aanwezige bodemverstoring tot in de top van de C-horizont als gevolg van eerdere bodemingrepen, wordt geadviseerd om het centrale en noordelijke deel van het plangebied in zijn geheel vrij te geven voor de voorgenomen bodemingrepen. De kans dat met deze ingrepen nog behoudenswaardige archeologische vindplaatsen verloren gaan is nihil. Het volledige noordelijke deel in combinatie met onderhavig plan vormt derhalve geen belemmering. De bebouwing in onderhavig plangebied wordt ter plaatse van deze gronden gerealiseerd.

Voor de groenstrook aan de zuidzijde van het plangebied (het groene kader in figuur 4.1) wordt geadviseerd deze gronden te ontzien van bodemingrepen dieper dan 30 cm-mv. Ter plaatse van boring 1 wordt de meest zuidelijke punt van het zorggebouw gerealiseerd waardoor in de intacte bodem wordt gegraven. Voor dit deel is een nader onderzoek noodzakelijk indien er graafwerkzaamheden plaats vinden. Ter plaatse van deze boringen wordt echter uitsluitend parkeerplaats en tuin gerealiseerd. De parkeerplaats wordt bovendien gerealiseerd op een laag funderingszand (van circa 20 cm dik) die op het bestaande maaiveld wordt gestort. Dat betekent dat de diepere gronden intact blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BParendln36-0401_0016.png"

Figuur 4.1: uitsnede boringen

4.6.3 Cultuurhistorie

Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.


Het plangebied

Het plangebied bestaat uit grasland en uit een verouderd voormalig agrarisch bedrijfsperceel. De bestaande gebouwen betreffen geen gemeentelijke- en rijksmonumenten en hebben geen behoudenswaardige cultuurhistorische waarden. De volwassen bomen blijven echter behouden.


Omgeving

In de directe omgeving zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Eventuele cultuurhistorische waarden worden door het onderhavige plan derhalve niet geschaad. Het plangebied an sich wordt omgeven door agrarisch productiegebied en aan de overzijde van de straat ligt een in de jaren '80 opgetrokken woonwijk.

4.6.4 Conclusie

Zoals blijkt uit voorgaande, vormen erfgoed en archeologie geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan. PM: voor archeologie is nog een aandachtspunt.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Wettelijk kader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.


Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.


Circulaire effectafstanden LPG tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.


Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.


Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.


Beleidsvisie externe veiligheid

In 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid van de Ermelo vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.

4.7.2 Quickscan externe veiligheid

Ten behoeve van het onderhavige plan is een quickscan uitgevoerd om relevante risicobronnen in beeld te brengen. In deze paragraaf zijn uitsluitend de bevindingen opgenomen. De volledige quickscan is als Bijlage 7 Quickscan externe veiligheid opgenomen.

Transport over het water en de weg

Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een waterweg of weg. De risico’s als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen over het water en de weg vormen geen aandachtspunt voor de planlocatie. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.


Transport over het spoor

Het plangebied is niet gelegen binnen een plaatsgebonden PR10-6-risicocontour of plasbrandaandachtsgebied van een spoorlijn. Wel is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Amersfoort Oost – Hattem. De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor (toxisch scenario) moeten worden meegenomen in de verantwoording van het groepsrisico. Deze verantwoording is weergegeven in de nakomende paragrafen.


Buisleidingen

Het plangebied bevindt zich binnen de 1% letaliteitsafstand van twee hogedrukaardgasleidingen. De hoogte van het groepsrisico dient derhalve kwantitatief bepaald te worden middels een CAROLA-berekening. Daarnaast dienen de risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (fakkelbrandscenario) meegenomen te worden in een verantwoordingsrapportage. De berekening en de verantwoording zijn nader gemotiveerd in de nakomende paragrafen.


Inrichtingen

Het plangebied bevindt zich niet binnen een PR 10-6-risicocontour of een invloedsgebied van een risicovolle inrichting in de omgeving. De risico's als gevolg van de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen vormen geen aandachtspunt voor de planlocatie. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.

4.7.3 Berekening groepsrisico

Onderzocht is of de buisleiding een belemmering vormt voor de planontwikkeling. Tevens is bepaald welke effecten de plannen hebben op de hoogte van het groepsrisico van de betreffende buisleiding. De berekening heeft overeenkomstig de voorschriften plaatsgevonden met het rekenprogramma CAROLA. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De rapportage is als Bijlage 8 Berekening groepsrisico buisleiding opgenomen.

Uit de berekening volgt dat het plangebied niet is gelegen binnen een plaatsgebonden 10-6-risicocontour van een buisleiding. Het plangebied ligt wel binnen de 100% letaliteitsafstand van buisleiding N-570-20-deel-1 en binnen de 1% letaliteitsafstand voor externe veiligheid van zowel buisleiding N-570-20-deel-1 als buisleiding A-510-deel-1, zodat de invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico voor deze buisleiding is bepaald.

Voor de buisleiding is de hoogte van het groepsrisico zowel vóór als ná planrealisatie berekend. Uit deze berekeningen blijkt dat in de huidige situatie de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Voor buisleiding A-510-deel-1 geldt dat de planvorming geen invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico. Het berekende groepsrisico is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Voor buisleiding N570-20-deel-1 geldt het de planvorming leidt tot een geringe toename van de hoogte van het groepsrisico. Het groepsrisico ligt net boven de 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

In artikel 12 lid 3 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen juncto artikel 8 van de Regeling externe veiligheid buisleidingen is opgenomen wanneer sprake is van het verantwoorden van het groepsrisico. In onderhavige situatie is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht. Voor een verantwoording van het groepsrisico moet door het bevoegd gezag advies worden gevraagd bij de regionale brandweer/Veiligheidsregio.

4.7.4 Verantwoording hoogte groepsrisico

Ten behoeve van onderhavig plan is in Bijlage 9 Verantwoording van het groepsrisico een verantwoording opgenomen van de hoogte van het groepsrisico. Voor de inhoud wordt verwezen naar deze bijlage.

4.7.5 Conclusie

Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.8 Natuur

4.8.1 Algemeen

De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).


Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is onder de Wnb vrijwel hetzelfde gebleven. Wel zijn de Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat als naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld moeten worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.


Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) en is ruimtelijk vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) en anderzijds uit gebieden voor nieuw aan te leggen natuur. Daarnaast maken de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones deel uit van het GNN. De gebieden uit de voormalige EHS met een andere bestemming dan natuur zijn ondergebracht in de Groene Ontwikkelingszone (GO), welke is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.


Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn). Hierna volgt een beoordeling van het planvoornemen op het aspect natuur.

4.8.2 Beoordeling soortenbescherming

De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Bij een ruimtelijke ingreep moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels. Het onderhavig plangebied bestaat in de huidige situatie uit grasland en uit een voormalig agrarisch bedrijfsperceel met een verouderde woning en opstallen. Door de sloop van de bebouwing en verwijdering van enkele bosschages kan niet worden uitgesloten dat het leefgebied van (beschermde) soorten verloren gaat of wordt geschaad. Het uitvoeren van een onderzoek is derhalve noodzakelijk.

Ten behoeve van het onderhavige plan is een flora en fauna onderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De rapportage is als bijlage 4 Quickscan flora en fauna opgenomen.


Conclusie flora & fauna onderzoek

Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen is de conclusie dat deze ingreep geen negatieve invloed heeft op de specifieke natuurwaarden inzake invloeden geluid, trillingen, e.d.. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied zijn de Veluwerandmeren en Veluwe liggen beiden op ruime afstand. Op deze afstand wordt in de Natura 2000 geen hinder ondervonden van het planvoornemen. Het aspect stikstof wordt in de volgende paragraaf behandeld.

Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid

Het plan ligt tevens buiten de begrenzing van het GNN en de GO. Op basis van de ligging van het deelgebied ten opzichte van de begrenzing van het GNN mag worden aangenomen dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN en de GO. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar tot een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende algemene- en weinig kritische beschermde diersoorten. Verschillende beschermde diersoorten benutten het plangebied als foerageergebied en vermoedelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdieren er een vaste verblijf- en/of voortplantingsplaats, bezetten sommige amfibieën er een (winter)verblijfplaats en nestelen er vogels. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat vleermuizen een verblijfplaats bezetten in het plangebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten.

Voor de beschermde grondbonden zoogdier- en amfibieënsoorten en die een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘vangen’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Beschermde dieren mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Wel geldt een vrijstelling voor het beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden tijdens de uitvoering van de voorgenomen activiteiten, dienen ze weggevangen te worden. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren gedood worden, dient een ontheffing aangevraagd te worden, of dient er gewerkt te worden conform een toepasbare en door de Minister goedgekeurde Gedragscode. Eén van de voorwaarden voor het werken volgens een Gedragscode, is het opstellen van een ecologisch werkprotocol en het werken buiten de kwetsbare periode.

Door uitvoering van de voorgenomen plannen, wordt de functie van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende diersoorten, niet aangetast.

4.8.3 Stikstof in relatie tot Natura 2000

Ten aanzien van stikstofdepositie afkomstig van het onderhavige plan op omliggende Natura 2000-gebieden is een onderzoek uitgevoerd met behulp van Aerius calculator. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De rapportage is als Bijlage 6 Stikstofdepositie onderzoek opgenomen.

Conclusie onderzoek stikstof i.r.t. N2000

In de beoogde situatie is er geen sprake van een stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/j. Het aspect stikstof in relatie tot Natura 2000 vormt derhalve geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan. Bovendien is het aanvragen van een natuurvergunning niet noodzakelijk.

4.8.4 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect natuur geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

 

4.9 Verkeer en parkeren

4.9.1 Verkeer

Ontsluiting

Het perceel wordt via twee zijden ontsloten naar de Arendlaan. De bestaande ontsluiting van de bedrijfswoning naar de Arendlaan wordt opgeheven en verplaatst naar de bestaande zijtak van de Arendlaan direct ten noorden van het plangebied. Door het opheffen van deze ontsluiting wordt de functie van de Arendlaan als gebiedsontsluitingsweg verbeterd.

De ontsluiting van het kinderdagverblijf loopt vanaf de parkeerplaats in zuidelijke richting naar de Zandkampweg. Vanaf de Zandkampweg wordt gebruik gemaakt van de bestaande aansluiting op de Arendlaan. Het parkeerterrein biedt ruimte aan circa 30 parkeerplaatsen zodat werknemers van het aan de overzijde van de Arendlaan gelegen basisschool Arendshorst ook van de parkeerplaatsen gebruik kunnen maken. De parkeerplaats wordt als kiss&ride ingericht waardoor het 'afzetten' van kinderen wordt bevorderd.

Verkeersgeneratie
Het onderhavige plangebied kent in de huidige situatie geen verkeersaantrekkende werking. In de beoogde situatie wordt derhalve extra verkeer gegenereerd. Om de verkeersgeneratie als gevolg van het onderhavige plan te berekenen kan gebruik worden gemaakt van kencijfers van de CROW-publicatie '381'. Onderstaand zijn de berekeningen weergegeven.


Tabel 4: verkeersgeneratie

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BParendln36-0401_0017.png"

In totaal worden maximaal per dag 127 auto's verwacht. Deze auto's worden verspreid over in noordelijke en zuidelijke richting over de Arendlaan. Bij een evenredige verdeling wordt per richting worden per dag 64 auto's extra over de wegen geleid. Het bestaande omliggende wegennetwerk kan deze beperkte toename eenvoudig opvangen en wordt hierdoor niet onevenredig veel belast.

4.9.2 Parkeren

Parkeren van auto's als gevolg van de realisatie van het plan moet plaats vinden op het eigen perceel. Daarnaast wordt nog een deel van de parkeerbehoefte van de locatie Arendhorst (kinderdagverblijf van Beertje Puk aan de overzijde van de straat) opgevangen zodat parkeren in de omgeving van de basisschool/kinderdagopvang wordt opgeheven.

Tabel 5: parkeerbehoefte

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BParendln36-0401_0018.png"

Voor het eigen plan zijn afgerond 12 parkeerplaatsen benodigd. In het plangebied worden echter ruim 30 parkeerplaatsen gerealiseerd zodat van de overcapaciteit gebruik gemaakt kan worden door de basisschool aan de overzijde. Ten behoeve van halende en brengende ouders wordt een 'kiss & ride' aan de zuidzijde van het plangebied aangelegd.

4.9.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.10 Water

4.10.1 Beleidskader

Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt.

Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.


Waterplan Provincie Gelderland

In het Provinciaal Waterplan 2010-2015 staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.


Waterschap Vallei en Veluwe

Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft het Waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.


Keur Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene regels en Beleidsregels van het Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.

4.10.2 Watertoets

Belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.10.3 Toetsing van het onderhavige plan

Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Hierop is van het waterschap de volgende reactie gekomen.

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Gezien de ligging van het plangebied in een grondwaterfluctuatiezone, zoals die door de Provincie Gelderland is bepaald. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Afhankelijk van de verwachtte stijging kan het raadzaam zijn daar nu rekening mee te houden bij de ontwikkeling. Het betreft in dit geval geen functie die gevoelig is voor grondwaterfluctuaties. Bovendien worden geen kelderverdiepingen gerealiseerd.

Voor het plangebied geldt dat er sloop en nieuwbouw plaatsvindt. In de nieuwe situatie is de toename van de verharde oppervlakken ruimschoots kleiner dan 1.500 m². Er geldt daarom geen plicht tot het treffen van compenserende maatregelen. In de nieuwe situatie wat het hemelwater dat valt op verhardingen en daken wordt in de bodem geinfiltreert. Afvalwater wordt op de voorste perceelsgrens aangeboden en vervolgens afgevoerd via het gemeentelijke stelsel.

4.10.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.11 Besluit milieueffectrapportage

4.11.1 Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.


Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.


Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.

4.11.2 Beoordeling

Dit plan is opgenomen in C en D lijst bij het Besluit mer. Onderhavig plan valt onder D 11.2, oftewel de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Qua omvang valt het plan ruimschoots onder de drempelwaarden waarboven het opstellen van een mer noodzakelijk is. Echter ook voor kleine plannen is vormvrije mer-beoordeling noodzakelijk.

Voor de voorbereiding van het mer-beoordelingsbesluit, is voor het planvoornemen een aanmeldnotitie opgesteld, deze notitie is als Bijlage 10 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling bij deze toelichting gevoegd. Uit deze notitie blijkt dat voorliggend plan geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Deze aanmeldnotitie wordt voorgelegd aan de gemeente. Op basis van deze aanmeldnotitie neemt de gemeente een formeel besluit dat een mer-procedure niet doorlopen hoeft te worden.

4.11.3 Conclusie

Op basis van deze aanmeldnotitie neemt de gemeente een formeel besluit dat een mer-procedure niet doorlopen hoeft te worden. Het aspect MER is vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.12 Duurzaamheid

4.12.1 duurzaamheid in het plangebied

Aan de Arendlaan wordt op meerdere aspecten invulling gegeven aan duurzaam bouwen.

Woningbouw wordt gerealiseerd conform de huidige eisen omtrent duurzaamheid. Er is geen sprake meer van een gasaansluiting, maar beschikken zelf over een koude/warmte pomp aangevuld met zonnepanelen.

Bijvoorbeeld een speciale neststeen of nestkast voor de huismus of een neststeen of plank voor gierzwaluwen (eten veel muggen). Een spouwmuurkast voor vleermuizen (eten veel muggen) is bij nieuwbouw eenvoudig in de spouw in te metselen. De dieren kunnen dan niet in de spouw zelf komen maar krijgen wel extra verblijfplaatsen ter beschikking.

De volgende punten zijn in principe aanwezig (maatregelen inclusief punten):

  • 1x1 insectenstenen en insectenhotels
  • 1x1 nestkast voor vlinders
  • 4x1 Nestplaats voor vogels
  • 1x1 in het hele jaar is voedsel voor vogels in de tuin beschikbaar.
  • 1x1 verlichting waarbij rekening is gehouden met vleermuizen.
  • 1x1 tuininrichting afgestemd op kleine zoogdieren
  • 1x1 vij inheemse bomen
  • 1x1 de vegetatie op het terrein heeft elk seizoen inheemse bloeiende planten
  • 3x1 inheemse haag langer dan 10 meter
  • 1x1 houtsingel met inheemse struiken en bomen korter dan 50 meter
  • 1x1 waterschaal voor vogels.

Het erf inrichtingsplan waarin deze elementen zijn opgenomen is opgenomen als bijlage als 'Situatietekening en erfinrichtingsplan'. Dit zijn circa 16 punten waarmee wordt voldaan aan het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 5 Juridisch bestuurlijke aspecten

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied als geheel, op de twee separate deelgebieden, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.2 Opzet van de regels

5.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen.

Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen. De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.


Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.2.3 Bestemmingsregel

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemming.

De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • Nadere eisen; waarbij het college nadere eisen kan stellen aan de situering en verschijningsvorm van bebouwing;
  • Specifieke gebruiksregels: bepalingen wat onder strijdig gebruik wordt aangemerkt;
5.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

  • algemene bouwregels

In dit artikel staan regels voor ondergronds bouwen.

  • Algemene gebruiksregels

In dit artikel staat beschreven welk gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.

  • Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

  • Algemene procedure regels

Dit artikel beschrijft de te volgen procedure bij het besluit tot nadere eisen.

  • Overige regels

In de overige regels zijn voorschriften opgenomen om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

5.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Hieronder volgt een toelichting op de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemming.

Maatschappelijk

De nieuwe situatie binnen het onderhavige bestemmingsplan is bestemd als 'Maatschappelijk'. Een kinderdagverblijf is immers een maatschappelijke voorziening. De bestemming is voorzien van een aanduiding 'kinderdagverblijf' Op deze wijze is vastgelegd dat er binnen deze bestemming slechts een kinderdagverblijf mogelijk is. De beoogde bebouwing is mogelijk gemaakt binnen twee bouwvlakken., waarbinnen de bebouwing mag worden opgetrokken. Het bouwvlak van de dienstwoning is aangeduid als dienstwoning. Binnen dit bouwvlak is daarmee alleen een dienstwoning toegelaten.

Agrarisch

Ter plaatse van de bestemming agrarisch zijn geen ontwikkelingen beoogd. Er is dan ook geen bouwvlak opgenomen. Deze bestemming is hoofdzakelijk bestemd voor agrarisch gebruik.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 rust op de gemeente op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van meerdere woningen. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

De gemeente heeft met de eigenaar een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.

Hoofdstuk 7 Inspraak en vooroverleg

7.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Doordat voorliggend plan geen betrekking heeft op omliggende gemeente, is overleg met omliggende gemeenten achterwege gebleven.

7.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.1.2 Provincie Gelderland

Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, wordt het bestemmingsplan ook toegezonden aan de provincie Gelderland. Op deze wijze wordt de provincie op de hoogte gesteld van voorliggend plan en heeft de provincie de gelegenheid om te reageren op dit plan.

7.1.3 Waterschap Vallei en Veluwe

Het waterschap Vallei en Veluwe is over het plan geïnformeerd door gebruik te maken van de digitale watertoets.

7.2 Inspraak

Het bestemmingsplan is niet als ontwerp ter inzage gelegd.

7.3 Zienswijze procedure

De procedure van het bestemmingsplan heeft conform de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening plaatsgevonden. Het bestemmingsplan en de daarbij behorende stukken heeft met ingang van 24 juni 2021 tot en met 4 augustus 2021 voor eenieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld.

7.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.