direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijkerkerweg 28-30, Ermelo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0233.BPNijkerkerweg28-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemers zijn voornemens op de locatie Nijkerkerweg 28-30 te Ermelo de agrarische onderneming te beëindigen, de opstallen te slopen en daarvoor in de plaats vijf woningen terug te bouwen. Op basis van het vigerende bestemmingsplan is de realisatie van dit plan niet toegestaan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is het noodzakelijk het bestemmingsplan partieel te herzien.

De realisatie van het plan is op basis van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Midden West niet toegestaan. De beleidsbasis om het plan alsnog mogelijk te maken wordt echter geboden door de 'Structuurvisie Functieverandering'. In ruil voor de sloop van (voormalige) agrarische opstallen en het laten vervallen van de emissierechten mogen nieuwe functies onder voorwaarden worden toegevoegd. Om het plan juridisch-planologisch te verankeren wordt het bestemmingsplan herzien, voorliggend plan voorziet hierin. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling toegelicht en wordt aangetoond dat in de toekomstige situatie sprake zal zijn van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied, ten westen van de kern Ermelo aan de Nijkerkerweg 28-30. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Ermelo, sectie H, nummers 3294 en 3079 en heeft een oppervlak van circa 21.000 m². Afbeelding 1.1 geeft de ligging en begrenzing van het plangebied weer. Voor de exacte ligging van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan. Afbeelding 1.2 toont de ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPNijkerkerweg28-0401_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Bestaande situatie en planbegrenzing

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPNijkerkerweg28-0401_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Plangebied ten opzichte van omgeving

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Buitengebied Midden West

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan “Buitengebied Midden-West”. In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd als ‘Agrarisch’ met de aanduiding 'boomkwekerij', ‘Bedrijven’ met de aanduiding 'hoveniersbedrijf, niet zijnde tuincentrum' en 'monumentale en waardevolle bomen'. Tevens loopt er een hoogspanningsleiding van 50kV door het westelijk deel van het plangebied. In de navolgende afbeelding 1.3 is een uitsnede van het bestemmingsplan ter plaatse van het onderhavige plan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPNijkerkerweg28-0401_0003.png"

Afbeelding 1.3: uitsnede van het bestemmingsplan "Buitengebied Midden West"

Binnen de agrarische bestemming is de uitoefening van een (intensief)agrarisch bedrijf toegestaan en binnen de bedrijfsbestemming zijn uitsluitend bedrijven in de vorm van een hoveniersbedrijf toegestaan. De realisatie van de (burger)woningen is niet toegestaan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Paraplubestemmingsplan Parkeernormen

Ter plaatse van het plangebied geldt ook het paraplu bestemmingsplan ‘Parkeernormen’. In dit bestemmingsplan is geregeld dat voldaan moet worden aan de geldende parkeernormen. De regeling van dit parapluplan wordt overgenomen in voorliggend plan.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Nijkerkerweg 28-30, Ermelo" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek. no. NL.IMRO.0233.BPNijkerkerweg28-0401)
  • regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de plansystematiek en de opzet van de regels. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, de inspraak en de procedure.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen in het buitengebied, aan de westzijde van de woonkern Ermelo aan de Nijkerkerweg 28-30. De bedrijfspercelen bieden in de huidige situatie plaats aan een agrarisch bedrijf in de vorm van een bomenkwekerij en aan een hoveniersbedrijf. In totaal zijn negen gebouwen aanwezig, waarvan circa 3.100 m2 aan (voormalige) agrarische opstallen en twee bedrijfswoningen. Het overige deel van het bedrijfsperceel bestaat uit erf in de vorm van tuin en weide waar hobbymatig schapen worden gehouden. In de weide behorende bij het plangebied is een 50 kV hoogspanningsmast en -leiding gesitueerd. Het plangebied wordt aan de zuid- en oostzijde begrensd door bomen en beplanting en beide bedrijfswoningen beschikken over een eigen verharde inrit op de Nijkerkerweg. Afbeelding 2.1 toont de bestaande situatie met de landschapontsierende bedrijfsbebouwing, afbeelding 2.2 toont een inrichtingstekening van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPNijkerkerweg28-0401_0004.jpg"

Afbeelding 2.1: huidige situatie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPNijkerkerweg28-0401_0005.jpg"

Afbeelding 2.2: situatietekening huidig plangebied

2.2 Beoogde situatie

In de beoogde situatie worden de agrarische bedrijfsactiviteiten beëindigd. Hiervoor in de plaats wordt een woonbestemming gerealiseerd. Hoewel de ontwikkeling in voorliggend bestemmingsplan is samengevoegd moeten de sloopopgave en functieverandering naar wonen met vervangende nieuwbouw als op zichzelf staande ontwikkelingen worden gezien. Navolgend wordt daarom onderscheid gemaakt tussen de woonkavels Nijkerkerweg 28 en Nijkerkerweg 30.

Terugbouwrechten conform 'Structuurvisie Functieverandering'

Bij vervangende nieuwbouw geldt een minimale sloopverplichting van 500 m², met uitzondering van GNN-gebieden. Daar geldt een minimale sloopverplichting van 350 m². Voor vervangende nieuwbouw bij functieverandering naar wonen geldt dat voor de bouw van twee-onder-één-kapwoningen een sloopopgave geldt van minimaal 1.000 m2. Voor de bouw van een enkele vrijstaande woning geldt een sloopopgave van 800 m2. Voor het vergroten van de woninginhoud of het oppervlakte bijgebouwen gelden aanvullende voorwaarden.

Sloop bebouwing en inzet sloopoppervlakte

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling zijn de te slopen gebouwoppervlakten ingemeten, deze informatie is weergeven in Bijlage 1 Situatietekening sloopmeters.

Nijkerkerweg 28

Alle bij deze bedrijfswoning behorende agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Het te slopen areaal bedraagt 1.802 m², daarbij wordt ook een gierkelder met een oppervlak van 43 m² gesaneerd. Het totale sloopoppervlakte is daarmee (1.802 + 43 =) 1.845 m2.

Het sloopoppervlakte wordt ingezet voor de bouw van een nieuwe vrijstaande woning. Conform de 'Structuurvisie Functieverandering' kost dit 800 m2 sloopoppervlakte. Hierbij inbegrepen is de bouw van een bijgebouw van maximaal 150 m2. Het restant sloopoppervlakte bedraagt 1.045 m2.

Nijkerkerweg 30

Op dit kavel wordt alle bedrijfsbebouwing gesloopt met uitzondering van een karakteristieke rietgedekte schuur met een oppervlak van 259 m². In totaal wordt hier 1.187 m² bebouwing gesloopt.

Voor de bouw van twee-onder-één-kapwoningen geldt dat bij een sloopoppervlakte van meer dan 1.000 m2 twee twee-onder-één-kapwoningen, en dus vier wooneenheden, mogen worden gebouwd. Hierbij geldt een terugbouwpercentage van 45%. Van de 1.187 m² sloopmeters wordt 150 m² ingezet voor de bouw van een extra bijgebouw van 50 m² bij de bestaande bedrijfswoning. Voor de twee-onder-één-kapwoningen blijft daarmee (1.187 - 150 =) 1.037 m² sloopoppervlakte over. Hiervan mag 45%, maakt (1.037 x 0,45 =) 466,65 m2 worden teruggebouwd.

Verdeeld over vier twee-onder-één-kapwoningen resulteert dit in woningen van 117 m2, waarbij geldt dat de woning een oppervlakte zal hebben van 80 m2 en het bijgebouw 37,5 m2. De te realiseren bijgebouwen kunnen eventueel geplaatst worden naast het te handhaven karakteristieke bijgebouw.

Toekomstige situatie

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan (Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan) opgesteld. In dit landschappelijk inpassingsplan wordt aan de hand van een landschapsanalyse de nieuwe situatie beschreven. Het groen in, op en aan gebouwen is van groot belang voor de leefbaarheid en voor het ecologisch functioneren van Ermelo. Om aan de doelstellingen van groen- en natuurinclusief bouwen te voldoen, wordt in het landschappelijk inpassingsplan een praktische en compacte lijst van maatregelen gehanteerd met verwijzingen naar voorbeelden.

Nijkerkerweg 28

Op de kavel wordt een extra vrijstaande woning (maximaal 750 m3 met bijgebouw van maximaal 150m2) gerealiseerd. De bestaande bedrijfswoning blijft behouden. Het erf wordt ontwikkeld als één samenhangend erfensemble. Het erf wordt ontsloten middels een eigen inrit. Op het erf is voldoende ruimte voor het aanleggen van parkeerplaatsen, er zal worden voldaan aan de parkeernorm.

Nijkerkerweg 30

Op de kavel worden twee twee-onder-een kapwoningen (vier wooneenheden) welke in samenhang worden ontwikkeld tot een hofje met parkeerplaatsen. Rondom het hofje worden in totaal 11 parkeerplaatsen aangelegd. De woningen worden op het erf geplaatst op een wijze die past bij een typisch boerenerf. Het erf wordt ontsloten middels een eigen inrit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPNijkerkerweg28-0401_0006.jpg"

Afbeelding 2.3: Situatietekening beoogde situatie met oppervlaktes

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPNijkerkerweg28-0401_0007.jpg"

Afbeelding 2.4: Landschappelijke inpassing beoogde situatie (afkomstig uit het landschappelijk inpassingsplan)

In afbeelding 2.3 is een situatieschets van de beoogde situatie weergegeven waarop ook de oppervlaktes van de percelen staan. Afbeelding 2.4 geeft de landschappelijke inpassing van de beoogde situatie weer. Ondanks dat een aantal parkeerplaatsen in afbeelding 2.3 is weergegeven met een grijze kleur, worden op het erf geparkeerd op grasbeton.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel..
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Doorwerking in het onderhavige plan

In dit geval is er sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.

3.1.2 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken. Deze regels zijn alleen opgenomen voor de gebieden of onderwerpen waar de nationale belangen dat noodzakelijk maken.

Doorwerking in het onderhavige plan

Het plangebied is gelegen binnen het radarverstoringsgebied behorende bij radarstation AOCS Nieuw Milligen. Hiervoor geldt een maximale bouwhoogte van 53 meter. Omdat in het voorliggende plan slechts grondgebonden woningen worden gerealiseerd wordt deze norm niet overschreden. De Rarro vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken. Deze regels zijn alleen opgenomen voor de gebieden of onderwerpen waar de nationale belangen dat noodzakelijk maken.

Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: 'Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied'. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking in het onderhavige plan

Met de realisatie van voorliggend plan worden geen nationale belangen geraakt. Het planvoornemen is niet strijdig met het Barro.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Doorwerking in het onderhavige plan

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Voorliggend initiatief betreft de realisatie van vijf woningen, dit is minder dan 11 woningen en er is derhalve geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De laddertoets is daarmee niet van toepassing.

3.1.5 Conclusie

Voorliggend plan voorziet niet in ruimtelijke ontwikkelingen waarmee Rijksbelangen gemoeid zijn, of belemmerd worden.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Het provinciale beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De visie is vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018. Het treedt in werking op 1 maart 2019. In de omgevingsvisie wordt beschreven we wat de provincie wil en moet veranderen en ontwikkelen om het Gelderland van nu door te kunnen geven aan de volgende generaties. De provincie zet daarom een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

Met ‘Gezond en veilig’ wordt een gezonde leefomgeving met schone en frisse lucht, een schoon milieu, voldoende schoon en veilig (drink)water en de bescherming van flora en fauna bedoeld. Daarnaast wordt ermee bedoeld dat de provincie is voorbereid op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen.

‘Schoon en welvarend’ betekend dat de provincie een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat kent, dat goed bereikbaar is en een goed functionerende arbeidsmarkt heeft met daarbij behorende goede kennis- en onderwijsinstellingen. Het betekent ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen en het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Aan deze ambitie worden met behulp van de volgende zeven onderwerpen nader richting gegeven:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  • Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer.
  • Circulaire economie; sluiten van kringlopen.
  • Biodiversiteit: werken met de natuur.
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  • Economisch vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen die locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening. In paragraaf 3.1.4 is de Ladder voor duurzame verstedelijking toegelicht.

Wonen en Woonwensen veranderen door de tijd en met de leeftijd. Mensen worden ouder en wonen steeds langer alleen en zelfstandig. Dynamiek op de woningmarkt is groot, ook als gevolg van ontwikkelingen in de Randstad. Het grootste deel van woningen die Gelderland nodig heeft in 2050 staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden. Er zal een goede balans moeten bestaan tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De provincie Gelderland streeft naar een duurzaam woon- en leefklimaat te creëren dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Op deze manier versterkt de economisch kracht en kwaliteit van leven in Gelderland. De ambitie is dan ook om in elk woonmilieu en van elk woontype de woningcapaciteit te vergroten, passend bij de diversiteit aan woningvraag in de provincie Gelderland. Voor ieder een passende, duurzame woning. Hierbij zal de al bestaande bebouwde omgeving optimaal worden benut.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, wordt de focus bij het uitvoeren van de taken op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland gelegd. In de verordening zijn alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Daarom zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in deze verordening opgenomen.

Doorwerking in het onderhavige plan

Voorliggend plan betreft de sloop van circa 3.032 m2 voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, in plaats daarvoor worden twee twee-onder-één-kapwoningen (vier wooneenheden) en een vrijstaande woning gebouwd. Er is een afname van de bebouwingsoppervlakte, de ontwikkeling wordt daarnaast landschappelijk ingepast. De positionering van de nieuw te bouwen woningen is afgestemd op de bestaande kavelstructuur, bestaande zichtlijnen blijven behouden. De kernkwaliteiten van het landschap worden niet aangetast maar versterkt. In dit plan wordt ingezet op woningen die voldoen aan BENG. De volgende maatregelen zullen minimaal aanwezig zijn:

  • Woningen voldoen aan luchtdicht bouwen;
  • Isolatiewaarden zullen hoger uitgevoerd worden dan aangegeven in het bouwbesluit;
  • Woningen zijn gasloos;
  • Woningen worden voorzien van ruim voldoende pv-panelen.

Dit sluit aan op het provinciaal beleid ten aanzien van het creëren van duurzaam en gezond leef- en woonklimaat. De woningen passen binnen de regionale woonagenda en is daarmee mogelijk volgens het provinciale beleid. Op de visiekaarten en kaarten van de verordening heeft het plangebied geen aanduidingen die belemmerend kunnen zijn voor de uitvoering van voorliggend plan. Het plangebied ligt wel binnen de aanduiding ‘Grondwaterbeschermingsgebied’, de verwachting is echter niet dat dit een belemmering heeft voor de uitvoering van het plan. Dit plan is in lijn met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

3.2.3 Conclusie

Voorliggend plan voorziet niet in ruimtelijke ontwikkelingen waarmee provinciale belangen belemmerd worden. Het saneren van (landschapsontsierende) agrarische bedrijfsbebouwing en het realiseren van landschappelijk ingepaste woningen draagt bij aan de provinciale ambities.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Ermelo 2025

De Omgevingsvisie Ermelo is vastgesteld op 26-01-2022 en biedt een brede toekomstvisie voor Ermelo. De omgevingsvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. De omgevingsvisie gaat uit van gemeentelijk- en regionaal beleid zoals de Groenvisie, de Woonvisie en de Mobiliteitsvisie. Belangrijke meerwaarde van de omgevingsvisie is het in samenhang brengen van al het beleid rondom de leefomgeving en een concretisering daarvan voor de verschillende gebieden.

In de omgevingsvisie komen de ambities op de volgende hoofdlijnen terug:

  • Leefbaar, zorgzaam en gezond;
  • groen, natuurlijk en met kwaliteit;
  • duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief;
  • economisch vitaal;
  • ontspannen, verblijven en recreëren;
  • bereikbaar en toegankelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPNijkerkerweg28-0401_0008.jpg"

Afbeelding 3.1: Deelgebied 'Buitengebied West' (bron: Omgevingsvisie Ermelo)

Het plangebied ligt in het deelgebied Buitengebied West. De omgeving van de Nijkerkerweg is gericht op het behouden en versterken van het groene landschap. Voor de periode tot 2030 is de kwantitatieve woningbehoefte 1.060 woningen. Over het algemeen geeft de gemeente voorkeur aan inbreiding boven uitbreiding, dit is echter geen hard uitgangspunt. Het belangrijkste is dat het groene karakter en de identiteit Ermelo behouden blijft en er wordt waarde gehecht aan klimaatadaptatie, biodiversiteit, schone lucht en een gezonde leefomgeving.

Afbeelding 3.2: Landschapstypen en bodemgebruik (bron: Omgevingsvisie Ermelo)

De omgeving rondom de Nijkerkerweg wordt gekenmerkt als een oud broekontginningslandschap. Kenmerkend voor dit landschap zijn de akkers, houtsingels, bosjes en alleenstaande bomen. Voorliggend plan betreft een bestaand agrarisch bedrijfsperceel met veel agrarische bedrijfsgebouwen. Deze bedrijfsgebouwen worden verwijderd en het bedrijfsperceel wordt verdeeld in kleinere kavels. Ten behoeve van de ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, dit plan is overeenkomstig de Omgevingsvisie Ermelo opgesteld en daarmee in lijn met dit beleidsstuk.

Doorwerking plangebied

In het oostelijke deel van de gemeente is de opgave geformuleerd om het groene en open karakter te behouden. De beoogde ontwikkelwensen van zowel de woningen als het agrarisch perceel zijn gelegen achter bestaande bebouwing of op dezelfde locatie als de nog bestaande bebouwing. Hierdoor verandert het landschap niet drastisch. Het amoveren van landschapsontsierende bebouwing en een nieuwe bij het landschap horende landschappelijke inpassing zorgt voor een versterking van het landschap. De groene elementen en kwaliteiten in het plangebied worden behouden en waar mogelijk versterkt. Onderhavig plan is derhalve niet strijdig met deze ontwikkelingsperspectieven.

3.3.2 Structuurvisie Functieverandering 2021

De structuurvisie functieverandering is opgesteld om stoppende agrariërs te helpen bij het vinden van een nieuwe functie van het perceel om daarmee te voorkomen dat de (voormalig) agrarische opstallen in verval raken en het landschap ontsieren. Wonen is één van de nieuwe functies die kunnen worden toegestaan na de sloop van voormalig agrarische opstallen. In de structuurvisie functieverandering is een regeling opgenomen met daarin het minimum te slopen oppervlak en de hiermee vergaarde bouwmogelijkheden.

Doorwerking in het onderhavige plan

Het plangebied ligt in het gebiedstype 'Oud Broekontginningenlandschap' conform het Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten. Daarnaast ligt het in het 'Broekontginningenlandschap', hierin is functieverandering naar vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPNijkerkerweg28-0401_0009.png"

Afbeelding 3.2: functieveranderingsgebied

In het functieveranderingsbeleid wordt vaak gesproken over de ‘één erf gedachte’. Daarmee wordt bedoeld dat er sprake is van een geheel van bebouwing en inrichting op het erf. Het voorliggende plan wordt ontwikkeld op de locatie waar de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt. De beoogde woningen zijn ontworpen in samenhang met het erf. Ieder kavel behoudt een eigen inrit en een gezamenlijk erfdeel in de vorm van een hofje. Dit is in overeenstemming met de 'één erf gedachte' uit het functieveranderingsbeleid.

Voorliggend plan betreft de sloop van circa 3.032 m2 voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, in plaats daarvoor worden twee twee-onder-één-kapwoningen (vier wooneenheden) en een vrijstaande woning gebouwd. Niet het volledige sloopoppervlakte wordt toegepast voor de bouw van de 5 woningen. Dit restant in sloopoppervlakte kan elders in de gemeente worden toegepast.

Ten behoeve van de ontwikkeling worden de nieuwe woningen landschappelijk ingepast, de uitvoering van de landschappelijke maatregelen is vastgelegd in de planregels. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee in lijn met het functieveranderingsbeleid van de gemeente Ermelo en draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit.

3.3.3 Landschapsontwikkelingsplan Ermelo - Putten 2011-2021

Het buitengebied van Ermelo en Putten heeft bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten die onder druk staan door de dynamiek in het buitengebied. De dynamiek biedt tevens kansen voor behoud van landschappelijke kwaliteiten en landschapsontwikkeling. Met het landschapsontwikkelingsplan wordt tot een uitvoeringsgericht plan gekomen voor behoud en verbetering van de kwaliteit van het landschap. Afbeelding 3.3 geeft het Kwaliteitsbeeld van het Landschapsontwikkelingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPNijkerkerweg28-0401_0010.png"

Afbeelding 3.3: Kwaliteitsbeeld Landschapsontwikkelingsplan

Doorwerking in het onderhavige plan

Op het kwaliteitsbeeld is te zien dat het plangebied in het Oud broekontginningenlandschap en aan een Historische weg ligt, namelijk de Nijkerkerweg. Het Kampenlandschap kenmerkt zich door oorspronkelijk veel opgaande begroeiing met regelmatige verkaveling. Het betreft een open/half open gebied. Voorliggend plan betreft een bestaand agrarisch bedrijfsperceel met veel agrarische bedrijfsgebouwen. Deze bedrijfsgebouwen worden verwijderd en het bedrijfsperceel wordt verdeeld in kleinere kavels. Ten behoeve van de ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, dit plan is overeenkomstig het Kwaliteitsbeeld Landschapsontwikkelingsplan opgesteld en daarmee in lijn met dit beleidsstuk.

3.3.4 Buurtplan Horst en Telgt

Het Buurtplan Horst en Telgt werd in april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld als structuurvisie. In een structuurvisie staan plannen op hoofdlijnen: over waar wordt gewoond, gewerkt en gerecreëerd en ook waar deze functies zich kunnen ontwikkelen. In 2020 heeft de gemeente, in overleg met de Buurtvereniging een verdiepingsslag gemaakt op het buurtplan Horst en Telgt uit 2016. Dit zgn. ontwikkelingsperspectief Horst en Telgt is begin maart 2021 door de gemeenteraad vastgesteld en wordt in paragraaf 3.3.5 beschreven.

Het buurtplan gaat over de leefbaarheid van Horst en Telgt en heeft een uitvoeringsprogramma waarmee thema’s uit onder andere de Structuurvisie 2025 en Structuurvisie Functieverandering nader zijn uitgewerkt en actuele ontwikkelingen zijn voorzien van een uitvoeringsagenda. Op de integrale visiekaart is het plangebied gelegen nabij het Weidse Kampenlandschap. Ten zuiden van het plangebied is wegbeplanting gesitueerd. De groene pijl weergeeft de ambitie om het open landschap te behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPNijkerkerweg28-0401_0011.jpg"

Afbeelding 3.4 Integrale visiekaart Buurtplan Horst & Telgt

Afwegingsgebied ontwikkelingen
Van oudsher hebben de bewoners van Horst en Telgt zich gevestigd op de hoger gelegen gronden, de dekzandruggen. In het landschap komt deze structuur tot uiting in lintbebouwing. Binnen deze linten concentreren zich de functies wonen, werken en recreëren. Op de visiekaart is dit gebied weergegeven als afwegingsgebied voor toekomstige ontwikkelingen. Binnen dit afwegingsgebied is onder andere ruimte voor nieuwe woonclusters.

Het behoud van de landschappelijke context vormt het uitgangspunt binnen het afwegingsgebied voor toekomstige ontwikkelingen. Voorkomen moet worden dat de linten dichtslibben. Behoud van evenwicht tussen de open en gesloten landschapsstructuur alsmede het onbebouwde en het bebouwde gebied moet behouden blijven.

Functieverandering / toevoeging woningbouw: Bedrijfskavel

Het toevoegen van of het transformeren naar woningbouw heeft voor de drie basiskavels een verschillende ruimtelijke impact. De verschillende initiatieven kennen ieder hun eigen aandachtspunten.

Bij de sloop-nieuwbouw van een bedrijfskavel naar woningbouw is het mogelijk om het lint meer open te maken. De vaak versteende erfinrichting van een bedrijf wordt een voortuin, wat de groene kwaliteiten van het lint versterkt.

Doorwerking in het onderhavige plan

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de sloop van (landschapontsierende) voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Het hiermee vergaarde sloopoppervlakte wordt ingezet voor de ontwikkeling van de erfensembles en de ontwikkeling van één vrijstaande woning (bij Nijkerkerweg 28) en twee twee-onder-één-kapwoningen (bij Nijkerkerweg 30), en daarmee vier wooneenheden. Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van deze ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Bij de ontwikkeling van dit plan zijn de in het buurtplan vastgelegde uitgangspunten als vertrekpunt genomen. De beoogde ontwikkeling is daarmee in lijn met het buurtplan en draagt bij aan de voor het gebied vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

3.3.5 Ontwikkelingsperspectief Horst en Telgt

Met het ontwikkelingsperspectief is een verdiepingsslag gemaakt op het buurtplan Horst en Telgt. Bij het maken van de verdiepingsslag is als belangrijkste uitgangspunt gekozen voor het thema behoud en – of verbetering van landschappelijk kwaliteit. De doelstelling is om mee te werken aan het leefbaar houden en verbeteren van het buitengebied. Het is altijd moeilijk om alle belangen tegen elkaar af te wegen maar het allerbelangrijkste blijft om in samenwerking met de buurt, de bewoners en de gemeente de buurt aantrekkelijker te maken. De buurtschappen Horst en Telgt zijn een fijne plek om te wonen en te werken en dat moet ook voor de toekomst deze fijne plek blijven. In maart 2021 is het ontwikkelingsperspectief definitief vastgesteld door de gemeenteraad.

De uitwerking richt zich op het in het buurtplan opgenomen “ afwegingsgebied voor nieuwe ontwikkelingen”. Het gebied buiten het “afwegingsgebied voor nieuwe ontwikkelingen” wordt in het buurtplan Horst en Telgt gezien als een waardevol “open buitengebied”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPNijkerkerweg28-0401_0012.jpg"

Afbeelding 3.5 Afwegingsgebied Ontwikkelingsperspectief Horst & Telgt

Doorwerking in het onderhavige plan

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de sloop van (landschapontsierende) voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. De locaties Nijkerkerweg 28 en 30 vallen net buiten het afwegingskader in het ontwikkelingsperspectief. Dat gebied is aangeduid als 'open landschap'. Onderhavig plan bij aan de kwaliteit en leefbaarheid van het buitengebied, wat aansluit bij de doelstelling van het ontwikkelingsperspectief. Bovendien zorgt de nieuwe erfinrichting voor een meer open landschap dan de huidige situatie.

3.3.6 Woonbeleid gemeente Ermelo
3.3.6.1 Woonvisie Ermelo 2030

In de woonvisie Ermelo is het beleid uit de regionale woonvisie verder uitgewerkt voor de gemeente Ermelo.

De gemeente Ermelo staat voor goed en groen wonen, in een bosrijk landschap waarbij werken en een breed palet aan voorzieningen en recreatiemogelijkheden binnen handbereik liggen. Dat is en blijft niet altijd vanzelf zo. Diverse maatschappelijke en economische ontwikkelingen zorgen ervoor dat de komende jaren stappen gezet moeten worden om de kwaliteiten van wonen in Ermelo te behouden. Dat wil de gemeente doen op een integrale, gedragen en flexibele manier. De woonvisie is daarbij de basis en luidt: "Exclusief wonen voor iedereen". Om dit te bewerkstelligen zet de gemeente in op drie strategische woonopgaven:

  • a. Samen investeren in toekomstbestendig buurt(schapp)en;
  • b. Woningbouwprogramma in balans;
  • c. Passend en betaalbaar wonen voor iedereen.

Doorwerking in het onderhavige plan

De plancapaciteit aan harde plannen in Ermelo is momenteel groot, maar aangezien onderhavig plan een functieverandering in het buitengebied betreft, is de sociale paragraaf uit het woonbeleid niet van toepassing. Het plan voldoet aan het functieveranderingsbeleid.

3.3.6.2 Uitvoeringsprogramma 2021-2024

In de gemeentelijke woonvisie zijn de strategische woonopgaven beschreven. Een goede samenwerking tussen woningcorporaties, bewoners, maatschappelijke organisaties en marktpartijen is cruciaal voor het behalen van de ambities uit de woonvisie. In het uitvoeringsprogramma wordt beschreven hoe de woonvisie de komende jaren tot uitvoer komt.

De gemeente Ermelo ziet zichzelf als aanjager die de woningmarkt een impuls moet geven door het bouwen van woningen te stimuleren. Dit wordt gedaan met actief grondbeleid, maar ook door initiatiefnemers te stimuleren.

De gemeente beschrijft in haar programma dat het woningbouwprogramma in balans moet zijn. Dit betekent dat de gemeente ontwikkelaars en planeigenaren wil stimuleren om het woningbouwprogramma aan te laten sluiten bij de behoefte. Om te zorgen dat prioritaire woningbouwplannen vlot gerealiseerd worden spreekt de gemeente met initiatiefnemers af dat de woningbouw binnen 3 jaar afgerond dient te zijn. Prioritaire woningbouwplannen zijn plannen die binnen het Afwegingskader woningbouwplannen de hoogste score hebben gekregen en dus het meest voldoen aan het gemeentelijk woonbeleid.

Doorwerking in het onderhavige plan

Voorliggend plan betreft geen prioritair woningbouwplan, de woningen zijn daarnaast niet opgenomen in het woningbouwprogramma. De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 5 woningen en heeft daarmee een beperkte invloed op de harde plancapaciteit. Dit bestemmingsplan doet geen afbreuk aan het uitvoeringsprogramma 2021-2024.

3.3.7 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan voldoet aan het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen waaraan een toelichting bij een bestemmingsplan moet voldoen. Hierin is onder andere opgenomen dat een toetsing moet plaatsvinden aan de diverse milieuaspecten. In deze paragraaf wordt het plan aan de betreffende milieuaspecten getoetst.

4.1 Milieuzonering

4.1.1 Algemeen

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering”

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering (waaronder een onderzoek naar de feitelijke milieubelastende activiteiten) kan hiervan worden afgeweken.

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

Tabel 4.1: Richtafstanden en omgevingstype

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPNijkerkerweg28-0401_0013.png"

4.1.2 Beoordeling

Type gebied: buitengebied

In het buitengebied gaat de bestemmingsregeling primair om de agrarische sector (met name veehouderijen). Deze kent zijn eigen problematiek en aandachtspunten (zoals geurhinder, ammoniak, fijn stof, gezondheid). In het buitengebied komen ook niet-agrarische bedrijfsactiviteiten voor.

Gelet op deze definitie uit de VNG brochure kan de omgeving van de Nijkerkerweg 28-30 getypeerd worden als een 'rustig buitengebied'. Dergelijke gebieden kunnen niet worden gekenmerkt als gemengd gebied. De richtafstanden kunnen derhalve niet met één stap worden verkleind.

Milieubelastende activiteit of milieuhindergevoelige functie

De te realiseren woningen betreffen geen milieubelastende activiteiten. Er hoeft derhalve niet te worden getoetst of omliggende milieugevoelige functies last ondervinden van de woningen als milieubelastende activiteit. Er dient wel te worden beoordeeld of ter plaatse van de woningen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' en of omliggende milieubelastende functies in de bedrijfsvoering worden belemmerd.

Nabijgelegen milieubelastende activiteiten

Om te kunnen beoordelen of in het plangebied ter plaatse van de te realiseren woningen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' en of omliggende milieubelastende functies in de bedrijfsvoering worden belemmerd zijn hieronder in tabel 4.2 de relevante nabijgelegen milieubelastende activiteiten weergegeven.

Tabel 4.2: richtafstanden activiteiten in de omgeving

Adres   Omschrijving cf. systematiek VNG-richtlijn   Richtafstand (m)   Werk. afstand (m)   Milieu bepalend aspect  
Nijkerkerweg 24   Melkveehouderij   100 / 50   53   Geluid  
Nijkerkerweg 38   Schapenhouderij   50 / 30   120   Geur  
Nijkerkerweg 40   Caravanstalling   30 / 10   120   Geluid  

De afstanden zijn gemeten vanaf de grens van het bouwvlak van het bedrijf tot aan de woningen in onderhavig plangebied. In de tabel zijn ook de afstanden voor geur opgenomen. Voor geur is echter niet de VNG-publicatie leidend maar de Wet geurhinder en veehouderij welke in de volgende paragraaf is beoordeeld. Voor de overige milieuaspecten worden de richtafstanden niet overschreden.

Windpark Horst en Telgt

Ten westen van het plangebied is een verkenning gaande door Prowind om de mogelijkheden te onderzoeken voor eventueel een windpark. In de huidige projectfase wordt uitgegaan van 7 grote windmolens van 250 meter hoog of 8 windmolens van 200 meter hoog. In onderstaande figuur zijn de potentiële locaties van de windmolens weergeven middels blauwe punten. In rood is het plangebied van voorliggend bestemmingsplan gemarkeerd. De onderzoeksfase maakt inzichtelijk dat voor onderhavig plan mogelijk de dichtstbijzijnde windmolen op circa 950 meter van de nieuw te realiseren woningen is geprojecteerd.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPNijkerkerweg28-0401_0014.jpg"

In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor windmolens opgenomen. Afhankelijk van de wiekdiameter (20, 30 of 40 meter) bedraagt de richtafstand (uitgaande van functiescheiding) 100, 200 of 300 meter vanwege het aspect geluid. De beoogde windmolens krijgen een wiekdiameter van 72,5 tot 85 meter. De wiekdiameter van de beoogde windmolens is daarmee groter dan de in de VNG-publicatie opgenomen categorieën en geconcludeerd wordt dat de VNG-publicatie niet kan worden toegepast op onderhavige ontwikkeling.

Gelet op de afstand van 950 meter van de beoogde woningen tot de windmolens, de demping van het geluid door tussenliggende objecten en geluidswerende maatregelen conform Bouwbesluit, is het zeer onwaarschijnlijk dat ter plaatse van het plangebied sprake zal zijn van geluidshinder als gevolg van de windmolens.

Naast geluidshinder door windmolens is slagschaduw een relevant aspect voor mogelijke milieuhinder. Wettelijk gezien mag er op gevoelige objecten niet meer dan gemiddeld 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw optreden.

In de milieuwetgeving zijn voorschriften opgenomen om hinder door slagschaduw te beperken. In de Activiteitenregeling milieubeheer (Activiteitenbesluit) staat hoe vaak en hoe lang per dag de slagschaduw van een windturbine een woning mag raken. Via de vergunning zijn windturbines bijna altijd verplicht voorzien van een stilstandvoorziening. Die schakelt de windturbine uit tijdens de slagschaduw. Een stilstandvoorziening is nodig als:

  • de afstand van de windturbine tot de woningen en andere ‘gevoelige bestemmingen’ (bijvoorbeeld scholen) minder dan 12 maal de rotordiameter is. Bij een rotordiameter van 110 meter (blad van 55 meter) geldt dan: binnen een afstand van 1.320 meter.
  • gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kán optreden.

In de toekomstige situatie is sprake van een rotordiameter van minimaal (72,5 x 2 =) 145 meter (max 170 meter), dus geldt zone van 145 maal 12 maakt 1.740 meter. Op 950 meter liggen de beoogde woningen binnen deze afstand en is een stilstandvoorziening dus noodzakelijk. In deze zone zijn in de bestaande situatie reeds woningen aanwezig en een stilstandvoorziening is voor de beoogde windmolens in de huidige situatie reeds noodzakelijk. De hier aanwezige gevoelige objecten (burgerwoningen en bedrijfswoningen) zijn in onderstaande figuur weergegeven. De initiatiefnemer van het windpark wordt in die zin niet nader beperkt als gevolg van de onderhavige ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPNijkerkerweg28-0401_0015.jpg"

Initiatiefnemer van het windpark heeft geen bezwaar tegen de ontwikkeling van de woningen onder voorwaarde dat:

  • 1. Initiatiefnemers van de woningbouwontwikkeling afzien van een planschadeprocedure;
  • 2. Initiatiefnemers van de woningbouwontwikkeling bouw de ontwikkeling rekening houden met slagschaduw van het windpark.

Met het oog op de haalbaarheid van de beoogde ontwikkeling zullen initiatiefnemers van voorliggend plan voldoen aan bovenstaande voorwaarden.

Het beoogde windpark vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.1.3 Conclusie

In het kader van bedrijven en milieuzonering worden geen richtafstanden overschreden. Daarnaast zal milieuhinder door het beoogde windpark beperkt zijn tot slagschaduw. De initiatiefnemer van het windpark wordt niet nader beperkt door de realisatie van de beoogde woningen. Het aspect milieuzonering zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.

4.2 Geur

4.2.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane (berekende) geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odour units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

4.2.2 Beoordeling

Conform artikel 14 van de Wet geurhinder en veehouderij dient de afstand tussen een veehouderij en een woning die op of na 19 maart 2000 is gebouwd, in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij, ten minste 50 meter te zijn indien de woning buiten de bebouwde kom is gelegen.

In afbeelding 4.1 is de 50 meter-contour van de naastgelegen melkveehouderij op het adres Nijkerkerweg 24 weergegeven. De afstand is gemeten vanaf de grens van het agrarische bouwvlak. De beoogde woning aan de Nijkerkerweg 28 is buiten de contour gesitueerd. Tevens wordt de veehouderij gelegen aan huisnummer 22-24 niet in zijn bedrijfsactiviteiten en uitbreidingsmogelijkheden belemmerd, omdat de afstand niet wordt overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPNijkerkerweg28-0401_0016.jpg"

Afbeelding 4.1: Richtafstand 50 meter voor geur t.o.v. veehouderij Nijkerkerweg 22-24

Volgens de Wgv hebben schapen een geuremissiefactor. Op grond van de vigerende bestemmingsplan heeft het perceel ter plaatse van de Nijkerkerweg 30 de bestemming Bedrijf – hovenier. Ten aanzien van de toekomstige woningen op dit deel van het perceel kan niet volstaan worden met de afstandsnormen zoals gesteld in artikel 14 Wgv. Hier is immers geen sprake is van een veehouderij. De geurbelasting moet daarom berekend worden. De schapenhouderij ligt op 120 meter afstand van het plangebied. Uit de berekening moet blijken dat sprake is van goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en dat het bedrijf niet in zijn bedrijfsactiviteiten en uitbreidingsmogelijkheden belemmerd wordt.

Cumulatieve geurbelasting

Aangezien de omgeving waarbinnen het initiatief gerealiseerd wordt veelal agrarisch is dient ook een berekening van de cumulatieve geurbelasting (achtergrondbelasting) te worden uitgevoerd. Dit om aan te tonen dat op dit onderdeel ook sprake is van een goed woon- en leefklimaat bij de te realiseren woningen in het plangebied. De geurhinder wordt bepaald door de achtergrondbelasting en de voorgrondbelasting in het gebied. Onder achtergrondbelasting verstaan we de geurbelasting als gevolg van de veelheid aan veehouderijen in de omgeving van de te beoordelen geurgevoelig objecten. Met de voorgrondbelasting wordt de geurbelasting bedoeld van een veehouderij welke de meeste geur bij de te beoordelen geurgevoelige objecten veroorzaakt, hetzij omdat het een grote veehouderij betreft, hetzij omdat de veehouderij dicht bij het geurgevoelig object is gelegen. De voorgrondbelasting is van belang voor het bepalen van de verwachte hinder omdat uit onderzoek is gebleken dat de geurhinder als gevolg van de voorgrondbelasting hoger is dan als gevolg van de achtergrondbelasting, bij gelijke belastingen. Als vuistregel geldt dat de voorgrondbelasting bepalend is voor de hinder als de voorgrondbelasting meer dan de helft van de achtergrondbelasting bedraagt. In het kader van een goede ruimtelijke ordening (art. 3.1 Wro) moet een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kunnen worden gegarandeerd alsmede moet geen sprake zijn van negatieve omgekeerde werking voor omliggende veehouderijen.

Uit voorgaande blijkt dat het bedrijf aan de Nijkerkerweg 38 – 40 ten aanzien van de voorgrondbelasting bepalend en dominant zal zijn.

Voorgrondbelasting

De huidige vergunde situatie laat een maximale geurbelasting op de gevel van het te beschermen nieuwe object (woning) zien van maximaal 3,5 ouE/m3. Hieruit volgt dat bestaande en nieuwe woningen ruim binnen de norm vallen en er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De vergunde situatie dient in beginsel in zijn meest maximale situatie berekend te worden op de rand van het bouwvlak om te beoordelen of er een theoretische kans op belemmering van het bedrijf bestaat bij toekomstige wijzigingen op het bedrijf.

De huidige vergunde situatie op de rand van het bouwvlak laat derhalve een maximale geurbelasting op de gevel van het te beschermen nieuwe object (woning) zien van 4,8 ouE/m3. Hieruit volgt dat ook wanneer alle geurbelasting op de rand van het bouwvlak wordt gemeten de bestaande en nieuwe woningen ruim binnen de norm vallen en er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het plan leidt derhalve niet tot een negatieve omgekeerde werking.

Achtergrondbelasting

Het plangebied is gelegen in een gebied met relatief veel intensieve veehouderijen. Derhalve kan naast de voorgrondbelasting, ook de achtergrondbelasting relevant zijn voor de geurhinder. Om dit te beoordelen is een achtergrondbelastingberekening uitgevoerd naar de bedrijven zoals weergegeven in de bijlage. De resultaten hiervan zijn weergegeven in dezelfde bijlage.

Vast staat dat de achtergrondbelasting als zodanig niet hoger is dan de norm voor voorgrondbelasting van 14,0 ouE / m3. Uit de resultaten volgt dat een deel van het plangebied ligt in een achtergrondbelasting tussen 10 ouE / m3 en 11 ouE / m3 en een deel tussen 11 ouE / m3 en 13 ouE / m3. De contour is weergegeven op onderstaande kaart:

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPNijkerkerweg28-0401_0017.png"

Woon- en leefklimaat

Op basis van bovenstaande uitkomsten dient eveneens te worden onderzocht of sprake is van een goed woon- en leefklimaat op basis van de vergunde rechten van de nabijgelegen veehouderij. De geurbelasting op de te ontwikkelen woningen bedraagt op de rekenpunten ten hoogste 3,5 ouE/m3, hetgeen op basis van bovenstaande tabel gelijk staat aan ca. 10% geurgehinderden in de voorgrondbelasting. In de GGD-richtlijn geurhinder betekent dit dat de achtergrondbelasting in de milieukwaliteit ‘redelijk goed’ valt en de voorgrondbelasting in de milieukwaliteit in de categorie ‘goed’. Hiermee kan worden vastgesteld dat de milieukwaliteitsklasse ‘redelijk goed’ en ‘goed’ leidt tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.2.3 Conclusie

De omliggende bedrijven worden niet geschaad in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Daarnaast heeft te doen gelden dat met de beoogde ontwikkeling ook een bestaand bedrijf in het plangebied wordt geamoveerd. Dit neemt ook een emitterende functie met verkeersbewegingen weg, waardoor het woon- en leefklimaat voor omliggende, reeds bestaande, woningen verder verbeterd. Alles overwegende voorziet het plan in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dus eveneens een goede ruimtelijke ordening.

4.3 Geluid

4.3.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Wegverkeerslawaai

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.

Spoorweglawaai

Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

Industrielawaai

Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.

4.3.2 Beoordeling

In het kader van voorliggend bestemmingsplan is in september 2022 door Akoestisch Buro Tideman een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Navolgend is een beknopte beschrijving van de resultaten opgenomen, de gehele rapportage is als Bijlage 4 Akoestisch onderzoek opgenomen bij dit bestemmingsplan.

Het doel van het akoestisch onderzoek is het berekenen en het toetsen van de geluidsbelasting afkomstig van het wegverkeer. Volgens de Wet geluidhinder moeten hierin toekomstige ontwikkelingen worden betrokken. De geluidbelasting moet worden bepaald in het maatgevend jaar dat is vastgesteld op 10 jaar na onderzoek, in dit geval 2032. De geluidbelasting kan, mede om deze reden, alleen rekenkundig worden vastgesteld.

De geluidbelasting op het plan is bepaald op 12 punten rond de gebouwen waar de nieuwe woningen worden gerealiseerd. Ter informatie is tevens de geluidbelasting bij de reeds bestaande woningen vastgesteld. Gerekend is met een standaard bodemfactor van 0.5. De wegen zijn als akoestisch hard gebied aangemerkt.

De geluidbelasting op het plan als gevolg van het verkeer over alle wegen samen is na aftrek van 5 dB ex art 110G gelijk aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De cumulatieve geluidbelasting minus 33 bedraagt 20 dB. De minimaal vereiste geluidwering aangegeven in het Bouwbesluit bedraagt 20 dB. Er wordt zonder nadere voorzieningen voldaan aan de binnenwaarde van 33 dB vereist voor een goed woon- en leefklimaat in de woning als gevolg van de cumulatieve geluidbelasting zonder aftrek ex art. 110G.

4.3.3 Conclusie

Er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet Geluidhinder. Het aspect geluid is geen beletsel voor het wijzigen van de bestemming.

4.4 Bodem

4.4.1 Algemeen

Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.

4.4.2 Beoordeling

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is bijgevoegd als Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek.

De opzet van het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat de chemische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de geplande planologische procedure, aanvraag omgevingsvergunning en de geplande herontwikkeling van de locatie.

De aangetoonde asbestverontreinigingen ter plaatse van druppelzones 3 en 5 vormen wel een belemmering hiervoor. Aangezien de interventiewaarde bij beide druppelzones wordt overschreden is in beide gevallen sprake van ernstige bodemverontreiniging met asbest. In het kader van de herontwikkeling wordt geadviseerd om beide druppelzones geheel te saneren. Daarnaast is aanvullend onderzoek en een eventuele aanvullende sanering vereist voor druppelzones 6 en 8.

In verband met de afvoer van de grond wordt verder geadviseerd om voorafgaand aan de sanering de met asbest verontreinigde grond te laten analyseren op PFAS. Het advies is om op basis van het verkennend bodemonderzoek en de nog uit te voeren PFAS analyse het saneringstraject van de druppelzones in gang te zetten. De saneringswerkzaamheden dienen uitgevoerd te worden onder milieukundige begeleiding en de af te graven grond dient afgevoerd te worden naar een erkende verwerker. Hiertoe dient bijvoorbeeld een BUS-melding opgesteld te worden en ter goedkeuring aan het bevoegd gezag WBB (Provincie Gelderland) voorgelegd te worden. De werkzaamheden dienen door BRL 6000 en BRL 7000 gecertificeerde en erkende partijen uitgevoerd te worden. Na de sanering van de asbestverontreiniging vormt de bodemkwaliteit ter plaatse van de druppelzones geen belemmering meer voor het toekomstige gebruik van de locatie.

Daarnaast wordt geadviseerd om de golfplaten keringen alsmede het maaiveld rondom de keringen en het maaiveld rondom gat 13 onder het procescertificaat asbestinventarisatie en asbestverwijdering te laten inventariseren en saneren. Aangezien de aanwezige golfplaten keringen objecten betreffen welke niet onder de reikwijdte van bodemonderzoek vallen wordt geadviseerd om de asbesthoudende keringen, het rondom op het maaiveld aangetroffen asbesthoudende materiaal alsmede het asbesthoudende materiaal op het maaiveld rondom gat 13 onder het procescertificaat asbestinventarisatie en asbestsanering te laten inventariseren en saneren.

4.4.3 Conclusie

In het verkennend bodemonderzoek zijn meerdere asbestverontreinigingen aangetroffen. Deze verontreinigingen vormen geen belemmering voor onderhavig plan. Echter vormen deze verontreinigingen wel belemmeringen voor het beoogde toekomstige gebruik door woningen. Omdat de verontreinigingen de interventiewaarde overschrijden moeten deze gesaneerd worden voordat er gesloopt en gebouwd mag worden. Derhalve is in de planregels van voorliggend bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen welke bepaalt dat de als 'Wonen' bestemde gronden uitsluitend als zodanig mogen worden gebruikt wanneer de in het bodemonderzoek vastgestelde asbestverontreinigingen zijn gesaneerd. Daarnaast is aanvullend onderzoek en een eventuele aanvullende sanering vereist voor druppelzones 6 en 8. Het aspect bodem(kwaliteit) vormt daarmee geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Algemeen

In de wet- en regelgeving omtrent de luchtkwaliteit zijn de Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit uitgewerkt. Dit is uitgewerkt in de volgende stukken:

  • 1. Wet milieubeheer
  • 2. Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
  • 3. NIBM (Niet In Betekenende Mate)
  • 4. Besluit gevoelige bestemmingen
  • 5. NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit)

In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (Wm) is bepaald dat luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • de ontwikkeling niet leidt tot het overschrijden of het waarschijnlijk overschrijden van de grenswaarden zoals genoemd in bijlage 2 van de Wm, en
  • de ontwikkeling per saldo niet zorgt voor een verslechtering van de luchtkwaliteit, en;
  • de ontwikkeling alleen ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdraagt aan een toename van de luchtverontreiniging, en;
  • de ontwikkeling niet in strijd is met een vastgesteld programma (het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen).

NIBM

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Hierin worden de volgende categorieën genoemd:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Besluit gevoelige bestemmingen

Tevens dient het plan te worden getoetst aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

4.5.2 Beoordeling

Bij voorliggend plan worden 5 nieuwe woningen toegevoegd aan het plangebied. Deze toename is vele malen kleiner dan de realisatie van een project met 1.500 woningen. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat voorliggend plan ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.5.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit niet zorgt voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid gemeenten in de regio Noord-Veluwe

De beleidsvisie biedt de gemeenten de mogelijkheid om op gestructureerde wijze keuzes te maken over externe veiligheid en met name in de samenhang tussen ruimtelijke ordening en externe veiligheid. Daarnaast biedt de beleidsvisie ook een platform voor een samenwerking tussen de afdelingen van de gemeenten en bijvoorbeeld de hulpdiensten.

Een belangrijk nevendoel van de beleidsvisie is om de beschikbare gemeentelijke middelen efficiënt in te zetten. Vanuit de externe veiligheidswetgeving gelden verplichtingen waarvan de invulling een inspanning vraagt van het gemeentelijk apparaat. En waar deze inspanning nabij risicobronnen tot duidelijke veiligheidswinst kan leiden, neemt deze 'winst' op grotere afstand van de bron zeer nadrukkelijk af.

De systematiek in deze beleidsvisie externe veiligheid voorziet in het concentreren van de aandacht op gebieden waar deze 'winst' is te realiseren en in het volstaan met algemene beleidsregels voor gebieden op grotere afstand. Geld en kennis worden daarmee ingezet op plaatsen waar deze nodig zijn.

Veel externe veiligheidsbeleid is vastgelegd in landelijke wet- en regelgeving, maar gemeenten zijn grotendeels verantwoordelijk voor de invulling en uitvoering daarvan. Gemeenten dienen een antwoord te hebben op nieuwe technische en juridische inzichten, alsook ontwikkeling van nieuwe risicobronnen.

Bij het invullen en uitvoeren van externe veiligheidsbeleid zijn drie thema's te onderscheiden:

1. inzicht verkrijgen in de externe veiligheidssituatie;

2. keuzes maken;

3. samenwerken.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

4.6.2 Beoordeling

De nieuwe woningen zijn op grond van artikel 1 van het Bevi aan te merken als kwetsbare objecten in verband met de dichtheid van meer dan 2 woningen per hectare. Omdat de beoogde realisatie van woningen worden gezien als kwetsbare objecten is een beschrijving van de potentiële risicobronnen juridisch vereist. In de directe nabijheid van het plangebied is geen buisleiding of gevaarlijke inrichting gelegen. Op circa 1,16 km ligt een aardgasleiding met een diameter van 914 mm en een maximale werkdruk van 66 bar. Hiervoor geldt een maximale richtafstand van 700 meter, wat betekent dat de aardgasleiding geen belemmering vormt. Verder ligt er op 1 km een bovengrondse propaantank van 18.000 liter met een richtafstand van 45 meter. Dit vormt ook geen belemmering voor het voorliggend plan.

De spoorlijn 360G.1 (Amersfoort – Zwolle) ligt op een afstand van zo’n 2.000 meter ten oosten van de planlocatie. Dit spoor heeft een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 1 meter. Het plasbrandaandachtsgebied (PAG) van het spoor bedraagt 30 meter. Het invloedsgebied voor de verantwoording van het groepsrisico bedraagt 460 meter voor brand en explosie. Voor toxisch is dit 4.000 meter. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied toxisch van de spoorlijn, waardoor het groepsrisico verantwoord moet worden. In verband met de ligging buiten de 200-meter-zone volstaat hiervoor een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico
De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de snelweg geen item. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Daarnaast is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen is in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.


De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Ook het bestrijdbaarheidsvraagstuk speelt op deze afstand van de risicobron niet. Bestrijding vindt plaats bij de bron.


Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
In geval van een calamiteit moeten personen kunnen schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelingsinstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn. Dit is echter niet af te dwingen in deze ruimtelijke procedure.


De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Opgemerkt is dat de WAS-palen niet het gehele plangebied van De Driehoek dekken. De accounthouder is hierover geïnformeerd. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie-scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af. Tijdige alarmering is van groot belang.


Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden gewaarschuwd en worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings-en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL- alert. Het is tevens verstandig om deel te nemen aan Stan burgerhulpverlening, waarbij ook vrijwillige hulpverleners kunnen worden ingeschakeld bij calamiteit. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPNijkerkerweg28-0401_0018.png"

Afbeelding 4.2: Risicokaart externe veiligheid

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPNijkerkerweg28-0401_0019.png"

Afbeelding 4.3: Ligging planlocatie en risicobronnen (Signaleringskaart Externe Veiligheid)

4.6.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.7 Water

4.7.1 Beleidskader

Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Provinciaal beleid – Regionaal Waterprogramma Gelderland

In het Regionaal Waterprogramma Gelderland wordt het thema water op de volgende aspecten uitgewerkt: drinkwater, waterveiligheid en wateroverlast, natuur, waterkwaliteit en diverse gebruiksfuncties. Dit waterprogramma betreft een detaillering van het onderwerp ‘water’ in de Omgevingsvisie. Het waterprogramma betreft een voortzetting van bestaand waterbeleid, maar wordt in de geest van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland opgezet. Dit betekent dat wordt gezocht naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden om Gelderland ook in de toekomst gaaf te houden. Raakvlakken worden in elk geval voorzien tussen water en de beleidsterreinen bodem, natuur-/soortenbescherming, Natura 2000, klimaatadaptatie en met de programma’s van gebiedsontwikkelingen. In de toekomst wordt dit nader onderzocht en concreet gemaakt. In het waterprogramma wordt ieder aspect opgedeeld in sub onderwerpen en voor deze sub onderwerpen wordt de provinciale ambitie en aanpak beschreven.

Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft het Waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.

Keur Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene regels en Beleidsregels van het Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.

4.7.2 Watertoets

Het waterschap Vallei en Veluwe is op de hoogte gesteld van voorliggend plan middels de uitvoering van de digitale watertoets. Het resultaat van de watertoets is bijgevoegd als Bijlage 6 Watertoets. Met de digitale watertoets vindt een eerste verkenning plaats van de effecten van het plan op de waterkwaliteit en -kwantiteit.

4.7.3 Beoordeling

Verhardingen

In het onderhavige plan wordt aan agrarische onderneming gesaneerd waarbij een fors areaal een verhardingen wordt weggenomen. Daarvoor in de plaats worden 5 woningen terug gebouwd met een significant lager verhard oppervlak. Hierdoor is meer areaal beschikbaar voor infiltratie van hemelwater en wordt de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse verbeterd.

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Het hemelwater dat op de nieuwe verharding valt, wordt opgevangen en kan ter plaatse in de bodem infiltreren. De nieuwe woningen liggen niet tegen een primaire watergang aan. Het hemelwater wordt niet direct op oppervlaktewater geloosd.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Bij de realisatie van de woningen, wordt rekening gehouden met de ontwateringsdiepte en heersende grondwaterstanden.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer om duurzame bouwmaterialen te gebruiken. De gemeente kan u hiermee verder helpen.

Bij de realisatie van de nieuwe woningen en bijgebouwen, wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen. Het hemelwater dat op het plangebied neervalt, wordt niet verontreinigd door de nieuwe bebouwing. Hemelwater zal binnen het plangebied worden opgevangen en hergebruikt.

Vuilwater zal worden afgevoerd op het bestaande rioleringssysteem, bij de verdere detaillering zal inzichtelijk worden gemaakt hoe de beoogde woningen aangesloten worden op de riolering die gelegen is langs de Nijkerkerweg.

4.7.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.

4.8 Ecologie

4.8.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

4.8.2 Beoordeling

Het plangebied is op 5 juli 2022 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroute van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op houtopstanden en beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000, het Gelders Natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone, Natte natuur, Weidevogelgebied en Ganzenrustgebied. De bevindingen zijn onderstaand beknopt toegelicht. De gehele rapportage is opgenomen bij de toelichting als Bijlage 7 Quickscan flora & fauna.


Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming

Beide onderzoeksgebieden behoren niet tot het Gelders Natuurnetwerk, de Groene ontwikkelingszone, Natte landnatuur, Ganzenrustgebied, Weidevogelgebied of Natura 2000-gebied. De bescherming van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone kent geen externe werking. Daarnaast hebben voorgenomen activiteiten een lokale invloedsfeer en hebben geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de Natte landnatuur, Weidevogelgebied en Ganzenrustgebied. Voorgenomen activiteiten leiden niet tot consequenties ten aanzien van provinciaal beleid. Een negatief effect van voorgenomen activiteiten op Natura 2000-gebied kan op basis van de uitgevoerde stikstofberekening uitgesloten worden. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Stikstof

Ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen dient onderbouwt te worden of er sprake is van een significant negatief effect op omliggende Natura 2000-gebieden door de mogelijke toename aan stikstofdepositie afkomst van het plangebied. Als gevolg van de herontwikkeling van het plangebied ten behoeve van woningbouw neemt het aantal verkeersbewegingen van en naar het onderzoeksgebied, tijdens de gebruiksfase en de realisatiefase (tijdelijk), mogelijk toe ten opzichte van de huidige situatie. Gelet op de ligging van het onderzoeksgebied ten opzichte van Natura 2000-gebied en gelet op de ligging binnen de bebouwde kom, kan een negatief effect van stikstof op een Natura 2000-gebied niet uitgesloten worden.

In het kader van de beoogde ontwikkeling is derhalve door Lycens BV een stikstofdepositieberekening van de beoogde gebruiksfase en realisatiefase uitgevoerd (zie Bijlage 8 Stikstofdepositieberekening). Uit de rekenresultaten van de AERIUS-calculator is gebleken dat als gevolg van onderhavig project in de gebruiksfase geen sprake is van stikstofdeposities op de omliggende Natura 2000-gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/j. Uit de rekenresultaten van de AERIUS-calculator is gebleken dat als gevolg van onderhavig project in de realisatiefase in één van de twee bouwjaren sprake is van stikstofdeposities op de omliggende Natura 2000-gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/j, namelijk 0,01 mol/ha/j. Echter, is deze uitstoot slechts tijdelijk gedurende een periode van maximaal 1 jaar. Dit is geoorloofd conform de uitspraak van de Raad van State: AbRS van 26 oktober 2022, ECLI:NLRVS:2022:3093.

Het aspect stikstof in relatie tot Natura 2000 vormt geen belemmering voor het planvoornemen en de verlening van de 'omgevingsvergunning, activiteit bouwen'. Er is dan ook per definitie geen sprake van significant negatieve effecten en een nadere (passende en/of ecologische) beoordeling op grond van artikel 2.7:1 jo. 2.8:1 Wnb is daarom niet aan de orde. Tevens worden de huidige vergunningen ingetrokken waardoor de stikstofrechten vervallen.


Wettelijke consequenties m.b.t. soortenbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het onderzoeksgebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het onderzoeksgebied en amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats.

Van de in het onderzoeksgebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is september-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaats vinden tijdens het broedseizoen van vogels, mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet (opzettelijk) gedood worden. Om te voorkomen dat grondgebonden zoogdieren of amfibieën gedood worden, mogen ze weggevangen of verjaagd worden. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren gedood worden, dient een ontheffing van de verbodsbepalingen (doden) aangevraagd te worden.

In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het onderzoeksgebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van het onderzoeksgebied als foerageergebied, voor de in het onderzoeksgebied foeragerende diersoorten, niet aangetast.

Wettelijke consequenties m.b.t. houtopstanden

De te rooien bomen worden niet beschermd op gronden van de Wet natuurbescherming en vallen niet onder de bomenverordening van de desbetreffende gemeente. Beide onderzoeksgebieden liggen buiten de bebouwde kom en de oppervlakte van de te rooien bomen is minder dan 10 are of het betreft een rijbeplanting van minder dan twintig bomen. Er hoeft geen (omgevings-)vergunning te worden aangevraagd en de voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van houtopstanden.

4.8.3 Conclusie

Op basis van de het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de realisatie van het voorliggende plan.

4.9 Erfgoed

4.9.1 Algemeen

De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Het wettelijk stelsel is er op gericht vermoedelijke archeologische waarden, monumenten, vindplaatsen en de vondsten te beschermen. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2019 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.


Erfgoedverordening 2018 gemeente Ermelo

In de gemeentelijke erfgoedverordening is de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten en archeologische terreinen geregeld. In deze verordening is geregeld dat het verboden is om gemeentelijke monumenten te beschadigen of te vernielen. Tevens is geregeld dat het verboden is om de bodem in gebieden met een archeologische verwachtingswaarde te verstoren. Hierin is onderscheid gemaakt voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde en gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde. Navolgend volgt een beoordeling van het onderhavige plan.

4.9.2 Beoordeling

Cultuurhistorie  

Uit de verwachtingskaart erfgoed van Provincie Gelderland blijkt dat in het plangebied geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig zijn. In het plangebied vindt een herinrichting plaats met behoud van aanwezige waarden en karakteristieken van de omgeving. Voorliggend plan resulteert niet in de aantasting van bestaande cultuurhistorische waarden.

Archeologie

Het plangebied is gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde waarin het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet is benodigd. De regioarcheoloog is gevraagd te adviseren over de te verwachten archeologische waarde ter plaatse van het plangebied. Archeologisch is er een lage trefkans op het vinden van archeologische waarden. Omdat de huidige opstallen de bodem al danig hebben verstoord, worden intacte archeologische waarden niet verwacht. Daarom wordt hier geen archeologisch onderzoek geadviseerd.

4.9.3 Conclusie

Het aspect erfgoed vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Algemeen

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat. In dit geval wordt voor wat betreft de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie aangesloten bij publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren (december 2018)’ van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW deze publicatie opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte.

4.10.2 Beoordeling

Voor het plangebied worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Verstedelijkingsgraad: Weinig stedelijk – gemeente Ermelo (Bron: CBS Statline).
  • Stedelijke zone: Buitengebied.
  • Kengetal voor de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie: Het gemiddelde van de minimale en maximale bandbreedte.

Verkeer

Het planvoornemen gaat gepaard met een verandering van het aantal verkeersbewegingen. Het plangebied wordt door de bestaande uitritten ontsloten op de Nijkerkerweg.

Beoordeeld dient te worden of de verkeerswegenstructuur berekend is op de toename die met het planvoornemen zal ontstaan. Onderstaand zijn de berekeningen op basis van de CROW publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' weergegeven. Per type woning wordt een bezoekersaandeel van 0,3 gehanteerd.

  Buitengebied, weinig stedelijke gemeente  
  verkeersgeneratie per eenheid   aantal eenheden   Totaal  
Twee-onder-één kap   7,8   4   31,2  
Vrijstaand   8,2   1   8,2  
Totaal       39,4  

Met de realisatie van het planvoornemen zal de verkeersgeneratie met 39,4 motorvoertuigen per etmaal toenemen. Deze mate van verkeersgeneratie leidt niet tot verkeershinder.

Op basis van bovenstaand kan worden geconstateerd dat het plangebied goed bereikbaar is en het omliggende wegennetwerk de relatief beperkte toename aan verkeersbewegingen eenvoudig kan opvangen.

Parkeren  

De wijze waarop de parkeerbehoefte moet worden aangetoond, is vastgelegd in de Nota parkeernormen van de gemeente Ermelo. Met de wijzigingen in het Besluit ruimtelijke ordening dient de juridische borging van dit parkeerbeleid in een bestemmingsplan te gebeuren. Om deze reden heeft de gemeente Ermelo het bestemmingsplan 'Parkeernormen' vastgesteld. In de regels van dit bestemmingsplan is bepaald dat voorliggend bestemmingsplan moet voldoen aan de parkeernormen uit de parkeernormen nota. Hieronder volgt de toets van het planvoornemen aan de parkeernormen nota. Met het planvoornemen worden de volgende woningtypes met bijbehorende parkeernorm gerealiseerd.

  aantal eenheden   parkeernorm   benodigde parkeerplaatsen  
Twee-onder-één kap   4   2,2   8,8  
Vrijstaand   1   2,4   2,4  
Bestaand vrijstaand   2   2,4   4,8  
Totaal   16  

Uit de parkeernormennota volgt dat met het planvoornemen 16 parkeerplaatsen op eigen terrein nodig zijn om aan de parkeernormennota te kunnen voldoen. In de erfinrichtingstekening zijn 14 parkeerplaatsen ingetekend. Op beide erven is voldoende ruimte voor de realisatie van de overige twee parkeerplaatsen bedoeld voor de nieuw te ontwikkelen woningen. Voor de bestaande woningen is op eigen terrein voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te voorzien. Deze behoefte kan op eigen terrein voorzien worden, zie figuur 4.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPNijkerkerweg28-0401_0020.png"

Figuur 4.3 parkeerplaatsen toekomstige situatie

4.10.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.11 Besluit milieueffectrapportage

4.11.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bij-lage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

4.11.2 Beoordeling

Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten D11.2: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

Door Lycens is een aanmeldnotitie Vormvrije Mer opgesteld zoals te vinden is in Bijlage 9 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat van het plan geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en het opstellen van een MER dus niet noodzakelijk wordt geacht. Het plan heeft geen nadelige effecten op het milieu.

4.11.3 Conclusie

Op basis van de vormvrije m.e.r.-toets neemt de gemeente een formeel besluit dat een mer-procedure niet doorlopen hoeft te worden. Het aspect MER vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Plansystematiek

Het bestemmingsplan is vervat in planregels, een verbeelding en een toelichting.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn conform de RO-standaarden 2012 onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting heeft géén bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), alsmede de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

5.2 Toelichting op de regels

In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn.

Wijze van meten

In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2: De bestemmingsregels

In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

  • 'Agrarisch'

Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere bestemd voor agrarische doeleinden.

  • 'Tuin'

Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere bestemd voor tuinen behorende bij de aangrenzende gronden die als 'Wonen' zijn bestemd.

  • 'Verkeer - Verblijfsgebied'

Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere bestemd voor wegen met hoofdzakelijk een functie voor de ontsluiting van de aanliggende percelen.

  • 'Wonen'

Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere bestemd voor woningen.

  • 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'

Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere bestemd voor aanpassing, het beheer en instandhouding van een hoogspanningsverbinding.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.

Algemene bouwregels

In dit artikel staan regels voor ondergronds bouwen.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel staat beschreven welk gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Overige regels

In de overige regels zijn voorschriften opgenomen om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Het overgangsrecht voor bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor bouwwerken die bestonden of mochten worden gebouwd op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Bouwwerken die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.

Het overgangsrecht voor het gebruik van gronden en bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor gebruik dat bestond op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Vormen van gebruik die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.

Slotregels

Tenslotte geeft de slotregel aan onder welke naam de regels dienen te worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van meerdere woningen. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

De gemeente heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

Wettelijk (voor)overleg

In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.


Inspraak

Het voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een zeer beperkt grondgebied. De invloed van de ontwikkeling heeft daarmee een geringe invloed op de omgeving. Initiatiefnemer heeft omwonenden geïnformeerd over het plan en de visie voor het plangebied. Hiermee hebben omwonenden de gelegenheid gekregen om op het plan te reageren en eventuele bedenkingen te delen. Daarmee heeft er maatschappelijke inspraak plaatsgevonden. Omdat de buurt actief is geïnformeerd over de ontwikkeling en het om een plan met een geringe invloed op de omgeving gaat, is geoordeeld dat hiermee vooraf voldoende mogelijkheid is geweest voor inspraak. Indien omwonenden bij nader inzien toch bezwaar hebben tegen het plan, kunnen zienswijzen ingediend worden bij de formele terinzagelegging.

Participatie

Er zijn meerdere acties ondernomen om de buurt en andere betrokkenen in een vroeg stadium te informeren over de ontwikkeling. Op 27 mei 2022 is een informatiebrief rondgebracht om buurt uit te nodigen voor een informatieavond. Op 15 juni 2022 is een informatieavond gehouden over de ontwikkeling. Op 20 juni 2022 is de informatieavond per bezoeker vastgelegd in een verslag.

Hoofdstuk 7 Procedure en overleg

In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen vertaald in de procedure van bestemmingsplan 'Nijkerkerweg 28-30, Ermelo'.

7.1 Procedurestappen

Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:

7.1.1 Ontwerp

Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.

7.1.2 Vaststelling

De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.

7.1.3 Beroep

Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Doordat voorliggend plan geen betrekking heeft op omliggende gemeente, is overleg met omliggende gemeenten achterwege gebleven.

7.2.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.2.2 Provincie Gelderland

Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, wordt het bestemmingsplan ook toegezonden aan de provincie Gelderland. Op deze wijze wordt de provincie op de hoogte gesteld van voorliggend plan en heeft de provincie de gelegenheid om te reageren op dit plan.

7.2.3 Waterschap Vallei en Veluwe

Het waterschap Vallei en Veluwe is over het plan geïnformeerd door gebruik te maken van de digitale watertoets.

7.3 Zienswijze procedure

De procedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan zal in dit kader 6 ter inzage worden gelegd. Gedurende deze zes weken kan een ieder een zienswijze bij de gemeenteraad naar voren brengen.

7.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.