Plan: | Oude Telgterweg & Garderenseweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0233.BP80610-0401 |
De initiatiefnemers zijn voornemens om twee locaties aan Oude Telgterweg 257 te Ermelo en Garderenseweg 141 te Speuld te herontwikkelen naar woningbouw. Binnen de vigerende bestemmingsplannen 'Bestemmingsplan Buitengebied Midden-West' en 'Buitengebied Agrarische enclave en Speuld' zijn de plangebieden respectievelijk bestemd als Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en als 'Bedrijf' met de nadere aanduiding 'Tuincentrum'. Binnen deze bestemmingen is de herontwikkeling naar woningen niet toegestaan. Om het plan alsnog mogelijk te maken is het noodzakelijk de bestemmingen te wijzigen. De beleidsbasis voor de herontwikkeling (en de bestemmingsplanwijziging) wordt geboden door de 'Structuurvisie Functieverandering'. Voorliggend bestemmingsplan voorziet juridisch-planologische verankering van het initiatief.
Het onderhavige bestemmingsplan beslaat twee locaties; Oude Telgterweg 257 en Garderenseweg 141, beide deelgebieden zijn gelegen binnen de gemeente Ermelo. In figuur 1.1 zijn de locaties weergegeven; Oude Telgterweg 257 ter plaatse van nummer 1 en Garderenseweg 141 ter plaatse van nummer 2.
Figuur 1.1: Ligging plangebieden
Oude Telgterweg 257
Dit deelgebied is gelegen aan de Oude Telgterweg 257 en staat kadastraal bekend als gemeente Ermelo, sectie H, nummer 3453. Het oppervlak bedraagt in totaal 11.000 m2. De locatie ligt ten zuidwesten van Ermelo. De ligging en begrenzing zijn weergegeven in figuur 1.2.
Figuur 1.2: Ligging van het plangebied
Garderenseweg 141
Dit deelgebied is gelegen aan de Garderenseweg 141 en staat kadastraal bekend als gemeente Ermelo, sectie D, nummers 1132, 1466 en 1563. Het oppervlak bedraagt in totaal 15.424 m2. De locatie ligt ten zuidoosten van Ermelo. De ligging en begrenzing zijn weergegeven in figuur 1.3.
Figuur 1.3: Ligging van het plangebied
De twee deellocaties liggen in twee verschillende bestemmingsplannen:
Hieronder zijn de vigerende bestemmingsplannen nader toegelicht.
Bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-West'
Het deelgebied Oude Telgterweg 257 heeft de bestemming 'Bedrijf' met als specifieke aanduiding 'Tuincentrum'. Figuur 1.4 geeft een uitsnede van het bestemmingsplan weer. Binnen de geldende bedrijfsbestemming is de realisatie van het onderhavige plan niet mogelijk. Daarnaast bevat het bestemmingsplan geen binnenplanse afwijkings-, wijzigings- of uitwerkingsbevoegdheden om woningbouw alsnog mogelijk te maken.
Figuur 1.4: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Midden-West' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Bestemmingsplan 'Buitengebied Agrarische enclave en Speuld'
Het deelgebied Garderenseweg 141 heeft de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met als dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie H'. Eveneens gelden voor dit deelgebied de gebiedsaanduiding 'overige zone - Kernrand'. Figuur 1.5 geeft een uitsnede van het bestemmingsplan weer. Binnen de geldende enkelbestemming is de realisatie van het onderhavige plan niet mogelijk. Daarnaast bevat het bestemmingsplan geen binnenplanse afwijkings-, wijzigings- of uitwerkingsbevoegdheden om woningbouw alsnog mogelijk te maken.
Figuur 1.5: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Agrarische enclave en Speuld' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Conclusie
Het is noodzakelijk de bestemmingen ter plaatse van de deelgebieden te herzien teneinde de woningbouwplannen juridisch-planologisch mogelijk te maken en te verankeren.
Het bestemmingsplan "Oude Telgterweg & Garderenseweg" bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de plansystematiek en de opzet van de regels. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, de inspraak en de procedure.
De gemeente Ermelo kent een duidelijke ruimtelijke opbouw in verschillende landschappelijke eenheden. Globaal is het landschap onder te verdelen in:
Figuur 2.1 laat deze verschillende hoofdzones zien.
Figuur 2.1: Kaart met ligging van het plangebieden (rode sterren) in landschappelijke eenheden (bron: Landschapsontwikkelingsplan Ermelo Putten 2011-2021)
Binnen de hoofdzones kunnen verschillende landschapstypen worden onderscheiden, die elk hun eigen karakteristieken kennen. Deelgebied Oude Telgterweg ligt binnen Flank van het Veluwemassief, deze hoofdzone is onder te verdelen in het kampen- en de oude en jonge broekontginningen. Het deelgebied Garderenseweg ligt binnen het Veluwemassief - droog en bestaat hoofdzakelijk uit het bos en heidelandschap.
Oude Telgterweg 257
Figuur 2.2 bevat een kaart met de verschillende landschapstypen. Te zien is dat het deelgebied aan de Oude Telgterweg in het 'kampenlandschap' is gelegen. In de volgende paragrafen komt de ruimtelijke structuur van deze landschapstypen aan de orde.
Kampenlandschap
Kampenlandschappen liggen verspreid rond buurtschappen en kenmerken zich door een kleinschalig cultuurlandschap met oude akkerlanden met een kleinschalige verkaveling. Het betreft een open/half open landschap.
Figuur 2.2 Kaart met ligging van het deelgebied Oude Telgterweg 257 in betreffend landschapstype (bron: Landschapsontwikkelingsplan Ermelo Putten) (rode ster = plangebied)
Garderenseweg 141
Figuur 2.3 bevat een kaart met de verschillende landschapstypen. Te zien is dat het deelgebied aan de Garderenseweg in het 'kampenlandschap' is gelegen. In de volgende paragrafen komt de ruimtelijke structuur van deze landschapstypen aan de orde.
Kampenlandschap
Kampenlandschappen liggen verspreid rond buurtschappen en kenmerken zich door een kleinschalig cultuurlandschap met oude akkerlanden met een kleinschalige verkaveling. Het betreft een open/half open landschap.
Figuur 2.3 Kaart met ligging van het deelgebied Garderenseweg 141 in betreffend landschapstype (bron: Landschapsontwikkelingsplan Ermelo Putten)(rode ster = plangebied)
Het onderhavige bestemmingsplan beslaat twee locaties, Oude Telgterweg 257 en Garderenseweg 141, beide deelgebieden zijn gelegen binnen de gemeente Ermelo. Per deelgebied zal de bestaande situatie worden beschreven.
Oude Telgterweg 257
Dit deelgebied is gelegen aan de Oude Telgterweg 257 en staat kadastraal bekend als gemeente Ermelo, sectie H, nummer 3453. Het oppervlakte bedraagt in totaal 11.000 m2. In de huidige situatie zit er binnen dit deelgebied een tuincentrum gevestigd. Aan de oostelijke zijde van het plangebied ligt, aan de overzijde van de Telgter-buurtweg, een bomenkwekerij. Ten zuiden van het plangebied is een agrarisch bedrijf gevestigd met daarbij een camping. Aan de westelijke zijde van het plangebied grenst een bosschage. Verder wordt het gebied begrenst door agrarische gronden. Het gebied bestaat uit een tuincentrum en een bedrijfswoning. De ligging en begrenzing zijn weergegeven in figuur 2.4.
Figuur 2.4: Ligging en globale begrenzing van kadastrale percelen
Garderenseweg 141
Dit deelgebied is gelegen aan de Garderenseweg 141 en staat kadastraal bekend als gemeente Ermelo, sectie D, nummers 1132, 1466 en 1563. Het oppervlakte bedraagt in totaal 15.424 m2. Het plangebied wordt aan de noordoost zijde begrensd door woningen en een bedrijf. Verder wordt het plangebied begrensd door agrarische gronden en één agrarisch bedrijf aan de westelijke zijde van het plangebied. Het gebied bestaat uit een agrarisch bedrijf met meerdere opstallen en een bedrijfswoning. De ligging en begrenzing zijn weergegeven in figuur 2.5.
Figuur 2.5: Ligging en globale begrenzing van kadastrale percelen
Het onderhavige bestemmingsplan beslaat twee locaties, Oude Telgterweg 257 en Garderenseweg 141, per deelgebied zal de beoogde situatie worden beschreven.
Oude Telgterweg 257
De bestaande bedrijfswoning blijft behouden. Het erf van het huidige tuincentrum zal door het functieveranderingsbeleid worden getransformeerd om plaats te maken voor 8 seniorenwoningen. Op eigen terrein zijn niet voldoende sloopmeters om dit te realiseren. De restmeters van de Garderenseweg 141 worden als aanvulling benut. Naast de entree van het erf wordt een gezamenlijk bijgebouw opgericht. Dit bijgebouw kan dienen als woonkamer of ontmoetingsruimte voor de doelgroep. Het perceel heeft al een kenmerkende omzoming van groen. Het erf wordt ingevuld met boomgaard, moestuin, siertuin/kruidentuin en wadi. Met als uitgangspunt het collectief gebruik. Op het erf staan enkele solitaire bomen.
Figuur 2.6: Beoogde situatie van het plangebied (voor betekenis letters zie Bijlage 1)
Garderenseweg 141
De boerderij wordt elders herbouwd, zodat meer afstand tot de Garderenseweg ontstaat. Hierdoor is de boerderij meer op het (huidige) landschap gericht. Achter de boerderij wordt een 2-onder-1-kapwoning opgericht, met gezamenlijk bijgebouw op het voorerf. In de landschapsinrichting wordt het agrarisch erf gecomplementeerd met boomgaard, moestuin en (bestaande) kas. Op het erf staan enkele solitaire bomen. De huidige inrit voor jongvee kan worden ingezet om het agrarische land te ontsluiten vanaf de Garderenseweg, maar ook is hier ruimte voor een extra schuur (bv. paarden) gereserveerd.
Figuur 2.7: Beoogde situatie van het plangebied (voor betekenis letters zie Bijlage 2)
Sloopmeters
Om het plan mogelijk te maken wordt gebruik gemaakt van het functieverandering beleid. In ruil voor de sloop van agrarische opstallen wordt het mogelijk om de woningen te realiseren. De agrarische onderneming wordt gesaneerd. De bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en de milieukundige inrichting wordt beëindigd door het intrekken van de melding op grond van het Activiteitenbesluit. De exacte uitwerking van dit beleid, en de berekening voor de sloopmeters, is weergegeven in paragraaf 3.3.6 Structuurvisie Functieverandering.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In dit geval is geen sprake van een lokale ontwikkeling waarmee Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Bij voorliggend plan worden 10 nieuwe woningen gerealiseerd. Dit zijn minder dan 11 woningen, waardoor er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en de behoefte van de ontwikkeling niet hoeft te worden aangetoond. Daarmee kan geconcludeerd worden dat de Ladder voor duurzame ontwikkeling niet zorgt voor belemmeringen bij voorliggend plan.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, geactualiseerd op december 2018, vervangt het Streekplan en enkele andere structuurvisies. De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomst bestendige keuzes gemaakt worden.
De provincie heeft in de Omgevingsvisie in het kader van een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland zeven ambities gedefinieerd. Om deze ambities naar beleid te kunnen vertalen is er per ambitie een aanpak geformuleerd.
Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde, veilige, schone en welvarende leefomgeving. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Ter bevorderen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving gaat de provincie meer inzetten op innovatie en duurzaamheid om deze aspecten toekomstbestendig te maken. Bij ruimtelijke initiatieven is het de uitdaging om een match te maken tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied waar het initiatief speelt. De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen. Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen.
Met de Omgevingsverordening stelt de provincie juridisch bindende regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, landbouw/veehouderij, natuur en landschap, grond- en drinkwater, milieu, verkeer en energie. Navolgend worden de regels die van toepassing zijn op het plangebied behandeld.
Wonen
Ten aanzien van het aspect wonen is het volgende voorschrift (artikel 2.2) opgenomen:
Doorwerking in het onderhavige plan
In paragraaf 3.3.1 wordt nader ingegaan op het aspect wonen. Hier wordt inzichtelijk gemaakt dat voldaan wordt aan de kwalitatief en kwantitatieve opgaven van de gemeente.
In de woonvisie Ermelo (vastgesteld op 9 juli 2014) is het beleid uit de regionale woonvisie verder uitgewerkt voor de gemeente Ermelo.
In de woonvisie staat toegelicht dat de gemeente Ermelo van de regio een opgave van 1.030 - 1.350 nieuwe woningen voor periode van 2013 tot 2024 heeft meegekregen. Daarnaast is aangegeven dat nieuwe huizen zijn bestemd voor lokale bewoners, en leegloop uit het dorp moet voorkomen. Speerpunten die verder worden genoemd zijn het creëren van aanbod voor starters en de transitie naar duurzaam wonen.
Voor iedere nieuwe woningbouwlocatie dient het 'afwegingskader nieuwbouw' als leidraad. Op deze manier wordt bepaald of nieuwe initiatieven voldoende aansluiten bij de bestaande woningmarkt. Gekeken wordt naar:
Doorwerking in het onderhavige plan
Het voorliggende plan speelt in op de marktvraag doordat, het merendeel van, de woningen senioren woningen worden, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan kleinere huishoudens. De kleinschalige ontwikkeling van grondgebonden woningen sluit aan bij de bestaande woningmarkt van de gemeente.
Conclusie
Uit bovenstaande is gebleken dat de plannen voldoen aan de afwegingskaders voor het realiseren van nieuwe woningen. Het onderhavige plan ligt in lijn met het beleid uit de 'Woonvisie Ermelo 2014'.
Op 3 december 2015 is het 'Woningbouwprogrammering en sturingskader in de gemeente Ermelo' verschenen. Het betreft het eerste woningbouwprogramma voor de uitwerking van de Woonvisie Ermelo 2014. Het sturingskader bestaat uit:
Kwantitatief deel; realisatie van 1.030 tot 1.350 woningen in de periode 2013 t/m 2024
Voor de periode tot 2024 is een plancapaciteit van 1.144 woningen opgenomen, zie tabel 3.1.
Tabel 3.1: overzicht status plannen op basis van sturingskader
Hiervan zijn 17 plannen groen (geen belemmeringen), 25 oranje (belemmeringen zijn binnen acceptabele tijd oplosbaar) en 4 rood (belemmeringen zijn niet binnen acceptabele tijd oplosbaar). Er zijn 10 zachte plannen die niet konden worden beoordeeld. Indien de realisatie van de huidige oranje plancapaciteit achterblijft, is de plancapaciteit tot 2020 aan de krappe kant. In de periode 2020 tot 2025 is veel zachte plancapaciteit aanwezig.
Kwalitatief deel; aandacht voor starters & senioren en kwetsbare doelgroepen en toets afzetbaarheid woningbouwplan
In de woonvisie Ermelo 2014 is aangegeven: 'bijzondere aandacht voor de doelgroepen starters en senioren (kleine huishoudens) en kwetsbare doelgroepen en het mede toevoegen van betaalbare (huur)woningen bij nieuwbouw'.
In deze beleidsnotitie is hier gevolg aan gegeven door het in beeld brengen van de marktvraag van deze doelgroep en de toets of het woningbouwprogramma voldoet aan deze marktvraag. Hiervoor is in de beleidsnotitie een tabel opgesteld, waarin een vergelijking is gemaakt van het gewenst woningbouwprogramma (op basis van een analyse van de marktvraag) en het huidige woningbouwprogramma. Per segment is bekeken of het woningbouw programma voorziet in de marktvraag.
Tabel 3.2: tabel vergelijking gewenst woningbouwprogramma en huidig woningbouwprogramma
Op basis van het huidige programma 2015-2020 valt op dat de vraag naar goedkope appartementen nog niet wordt bediend en bijna een kwart van de programmering onbekend is. Gemeente Ermelo wil uitwerking geven aan marktbenadering. Hiermee wil het open en transparant zijn en inzicht in de bestaande bouwplannen verschaffen. Voor de gemeente is dit een kans de markt reflectie te geven waar behoefte aan is. De gemeente gaat dan ook samenwerken met marktpartijen.
Doorwerking in het onderhavige plan
In de beleidsnotitie is een analyse opgenomen van het woningbouwprogramma op gemeentelijk niveau. Op basis van de uitkomsten van deze analyse is met de vaststelling van de verordening sociale woningbouw 2019 en Beleidsregels sociale woningbouw Ermelo 2019 een vertaling gemaakt op projectniveau. Het onderhavige plan voldoet aan het beleid zoals vastgelegd in de Woningbouwprogrammering en het sturingskader in de gemeente Ermelo.
Op 23 april 2019 is door het college van B&W de notitie 'analyse woningbouwprogrammering voorjaar 2019' vastgesteld. Het betreft de eerste analyse over de voortgang van het woningbouwprogramma, zoals vastgelegd in de 'Woningbouwprogrammering en sturingskader in de gemeente Ermelo'.
Over de voortgang van de opgave van 1.030 tot 1.350 nieuwbouwwoningen in de periode van 2013 t/m 2024 komt in de analyse het volgende naar voren:
Doorwerking in het onderhavige plan
Uit de analyse blijkt dat de daadwerkelijke woningbouw productie achterloopt op de afspraken in de woonvisie en met de regio. Hier tegenover staat dat er het aantal nieuwbouwwoningen dat in de pijplijn zit ruim voldoende is om de gewenste aantallen tot 2024 te halen. Een belangrijk knelpunt is dat het aandeel sociale huur en koop woningen (flink) ondervertegenwoordigd ten opzichte van het 'Woningbouwprogrammering en sturingskader in de gemeente Ermelo'.
Kijkend naar de daadwerkelijke woningbouwproductie in de afgelopen 6 jaar past het toevoegen van in totaal 10 nieuwe woningen in het woningbouwprogramma van gemeente Ermelo. Er is immers in de afgelopen 6 jaar minder dan beoogd opgeleverd. Er zijn wel veel woningbouw plannen hard of zacht die in de planning zitten. Omdat onzeker is of deze plannen voor 2024 (of überhaupt) gerealiseerd worden en in de analyse is aangegeven dat er een fors tekort is aan sociale huur en koop woningen past het plan goed binnen het woningbouwprogramma van de gemeente Ermelo.
De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving (w.o. wonen, werken, verkeer en vervoer, het centrum en natuur en landschap), zorg en recreatie en toerisme. In figuur 3.1 is de gehele visiekaart weergegeven met daarop beide deellocaties. In figuur 3.2 en 3.3 zijn respectievelijk de deelgebieden Oude Telgterweg en Garderenseweg weergegeven.
Figuur 3.1: Visiekaart
Oude Telgterweg 257
Figuur 3.2: Uitsnede van de visiekaart (deelgebied Oude Telgterweg 257)
Op de visiekaart is het deelgebied Oude Telgterweg 257 gelegen in het buitengebied en is aangewezen als 'Groene wig'. De structuurvisie bevat geen specifiek beleid voor de 'Groene Wig'. voor het buitengebied is echter het volgende opgenomen:
Doorwerking in onderhavig plan
Onderhavig plan voorziet in een ontwikkeling die past bij de eerste twee ontwikkelingsrichtingen. Er is sprake van een nieuw initiatief ten einde een vitaal buitengebied te na te streven. Het plangebied wordt landschappelijk ingepast waardoor het aansluit bij de karakteristiek van het buitengebied. Daarnaast wordt in onderhavig plan oude bebouwing gesloopt en wordt rekening gehouden met een streekeigen invulling door de ruime opzet van de woningen, veel groen te realiseren en de goot- en nokhoogten aan te laten sluiten bij omliggende woningen en het vigerende bestemmingsplan. In onderhavig plan is sprake van een voormalig bedrijfsperceel dat wordt omgevormd naar woonpercelen. Een dergelijk perceel is geen geschikte locatie voor de realisatie van boscompensatie. Boscompensatie zal elders in het buitengebied moeten plaatsvinden en niet op een dergelijk perceel. Het onderhavige plan past daarmee binnen het beleid van de structuurvisie.
Garderenseweg 141
Figuur 3.3: Uitsnede van de visiekaart (deelgebied Garderenseweg 141)
Op de visiekaart is het deelgebied Garderenseweg 141 aangewezen als 'Doorontwikkeling buurtschap' en ligt aan een weg met de aanduiding 'Versterken verweving bebouwing-landschap'. In dit gebied zet de structuurvisie in op:
Doorwerking in het onderhavige plan
De visie voor deelgebied Oude Telgterweg 257 is onder andere verder uitgewerkt in het buurtplan Horst & Telgt, welke in paragraaf 3.3.7 wordt behandeld. De visie voor deelgebied Garderenseweg 141 gaat hoofdzakelijk in op het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van het buurtschap Speuld. De sloop van de beeld ontsierende agrarische bebouwing en de realisatie van nieuwe woningen speelt in op de visie. Het planvoornemen is derhalve in lijn met het beleid uit de 'structuurvisie gemeente Ermelo 2025'.
Op 11 oktober 2012 is de 'structuurvisie functieverandering' vastgesteld en nadien is dit beleid herijkt. Deze structuurvisie bevat een aanscherping van het regionale en provinciale structuurvisie beleid. Deze structuurvisie is opgesteld om de stoppende agrariër te helpen bij het vinden van een nieuwe functie van het perceel om daarmee te voorkomen dat de (voormalig) agrarische opstallen in verval raken en het landschap ontsieren. Voorkomen moet worden dat dergelijke gebieden transformeren naar een villawijk of een gebied met verspreide woningen. De focus van vervangende woningbouw dient zich daarom te verplaatsen naar andere vormen van functieverandering. Combinatiefunctieveranderingen, waarin twee verschillende gebruiken worden verenigd in één ontwerp zoals wonen met zorg vergroot de dynamiek en wordt gestimuleerd.
Het vertrekpunt van functieverandering is altijd de locatie waar functieverandering plaatsvindt en beantwoordt de vraag welke mogelijkheden en beperkingen dit gebied biedt. Een tweede kader wordt gevormd door de terugbouwregelingen.
Terugbouwregeling
Wonen is één van de nieuwe functies die mogelijk gemaakt kan worden mits de bestaande (voormalig) agrarische opstallen worden gesloopt. Hiervoor is in de structuurvisie een staffeling opgenomen voor de terugbouwmogelijkheden (zie tabel 3.5).
Tabel 3.5: terugbouwpercentage per sloopopgave
In de 'structuurvisie functieverandering' is geregeld hoeveel procent van de sloopmeters teruggebouwd mag worden. Afhankelijk van het uiteindelijke plan, mag er 35% of 45% van de sloopmeters worden teruggebouwd.
Doorwerking in het onderhavige plan
Beide deelgebieden (Landschappelijke versterking en Multifunctioneel platteland) zijn geschikt voor functieverandering. Voor sloopopgaven vanaf 1.000 m² geldt:
Oude Telgterweg 257
Figuur 3.4: Uitsnede van de visiekaart (deelgebied Oude Telgterweg 257)
Deelgebied Oude Telgterweg is aangeduid als:
Het plangebied is gelegen in een gebied waarin clustering van woningen is toegestaan. Samen met het restant van de sloopmeters aan Garderenseweg zijn in totaal 1.368 m² aan sloopmeters beschikbaar. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de sloopbank door 332 m² (= 24%) sloopmeters 'af te nemen'. De bestaande kas blijft behouden en wordt niet meegerekend bij de sloopmeters. Dit geeft recht op het bouwen van 8 woningen (waarvan 6 3-onder-een-kap en 2 2-onder-een-kap). De 3-onder-1-kap hebben recht op 45 m² aan bijgebouwen en de 2-onder-een-kap 75 m² aan bijgebouwen. Van deze oppervlakken wordt per woning 12,5 afgesnoept/gebruikt voor een gezamenlijk bijgebouw met een oppervlak van 100 m². Voor de gehele berekening wordt verwezen naar Bijlage 16 Berekening sloopmeters.
Garderenseweg 141
Figuur 3.5: Uitsnede van de visiekaart (deelgebied Garderenseweg 141)
Deelgebied Oude Telgterweg is aangeduid als:
Voor de bouw van een 2-onder-1-kapwoning geldt een sloopopgave van 500 m². Daarnaast wordt 150 m² sloopmeters aangewend voor de vergroting van het bijgebouwe met 50 m². Het restant van 478 m² aan ‘sloopmeters’ wordt aan Oude Telgterweg 257 ingezet. De gehele berekening is opgenomen als Bijlage 16 Berekening sloopmeters.
Conclusie
Het onderhavige plan is in lijn met de structuurvisie functieverandering. Het onderhavige plan voldoet aan het overige voorwaarden van het functieveranderingsbeleid.
Het deelgebied Oude Telgterweg valt binnen het buurtplan Horst & Telgt. Op 21 april 2016 heeft de gemeenteraad dit buurtplan vastgesteld. De structuurvisie is een thematische structuurvisie die is opgesteld door de gemeente Ermelo en de buurtvereniging Horst en Telgt. Het buurtplan gaat over de leefbaarheid van Horst en Telgt en heeft een uitvoeringsprogramma waarmee thema’s uit onder andere de Structuurvisie 2025 en Structuurvisie Functieverandering nader zijn uitgewerkt en actuele ontwikkelingen zijn voorzien van een uitvoeringsagenda.
Figuur 3.6 Integrale visiekaart Buurtplan Horst& Telgt
Doorwerking in het plan
In de integrale visiekaart is het deelgebied gelegen in het 'Afwegingsgebied ontwikkelingen'. Hierna wordt de visie binnen dit gebied besproken.
Afwegingsgebied ontwikkelingen
Van oudsher hebben de bewoners van Horst en Telgt zich gevestigd op de hoger gelegen gronden, de dekzandruggen. In het landschap komt deze structuur tot uiting in lintbebouwing. Binnen deze linten concentreren zich de functies wonen, werken en recreëren. Op de visiekaart is dit gebied weergegeven als afwegingsgebied voor toekomstige ontwikkelingen. Binnen dit afwegingsgebied is onder andere ruimte voor nieuwe woonclusters.
Het behoud van de landschappelijke context vormt het uitgangspunt binnen het afwegingsgebied voor toekomstige ontwikkelingen. Voorkomen moet worden dat de linten dichtslibben. Behoud van evenwicht tussen de open en gesloten landschapsstructuur alsmede het onbebouwde en het bebouwde gebied moet behouden blijven.
Voor het toevoegen van de woonfunctie in de linten zijn de volgende criteria van toepassing:
Conclusie
In het buurtplan wordt het deelgebied aangewezen als afwegingsgebied voor ontwikkelingen waarbinnen onder andere ruimte voor woningbouw wordt gezocht. Het onderhavige plan ligt derhalve in lijn met dit beleid.
Het 'Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten 2011-2021' is vastgesteld op 9 juni 2011. De gemeenten willen ruimte bieden aan ontwikkelingen en initiatieven in het buitengebied, maar willen ook werken aan de kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Met het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) worden richtlijnen/kaders gesteld om te komen tot behoud en verbetering van de kwaliteit van het landschap. Hierna wordt het planvoornemen getoetst het LOP.
Doorwerking in het onderhavige plan
De gemeente Ermelo kent een duidelijke ruimtelijke opbouw in verschillende landschappelijke eenheden. Globaal is het landschap onder te verdelen in:
Figuur 3.7 laat deze verschillende hoofdzones zien.
Figuur 3.7: Kaart met ligging van het plangebied in landschappelijke eenheden (bron: Landschapsontwikkelingsplan Ermelo Putten 2011-2021)
Binnen de hoofdzones kunnen verschillende landschapstypen worden onderscheiden, die elk hun eigen karakteristieken kennen. Deelgebied Oude Telgterweg ligt binnen Flank van het Veluwemassief, deze hoofdzone is onder te verdelen in het kampen- en de oude en jonge broekontginningen. Het deelgebied Garderenseweg ligt binnen het Veluwemassief en bestaat hoofdzakelijk uit het bos en heidelandschap.
Oude Telgterweg 257
Figuur 3.8 bevat een kaart met de verschillende landschapstypen. Te zien is dat het deelgebied aan de Oude Telgterweg in het 'kampenlandschap' is gelegen. In de volgende paragrafen komt de ruimtelijke structuur van deze landschapstypen aan de orde.
Figuur 3.8 Kaart met ligging van het deelgebied Oude Telgterweg 257 in betreffend landschapstype (bron: Landschapsontwikkelingsplan Ermelo Putten)
Garderenseweg 141
Figuur 3.9 bevat een kaart met de verschillende landschapstypen. Te zien is dat het deelgebied aan de Garderenseweg in het 'kampenlandschap' is gelegen. In de volgende paragrafen komt de ruimtelijke structuur van deze landschapstypen aan de orde.
Kampenlandschap
Kampenlandschappen liggen verspreid rond buurtschappen en kenmerken zich door een kleinschalig cultuurlandschap met oude akkerlanden met een kleinschalige verkaveling. Het betreft een open/half open landschap.
Figuur 3.9 Kaart met ligging van het deelgebied Garderenseweg 141 in betreffend landschapstype (bron: Landschapsontwikkelingsplan Ermelo Putten)
Conclusie
Het voorliggende plan is doormiddel van inrichtingsplannen ingepast in het kampenlandschap, waarbinnen beide deelgebieden liggen. De inrichtingsplannen zijn terug te vinden als Bijlage 12 en Bijlage 13. Als gevolg van onderhavig plan worden de landschappelijke structuren niet geschaad. Het plan wordt binnen de bestaande structuren van het kleinschalige kampenlandschap gerealiseerd. Het onderhavige plan is hiermee in lijn met het 'Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten 2011-2021'.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten. Aangezien het plan verdeeld is over twee locaties zullen alle aspecten, separaat, voor beide locaties behandeld worden.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering”
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering (waaronder een onderzoek naar de feitelijke milieubelastende activiteiten) kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Tabel 4.1: Richtafstanden en omgevingstype
Oude Telgterweg 257
Type gebied: gemengd gebied
Conform de VNG-publicatie is ‘Een gemengd gebied een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.’
Kijkend naar deze definitie omschrijving uit de VNG brochure kan de omgeving van het Oude Telgterweg 257 getypeerd worden als een 'gemengd gebied'. Nabij dit deelgebied bevinden zich meerdere verschillende functies naast elkaar. Een blik op de verbeelding en alle overige feitelijk aanwezige 'niet woonfuncties' maakt de omgeving van Oude Telgterweg 257 een 'gemengd gebied'.
Milieubelastende activiteit of milieuhindergevoelige functie
De te realiseren woningen aan Oude Telgterweg 257 betreffen geen milieubelastende activiteiten. Er hoeft derhalve niet te worden getoetst of omliggende milieugevoelige functies last ondervinden van het onderhavige plan als milieubelastende activiteit. Er dient wel te worden beoordeeld of ter plaatse van de deelgebieden sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' en of omliggende milieubelastende functies in de bedrijfsvoering worden belemmerd.
Nabijgelegen milieubelastende activiteiten
Om te kunnen beoordelen of er sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' en of omliggende milieubelastende functies in de bedrijfsvoering worden belemmerd zijn hieronder in tabel 4.2 alle nabijgelegen milieubelastende activiteiten weergegeven. Op basis van deze tabel kan geconcludeerd worden of de voorgenomen ontwikkeling belemmeringen ondervindt of oplevert van/voor omliggende milieubelastende activiteiten.
Tabel 4.2: richtafstanden activiteiten in de omgeving
Adres | Omschrijving cf. systematiek VNG-richtlijn | Grootste richtafstand (m) / 1 stap verkleind | Werk. afstand (m) | Milieu bepalend aspect |
Oude Telgterweg 253 | intensieve veehouderij | 100 / 50 | 65 | Geur |
Oude Telgterweg 251 | Recreatiecentrum | 50 / 30 | 100 | Geluid |
Oude Telgterweg 255 | Kampeerterrein | 30 / 10 | 12 | Geluid |
Oude Telgterweg 229 | Intensieve veehouderij | 100 / 50 | 165 | Geur |
Oude Telgterweg 263 | Intensieve veehouderij | 100 / 50 | 200 | Geur |
Oude Telgterweg 270 | Fokken en houden van maden, wormen e.d. | 100 / 50 | 145 | Geur |
Oude Telgterweg 290 | Grth in hout en bouwmaterialen | 50 / 30 | 275 | Geluid |
In de bovenstaande tabel zijn de in de omgeving gelegen bedrijven opgenomen met de bijbehorende richtafstanden conform de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' en de feitelijke afstand tussen het betreffende bedrijf en onderhavig plan.
Uit de tabel blijkt dat de richtafstanden vanaf het plangebied tot de omliggende milieubelastende niet wordt overschreden. Daarmee kan geconcludeerd worden dat het aspect bedrijfs- en milieuzonering geen belemmering is voor het onderhavige plan, voorzover het de deellocatie Oude Telgterweg 257 betreft. Voor het aspect geur wordt verder verwezen naar 4.3 Geur.
Garderenseweg 141
Type gebied: gemengd gebied
‘Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.’
Kijkend naar deze definitie omschrijving uit de VNG brochure kan de omgeving van het Garderenseweg 141 getypeerd worden als een 'gemengd gebied'. Langs de Garderenseweg, nabij het deelgebied, bevinden zich relatief veel verschillende functies naast elkaar. Aan het deelgebied grenzen zowel agrarische gronden als woningen, aan de overzijde van de Garderenseweg 141 ligt een bedrijfsbestemming. Garderenseweg 141 wordt derhalve beschouwd als 'gemengd gebied'.
Milieubelastende activiteit of milieuhindergevoelige functie
De te realiseren woningen aan Garderenseweg 141 betreffen geen milieubelastende activiteiten. Er hoeft derhalve niet te worden getoetst of omliggende milieugevoelige functies last ondervinden van het onderhavige plan als milieubelastende activiteit. Er dient wel te worden beoordeeld of ter plaatse van de deelgebieden sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' en of omliggende milieubelastende functies in de bedrijfsvoering worden belemmerd.
Nabijgelegen milieubelastende activiteiten
Om te kunnen beoordelen of er sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' en of omliggende milieubelastende functies in de bedrijfsvoering worden belemmerd zijn hieronder in tabel 4.3 alle nabijgelegen milieubelastende activiteiten weergegeven. Op basis van deze tabel kan geconcludeerd worden of de voorgenomen ontwikkeling belemmeringen ondervindt of oplevert van/voor omliggende milieubelastende activiteiten.
Tabel 4.3: richtafstanden activiteiten in de omgeving
Adres | Omschrijving cf. systematiek VNG-richtlijn | Grootste richtafstand (m) / 1 stap verkleind | Werk. afstand (m) | Milieu bepalend aspect |
Garderenseweg 147 | Veehouderij | 100 / 50 | 38 | Geur |
Garderenseweg 142a | Interieur bouwer | 30 / 10 | 32 | Geluid |
Leuvenumseveld 9 | Kalvermelkfabriek | 100 / 50 | 205 | Geluid |
In de bovenstaande tabel zijn de in de omgeving gelegen bedrijven opgenomen met de bijbehorende richtafstanden conform de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' en de feitelijke afstand tussen de betreffende functies en het onderhavig plan.
Uit de tabel blijkt dat de richtafstanden vanaf het plangebied tot de omliggende milieubelastende wordt overschreden. Voor wat betreft de hindercirkel van de veehouderij aan de Garderenseweg 147 is er rekening gehouden met de plaatsing van het bouwvlak, deze is op 38 meter gelegen van de naastgelegen veehouderij. Om te zorgen voor een goed woon en leef klimaat is er een verklaring van geen bezwaar opgesteld, deze is ondertekend door de eigenaar van de veehouderij aan de Garderenseweg 147. Daarmee kan geconcludeerd worden dat het aspect bedrijfs- en milieuzonering geen belemmering is voor het onderhavige plan, voorzover het de deellocatie Garderenseweg 141 betreft.
De milieuzoneringen op grond van de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor het onderhavige plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Voor diercategorieën waarvan de geuremissiefactor per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor dieren zonder geuremissiefactor, zoals melkkoeien en paarden, gelden minimaal de volgende aan te houden afstanden:
Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2013 zijn veel veehouderijen onder de werkingssfeer van dit besluit komen te vallen. In het Activiteitenbesluit is voor geurhinder van veehouderijen hetzelfde beoordelingskader opgenomen als in de Wgv. Op basis van de Wgv is de gemeente bevoegd af te wijken van de reguliere normen van de Wgv en voor het eigen grondgebied afwijkende geurnormen vast te stellen. De gemeente Ermelo heeft hier geen gebruik van gemaakt. De reguliere normen uit de Wgv zijn derhalve leidend.
De nieuwe woningen betreffen geurgevoelige objecten in de zin van de Wgv. Er dient derhalve te worden beoordeeld of in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven in de bedrijfsvoering worden belemmerd als gevolg van de nieuwe woningen. Andersom dient ook beoordeeld te worden of ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden.
Oude Telgterweg 257
Dit deelgebied bestaat in de huidige situatie uit een tuincentrum en is gelegen in het buitengebied. In de omgeving van het deelgebied zijn enkele agrarisch bedrijven gelegen. Deze worden weergegeven op de navolgende afbeelding.
Figuur 4.1 Overzichtskaart bedrijven in de omgeving
Oude Telgterweg 263 (ten westen van het plangebied
Oude Telgterweg 282 (ten westen van het plangebied)
Oude Telgterweg 270 (ten noorden van het plangebied)
Oude Telgterweg 260 (ten noorden van het plangebied)
Oude Telgterweg 243 (ten noordoosten van het plangebied)
Oude Telgterweg 235 (ten noordoosten van het plangebied, verder dan de woningen op nr. 243)
Oude Telgterweg 251 (ten zuiden van het plangebied)
Oude Telgterweg 227 (ten zuid-oosten van het plangebied)
In de omgeving liggen meerdere bedrijven. Enkele bedrijven houden dieren waarvoor een geurfactor is vastgesteld. Ondanks dat het allen relatief kleinschalige bedrijven zijn is toch een geuronderzoek uitgevoerd. Onderstaand is de conclusie van het rapport weergegeven. De gehele rapportage is als Bijlage 15 Geuronderzoek opgenomen.
Conclusie geuronderzoek
Op de beoogde woningen vindt geen overschrijding van de geurnorm plaats, de veehouderijen liggen tevens op voldoende afstand voor de beoogde ontwikkeling aan de Oude Telgterweg 257. De hoogst berekende geurbelasting bedraagt 9,2 OU/e (op de woning het meest in de nabijheid van de agrarische onderneming). Er wordt ruimschoots voldaan aan de gestelde normen van 14,0 OU/e en vaste afstand eisen van 50 meter uit de Wet geurhinder en veehouderij.
Doordat er nog voldoende ruimte is voordat de geurnorm wordt bereikt ontstaat er geen nadelig effect voor de omliggende veehouderijen. De beoogde woningen zorgen niet voor hinder voor het geval dat de omliggende veehouderijen willen uitbreiden.
De hoogste achtergrondgeurbelasting zorgt voor een geurhinder van 19% binnen 1 bouwvlak. Dit percentage staat gelijk aan een milieukwaliteit onder de categorie matig. De andere 3 bouwvlakken liggen in de categorie redelijk goed. Hiermee wordt er dus voldaan aan aanvaardbaar dan wel goed woon- en leefklimaat voor de bewoners van de beoogde woningen.
Voorgaande betekent dat het aspect geur geen belemmering vormt voor het onderhavige plan.
Garderenseweg 141
Dit deelgebied bestaat in de huidige situatie uit een rundveehouderij en is gelegen binnen de verkeerskundige bebouwde kom, maar dit gebied wordt conform de Wgv niet aangemerkt als bebouwde kom. In de omgeving van het deelgebied zijn enkel agrarisch bedrijven gelegen.
Figuur 4.2 Overzichtskaart bedrijven in de omgeving
Garderenseweg 130
Conclusie: geen belemmering, gezien tweede bullet.
Garderenseweg 147
Voor wat betreft de hindercirkel van deze veehouderij is er rekening gehouden met de plaatsing van het bouwvlak, deze is op 38 meter gelegen van de naastgelegen veehouderij. Om te zorgen voor een goed woon en leef klimaat is er een verklaring van geen bezwaar opgesteld, deze is ondertekend door de eigenaar van de veehouderij aan de Garderenseweg 147. Deze is vanwege privacy niet opgenomen als bijlage van dit plan. Daarmee kan geconcludeerd worden dat het aspect bedrijfs- en milieuzonering geen belemmering is voor het onderhavige plan, voorzover het de deellocatie Garderenseweg 141 betreft.
Conclusie: geen belemmering, gezien de verklaring van geen bezwaar.
Buurtweg 15
Conclusie: geen belemmering, gezien tweede bullet.
Voor wat betreft geur en luchtkwaliteit is de milieukwaliteit van de leefomgeving voldoende om woningen te realiseren. Tevens wordt de ontwikkeling van omliggende bedrijven niet door het plan belemmerd en is er geen geur onderzoek noodzakelijk.
Geur is geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen plannen.
Veel ruimtelijke plannen hebben te maken met geluid; als ontvanger van geluid of als veroorzaker van geluid. Het aspect geluid wordt geregeld in diverse wet- en regelgeving. De belangrijkste wet- en regelgeving omtrent het aspect geluid betreffen:
Het begrip 'geluidgevoelige objecten' is in de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer bepaalt. De Wet geluidhinder maakt onderscheid in de volgende drie categorieën:
In de Wet milieubeheer wordt dit onderscheid niet gemaakt, maar deze wet gaat wel uit van dezelfde objecten. Als middels een plan een geluidbron of een geluidgevoelig object wordt mogelijk gemaakt, of een uitbreiding van een geluidbron of een geluidgevoelig object plaatsvindt, dan is een toetsing in het kader van geluid nodig. Voor voorliggend plan is een toets aan de Wet geluidhinder en de Wet ruimtelijke ordening doorlopen.
In de Wgh zijn regelingen opgenomen ten behoeve van geluid in de omgeving afkomstig van de drie geluidbronnen wegen (met uitzondering van rijkswegen), spoorwegen (met uitzondering van hoofdspoorwegen) en industrielawaai. Deze geluidbronnen hebben een geluidzone. Bij plannen waarbij binnen deze geluidzones een geluidgevoelig object mogelijk wordt gemaakt, of een uitbreiding plaatsvindt van een geluidgevoelig object dient de geluidbelasting op dit object te worden getoetst.
Volgens artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) liggen rond diverse wegen (met uitzondering van Rijkswegen) geluidzones. Deze geluidzones liggen in ieder geval boven en onder de wegen en in de volgende stroken langs de wegen:
Aantal rijkstroken | Weg binnen stedelijk gebied | Weg buiten stedelijk gebied of auto (snel)weg |
1 of 2 | 200 meter | 250 meter |
3 of 4 | 350 meter | 400 meter |
5 of meer | 350 meter | 600 meter |
De afstand wordt gemeten aan weerzijde van de weg vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste strook. Wegen in een woonerf of waarvoor een maximale snelheid geldt van 30 km/uur hebben geen geluidzone. De geluidzone rond spoorwegen zijn vastgelegd in de Regeling Zonekaart spoorwegen (met uitzondering van de spoorwegen die vallen onder de geluidproductieplafonds conform de Wet milieubeheer). De zones voor industrielawaai worden vastgelegd in een bestemmingsplan rond een gezoneerd industrieterrein.
In artikel 76 Wgh is aangegeven dat bij woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen binnen een geluidzone moet worden aangetoond of wordt voldaan aan de hoogst toelaatbare waarde van 48 dB. In artikel 100a Wgh is aangegeven dat voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van woningen een hogere waarde kan worden vastgesteld met een maximale verhoging van 5 dB.
In verband met de realisatie van het plan wordt een ruimtelijke procedure doorlopen. In het kader van deze procedure is conform het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh) een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van de zoneringsplichtige geluidbronnen waarvan de zone het plangebied overlapt. Gedurende januari 2021 is er door Kragten een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Hier volgt de conclusie van dit onderzoek per locatie, voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 3.
De locatie Oude Telgterweg 257 is gelegen binnen de zone van de Oude Telgterweg. De locatie Garderenseweg 141 is gelegen binnen de zone van de Garderenseweg en de Leuvenumseveld. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeurswaarde en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder.
Oude Telgterweg 257
Ten gevolge van de Oude Telgterweg bedraagt de geluidbelasting hoogstens 40 dB. De voorkeursgrenswaardevan 48 dB uit de Wet geluidhinder wordt hiermee gerespecteerd. De Wet geluidhinder legt verder geen restricties op voor de realisatie van de woningen ten aanzien van de Oude Telgterweg.
Het onderzoek gaat uit van een verouderde versie van de inrichting, in de meest recente inrichtingstekening is het bepalende bouwvlak enkele meters verschoven in de richting van de Oude Telgterweg. Gezien het feit dat de geluidsnorm niet overschreden werd zal een een verschuiving van enkele meters geen effect hebben op de geluidsbelasting op de gevels.
Garderenseweg 141
Ten gevolge van Garderenseweg bedraagt de geluidbelasting hoogstens 46 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder wordt hiermee gerespecteerd. De Wet geluidhinder legt verder geen restricties op voor de realisatie van de woningen ten aanzien van de Garderenseweg.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bovendien dient op basis van het bouwbesluit altijd een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien een woning wordt gerealiseerd. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
In onderhavig plangebied worden woningen gerealiseerd. Bij de realisatie van woningen is een bodemonderzoek altijd noodzakelijk. Om te bepalen of de bodemkwaliteit past bij de nieuwe woningen, zijn in januari 2021 door Lycens BV Verkennend bodemonderzoeken uitgevoerd. Hierna worden de resultaten van het onderzoek weergegeven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 4 en Bijlage 5.
Oude Telgterweg 257
De opzet van het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er, ons inziens, milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de planologische procedure, aanvraag omgevingsvergunning en de geplande herinrichting van de locatie.
De gestelde hypothese dat de toplaag van de locatie als "verdacht" beschouwd kan worden ten aanzien van bestrijdingsmiddelen is niet juist gebleken, er zijn analytisch geen bestrijdingsmiddelen aangetoond.
De gestelde hypothese dat de locatie als "onverdacht" beschouwd kan worden ten aanzien van chemische parameters is niet juist gebleken op basis van de aangetoonde licht verhoogde concentratie aan barium in het grondwater.
De gevolgde onderzoeksstrategieën geven echter een representatief beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Bovendien vormen de gemeten gehalten (grond) en concentraties (grondwater) geen belemmering voor het toekomstige gebruik van de onderzoekslocatie.
Garderenseweg 141
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat de aangetroffen asbestverontreiniging bij de druppelzone (MM FF TL 02) een belemmering vormt voor de geplande planologische procedure, aanvraag omgevingsvergunning en de geplande herinrichting van de locatie. Ten aanzien van de overige onderzochte parameters zijn er geen belemmeringen voor de geplande planologische procedure, aanvraag omgevingsvergunning en de geplande herinrichting van de locatie.
De aangetoonde asbestverontreiniging dient voorafgaand aan de herindeling / herontwikkeling te worden gesaneerd. Voorafgaand aan de sanering dient een BUS-melding te worden opgesteld, welke door het bevoegd gezag beoordeeld moet worden. Indien het bevoegd gezag akkoord gaat met de melding of de proceduretijd van 5 weken is verstreken kan de sanering starten. De sanering moet worden uitgevoerd door BRL-7000 en BRL- 6000 gecertificeerde bedrijven. Na de sanering van de asbestverontreiniging vormt de bodemkwaliteit ten aanzien van asbest geen belemmering voor de geplande bestemmingsplanwijziging, aanvraag omgevingsvergunning en de geplande herinrichting van de locatie.
De gestelde hypothese dat de locatie als "niet-verdacht" beschouwd kan worden ten aanzien van chemische parameters is juist gebleken aangezien geen van de onderzochte parameters in een verhoogd gehalte (grond) of concentratie (grondwater) is gemeten.
De gestelde hypothese dat de locaties van de druppelzones ten aanzien van de parameter asbest in bodem als "verdacht" kan worden aangemerkt is, op basis van de criteria als genoemd in de NEN5707, juist gebleken. Daar twee van de vijf zones asbest bevatten.
Uit de bodemonderzoeken blijkt dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de realisatie van het onderhavige plan, mits aanvullend asbest in bodemonderzoek wordt uitgevoerd op de locatie Garderenseweg 141 en verontreinigde drupperzones gesaneerd worden voordat de locatie Garderenseweg 141 gesloopt wordt. De aanvulling asbestonderzoek is nodig in verband met een voormalig asbestdak op de schuur ter plaatse van de geplande vrijstaande woning. Aanvullende onderzoek en sanering worden uitgevoerd voordat met de bouw wordt begonnen.
De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Het wettelijk stelsel is er op gericht vermoedelijke archeologische waarden, monumenten, vindplaatsen en de vondsten te beschermen. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2019 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Erfgoedverordening 2018 gemeente Ermelo
In de gemeentelijke erfgoedverordening is de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten en archeologische terreinen geregeld. In deze verordening is geregeld dat het verboden is om gemeentelijke monumenten te beschadigen of te vernielen. Tevens is geregeld dat het verboden is om de bodem in gebieden met een archeologische verwachtingswaarde te verstoren. Hierin is onderscheid gemaakt voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde en gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde. Navolgend volgt een beoordeling van het onderhavige plan.
Cultuurhistorie
Uit de verwachtingskaart erfgoed van Provincie Gelderland blijkt dat in de deelgebieden geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig zijn. In het plangebied vindt een herinrichting plaats met behoud van aanwezige waarden en karakteristieken van de omgeving. Voorliggend plan zorgt dan ook niet voor een aantasting van bestaande cultuurhistorische waarden in het plangebied en omgeving.
Archeologie
De deelgebieden zijn beide gelegen binnen een zone met hoge archeologische verwachtingswaarde waarin een onderzoek uitgevoerd moet worden indien er vergravingen plaatsvinden met een groter oppervlakte dan 100 m2 en over dit gehele oppervlakte dieper in de bodem rijken dan 30 cm. Deze norm wordt in beide deelgebieden overschreden. In afstemming met de regioarcheoloog besloten dat voor de deellocatie Garderenseweg 141 geen onderzoek noodzakelijk is. Beide deellocaties zullen hieronder nader worden toegelicht, in deze toelichting zijn uitsluitend conclusies opgenomen. Het uitgevoerd onderzoek is terug te vinden in Bijlage 6.
Oude Telgterweg 257
Om de noodzaak voor een archeologisch onderzoek te bepalen is de regioarcheoloog geraadpleegd, die stelde dat een verkennend archeologisch onderzoek benodigd was om de archeologische waarde van het deelgebied in kaart te brengen. Uit het verkennend archeologisch onderzoek is de volgende conclusie naar voren gekomen:
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het gehele plangebied, vanwege de intacte oorspronkelijke bodemopbouw (geen diepgaande recente bodemverstorende ingrepen waargenomen), zijn hoge verwachting op het voorkomen van archeologische resten vanaf het Laat-Paleolithicum behoudt. Het huidige gebruik van het plangebied (grotendeels als boomkwekerij) heeft niet geresulteerd in diepgaande verstoringen.
Advies
Op grond van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt door Econsultancy de aanbeveling gedaan om binnen het plangebied een vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Er is namelijk sprake van een intacte bodemopbouw binnen het gehele plangebied, waardoor het zijn hoge verwachting behoudt op de aanwezigheid van archeologische resten en/of sporen. Geadviseerd wordt het vervolgonderzoek te laten uitvoeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Vooralsnog wordt uitgegaan van één archeologisch sporenniveau. Voor dit onderzoek dient een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen te zijn opgesteld, waarin is vastgelegd waaraan het onderzoek moet voldoen.
Garderenseweg 141
Om de noodzaak voor een archeologisch onderzoek te bepalen is de regioarcheoloog geraadpleegd, die stelde het volgende voor de deellocatie Garderenseweg 141:
Het deelgebied is al 200 jaar een boerenerf. De situatie uit 1832 laat zien dat het gebied ten zuiden van de weg natter is, want veel in gebruik als grasland. De olijfgroene kleur verwijst naar het gebruik als hakhout. Dit gebruik is niet altijd even gunstig voor archeologische waarden.
Figuur 4.3: Situatie 1832
Omdat de nieuwe plannen zich nagenoeg binnen de grenzen van het huidige erf bevinden, is de kans om archeologische waarden aan te treffen gering. Daarom adviseert de regioarcheoloog dat hier geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Er bevinden zich geen monumenten binnen de deelgebieden en de aanwezige waarden blijven behouden, het aspect cultuurhistorie is om die reden geen belemmering voor het voorliggende plan.
Op advies van de regioarcheoloog is voor de deellocatie Oude Telgterweg een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Daaruit is naarvoren gekomen dat er sprake is van een intacte bodemopbouw binnen het gehele gebied, waardoor het zijn hoge verwachting behoudt op de aanwezigheid van archeologische resten en/of sporen. Geadviseerd wordt het vervolgonderzoek te laten uitvoeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. In verband met de nog lopende exploitatie van het tuincentrum is in overleg met de regio-archeoloog besproken dat de proefsleuven na de vaststelling van het bestemmingsplan mogen worden uitgevoerd.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid van de Ermelo vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
Oude Telgterweg 257
Figuur 4.4 Uitsnede risicokaart
Ten behoeve van onderhavig plan is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd omtrent de nabijgelegen buisleidingen. Onderstaand zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven. De volledige rapportage is als Bijlage 7 opgenomen.
Buisleidingen A-510 en N-570-20
In januari 2021 is door Kragten een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico’s van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen ten behoeve van een woningbouwplan aan de Oude Telgterweg 257 te Ermelo. Het plan omvat de realisatie van 8 seniorenwoningen.
Onderzocht is of de buisleidingen A-510-deel-1 en N570-20-deel-1 een belemmering vormen voor de planontwikkeling. De berekeningen hebben overeenkomstig de voorschriften plaatsgevonden met het rekenprogramma CAROLA.
Figuur 4.5 Uitsnede CAROLA invloedsgebied buisleidingen A-510-deel-1 (links) en N-570-20-deel-1 (rechts)
In figuur 4.5 is op te maken dat het plangebied grotendeels is gelegen binnen de 100%-letaliteitsafstand voor externe veiligheid van buisleiding A-510-deel-1 en deels binnen de 1%-letaliteitsafstand van buisleiding N-570-20-deel-1.
Uit de berekening volgt dat het plangebied niet is gelegen binnen een plaatsgebonden 10-6-risicocontour van de genoemde buisleidingen. Het plangebied ligt wel grotendeels binnen de 100%-letaliteitsafstand voor externe veiligheid van buisleiding A-510-deel-1 en deels binnen de 1% letaliteitsafstand van buisleiding N-570-20-deel-1, zodat de invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico voor deze buisleidingen is bepaald.
Voor beide buisleidingen is de hoogte van het groepsrisico zowel vóór als ná planrealisatie berekend. Uit deze berekeningen blijkt dat zowel in de huidige als toekomstige situatie voor beide buisleidingen de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden en het groepsrisico zelfs lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Uit de berekeningen blijkt verder dat de planrealisatie leidt tot een rekenkundige afname van de hoogte van het groepsrisico voor de buisleiding A-510-deel-1. De planrealisatie heeft geen rekenkundige invloed op de hoogte van het groepsrisico van buisleiding N-570-20-deel-1.
In artikel 12 lid 3 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen juncto artikel 8 van de Regeling externe veiligheid buisleidingen is opgenomen wanneer sprake is van het verantwoorden van het groepsrisico. In onderhavige situatie is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht. Voor een verantwoording van het groepsrisico moet door het bevoegd gezag advies worden gevraagd bij de regionale brandweer/Veiligheidsregio.
Verantwoording groepsrisico
Aangezien er sprake is van een beperkte verantwoording, zijn enkel de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beschouwd.
Het maatgevende scenario voor ongevallen met aardgastransportleidingen is fakkelbrand. Slachtoffers kunnen vallen door de warmtestraling en een drukgolf. Alle aanwezigen die door de vuurbal worden getroffen komen te overlijden. Hiernaast kunnen rondvliegende brokstukken en glasscherven plaatselijk zware schade aanbrengen aan personen en gebouwen.
De bestrijdbaarheid en beheersbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om haar raken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Hierbij hanteert de regionale brandweer richtlijnen zoals bescheven in de publicatie 'Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid' van brandweer Nederland.
Uit bovengenoemde handleiding volgt het advies dat het plangebied en de risicobronnen goed bereikbaar moeten zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van calamiteiten het plangebied en de risicobronnen goed bereikbaar zijn. Opgemerkt wordt dat de vaststelling van het bestemmingsplan geen invloed heeft op de bereikbaarheid en bluswatervoorziening ter plaatse van de risicobron.
Voor de bestrijding van een fakkelbrand is de inrichting van het gebied van beland. Bij een drijgende breuk van een hogedruk aardgasleiding richt de brandweer zich op het veilig stellen van het effectgebied en het voorkomen van een ontsteking. Als uitstroming plaatsvindt zal de Gasunie de leiding inblokken. Afhankelijk van het systeem en de afstand tot de break kan het enkel uren duren voor de leiding is leeg gelopen. In geval van directe ontsteking kunnen hulpdiensten door enorme hittestraling de fakkel beperkt benaderen om gewonden te helpen. De fakkel zelf kan niet door de brandweer worden geblust. Er dient te worden gewacht tot het ingeblokte leidingdeel leeg is gelopen.
Naast het tijdig aanwezig zijn met voldoende materieel is tevens de bereikbaarheid in algemene zin en de specifieke risicolocatie cruciaal. De aspecten 'bereikbaarheid calamiteit' en de 'bluswatervoorziening (primaire en secundaire)' spelen hierin een rol.
Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten. Binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleiding is vluchten de beste optie. Wat betreft een fakkelbrand na leidingbreuk geldt dat deze zich snel kan ontwikkelen. afhankelijk van de afstand van bebouwing tot de aardgasleiding zijn er scenario's waarbij vluchten niet of nauwelijks mogelijk is. De hittestraling is daarvoor te groot. Personen die aanwezig zijn binnen de 100% letaliteitsgrens komen te overlijden. Indien het incident op een grotere afstand van het plangebied plaatsvindt zijn de mogleijkheden voor zelfredzaamheid groter, hierbij gaat het om gebieden die buiten de 100% letaliteitsgrens vallen. Het onderhavige plan ligt gedeeltelijk binnen deze 100% letaliteitsgrens. Zelfredzaamheid is derhalve niet mogelijk. Om de zelfredzaamheid te vergroten is het raadzaam om bij de ontwikkeling van de woningen rekening te houden met het verhogen van de brandwerendheid van de gevels aan de zijde van de aardgasleiding en het realiseren van een veilige vluchtroute. Hierdoor worden de gevolgen van hittebestraling beperkt.
Vluchtroutes moeten personen direct van de calamiteit wegleiden. Bij de inrichting van het plangebied dienen voldoende cluchtwegen aanwezig te zijn om het plangebied in het geval van een calamiteit te ontvluchten. De vluchtwegen dienen van de leiding afgericht te zijn.
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert.
Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voldoende zijn beschouwd. Indien de nodige maatregelen worden getroffen ten aanzien van de brandwerendheid van de gevels en de aanwezigheid van vluchtroutes kan geconcludeerd worden dat er voldoende rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van deze riscobronnen in de nabijheid van het plangebied.
Spoorlijn Amersfoort - Zwolle
De spoorlijn Amersfoort – Zwolle (Veluwelijn) bevindt zich op enkele kilometers van beide deelgebieden. Over deze spoorlijn vindt, conform de Regeling basisnet, transport van gevaarlijke stoffen plaats. De locatie bevindt zich binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Amersfoort – Zwolle (> 4.000 meter; stofcategorie D4). Onderstaand worden de verschillende externe veiligheidsaspecten verantwoord:
Verantwoording groepsrisico
Verantwoording van het groepsrisico is ten aanzien van de spoorlijn Amersfoort – Zwolle verplicht en is voor het onderhavige plan uitgevoerd. Aangezien er sprake is van een beperkte verantwoording, zijn enkel de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beschouwd.
Over de spoorlijn Amersfoort-Zwolle worden brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen getransporteerd. Gezien de afstand van het plangebied tot de spoorlijn (circa 850 meter) is het maatgevende scenario een toxische wolk. Onderstaand is vanuit dit scenario ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden.
Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voldoende zijn beschouwd. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.
Rijksweg A28
De Rijksweg A28 bevindt zich op enkele kilometers van de deellocatie. Over deze weg vindt, conform de Regeling basisnet, transport van gevaarlijke stoffen plaats. Onderstaand worden de verschillende externe veiligheidsaspecten verantwoord:
Overige bronnen
Naast deze transportroutes gevaarlijke stoffen bevinden zich in de omgeving van het deelgebied verschillende andere risicobronnen. De PR 10-6-contouren en het invloedsgebied van deze risicobronnen – zoals hogedruk aardgastransportleidingen, propaantanks en LPG-tankstations – reiken echter niet tot de deellocatie.
Garderenseweg 141
Figuur 4.6: Uitsnede risicokaart
In de omgeving van het deelgebied zijn verschillende andere risicobronnen aanwezig. De PR 10-6-contouren en het invloedsgebied van deze risicobronnen – zoals hogedruk aardgastransportleidingen, propaantanks en LPG-tankstations – reiken echter niet tot de deellocatie. Om die reden vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor de ontwikkelingen aan de Garderenseweg 141.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan, mits maatregelen worden getroffen ten aanzien van brandwerendheid en vluchtroutes. Het bevoegd gezag, de gemeenteraad van Ermelo, kan deze elementen betrekken bij de besluitvorming ten aanzien van het bestemmingsplan.
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden is onder de Wnb vrijwel hetzelfde gebleven. Wel zijn de Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat als naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld moeten worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.
Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) en is ruimtelijk vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) en anderzijds uit gebieden voor nieuw aan te leggen natuur. Daarnaast maken de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones deel uit van het GNN. De gebieden uit de voormalige EHS met een andere bestemming dan natuur zijn ondergebracht in de Groene Ontwikkelingszone (GO), welke is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.
Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn). Hierna volgt een beoordeling van het planvoornemen aan het Rodeschuurderwegje op het aspect natuur.
In januari 2021 is door Lycens BV een natuurtoets uitgevoerd. Hieronder volgen de conclusies uit het ecologisch onderzoek, voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 8.
Quickscan flora en fauna
De conclusie geldt voor zowel de Garderenseweg als Oude Telgterweg. De voorgenomen activiteiten worden gezien als ruimtelijke ontwikkeling. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Gelderland een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'vangen' en het'opzettelijk beschadigen en vernielen van de rust- en voortplantingsplaats', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Beschermde soorten mogen niet opzettelijk gedood worden. Voor beschermde soorten waarvoor die vrijstelling niet geldt, is een ontheffing vereist om ze te mogen doden en om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te beschadigen en te vernielen. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
Gebiedsbescherming
De plangebieden behoren niet tot de Groene Ontwikkelingszone, het Gelders Natuurnetwerk of Natura 2000-gebied. Vanwege de liggingen buiten het Gelders Natuurnetwerk, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Gelders Natuurnetwerk geen externe werking kent. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kan op basis van voorliggende studie niet uitgesloten worden. Om de wettelijke consequenties te kunnen vaststellen, is voor beide plangebieden een stikstofberekening nodig.
Soortenbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken beide plangebieden niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten de plangebieden hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezet een beschermde grondgebonden zoogdier er een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats, bezet een amfibie er een vaste (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- en/of voortplantingsplaats in de plangebieden en amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is augustus-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridische beschouwd wel plaats vinden tijdens het broedseizoen van vogels, mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.
Mits geen grondgebonden zoogdieren (opzettelijk) gedood worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Om te voorkomen grondgebonden zoogdieren of amfibieën gedood worden, mogen ze weggevangen of verjaagd worden. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren gedood worden, dient een ontheffing van de verbodsbepalingen (doden) aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een Gedragscode. Indien gekozen wordt om te werken volgens een Gedragscode, dient voldaan te worden aan de gestelde eisen en voorwaarden. Eén van de voorwaarden is, dat gewerkt moet worden buiten de kwetsbare periode. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in het kader van de Wnb.
Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van het plangebied als foerageergebied, voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën en vogels, niet aangetast. Voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortenbescherming.
Ten aanzien van stikstofdepositie afkomstig van het onderhavige plan op omliggende Natura 2000-gebieden is door Lycens BV een onderzoek uitgevoerd. De rapportage is als Bijlage 9 opgenomen.
Conclusie onderzoek stikstof i.r.t. N2000
Uit de rekenresultaten van Aerius-calculator is gebleken dat als gevolg van onderhavig project er sprake is van stikstofdeposities op de omliggende Natura 2000-gebieden gedurende de realisatiefase hoger dan 0,00 mol/ha/j, namelijk 0,01 mol/ha/j. Daarmee valt het onderhavige project binnen de redeneerlijn dat bij een minimale en tijdelijke depositie significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden uitgesloten kunnen worden.
Het aspect stikstof in relatie tot Natura 2000 vormt geen belemmering voor de realisatie en de vergunningverlening van de 'omgevingsvergunning, activiteit bouwen'. Op basis daarvan is nader onderzoek niet noodzakelijk. Daarnaast is geen (natuur)vergunning op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk omdat de minimale en tijdelijke depositie binnen de redeneerlijn van de overheid valt.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect natuur geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
De Europese Unie wil dat de lucht overal schoon genoeg is om de gezondheid van de mensen zo goed mogelijk te beschermen. Daarom heeft de Europese Unie normen gesteld voor de concentraties van vervuilende stoffen in de lucht. Luchtverontreiniging is afkomstig van verschillende bronnen. Denk bijvoorbeeld aan het gemotoriseerde verkeer, industriële en agrarische inrichtingen en achtergrondconcentraties van verontreinigende stoffen.
De Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit zijn in Nederland uitgewerkt in de volgende wet- en regelgeving:
Wet milieubeheer
In de Wet milieubeheer (Wm) is hoofdstuk 5 (titel 5.2) de landelijke wetgeving voor luchtkwaliteit weergegeven. In bijlage 2 van deze titel zijn de grenswaarden aangegeven waaraan moet worden voldaan voor wat betreft de luchtkwaliteit. In artikel 5.16 is de toets voor de luchtkwaliteit weergegeven. In dat artikel is bepaald dat ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling het volgende moet worden getoetst in het kader van luchtkwaliteit:
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
De regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 bevat voorschriften voor het meten en berekenen van de concentratie, en depositie, van luchtverontreinigende stoffen. De regeling legt onder andere de standaardrekenmethoden vast waarmee de gevolgen van ruimtelijke plannen voor de luchtkwaliteit worden berekend. Veel regels uit de Rbl volgen uit de Europese richtlijn voor luchtkwaliteit uit 2008.
Toetsing aan de grenswaarden is niet op alle plekken nodig. De twee criteria zijn:
Ook als een project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeft geen toets plaats te vinden aan de grenswaarden luchtkwaliteit.
Besluit NIBM (Niet in betekenende mate bijdragen)
De toets aan het besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) heeft betrekking op projecten of activiteiten waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is. Leidt een project tot een toename voor NO2 en PM10 die lager is dan de NIBM grens, dan is het toetsen van het project aan de grenswaarden luchtkwaliteit niet nodig en kan het project zonder verdere maatregelen doorgaan. Wel moet het project nog voldoen aan het Besluit gevoelige bestemmingen en er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. De uitvoeringsregels voor NIBM staan in de algemene maatregel van bestuur (AMVB) 'Niet in betekenende mate bijdragen' en de Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen'. In bijlage 5 van de Regeling NIBM zijn vier gebieden opgenomen waar de Regeling NIBM niet op van toepassing is omdat daar structureel een hoge waarde heerst. Dit zijn delen van de gemeenten Asten, Nederweert, Deurne en Barneveld.
Volgens het Besluit NIBM is sprake van een NIBM project als het project of de activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. Of een project een NIBM project betreft, kan op twee manieren worden bepaald. Het project kan getoetst worden aan de categorieën van gevallen die zijn vastgesteld, of er kan een berekening plaatsvinden:
In regeling NIBM zijn de volgende getalsmatige categorieën van gevallen vastgesteld, om te bepalen of sprake is van een NIBM project:
Woningbouwlocaties; 3% criterium ligt bij:
De berekening of de activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof en stikstofdioxide kan ook worden uitgevoerd als een project de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM overschrijdt. Het is dan mogelijk om alsnog via berekeningen aannemelijk te maken dat de 3% grens niet wordt overschreden. Soms kan een kwalitatieve beschrijving voldoende zijn.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit Besluit gevoelige bestemmingen is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
Het Besluit gevoelige bestemmingen beperkt de vestiging van gevoelige bestemmingen in de nabijheid van provinciale en rijkswegen. In het besluit zijn onderzoekszones ingesteld waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is. De zone wordt gemeten vanaf de rand van de weg. Om rijkswegen ligt een onderzoekszone van 300 meter aan beide zijden van de weg en bij provinciale wegen binnen 50 meter aan beide zijden van de weg. Het totaal aantal mensen dat behoort bij een gevoelige bestemming mag niet toenemen als de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Bij uitbreiding van bestaande gevoelige bestemmingen mag het totale aantal blootgestelden eenmalig maximaal 10% toenemen. Is de dreigende normoverschrijding niet aan de orde, dan is er geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszones.
Besluit NIBM (Niet in betekenende mate bijdragen)
Voorliggend plan ligt niet in een uitzonderingsgebied zoals opgenomen in bijlage 5 van de Regeling NIBM, waardoor het planvoornemen getoetst kan worden aan de regeling NIBM. Met voorliggend plan worden 10 woningen mogelijk gemaakt. Het aantal van 10 woningen ligt ver onder het criterium voor woningbouw. Gesteld kan worden dat bij voorliggend plan sprake is van een NIBM project.
Besluit gevoelige bestemmingen
Voorliggend plan betreft de realisatie van woningen. Dit is geen gevoelige bestemming zoals benoemd in het Besluit gevoelige bestemmingen. Het Besluit gevoelige bestemmingen zorgt niet voor belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat. In dit geval wordt voor wat betreft de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie aangesloten bij publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren (december 2018)’ van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW deze publicatie opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte.
Oude Telgterweg 257
Voor het deelgebied worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Verkeer
Het planvoornemen gaat gepaard met een verandering van het aantal verkeersbewegingen. Voor het planvoornemen zal een overzichtelijke in- en uitrit worden gerealiseerd, zodat geen verkeersonveilige situaties ontstaan. Het plangebied wordt ontsloten op de Oude Telgterweg.
Beoordeeld dient te worden of de verkeerswegenstructuur berekend is op de toename die met het planvoornemen zal ontstaan. Onderstaand zijn de berekeningen op basis van de CROW publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' weergegeven.
Rest bebouwde kom, weinig stedelijke gemeente | |||
verkeersgeneratie per eenheid | aantal eenheden | Totaal | |
Hoek - tussenwoning | 7,4 | 6 | 44,4 |
Twee-onder-een-kap | 7,8 | 2 | 15,6 |
Vrijstaand | 8,2 | 1 | 8,2 |
Totaal | 8 | 68,2 |
Met de realisatie van het planvoornemen zal de verkeersgeneratie met 68,2 motorvoertuigen per etmaal toenemen. Ondanks dat er sprake is van een toename van het gemotoriseerde verkeer leidt dit niet tot verkeersproblemen. In de regel kan een wijkontsluitingsweg (30 km/u) circa 3.000 motorvoertuigen per etmaal verwerken. Een gewone plattelandsweg (60km/u) kan tot circa 48.000 motorvoertuigen per etmaal verwerken.
Op basis van bovenstaand kan worden geconstateerd dat het deelgebied goed bereikbaar is en het omliggende wegennetwerk de relatief beperkte toename aan verkeersbewegingen eenvoudig kan opvangen.
Parkeren
De wijze waarop de parkeerbehoefte moet worden aangetoond, is vastgelegd in de Nota parkeernormen van de gemeente Ermelo. Met de wijzigingen in het Besluit ruimtelijke ordening dient de juridische borging van dit parkeerbeleid in een bestemmingsplan te gebeuren. Om deze reden heeft de gemeente Ermelo het bestemmingsplan 'Parkeernormen' vastgesteld. In de regels van dit bestemmingsplan is bepaald dat voorliggend bestemmingsplan moet voldoen aan de parkeernormen uit de parkeernormen nota. Hieronder volgt de toets van het planvoornemen aan de parkeernormen nota. Met het planvoornemen zullen de volgende woningtypes met bijbehorende parkeernorm worden gerealiseerd.
aantal | parkeernorm | benodigde parkeerplaatsen | |
Hoek-tussenwoning | 4 | 2,0 | 8,0 |
Sociale huur | 2 | 1,6 | 3,2 |
Twee-onder-een-kap | 2 | 2,2 | 4,4 |
Vrijstaand | 1 | 2,4 | 2,4 |
Totaal | 18,0 |
Uit de parkeernormennota volgt dat met het planvoornemen 18 parkeerplaatsen op eigen terrein nodig zijn om aan de parkeernormennota te kunnen voldoen.
De vrijstaande kavel krijgt 3 parkeerplaatsen op eigen terrein, daarnaast worden in het plangebied 16 parkeerplaatsen gerealiseerd (zie navolgende afbeelding). Het totaal aantal parkeerplaatsen is dus 19, er wordt voldaan aan de nota parkeernormen van de gemeente Ermelo.
Figuur 4.7: Overzichtstekening parkeren
Garderenseweg 141
Voor het deelgebied worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Verkeer
Het planvoornemen gaat gepaard met een toename van het aantal verkeersbewegingen. Voor het planvoornemen zal een overzichtelijke in- en uitrit worden gerealiseerd, zodat geen verkeersonveilige situaties ontstaan. Het plangebied wordt ontsloten door het Garderenseweg, wat een verbindingsweg is naar de kern Garderen en de N302.
Beoordeeld dient te worden of de verkeerswegenstructuur berekend is op de toename die met het planvoornemen zal ontstaan. Onderstaand zijn de berekeningen op basis van de CROW publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' weergegeven.
Rest bebouwde kom, weinig stedelijke gemeente | |||
verkeersgeneratie per eenheid | aantal eenheden | Totaal | |
Twee-onder-een-kap | 7,8 | 2 | 15,6 |
Vrijstaand | 8,2 | 1 | 8,2 |
Totaal | 23,8 |
Met de realisatie van het planvoornemen zal de verkeersgeneratie met 23,8 motorvoertuigen per etmaal toenemen. Ondanks dat er sprake is van een toename van het gemotoriseerde verkeer leidt dit niet tot verkeersproblemen. In de regel kan een wijkontsluitingsweg (30 km/u) circa 3.000 motorvoertuigen per etmaal verwerken. Een gewone plattelandsweg (60km/u) kan tot circa 48.000 motorvoertuigen per etmaal verwerken.
Op basis van bovenstaand kan worden geconstateerd dat het deelgebied goed bereikbaar is en het omliggende wegennetwerk de relatief beperkte toename aan verkeersbewegingen eenvoudig kan opvangen.
Parkeren
De wijze waarop de parkeerbehoefte moet worden aangetoond, is vastgelegd in de Parkeernota van de gemeente Ermelo. Met de wijzigingen in het Besluit ruimtelijke ordening dient de juridische borging van dit parkeerbeleid in een bestemmingsplan te gebeuren. Om deze reden heeft de gemeente Ermelo het bestemmingsplan 'Parkeernormen' vastgesteld. In de regels van dit bestemmingsplan is bepaald dat voorliggend bestemmingsplan moet voldoen aan de parkeernormen uit de parkeernormen nota. Hieronder volgt de toets van het planvoornemen aan de parkeernormen nota. Met het planvoornemen zullen de volgende woningtypes met bijbehorende parkeernorm worden gerealiseerd.
aantal | parkeernorm | benodigde parkeerplaatsen | |
Vrijstaand | 1 | 2,4 | 2,4 |
Twee-onder-een-kap | 2 | 2,2 | 4,4 |
Totaal | 6,8 |
Uit de parkeernormennota volgt dat met het planvoornemen 6,8 parkeerplaatsen op eigen terrein nodig zijn om aan de parkeernormennota te kunnen voldoen. In de planbeschrijving is een inrichtingsschets opgenomen. Uit deze schets blijkt dat er binnen het deelgebied voldoende ruimte aanwezig is voor het realiseren van 7 parkeerplaatsen. Voor de inrichting zie Bijlage 13.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Europees- en rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlakte wateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt.
Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Waterplan Provincie Gelderland
In het Provinciaal Waterplan 2010-2015 staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
Waterschap Vallei en Veluwe
Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft het Waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.
Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene regels en Beleidsregels van het Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
Belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend plan door gebruik te maken van de digitale watertoets, deze zijn opgenomen als Bijlage 10 en Bijlage 11. Hierna volgt per deelgebied de inpassing van het aspect water:
Oude Telgterweg 257
Uit de digitale watertoets blijkt het volgende:
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene aandachtspunten voor water. Hierbij gaat het om de afwikkeling van hemelwater, grondwaterneutraal bouwen en het voorkomen van verontreiniging.
Uit de digitale watertoets is op te maken dat het plan geen of weinig negatieve gevolgen heeft voor het waterbeheer. Daarmee valt het plan onder zogenaamde ondergrens voor het wateradvies en kan de korte watertoetsprocedure gevolgd worden. Dit houdt in dat het waterschap geen wateradvies geeft maar dat vertrouwd wordt op de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer en de gemeente om binnen het plan invulling te geven aan duurzaam waterbeheer.
In verhouding tot de bestaande situatie neemt in de beoogde situatie de verharding af, terwijl het oppervlakte aan onverhard gebied juist toeneemt. In de bestaande situatie wordt al het hemelwater geinfiltreerd in de bodem op eigen terrein, dit zal ook zo blijven in de beoogde situatie. Afwatering zal in tuinen en of agrarisch gebied plaatsvinden waardoor terreinverharding ten behoeve van hemelwater infiltratie niet noodzakelijk is.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.
Garderenseweg 141
Uit de digitale watertoets blijkt het volgende:
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene aandachtspunten voor water. Hierbij gaat het om de afwikkeling van hemelwater, grondwaterneutraal bouwen en het voorkomen van verontreiniging.
Uit de digitale watertoets is op te maken dat het plan geen of weinig negatieve gevolgen heeft voor het waterbeheer. Daarmee valt het plan onder zogenaamde ondergrens voor het wateradvies en kan de korte watertoetsprocedure gevolgd worden. Dit houdt in dat het waterschap geen wateradvies geeft maar dat vertrouwd wordt op de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer en de gemeente om binnen het plan invulling te geven aan duurzaam waterbeheer.
In verhouding tot de bestaande situatie neemt in de beoogde situatie de verharding af, terwijl het oppervlakte aan onverhard gebied juist toeneemt. In de bestaande situatie wordt al het hemelwater geinfiltreerd in de bodem op eigen terrein, dit zal ook zo blijven in de beoogde situatie. Afwatering zal in tuinen en of agrarisch gebied plaatsvinden waardoor terreinverharding ten behoeve van hemelwater infiltratie niet noodzakelijk is.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.
Op basis van bovenstaande bepalingen per deellocatie is op te maken dat extra maatregelen ten aanzien van water en waterhuishouding niet noodzakelijk is gezien de afname van verharding en toename van onverharde oppervlakten binnen de deelgebieden. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
Bij elke activiteit die een extra stikstofdepositie met zich meebrengt, dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden. In dit geval gaat het om de ontwikkeling van 10 nieuwe woningen, welke circa 56,6 extra verkeersbewegingen met zich meebrengt. Wanneer er verwacht wordt dat er sprake is van significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, dient een passende beoordeling te worden opgesteld. Tevens zal er dan een berekening naar de stikstofdepositie benodigd zijn.
In dit geval ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ' Veluwe op een afstand van circa 540 meter.
In februari 2021 is daarom nagegaan of er sprake is van stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden (zie Bijlage 9). Uit de AERIUS-berekeningen voor het beschouwde plan komt naar voren dat, zowel in de aanleg- als de gebruiksfase, géén sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (<0,00 mol/ha/jr).
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Voor dit plan is een m.e.r. notitie opgesteld welk als Bijlage 14 is toegevoegd aan dit plan. Hieruit blijkt dat de activiteiten die mogelijk worden gemaakt in het kader van het bestemmingsplan 'Oude Telgterweg & Garderenseweg', gelet op de kenmerken en de plaats van de activiteiten en de kenmerken van de potentiële effecten, niet zodanig van invloed op het milieu dat een milieueffectrapportage moet worden doorlopen. Een milieueffectrapportage is niet nodig.
Op basis van deze vormvrije m.e.r.-toets neemt de gemeente een formeel besluit dat een mer-procedure niet doorlopen hoeft te worden. Het aspect MER vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Het bestemmingsplan is vervat in planregels, een verbeelding en een toelichting.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn conform de RO-standaarden 2012 onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De systematiek van de regels en de verbeelding is gebaseerd op het bestemmingsplan 'Huurlingsedam, fase 2'.
De toelichting heeft géén bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
Het bestemmingsplan is opgesteld conform de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), alsmede de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1: Begrippen
In dit artikel worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn.
Artikel 2: Wijze van meten
In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2: De bestemmingsregels
In het bestemmingsplan komen de volgende enkelbestemmingen voor:
Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere bestemd voor agrarische doeleinden.
Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere bestemd voor agrarische doeleinden.
Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere bestemd voorinstandhouding en versterking van groenvoorzieningen.
Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere bestemd voor tuinen.
Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere bestemd voor wegen, voet en fietspaden.
Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere bestemd voor woningen.
daarnaast komen er de volgende dubbelbestemmingen voor:
Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere bestemd voor de instandhouding en bescherming van de nabijgelegen hoogspanningsverbinding.
Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.
Algemene bouwregels
In dit artikel staan regels voor ondergronds bouwen.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel staat beschreven welk gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
Algemene procedure regels
Dit artikel beschrijft de te volgen procedure bij het besluit tot nadere eisen.
Overige regels
In de overige regels zijn voorschriften opgenomen om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Het overgangsrecht voor bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor bouwwerken die bestonden of mochten worden gebouwd op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Bouwwerken die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.
Het overgangsrecht voor het gebruik van gronden en bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor gebruik dat bestond op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Vormen van gebruik die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.
Slotregels
Tenslotte geeft de slotregel aan onder welke naam de regels dienen te worden aangehaald.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van meerdere woningen. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.
De gemeente heeft met beide initiatiefnemers een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Wettelijk (voor)overleg
In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. De instanties hebben gene gebruik gemaakt een reactie in te dienen.
Participatie
In verband met de corona maatregelen zijn de omwonenden op de hoogte gebracht d.m.v. een brief met inrichtingsplan. Er is gelegenheid gegeven om vragen te stellen en aanvullende informatie in te winnen. Er hebben een aantal (telefonische) gesprekken plaatsgevonden en één fysiek overleg.
Naar aanleiding van het gepubliceerde ontwerp bestemmingsplan zijn er gesprekken geweest tussen de eigenaar van locatie Oude Telgterweg 257 en de eigenar van het naastgelegen perceel Oude Telgterweg 251. Aan de hand van de gesprekken zijn afspraken gemaakt die eventuele bezwaren tegen het plan weg hebben kunnen nemen.
In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan 'Oude Telgterweg & Garderenseweg'.
Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:
Een ontwerp bestemmingsplan heeft voor één ieder 6 weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode zijn door 2 belanghebbenden een zienswijze ingediend. De zienswijzen hebben deels geleid tot het aanpassen van het bestemmingsplan. De ingediende (samengevatte) zienswijzen en de beantwoording is als bijlage aan het vaststellingsbesluit opgenomen.
De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. Het bestemmingsplan ligt vervolgens 6 weken op voor beroep.
Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Doordat voorliggend plan geen betrekking heeft op omliggende gemeente, is overleg met omliggende gemeenten achterwege gebleven.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, wordt het bestemmingsplan ook toegezonden aan de provincie Gelderland. Op deze wijze wordt de provincie op de hoogte gesteld van voorliggend plan en heeft de provincie de gelegenheid om te reageren op dit plan en heeft hiervna geen gebruik gemaakt.
Het waterschap Vallei en Veluwe is over het plan geïnformeerd door gebruik te maken van de digitale watertoets.
De procedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan zal in dit kader 6 ter inzage worden gelegd. Gedurende deze zes weken kan een ieder een zienswijze bij de gemeenteraad naar voren brengen.
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.