direct naar inhoud van Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid
Plan: Nieuweland 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0232.EPE004Nieuweland2-VBP1

Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.

3.1 Milieu

Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Een eventuele verontreiniging dient milieutechnisch opgeruimd te kunnen worden en dit dient financieel haalbaar te zijn.

Voor dit plan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het bodemonderzoek hebben uitgewezen dat er qua bodemaspecten geen beperkingen zijn voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. De aanwezige verontreiniging heeft een natuurlijke oorsprong en geen humane risico's. Meer details vindt u in het bodemonderzoek dat als bijlage bij deze toelichting is gevoegd.


Lucht
Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Sinds 1 januari 2009 is tevens het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' in werking getreden. In het kader van deze wet- en regelgeving dient gekeken te worden of een bepaalde functie niet te veel luchtvervuiling veroorzaakt. Deze nieuwe wet- en regelgeving maakt onderscheid tussen projecten die "in betekende mate" en "niet in betekenende mate" (NIBM) leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Op basis van de nieuwe Wet en regelgeving is voor projecten die 'niet in betekende mate' de luchtkwaliteit verslechteren (tot 500 woningen of 33.333 m2 b.v.o. kantoorruimte per ontsluiting) geen luchtkwaliteitonderzoek meer noodzakelijk. Dit plan is een NIBM-plan waardoor geen verder onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig is.


Geluid

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde, dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). De wet stelt verplicht onderzoek te verrichten indien binnen de onderzoekszones van wegen gebouwd wordt.

De locatie ligt binnen de onderzoekzone van de provinciale weg N309. Er is akoestisch onderzoek gedaan met behulp van Standaard rekenmethode II. Hieruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden met maximaal 8 dB. Omdat het treffen van maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) onvoldoende doeltreffend zijn, wordt een hogere grenswaarde verleend. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de meest belaste gevel als zogenoemde een dove gevel moet worden uitgevoerd. Meer details hierover vindt u in akoestisch onderzoek dat als bijlage bij deze toelichting is gevoegd.

Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om te kijken naar de omliggende functies in relatie tot de nieuwe functie: past de nieuwe functie in de omgeving? Dit is zowel van belang vanuit de nieuwe functie als gedacht vanuit de omgeving. Door middel van een zonering in het kader van de Wet ruimtelijke ordening en de aan te houden afstanden vanuit de Wet milieubeheer wordt dit geregeld.

Binnen of in de directe nabijheid van dit plangebied zijn geen bedrijfsmatige activiteiten die vanuit milieuhygiënisch oogpunt van invloed zijn op de gebruiksmogelijkheden van de gronden. Andersom levert de woonfunctie geen beperkingen op voor eventuele bedrijfsmatige activiteiten.

Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'objecten' wordt voldaan aan de normen. Artikel 1 van het Besluit externe veiligheid bepaalt hierbij dat kwetsbare objecten woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven zijn en dat beperkt kwetsbare objecten gebouwen/voorzieningen zijn zoals kantoren, winkels en parkeerterreinen.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich géén activiteiten met opslag en/of transport van gevaarlijke stoffen. Daardoor staat externe veiligheid de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg. Dit geldt noch voor het plaatsgebonden risico noch voor het groepsrisico.

3.2 Water

In de Vierde Nota Waterhuishouding is aangegeven dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde duurzame watersystemen. Belangrijk aandachtspunt hierbij is duurzaam stedelijk waterbeheer. Ook het beleid van de provincie Gelderland richt zich op duurzaam stedelijk waterbeheer. Het beleid van de waterbeheerder in dit deel van Gelderland is primair gericht op het vergroten van bergingscapaciteit en het verbeteren van de waterkwaliteit in het stedelijk gebied.

Het plangebied is circa 2100 m² groot; er is geen toename van verharding. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone of binnen de zoekgebieden voor waterberging, zoals deze staan weergegeven in het Streekplan.

Het grondwaterpeil is onbekend volgens de wateratlas van de provincie Gelderland. Er is in en om het gebied geen grondwater overlast bekend. Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone zoals provincie Gelderland deze heeft gedefinieerd. Aangezien in het kader van dit plan geen verregaande nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden zal grondwater geen extra overlast gaan veroorzaken.

In het gebied ligt een gemengd stelsel. De droog weer afvoer dient hierop aangesloten te worden. Het hemelwater dient geïnfiltreerd te worden in de bodem op het terrein. De minimale berging dient 36 mm te zijn.

In het plangebied is geen oppervlaktewater gesitueerd en het plan heeft geen nadelige gevolgen voor water afhankelijke natuur.

In het plangebied ligt een vuilwaterriool. Het plan heeft geen extra afvoer van afvalwater tot gevolg. Het hemelwater dient op eigen terrein geborgen te worden.

Op grond van de bovenstaande watertoets kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen significant nadelige gevolgen heeft voor de waterhuishouding. Ook is het plan besproken met Waterschap Veluwe.

Keur

De Klaarbeek is een A-watergang. Hiervoor is de Keur van Waterschap Veluwe van toepassing. Bij het toetsen van (bouw)plannen dient daar ook rekening mee te worden gehouden.

3.3 Verkeer

De uitvoering van het plan heeft geen gevolgen voor het verkeer. Het plan leidt niet tot meer verkeersbeweging en er zijn ook geen verkeerskundige aanpassingen noodzakelijk. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.

3.4 Ecologie

Het plangebied bevindt zich in een speciale beschermingszone langs de Klaarbeek vanwege de aanwezigheid van een HEN-water (Hoogste Ecologische Niveau). In het geldende bestemmingsplan was reeds een beschermingszone opgenomen. Deze zone wordt volledig gerespecteerd en is opnieuw opgenomen in dit bestemmingsplan.

Voor het overige ligt het plangebied niet in een speciale beschermingszone als bedoeld in de Vogel- en/of Habitat richtlijn of in de buurt van de landelijke en/of provinciale ecologische hoofdstructuur of andere natuurgebieden.

Soortsbescherming ingevolge de Flora- en Faunawet is altijd van toepassing op het plangebied. De nu aanwezige bebouwing en de omliggende inrichting is van geen bijzondere waarde waardoor geen ontheffingen noodzakelijk zijn in het kader van de Flora- en Faunawet. Bij sloop van de bebouwing en de herinrichting dient te allen tijde rekening te worden gehouden met de zorgplicht vanuit de Flora- en Fauna wetgeving.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect ecologie geen belemmering is voor uitvoer van dit bestemmingsplan, mits rekening wordt gehouden met de beschermingszone langs de Klaarbeek.

3.5 Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Geldt ter plaatse de verwachting "dat er archeologisch waardevolle zaken aanwezig kunnen zijn" dan is vooronderzoek nodig.

Het plangebied ligt binnen het bestaande stedelijke gebied van de kern Epe en wordt omgeven door een gebied waarvoor een lage verwachtingswaarde geldt. Bovendien is het perceel reeds bebouwd en de verschuiving van het bouwblok als gevolg van dit bestemmingsplan is minimaal. Er zijn geen aanwijzingen om aan te nemen dat er nog archeologische waarden aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EPE004Nieuweland2-VBP1_0006.png"  
Afbeelding: Archeologische verwachtingswaardekaart  

3.6 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de ontwikkeling van dit plan is in een (anterieure) overeenkomst met de initiatiefnemer vastgelegd dat de (plan)kosten voor diens rekening zijn. Hierdoor kan bewust afgezien worden van het opstellen van een exploitatieplan.

Gelet op de aard van de ontwikkeling en de onderliggende plannen behoeft voor de financiële haalbaarheid van dit project niet te worden gevreesd: het project is financieel uitvoerbaar.