direct naar inhoud van Hoofdstuk 4 Wijze van bestemmen
Plan: Nieuweland 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0232.EPE004Nieuweland2-VBP1

Hoofdstuk 4 Wijze van bestemmen

4.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Op de plankaart is te vinden welke bestemming gronden hebben, en in de planregels zijn de bepalingen te vinden bij die bestemming. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).

Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de plankaart wordt aangegeven welke bestemmingen de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de plankaart aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen;
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de plankaart. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc.. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in één regel maar ook in meerdere planregels en kunnen ook een gehele 'eigen' planregel hebben.

Hoofdstukopbouw van de planregels

De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2);
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook regels m.b.t. mogelijke omgevingsvergunningen opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel, algemene procedure bepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen. Het zijn allemaal belangrijke regels die voor het gehele plan gelden: ze moeten daarom altijd goed gelezen worden vóórdat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht;
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

4.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een plankaart, planregels en een toelichting. De plankaart (ook wel verbeelding genoemd) en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de plankaart zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Tuin

Deze bestemming betreft de gronden bij de woning, die in beginsel vrij van bebouwing dienen te blijven. De bestemming maakt deel uit van de overige tot een bouwperceel behorende gronden, hetgeen relevant is bij de berekening van de bebouwingspercentages.

Wonen

Deze bestemming omvat alle - niet van bijzondere aard zijnde - vormen van wonen en is toegewezen aan het grootste deel van het bouwperceel. Bouwen mag alleen binnen het bouwvlak. Binnen het bouwvlak mogen zowel hoofdgebouwen als aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen worden opgericht, mits een bepaalde afstand tot de zijdelingse perceelgrens in acht wordt genomen tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd. Voor de berekening van het bebouwingspercentage wordt verwezen naar de oppervlakte van het achter de voorgevel van het woonhuis en het verlengde daarvan gelegen bouwperceel. Voorts is de nuancering aangebracht dat de oppervlakte van de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, voor zover gelegen binnen het bouwvlak tussen (het verlengde van) de zijgevels van het hoofdgebouw niet wordt meegerekend. Op basis hiervan is het bijvoorbeeld mogelijk een bijgebouw (of aan- of uitbouw) aan de achterzijde van de woning te realiseren zonder dat dit ten koste gaat van het aantal vierkante meter bijgebouw. Er kan te allen tijde maximaal 15 m² aan aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen worden gerealiseerd.

Verder is van belang dat de gemeentelijke notitie "Woningsplitsing in de kernen" is verwerkt in de planregels. Middels de hiertoe opgenomen afwijkingsregeling is het mogelijk om twee huishoudens in één woning te vestigen, waarbij het gaat om woningen vanaf 500 m³ (vóór splitsing). Bij een woning van 500 m3 vóór splitsing is per huishouden 30 m2 aan bijgebouwen toelaatbaar. Deze oppervlakte kan naar rato worden vermeerderd tot 60 m2 bij 800 m3. Dus bijvoorbeeld bij 600 m3 is 40 m2 toegestaan, bij 650 m3 is 45 m2 toegestaan etc. Belangrijk is verder, dat de verschijningsvorm van het woonhuis gehandhaafd dient te blijven. De regeling voorziet dus niet in mogelijkheden voor een uitgebreide uitpandige verbouwing.

Waarde Ecologie

Deze dubbelbestemming is van toepassing vanwege de aanwezigheid van een HEN-water (Hoogste Ecologische Niveau). In het Streekplan en het daarmee samenhangende Waterhuishoudingsplan is bepaald dat ten behoeve van de borging van de waterkwaliteit bij HEN-wateren aan weerszijden een beschermingszone van 15 meter in acht moet worden genomen. Binnen deze zone dienen ter bescherming en/of verbetering van de waterkwaliteit, watervoerendheid en morfologie van de oevers - maar ook ter voorkoming van verontreiniging - bepaalde activiteiten te worden verboden dan wel nader geregeld te worden.

Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.