direct naar inhoud van 4.1 Milieu
Plan: Kerkgebouw HHG te Emst
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0232.EMST002KerkgebHHG-VOB1

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wro van belang indien er sprake is van functieveranderingen en / of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient inzichtelijk gemaakt te worden dat na vaststelling van het plan de beoogde oplossing om dit probleem aan te pakken (milieu)technisch haalbaar is en dat er voldoende budget beschikbaar is.

Planspecifiek

In het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.

Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van de Bouwverordening, alsmede een bestemmingsplanwijziging. Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot matig siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De bovengrond is bovendien matig humeus. De ondergrond is zwak grindig. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

De bovengrond van het westelijk terreindeel is licht verontreinigd met koper en kwik. De bovengrond is verder matig tot sterk verontreinigd met arseen. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. De arseenverontreiniging houdt hoogstwaarschijnlijk verband met de natuurlijke aanwezigheid van arseen in de bodem. Op grond van de historische informatie zijn er geen antropogene bronnen aan te wijzen.

Het grondwater is licht verontreinigd met zink.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, niet geheel bevestigd. Echter, gelet op de aard en mate van verontreinigingen, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek. Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

Het onderzoek is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

Wat betreft het aspect bodem is dit bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.1.2 Lucht

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. De wet vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Met name paragraaf 5.2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een Algemene Maatregel van Besluit (AMvB). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

In relatie tot de categorieën van projecten, genoemd in de Regeling NIBM, kan het project waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft worden aangemerkt als gering van omvang. Ook al zal door het initiatief het verkeer naar en van het plangebied toenemen, is de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit dusdanig gering dat deze niet in betekenende mate zal bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Onderstaande proefberekening bevestigt deze conclusie. In de proefberekening is uitgegaan van de theoretische situatie dat het parkeerterrein (70 plaatsen) dagelijks éénmaal volledig benut zou worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST002KerkgebHHG-VOB1_0016.png"

Uit deze proefberekening volgt dat de toename van het aantal verkeersbewegingen dusdanig laag is dat deze geen significant negatieve invloed heeft op de luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  • 1. woningen;
  • 2. onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal);
  • 3. ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken medische kleuterdagverblijven etc..

Planspecifiek

Voor voorliggend project is het niet van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Een kerk is geen geluidsgevoelig object ingevolge de Wet geluidhinder waardoor akoestisch onderzoek achterwege kan blijven. Het bestemmingsplan is op dit vlak uitvoerbaar.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en –gevoelige functies dient twee doelen:

  • 1. Het reeds in het ruimtelijk spoor voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  • 2. Het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

Relatie met omliggende woningen: geluid

Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' heeft een kerkgebouw een richtafstand voor milieubelastende activiteiten van 30 meter waarbij geluid de maatgevende afstand vormt. Binnen 30 meter uit de rand van het in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingsvlak (bestemming 'Maatschappelijk') zijn geen geluidgevoelige objecten aanwezig, behoudens de woning aan Hanendorperweg 23a.

In het gebied rond het kerkgebouw en de woning aan Hanendorperweg 23a bevinden zich naast burgerwoningen ook een supermarkt en een autoschadeherstelbedrijf. De omgeving is hiermee te kenschetsen als gemengd waarmee de richtafstand met één trap kan worden verkleind tot 10 meter. Aan deze afstand wordt voldaan. Gelet op het gemengde karakter van de omgeving past de nieuwe maatschappelijke functie goed in het gebied. Daarbij waren er voor de locatie voorheen reeds plannen voor woningbouw omdat het gebied beleidsmatig al lang binnen de rode contour gelegen is (zie paragraaf 3.3).

Niet alleen het kerkgebouw veroorzaakt geluid, ook het geluid veroorzaakt door het parkeerterrein is van belang bij de beoordeling of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het parkeerterrein wordt wordt dusdanig opgezet dat de rijsnelheid laag is (10 km/uur maximaal). Gelet op het gebruik enkel tijdens openingstijden van de kerk is er geen sprake van een continue geluidsbelasting en wordt ernstige geluidhinder als gevolg van het parkeerterrein voor de omliggende woningen onwaarschijnlijk geacht.

Tenslotte kan er sprake zijn van hinder door menselijk stemgeluid. Het geluid dat redelijkerwijs kan ontstaan, is afkomstig van de bezoekers van het kerkgebouw en het bijbehorende parkeerterrein. Het menselijk stemgeluid is in het kader van de Wet milieubeheer expliciet uitgesloten. Menselijk stemgeluid kan echter wel van betekenis zijn voor de afweging van een goede ruimtelijke ordening. Hierover kan enkel worden gesteld dat er tijdens het gebruik en de openstelling van de kerk toezicht zal zijn vanuit het kerkgebouw. Hierdoor is het mogelijk om bijvoorbeeld jongeren van de Hersteld Hervormde Gemeente te corrigeren op eventueel luidruchtig gedrag. Ernstige hinder door stemgeluid is daarmee onwaarschijnlijk.

Bij de bouw van het kerkgebouw moet worden voldaan aan het Bouwbesluit en rekening gehouden worden met het geluid vanuit de kerk.

Relatie met omliggende veehouderijen: geur

De gemeente Epe heeft geen geurverordening vastgesteld. In of aan de kerk bevindt zich geen woning. Op zondag zullen er twee diensten zijn. Er is een enkele keer in de week overdag een dienst. De kerk is een aantal avonden en een enkel dagdeel in de week geopend. Niet in alle gevallen zal de dominee aanwezig hoeven te zijn. Er is dan ook geen sprake van een langdurige aanwezigheid en daarmee is de kerk niet aan te merken als geurgevoelige object.

Conclusie

Om deze redenen kan redelijkerwijs worden verondersteld dat de nieuwe functies geen onevenredige hinder en/of overlast tot gevolg hebben voor omliggende functies noch zijn er agrarische bedrijven die door de nieuwbouw van de kerk beperkt zullen worden in hun bedrijfsvoering.

Gelet op het vorenstaande doorkruist het aspect milieuzonering de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet.

4.1.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat met name over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Ook worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Planspecifiek

Via de site risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes en/of andere gevaarlijke inrichtingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een schermfoto van die site.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST002KerkgebHHG-VOB1_0017.png"

Screenshot www.risicokaart.nl  

De afbeelding laat geen relevante inrichtingen zien die een effect hebben op het plangebied. In de omgeving van het projectgebied vinden geen activiteiten met opslag en transport van gevaarlijke stoffen plaats.

In het kader van de externe veiligheid zijn derhalve geen belemmeringen aanwezig. Op het vlak van externe veiligheid is onderhavig bestemmingsplan daarom uitvoerbaar.