Plan: | Zuiderzeestraatweg West 24 Doornspijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0230.BPZUIDERZEESTRWW24-VST1 |
Initiatiefnemer heeft plannen voor de uitbreiding van zijn bedrijfsverzamelgebouw aan de Zuiderzeestraatweg West 24. De locatie stond van oudsher bekend als de vestiging van transportbedrijf Van der Weerd en is de laatste 25 jaar getransformeerd naar een bedrijfsverzamellocatie waar diverse bedrijven gevestigd zijn.
Initiatiefnemer wordt de laatste jaren geconfronteerd met een stijgende vraag naar bedrijfsruimte en heeft op zijn terrein nog ruimte voor uitbreiding.
Daarom heeft de initiatiefnemer in juli 2021 een principeverzoek ingediend om planologische medewerking te krijgen om de uitbreiding van het bedrijfsverzamelgebouw aan de Zuiderzeestraatweg West 24E in Doornspijk mogelijk te maken.
Het college heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan het verzoek tot een bestemmingsplanwijziging, onder een aantal voorwaarden.
Om hieraan te voldoen is dit bestemmingsplan opgesteld.
Het bedrijventerrein aan de Zuiderzeestraatweg West 24 is gelegen aan de westzijde van de N310 (Zuiderzeestraatweg West), tussen de woonkernen Doornspijk en Nieuwstad.
Figuur 1.1: Ligging plangebied
Kadastraal
Het plangebied wordt op de navolgende luchtfoto, met kadastrale percelen weergegeven.
Figuur 1.2: Luchtfoto met kadastrale percelen (rode lijn = globale plangrens)
Kadastrale gemeente : Doornspijk
Sectie : E
Kadastrale nummers : 8169, 8171, 8172, 8174, 8175, 8177, 8178, 8179, 8252, 8582, 8583, 8831, 8841, 8842, 8843 en 8844.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied Elburg 2012, actualisatie 2018'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Elburg op 28 januari 2019.
Figuur 1.3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan
In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemmingen: 'Bedrijventerrein' met bouwvlak, 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Leiding - Riool'. De dubbelbestemmingen: 'Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde' en 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachtingswaarde'. Verder gelden de functieaanduidingen: 'bedrijfswoning' en 'transportbedrijf, de gebiedsaanduiding: 'veiligheidszone - lpg' en figuur: 'hartlijn leiding - riool'.
De uitbreiding aan de noordzijde van het bouwvlak is volgens dit geldende bestemmingsplan niet mogelijk. De nieuwbouw wordt gerealiseerd buiten het bouwvlak. Buiten het bouwvlak is geen bebouwing toegestaan. Om dit alsnog mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.
Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied. In Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied. De gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de regels van dit bestemmingsplan en tot slot behandelt hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Volgens CultGIS werd het gebied waarbinnen het plangebied ligt vanaf ongeveer 1200 na Chr. ontgonnen. Op de kadastrale minuut uit 1811-1832 staat binnen het plangebied bouwland aangegeven, met een aantal perceelscheidingen (Figuur 2.1).
Figuur 2.1: Kadastrale minuut uit 1811 - 1832
Op de kaart van Topotijdreis (zie figuur 2.2) blijkt dat er in 1900 nog geen bebouwing aanwezig is. Rond 1957 is de eerste bebouwing zichtbaar. Rond 1996 is deze bebouwing uitgebreid en sindsdien nagenoeg ongewijzigd gebleven.
Figuur 2.2: Topotijdreis
De ligging van de planlocatie is op een bedrijventerrein, gelegen aan de Zuiderzeestraatweg West in Doornspijk. De Zuiderzeestraatweg is een belangrijke ontsluitingsweg tussen Zwolle en Amersfoort. Ten noorden ligt een laaggelegen weidegebied, Het Goor, wat al sinds de 14e eeuw als inscharingsgebied voor vee wordt gebruikt. Het Goor wordt aan de westkant begrensd door de Kerkdijk, een dijk die de oorspronkelijk plek van Doornspijk (met de Ludgeruskerk) aan de Zuiderzeekust verbond met de hoger gelegen delen. Naast de Kerkdijk ligt de Waterlandspolder. Op het bedrijventerrein was decennialang Transportbedrijf Van der Weerd gevestigd. Momenteel worden de gebouwen gebruikt door meerdere bedrijven. Aan de zijde van de Waterlandspolder is een parkeerterrein van de gemeente gevestigd.
Vanaf de planlocatie is er rondom vrij zicht over de weilanden en is aan de linkerkant de Kerkdijk zichtbaar. Aan de rechterkant zijn de contouren zichtbaar van de beplanting aan de achterkant van de erven langs de Zuiderzeestraatweg (o.a. eik en berk). Tegenover het bedrijventerrein is er zicht over de weilanden naar Het Goor. In het zichtveld staan een oude es en verschillende knotwilgen langs een sloot.
Op het bedrijventerrein bevinden zich vele bedrijven zoals:
Figuur 2.3 geeft een overzicht vanaf de zuidzijde Zuiderzeestraatweg West en figuur 2.2 vanaf de noordzijde
Figuur 2.3: Foto vanaf de zuidzijde van Zuiderzeestraatweg West
Figuur 2.4: Foto vanaf de noordzijde van Zuiderzeestraatweg West, met aan de voorzijde het tankstation
Aan de noordzijde van het bestaande bedrijvencomplex wordt een nieuw bedrijvenverzamelgebouw gerealiseerd.
Figuur 2.5: Overzichtstekening van het nieuwe bedrijventerrein
Er wordt een nieuw bedrijfsverzamelgebouw gerealiseerd van 53,2 x 20 meter. In het bedrijfsverzamelgebouw kunnen maximaal 12 bedrijfunits zich vestigen. De bedrijfunits hebben een bvo van circa 85 m2.
Figuur 2.6: Nieuwe uitbreiding
Parkeren wordt op eigen terrein opgelost, zie 4.9. Daar waar mogelijk worden bomen geplant, waardoor de verharding iets zal afnemen.
Landschappelijke inrichting
In december 2022 is door Op 't Eek een landschappelijk inpassingsplan opgesteld waarbij rekening is gehouden met het Landschappelijk ontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Elburg (zie Bijlage 1 Landschappelijk inrichtingsplan).
De ligging van de planlocatie is op een bedrijventerrein, gelegen aan de Zuiderzeestraatweg West in Doornspijk. De Zuiderzeestraatweg is een belangrijke ontsluitingsweg tussen Zwolle en Amersfoort. Ten noorden ligt een laaggelegen weidegebied, Het Goor, wat al sinds de 14e eeuw als inscharingsgebied voor vee wordt gebruikt. Het Goor wordt aan de westkant begrensd door de Kerkdijk, een dijk die de oorspronkelijk plek van Doornspijk (met de Ludgeruskerk) aan de Zuiderzeekust verbond met de hoger gelegen delen. Naast de Kerkdijk ligt de Waterlandspolder. Op het bedrijventerrein was decennia lang Transportbedrijf Van der Weerd gevestigd. Momenteel worden de gebouwen gebruikt door meerdere bedrijven. Aan de zijde van de Waterlandspolder is een parkeerterrein van de gemeente gevestigd.
Door de gemeente Elburg is het Landschapsontwikkelingsplan Elburg (LOP) uitgewerkt om in het buitengebied de bescherming van waarden te waarborgen. Het buitengebied is opgedeeld in verschillende landschapstypen om de unieke landschappelijke verscheidenheid te behouden en waar mogelijk te versterken. Het plangebied valt binnen het ‘half open kampenlandschap’, zoals hieronder weergegeven.
De denkrichting bestaat uit het herstel van de samenhang en balans tussen de verschillende elementen: houtwallen, singels, wegbeplanting, erfbeplanting, open ruimtes, bebouwing en sloten. In dit landschapstype moet gezocht worden naar een goede balans tussen aangeplante perceelsranden en open percelen. Het karakter van een half open landschap moet behouden blijven.
Daar waar de erven in de omgeving zijn voorzien van een groen kader, en daardoor bijdragen aan de waarde van het landschap, ontbreekt dit bij het gehele bedrijventerrein. Het open karakter van het terrein wordt versterkt door het (grotendeels) verdwijnen van de groene structuren in de weilanden richting Het Goor. Daarom is het wenselijk het karakter van het halfopen kampenlandschap terug te brengen op de planlocatie.
De bedrijfsverzamellocatie bestaat uit een gebouw met 12 te verhuren ruimtes en 37 parkeerplaatsen. Op de locatie is er weinig ruimte voor het aanbrengen van groen. Een hagenstructuur (beuk) en inheemse bomen (wintereiken en elzen) zorgen voor een groen kader om het gebouw c.q. een landschappelijke inpassing qua keuze van de beplanting.
Door de situering van het gebouw c.q. het gebruik komt er geen haag aan de kant van de weilanden (noordkant), wat er voor zorgt dat het open karakter van het half open kampenlandschap wordt versterkt. Het landschap wordt eveneens versterkt door de keuze voor wintereiken, welke een verbinding vormen met de eiken in de omgeving.
Door het groene kader zal de bedrijfsverzamellocatie een opvallende uitstraling krijgen, waardoor het voor ondernemers aantrekkelijk wordt een ruimte te huren. De ruimtelijke kwaliteit van de plek zal door de landschappelijke inpassing sterk toenemen.
Figuur 2.7: Inrichtingsplan Zuiderzeestraatweg West 24E
Door de inrichting van het terrein Zuiderzeestraatweg 24E wordt de landschappelijke kwaliteit verbeterd. Het Landschappelijk inrichtingsplan is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels behorende bij dit plan.
In dit hoofdstuk komt het van belang zijnde rijks-, provinciale en gemeentelijk beleid aan de orde. Eventueel sectoraal beleid is meegenomen in genoemde beleidsvelden of wordt in hoofdstuk 5, bij de milieu- en omgevingsaspecten, beschreven.
Het Europese beleid is in grote mate vertaald naar het rijksbeleid, onder meer in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het rijksbeleid wordt in deze paragraaf beschreven.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Zwolle is aangewezen als een van de NOVI-gebieden. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
Regio Zwolle betreft een regio die snel sterk groeit, waardoor de woningmarkt oververhit is geraakt en het mobiliteitssysteem onder druk komt te staan. Als gevolg van klimaatverandering en de ligging in een Delta loopt het watersysteem van de regio tegen grenzen aan. In de regio Zwolle is klimaatbestendige groei een hoofdopgave. De ambitie is om groeiregio Zwolle verder te ontwikkelen tot een blijvend aantrekkelijke, klimaatbestendige en economisch vitale regio.
In de samenwerkingsafspraken voor de uitvoering van de Novi is ander andere vastgelegd dat in het bijzonder aandacht wordt besteed aan kwetsbaarheden in de fysieke leefomgeving, zoals gezondheid, natuurlijke systemen (bv bodem, ondergrond, water, lucht), natuur (bv biodiversiteit, natuurgebieden, habitats) evenals landschap en openbare ruimte (bv waardevolle landschappen, erfgoed)
Conclusie
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken van het SVIR. Voor het bestemmingsplan zijn de regels vanuit het Barro dan ook direct bindend en het meest van belang. Vanuit het Barro is voor het plangebied alleen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) direct van toepassing.
Het rijk heeft voor het NNN aangegeven dat de begrenzing ervan een verantwoordelijkheid is van de provincies. De regels voor deze gebieden moeten dan ook in de provinciale verordening worden vastgelegd. Daarbij gaat het om het aanwijzen van wezenlijke kenmerken en waarden van gebieden en de regeling voor de bescherming, instandhouding en ontwikkeling daarvan. Het plangebied ligt niet in het NNN, dus is er geen belemmering.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Van belang is de vraag of het plan voorziet in een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Daarover kunnen we kort zijn: omdat bij voorliggend plan wordt circa 1.050 m2 nieuwe bedrijfsruimte gerealiseerd, waardoor er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Er dient gemotiveerd te worden waarom deze uitbreiding van bedrijfsbebouwing op deze locatie nodig is. Daarover kan het volgende opgemerkt worden:
De locatie stond van oudsher bekend als de vestiging van transportbedrijf Van der Weerd en is de laatste 25 jaar getransformeerd naar een bedrijfsverzamellocatie waar diverse bedrijven gevestigd zijn. De initiatiefnemer wordt de laatste jaren geconfronteerd met een stijgende vraag naar bedrijfsruimte en heeft op zijn terrein nog ruimte voor uitbreiding.
Het bedrijfsverzamelgebouw is met name gericht op startende bedrijven en kleinere bedrijven die door willen groeien naar een professionele huisvesting. Deze bedrijven komen naar verwachting uit de directe omgeving.
Hieronder een aantal (soort) bedrijven die interesse hebben :
Bovenstaande bedrijven zijn deels al aanwezig op het bedrijventerrein en komen deels van elders. De al aanwezige bedrijven hebben te kennen gegeven meer ruimte nodig te hebben voor hun bedrijven. Door de nieuwe bedrijfsruimte behoeven zij niet te verkassen naar een andere locatie elders in de gemeente of daarbuiten.
Daarmee kan geconcludeerd worden er behoefte aan extra bedrijfsruimte en dat de Ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor het voorliggende plan.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, geactualiseerd op december 2018, vervangt het Streekplan en enkele andere structuurvisies. De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomst bestendige keuzes gemaakt worden.
De provincie heeft in de Omgevingsvisie in het kader van een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland zeven ambities gedefinieerd. Om deze ambities naar beleid te kunnen vertalen is er per ambitie een aanpak geformuleerd.
Energietransitie
Het streven naar een versnelde energietransitie doormiddel van het gericht vergroten van het aandeel duurzame energie dat past binnen de Gelderse kwaliteiten.
Klimaatadaptatie
Het streven naar een klimaatbestendige regio doormiddel van het hanteren van toekomstgericht klimaatbeleid dat risico's en kansen van de regio in beeld brengt.
Circulaire economie
Het streven naar een afvalloze provincie doormiddel van voortvarend en innovatief circulair beleid.
Biodiversiteit
Het streven naar versterkte biodiversiteit doormiddel van stimulerend en beschermend beleid om zo de kwaliteiten van het landschap en natuurgebieden te behouden.
Bereikbaarheid
Het streven naar duurzame en innovatieve bereikbaarheid van de provincie passend bij de veranderende vraag.
Vestigingsklimaat
Het streven naar het verbeteren van het vestigingsklimaat doormiddel van een duurzame, dynamische en economisch toegankelijke aanpak.
Woon- en leefomgeving
Het streven naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat doormiddel van het stimuleren van innovatie en duurzaamheid in bestaande woonwijken om klimaat neutraliteit te behalen.
Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde, veilige, schone en welvarende leefomgeving. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Ter bevorderen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving gaat de provincie meer inzetten op innovatie en duurzaamheid om deze aspecten toekomstbestendig te maken. Bij ruimtelijke initiatieven is het de uitdaging om een match te maken tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied waar het initiatief speelt.
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Dit plan behelst de uitbreiding van bedrijfsruimte op een bestaand bedrijvenperceel, waardoor er sprake is van inbreiding.
Met de Omgevingsverordening stelt de provincie juridisch bindende regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, landbouw/veehouderij, natuur en landschap, grond- en drinkwater, milieu, verkeer en energie.
De provincie Gelderland streeft naar een vitaal buitengebied met behoud van levendigheid en een verbetering van de kwaliteit van wonen, werken en vrijetijdsbesteding. De provincie stelt bij initiatieven dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Daarbij geldt voor een initiatief in het buitengebied dat het 'nieuwe rood' een kwaliteitsverbetering moet zijn in het gebied.
Instructieregels bestemmingsplan bedrijventerreinen
Paragraaf 2.2.3 van de omgevingsverordening bevat instructieregels voor bestemmingsplannen over solitaire bedrijvigheid (artikel 2.12).
Artikel 2.12 (solitaire bedrijvigheid)
Planspecifiek
Er is sprake van een bedrijfsverzamelgebouw waar zich maximaal 12 bedrijven in kunnen vestigen van circa 85 m2. Door de realisatie van het bedrijfsverzamelgebouw, waarbij sprake is van inbreiding, wordt ruimte geboden aan nieuwe (startende) bedrijvigheid.
Momenteel is er een grote behoefte aan bedrijfsruimte, vooral voor kleinere bedrijvigheid. Door de realisatie van het plan wordt ingespeeld op diversiteit in aanbod van bedrijfshuisvesting. Momenteel is er schaarste van ruimte op de bestaande bedrijventerreinen.
Daarnaast worden door het beoogde plan te realiseren de volgende doelen uit de Visiekaart Omgevingsplan Doornspijk bereikt:
De gemeente heeft een positieve reactie gegeven op het principeverzoek, en is er dus sprake geweest van regionaal overleg.
Voor de uitbreiding door Op 't Eekt een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, waardoor de inbreiding goed passend is in het landschap en de kwaliteit van de omgeving wordt versterkt.
Om de op het bestaande bedrijventerrein mogelijk te maken, is dit bestemmingsplan opgesteld en is er voor het nieuwe bedrijfsverzamelgebouw maatwerk toegepast in de regels van dit bestemmingsplan.
In regionaal verband is de aanwezige bedrijventerreinen in Elburg passend en is er zoals blijkt uit 3.1.3 behoefte aan kleine bedrijfsruimte voor regionale zzp-ers en startende ondernemers. Het bedrijfsverzamelgebouw vindt plaats binnen de bestemmingsplancontouren van de bestemming 'Bedrijventerrein', er is dus geen sprake van uitbreiding van het bedrijventerrein, artikel 2.10 is dus niet van toepassing. De inbreiding draagt door de landschappelijke inrichting, bij aan de kwaliteitsverbetering en aanzicht van het bestaande terrein. Door de kleine bedrijfsunits kunnen startende en kleine ondernemers vanuit hier hun activiteiten verrichten en wordt voorkome n dat illegale vestiging in stedelijk of landelijk gebied plaats vindt. Gezien de aanwezige diversiteit aan bedrijven past dit qua aard, schaal en functie goed op deze locatie.
Worden de bedrijven te groot dan zullen zij verhuizen naar de bestaande grotere bedrijventerreinen in de omgeving.
De planlocatie is gesitueerd binnen een Nationaal landschap, maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Dit betekent dat de ontwikkeling de kernkwaliteiten van het Nationaal landschap niet mag aantasten, tenzij:
Nationaal Landschap
Het Rijk heeft twintig karakteristieke gebieden in Nederland aangewezen als Nationaal Landschap, waaronder De Veluwe waarbinnen de planlocatie zich bevindt. Het ruimtelijk beleid is erop gericht om de kernkwaliteiten van deze gebieden te behouden en verder te ontwikkelen.
Figuur 3.1: Deelgebieden binnen het Nationaal Landschap Veluwe (plangebied rode stip)
Het plangebied is gelegen binnen het deelgebied Randmeerkust agrarisch. De kernkwaliteiten van dit
deelgebied laten zich als volgt omschrijven:
Het deelgebied vormt een zichtbare beeldbepalende gradiënt van stuwwal naar Randmeer: bos – open essen – strokenverkaveling – onregelmatige blokverkaveling op strandwallen; van besloten boslandschap via kleinschaligheid naar grootschalig open; de overgang is eerst steil, daarna geleidelijk.
Het gebied wordt beschouwd als een kleinschalige flank van het Veluwemassief met dorpen en buurtschappen, houtsingels en grasland, waarbij de lintbebouwing parallel aan de hoogtelijnen gesitueerd is.
Opvallend is het relatief gaaf ontwaterings-, ontsluitings- en verkavelingspatroon: regelmatig in het veenlandschap, onregelmatig in het kleilandschap; het vroegmiddeleeuws ontginningslandschap bij Doornspijk en Wessingen springt eruit. Terwijl het gehele gebied in zijn structuur overwegend (laat) middeleeuws is, is het iets hoger gelegen gebied Doornspijk-Wessingen nog ouder.
Een kenmerk van het gebied is verder dat de percelen overwegend strookvormig zijn, de richting verspringt van plaats tot plaats in een kleinschalig patroon. Sloten fungeren als perceelgrenzen, behalve op de hogere gronden, waar houtwallen en prikkeldraad de grenzen zijn.
Toetsing
De voorgenomen nieuwbouw van bedrijfsbebouwing op een bestaand industrieterrein tast de kernkwaliteiten niet aan. Juist door hier op een compleet verhard terrein te bouwen wordt voorkomen dat er in het landschap gebouwd wordt. Tevens heeft de initiatiefnemer aangegeven te willen kijken of er bomen, struiken, hagen o.i.d. kan worden toegevoegd in het plangebied. Dit levert dan een bijdrage aan de versterking van de landschappelijke kwaliteiten.
Conclusie
De realisatie van extra bedrijfsbebouwing op het bestaande bedrijventerrein zorgt er voor dat er sprake is van inbreiding. Hierdoor gaat dit initiatief niet ten koste van bestaand landelijk gebied. Door het landschappelijk inrichtingsplan wordt de kwaliteit versterkt (zie Bijlage 1).
De gemeente heeft gewerkt aan een integrale toekomstvisie voor de hele gemeente: de omgevingsvisie Elburg 2018. In deze visie kijkt de gemeente vooruit in een periode tot 2030. De wereld staat niet stil en Elburg wil meebewegen, inspelen op kansen en haar kwaliteiten ontwikkelen. Zo blijft de gemeente bouwen aan een vitale en krachtige gemeente, waar het goed wonen, werken en recreëren is, daarom heeft de gemeente als visie en missie: Samen naar een gezonde, veilige en duurzame balans tussen mens, ruimte en gebruik. Bij ontwikkelingen en investeringen staan de gemeentelijke kernwaarden voorop: Sociaal en zorgzaam, Gezond en groen, Gastvrij en ondernemend, Klimaatneutraal, Bereikbaar en veilig. Deze kernwaarden zijn uitgewerkt in de volgende vijf integrale thema’s:
Voor voorliggend plan is met name thema 3 van belang.
Vitaal en economische klimaat
In het algemeen geldt voor Elburg dat er sprake is van een redelijk gedifferentieerde bedrijvigheid, een behoorlijk inkomen en relatief weinig werkloosheid. Bedrijvigheid en economische dynamiek vormen een belangrijke basis de kernwaarden. Bedrijvigheid en ondernemerschap zijn de smeerolie voor een vitale samenleving. Minimaal behoud van het niveau van de aanwezige bedrijvigheid is uitdrukkelijk de ambitie, passend bij de identiteit, waarden en kernkwaliteiten van Elburg.
Hierbij geldt wel als uitgangspunten dat in de woonwijken rust en een aangenaam woon- en leefklimaat voorop staan. Bij investeringsverzoeken is de milieuwet- en regelgeving van groot belang op het voorkomen van toekomstige hinder.
De Omgevingsvisie heeft een belangrijke rol in het op gang brengen van investeringen die bijdragen aan het bereiken van beoogde ambities en in het algemeen ook moeten leiden tot een kwaliteitsversterking. De IDee-kaarten voor samenhangende deelgebieden hebben hierin een belangrijke rol. Deze deelgebieden zijn afgebakend op basis van de gebiedsindeling op het regionale ‘NEO-niveau’ (zie tab ‘NEO’). Leidend daarvoor zijn de ontstaansgeschiedenis, de geomorfologische samenstelling, het functionele gebruik en de beleving van het gebied.
Vanuit de visie op hoofdlijnen voor Elburg en de thematische uitwerkingen, benoemen de IDee-kaarten voor de deelgebieden:
Voor het plangebied geldt IDee-kaart: Doornspijk en Hoge Enk.
Figuur 3.1: Uitsnede omgevingsvisie Doornspijk en Hoge Enk
Naast het accent op kwaliteit en identiteit ligt het accent ook op het behoud van de leefbaarheid in de dorpen door waar mogelijk het in stand houden van voorzieningen. Nieuwe woningen en ruimtelijke ontwikkelingen zorgvuldig inpassen in het kampenlandschap.
De uitbreiding van de bedrijfsgebouwen vindt plaats binnen de bestemming van het huidige bedrijventerrein aan de Zuiderzeestraatweg West 24. Hierdoor is er sprake van een inbreidingslocatie en vanwege het feit dat wordt getracht aandacht te hebben voor groen op de locatie van het nieuwe bedrijfsgebouw wordt het landschap niet aangetast, maar versterkt. Door de ontwikkeling is er sprake van kwaliteitsverbetering van het bedrijventerrein en het aanzicht daarvan.
In 2021 is de Visiekaart Doornspijk opgesteld. Deze visiekaart is een belangrijke tussenstap bij het vertalen van de Omgevingsvisie naar het Omgevingsplan.
Figuur 3.2: Visiekaart Doornspijk
De Visiekaart Doornspijk geeft voor het plangebied aan:
Dit plan speelt goed in op het upgraden van locatie De Weerd en is dus in lijn met de Visiekaart.
In de Woningwet is geregeld dat elk bouwplan moet voldoen aan redelijke eisen van welstand. Een aanvraag om bouwvergunning wordt daarom voor advies voorgelegd aan de welstandscommissie van de gemeente Elburg. Deze commissie van deskundigen, waaronder ook burgerleden, kunnen niet zelf bepalen of een bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand. Hiervoor wordt verwezen naar de welstandsnota. In de welstandnota wordt aangegeven aan welke architectonische eisen bouwplannen moeten voldoen en waar bij de beoordeling van een bouwplan op wordt gelet.
Voor het plangebied wordt welstandsniveau 2 (reguliere toetsing) aangehouden. De welstandsbeoordeling richt zich op het handhaven of gericht veranderen en verbeteren van de basiskwaliteit van het gebied.
Bij de toetsing wordt gelet op:
Voor de gemeentelijke parkeerregeling gelden de in september 2014 vastgestelde (inter)gemeentelijke Parkeernota en de door burgemeester en wethouders vastgestelde ‘Nadere regels parkeernormen en hoogte financiële voorwaarde’.
Voor parkeren geldt als uitgangspunt dat op eigen erf geparkeerd moet worden. Een bouwplan wordt getoetst aan de algemene bouwregels, waarin de eis is opgenomen voor voldoende parkeervoorzieningen. Het parkeerbeleid is in veel bestemmingsplannen geregeld met een verwijzing naar het Programma van Eisen voor de inrichting van de openbare ruimte van de gemeente Elburg. Op die manier beschikt(e) de gemeente Elburg over de mogelijkheid om bij ruimtelijke ontwikkelingen eisen te stellen aan het parkeren.
Voor het nieuwe bedrijfsverzamelgebouw worden ruim voldoende parkeermogelijkheden aangelegd (zie 4.9).
Het planvoornemen is in overeenstemming met het beleid.
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.
In juni 2022 is door Eco Reest BV een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek). Doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (bedrijfsactiviteit).
Vooronderzoek
De onderzoekslocatie maakt onderdeel uit van het bedrijfsterrein van een garagebedrijf. Op het westelijk deel van de locatie is een voormalige wasplaats aanwezig. Elders op de bedrijfslocatie, op circa 75 meter afstand, is een tankstation aanwezig; er wordt geen invloed verwacht op de kwaliteit van de bodem van onderhavige onderzoekslocatie.
Het vooronderzoek is in principe onvoldoende, omdat door de betreffende instanties desgevraagd geen gegevens zijn verstrekt over voormalig en huidig gebruik en beïnvloeding van de locatie, verdachte situaties, activiteiten en/of ongewone voorvallen. Dit betreft een afwijking ten opzichte van de NEN 5725:2017. Het risico bestaat dat potentieel bodembedreigende activiteiten die bij voorgaande onderzoeken niet in beeld zijn gekomen, ook nu over het hoofd zijn gezien.
Veldwerkzaamheden
Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie tot de maximale boordiepte van 3,3 m-mv is opgebouwd uit zand. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 1,80 m-mv.
Tijdens het veldwerk zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen.
Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.
Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:
Grond:
In de grond zijn geen gehalten aan de onderzochte parameters gemeten boven de achtergrondwaarden en/of detectiegrenzen
Grondwater:
In het grondwater zijn geen gehalten aan de onderzochte parameters gemeten boven de streefwaarden en/of detectiegrenzen.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat zowel de grond als het grondwater geen overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.
De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie, is hiermee derhalve verworpen. Gezien het feit dat er geen verontreinigingen zijn aangetroffen, wordt geconcludeerd dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de geplande uitbreiding van het bedrijfspand.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW), is een Europese richtlijn. Deze richtlijn is bedoeld om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in Europa op goed niveau te houden en te krijgen. Het doel is om in 2015 een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewateren te hebben en een goede chemische en kwantitatieve toestand voor alle grondwateren. Voor grondwater betekent dit onder meer dat er geen directe lozingen mogen plaatsvinden en de toename van chemische verontreiniging moet worden voorkomen.
Het grondgebied van de gemeente Dalfsen behoort tot het stroomgebied van de Rijn, deelgebied Rijn-Oost. Voor dit deelgebied is in 2009 het stroomgebiedsbeheerplan vastgesteld.
Nationaal Waterplan 2
Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het plan is een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Uitgangspunt is het streven naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.
Waterbeleid 21e eeuw
Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:
De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt, wanneer nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden. Wanneer vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoongehouden wordt. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk van elkaar gescheiden. Wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, wordt het verontreinigde water gezuiverd.
In de waterparafraaf (zie paragraaf 1.5) wordt ingegaan op de wateraspecten.
BOP 2022-2027 Waterschap Vallei en Veluwe
Het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe voor de planperiode 2022-2027. Het gebied, de maatschappelijke thema's en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma's. Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de Omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico's (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplicht deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. In het BOP worden doelen uit de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) door vertaald naar gebiedsgerichte doelen. De hoofddoelen van het BOP zijn hieronder kort beschreven.
Waterveiligheid
Een zo goed mogelijke bescherming tegen overstromingen volgens de wettelijke normen.
Watersysteem
Een toekomstbestendig en klimaatrobuust grond- en oppervlaktewatersysteem, dat passend is ingericht naar de veranderende gebiedswensen.
Wonen en zuiveren
Een robuust proces voor het verwerken van extreme neerslag en inzameling van stedelijk en industrieel afvalwater in bebouwd gebied, tot aan het lozen van effluent in het watersysteem.
Circulaire economie
Volledig circulair opereren in 2050 door anders om te gaan met grondstoffen en goed samen te werken met partners en de omgeving.
Energietransitie
Het eerste energieneutrale waterschap van Nederland worden om een voorbeeld te zijn op het gebied van de energietransitie.
Het waterschap Vallei en Veluwe is in mei 2022 door EDOK-RO, geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl).
Uit de watertoets blijkt dat er geen waterschapsbelangen gelden voor het plangebied..
Aandachtspunten
Naast de primaire waterbelangen, zullen in het overleg ook een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water aan de orde komen, zoals hoe rekening wordt gehouden met waterkwantiteit, waterkwaliteit, oppervlaktewater, grondwater en afvalwater. Aangezien er voor een deel in een beschermingszone A bouwwerkzaamheden plaats vinden is het nodig om een watervergunning aan te vragen.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer om duurzame bouwmaterialen te gebruiken.
Het plan is vervolgens voorgelegd aan het waterschap. Het waterschap heeft aangegeven er door het plangebied een 188 meter lange duiker in de C-watergang (rood-witte lijn), zie navolgende afbeelding.
Ligging C-watergang (rode stippellijn)
Deze watergang wordt in overleg met het waterschap verlegd. Begin december 2022 heeft een eerste overleg plaatsgevonden met het waterschap. De eerste conclusies/voorwaarden zijn:
Bij de omgevingsaanvraag zal worden aangegeven hoe hemelwater vanaf het gebouw en de verharding wordt geborgen. Dit kan bijvoorbeeld d.m.v. infiltratiekoffers of wadi.
Water zal geen belemmering zijn voor de realisatie van het plan, aangezien het waterschap bij de verdere uitwerking betrokken zal zijn. De watertoets is als Bijlage 3 Watertoets toegevoegd aan dit plan.
Algemeen
Wet op de archeologische monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.
Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Onderzoek
In november 2022 heeft Lycens een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (BO en IVO-O, verkennende fase) uitgevoerd met betrekking tot het plangebied (zie Bijlage 4 Archeologisch onderzoek).
Op de beleidskaart van de gemeente Elburg valt het plangebied geheel binnen een zone met "Waarde
Archeologie 3" wat overeenkomt met een middelmatige archeologische verwachting. In dit gebied dient, voorafgaand aan ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,3 m -mv, archeologisch onderzoek plaats te vinden. Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA versie 4.1), protocollen BRL SIKB 4002 (Bureauonderzoek) en 4003 (Inventariserend veldonderzoek), het archeologiebeleid van de gemeente Elburg en aanvullende eisen en richtlijnen zoals geformuleerd door de regioarcheoloog Noord-Veluwe.
Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt geadviseerd het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen plannen. Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat het archeologisch relevante niveau niet meer intact is, waardoor de archeologische verwachting voor alle periodes naar laag kan worden bijgesteld.
Conclusie
Archeologie is geen belemmering voor de realisatie van de plannen.
Ook voor het vrijgegeven deel van het plangebied bestaat de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Algemeen
In de visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.
In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.
Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:
Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie
De provincie Gelderland heeft een cultuurhistorische waardenkaart waarin de belangrijke archeologische en cultuurhistorische objecten en structuren van de provincie zijn weergegeven. De provincie beoogt hiermee de identiteit van de Gelderse regio's te behouden door cultuurhistorische elementen herkenbaar te maken en in stand te houden. Daarnaast zet ze in op een constante ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische waarden door uitvoering te geven aan programma's en projecten.
Onderzoek
Figuur 4.1: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart
Uit de cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat de woning Zuiderzeestraatweg West nr 9 een gemeentelijk monument is en dat de Zuiderzeestraatweg West wordt aangegeven als historische geografische weg: weg/pad.
De voorgestane ontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor deze cultuur historische waarden.
Conclusie
Dit aspect is geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':
De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
Hierna wordt kort ingegaan of de geplande uit te voeren werkzaamheden conflicteren met de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Figuur 4.2: Ligging t.o.v. Natura 2000 gebieden
Gezien de afstand tot het Natura-2000 gebied de Veluwe, wat stikstof gevoelig is, is in oktober 2023 door Ecofect een stikstofonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 5 Stikstof onderzoek).
Hierin is geen rekening gehouden met het huidige gebruik van de reeds aanwezige opstallen aangezien dit een bestaande situatie betreft en niet zal leiden tot een toe- of afname van stikstofdepositie.
Naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek, en de daarbij behorende berekeningen, kan worden geconcludeerd dat voor de aanlegfase en de nieuwe gebruiksfase de grenswaarde van de stikstofdepositie op natuurgebieden van 0,00 mol/ha/j niet wordt overschreden. Dit houdt in dat er geen belemmeringen zijn voor het aspect stikstof voor de aanlegfase en de nieuwe gebruiksfase.
Er is geen vergunning ten aanzien van de Wet natuurbescherming nodig
Natuur Netwerk Nederland
Het dichtstbijzijnde onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (Gelders Natuurnetwerk) is het eerder genoemde Natura2000 gebied de Veluwerandmeren. Aangezien het Natuurnetwerk in Gelderland geen externe werking kent is verdere toetsing niet aan de orde. Het plangebied is gelegen buiten het Natuurnetwerk in Gelderland of de Groene Ontwikkelingszone hiervan. Een nadere toetsing is niet noodzakelijk.
Soortbescherming
In figuur 4.3 is te zien dat het gehele plangebied volledig is bebouwd en bestraat. De voorgenomen ontwikkelingen hebben dan ook geen nadelige effecten op flora en fauna.
Figuur 4.3: Luchtfoto plangebied
Houtopstanden
Er zijn geen bomen aanwezig, dus worden er geen bomen gekapt zoals bedoeld in de wet natuurbescherming.
Algemene zorgplicht
Heb respect voor alle wilde flora en fauna en tracht het doden, verontrusten en beschadigen van aanwezige soorten te voorkomen of, indien voorkomen in redelijkheid niet mogelijk is, dit zo veel mogelijk te beperken.
Zorgvuldig handelen
Deze vorm van soortbescherming is gekoppeld aan soorten met een juridisch beschermde status. Er dient invulling te worden gegeven aan zorgvuldig handelen tijdens de uitvoering van werken die vallen onder ruimtelijke ontwikkeling.
Dit aspect is geen belemmering voor de realisatie van het plan.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
De Wet geluidhinder geeft aan dat de volgende gebouwen geluidsgevoelig zijn:
Wegverkeerslawaai
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
Spoorweglawaai
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Industrielawaai
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
Zoals uit 4.5.1 blijkt is zijn bedrijfsgebouwen niet geluidsgevoelig gebouwen en is dus een akoestisch onderzoek weg- en spoorweglawaai niet aan de orde. Industrielawaai kan een belemmering zijn voor omliggende geluidsgevoelige gebouwen.
De bedrijven op het bedrijventerrein zijn maximaal milieucategorie 3.1. Aangezien het hier een 'gemengd' gebied betreft geldt een minimale afstand van 30 meter. De werkelijk afstand vanaf het gebouw bedraagt 40 meter, waardoor dit aspect geen belemmering is voor de realisatie van het bedrijfsverzamelgebouw.
Geluid is geen belemmering voor de realisatie van de plannen.
De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:
Er is een Worst-case berekening gemaakt voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit.
Er is op basis van de uitkomsten geen nader onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig.
Het aspect lucht is geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid Veluwe Noord
In de gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid voor de gemeenten in de regio Veluwe-Noord (Elburg, Ermelo, Harderwijk, Hattem, Heerde, Nunspeet, Oldebroek en Putten) is aan de hand van drie thema's beschreven hoe de gemeenten in de regio Noord-Veluwe omgaan met externe veiligheid. De beleidsvisie biedt de gemeenten de mogelijkheid om op gestructureerde wijze keuzes te maken over externe veiligheid en met name in de samenhang tussen ruimtelijke ordening en externe veiligheid.
Grote delen van het grondgebied van de Noord-Veluwse gemeenten liggen binnen het invloedsgebied van risicobronnen, waardoor bij veel ruimtelijk besluiten een verantwoording van het GR vereist is. Een risicoloze maatschappij bestaat niet; een bepaald risiconiveau moet geaccepteerd worden. Maar welk niveau is dan te verantwoorden? Wie bepaalt dit? En wie draagt deze verantwoordelijkheid? Omgaan met externe veiligheid betekent ook het maken van keuzes.
Het thema 'keuzes maken' heeft als doel het opstellen van uniforme ruimtelijke zones die aangeven wat de gemeenten wel en niet wensen in bepaalde zones. Hierdoor kunnen beleidskwesties in samenhang en op de juiste schaal beoordeeld worden en wordt ad hoc-besluitvorming voorkomen. Ook heeft de beleidsvisie tot doel de elementen van groepsrisicoverantwoording te uniformeren waardoor niet per locatie (besluit) de wijze van uitvoering bedacht hoeft te worden.
Uitsnede risicokaart
Risicobronnen.
Nabij het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen en is het plangebied niet gelegen in de nabijheid van wegen en spoor waarover risicovolle transporten plaatsvinden. De verkoop van LPG is inmiddels gestaakt en vormt geen belemmering meer voor dit plan.
Buisleidingen
Het plangebied ligt op circa 850 meter afstand van een hoge druk aardgasleiding. In de onderstaande tabel zijn de eigenschappen van deze leiding samengevat.
Tabel Leidinggegevens
Buisleiding | Diameter (mm) | Druk | 100% letaliteitsafstand | 1% letaliteitsafstand | Afstand tot plangebied |
A-570-01 | 324 | 66 bar | 80 m | 170 m | 850 m |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het plangebied niet binnen de 1%-letaliteitsafstand van deze buisleiding is gelegen. De risico's voor het plangebied als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen geen aandachtspunt. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet noodzakelijk.
Beknopte verantwoording groepsrisico
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen.
Het plangebied wordt ontsloten via de Zuiderzeestraatweg West. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Doornspijk en Elburg. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie wordt een bedrijfsverzamelgebouw gerealiseerd. De aanwezige personen worden gezien als zelfredzame personen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen.
Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.
Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de voorgenomen plannen.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft z.g.n. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn
Er vestigen zich naar verwachting kleine bedrijven en/of zzp-ers in het nieuwe bedrijfsverzamelgebouw. De aanwezige bedrijven zijn op de hoogte gesteld van de voorgenomen plannen en hebben geen bezwaren kenbaar gemaakt.
Op het bedrijventerrein mogen 3.1 categorie bedrijven worden gehuisvest. Dit geldt ook voor het nieuwe gebouw. Vanwege het feit dat er sprake is van een 'gemengd' gebied geldt een afstand van 30 meter tot aan woningen. In zowel in de oude als ook in de nieuwe situatie wordt aan deze afstand niet voldaan. Deze afstand blijft gelijk aan de bestaande afstand waardoor er geen sprake is van extra belemmeringen voor de nabij gelegen woning(en). Daarnaast komt het bedrijfsverzamelgebouw op een afstand van circa 40 meter vanaf de erfgrens van de woning Zuiderzeestraatweg West 22.
In de nabijheid van het gehele bedrijventerrein bevinden zich een aantal woningen binnen een afstand van 30 meter. De locatie van de uitbreiding bevindt zich verder dan 30 meter van deze woningen, waardoor er voor hen geen verslechtering zal zijn van de woon- en leefklimaat.
Het aspect bedrijven- en milieuzonering vormen geen belemmering voor de plannen.
Om te bepalen of het plan geen negatieve effecten heeft op omliggende wegen en de parkeersituatie, worden in deze paragraaf de effecten beschreven van het plan op het verkeer en parkeersituatie.
Verkeer
CROW geeft voor een bedrijfsverzamelgebouw een verkeersgeneratie van gemiddeld 4 tot 7,9 voertuigbewegingen per 100 m2 .
Het gebouw is 53,2 x 20 meter en heeft dus een oppervlakte van 1.064 m2. Er zijn dus maximaal (1.064/100) x 7,9 = 85 verkeersbewegingen per etmaal.
Dit aantal is voor de Zuiderzeestraat West geen enkel probleem.
Parkeren
Voor de parkeernorm gaan we uit van de kengetallen uit de Parkeernota van Elburg. Hierin wordt aangegeven dat er voor een bedrijfsverzamelgebouw een parkeernorm geldt van 2 pp/100 m2 bvo.
Uitgaande van 1.064 m2 resulteert dit in afgerond 22 parkeerplaatsen. Op eigen terrein is ruimte voor 37 parkeerplaatsen waardoor ruimschoots aan de parkeernota kan worden voldaan.
Voor de aanwezige bedrijven is door de nieuwe ontwikkeling parkeren geen probleem.
Overzicht parkeerplaatsen
Het aspect verkeer en parkeren is geen belemmering voor dit plan.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen .
Kabels en niet planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verlichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
In en nabij het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachting. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
Bij elke activiteit die een extra stikstofdepositie met zich meebrengt, dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden. In dit geval gaat het om de ontwikkeling van circa 1.065 m2, welke circa 85 extra verkeersbewegingen met zich meebrengt. Wanneer er verwacht wordt dat er sprake is van significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, dient een passende beoordeling te worden opgesteld. Tevens zal er dan een berekening naar de stikstofdepositie benodigd zijn.
In dit geval ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'De Veluwe' op een afstand van circa 2,65 kilometer en de 'Veluwerandmeren'op een afstand van circa 1,54 km. Uit 4.4.2 blijkt dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden.
In juni 2022 is daarom nagegaan of er sprake is van stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden (zie Bijlage X). Uit de AERIUS-berekeningen voor het beschouwde plan komt naar voren dat, in de gebruiksfase, géén sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (<0,00 mol/ha/jr)(zieBijlage 5) .
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in Hoofdstuk 4 opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In de voorgaande hoofdstukken zijn de in het plangebied voorkomende functies, de ontwikkelingen daarbinnen én de uitgangspunten ten aanzien daarvan aan de orde gesteld. Het beschreven beleid krijgt zijn juridische vertaling in bestemmingen. Deze bestemmingen regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plan. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen, zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding van het plan. Het bestemmingsplan geeft dus aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd en wat daarvoor (on)mogelijk is.
Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het bestemmingsplan is opgezet volgens de wettelijke regelgeving en qua systematiek volgens de Regeling standaarden ruimtelijke ordening, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (versie 2012), met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Het plan is digitaal raadpleegbaar uitgevoerd. Het digitale plan verschaft de burger 'online' informatie over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties.
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen die in dit plan voorkomen. Bij de bestemmingen wordt een toelichting gegeven op de inhoud van de daarbij horende regels.
De hoofdontsluiting van het gebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Verkeer en Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Binnen de bestemming zijn wegen en straten, voet- en rijwielpaden alsmede parkeervoorzieningen toegestaan. Daarnaast is ondergeschikt het gebruik voor onder meer groen en water toegestaan.
Bouwwerken worden in de beide verkeersbestemming toegestaan, echter met beperkte afmetingen. In dit kader worden lichtmasten specifiek genoemd, omdat deze de algemeen toegestane afmetingen in hoogte overschrijden.
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven in de categorieën 1 tot en met 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten
In het plangebied is een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde aangegeven. Ter voorkoming van schade door activiteiten aan mogelijk aanwezige waarden, heeft het gehele plangebied de dubbelbestemmingen voor de 'Waarde - Archeologie'. Deze bestemmingen hebben tot doel het behoud en de bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden.
Het uitvoeren van werken en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerken, wordt niet uitgesloten. Wel is hiervoor een omgevingsvergunning noodzakelijk, waarbij - vóór verlening - aangetoond moet worden dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden. Er is een onderzoeksplicht aan verbonden; archeologisch onderzoek is hiervoor dus noodzakelijk. Een omgevingsvergunning is niet noodzakelijk wanneer het gaat om onderhoudswerken en onderhoudswerkzaamheden.
Deze dubbelbestemming is ter bescherming van de aanwezige Riool leiding. Hierboven mag niet worden gebouwd.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Ten behoeve van deze ontwikkeling is planschade overeenkomst (anterieure overeenkomst) met de initiatiefnemer gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Wettelijk (voor)overleg
In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Het plan wordt door de gemeente toegezonden naar diverse instanties.
Participatie
In het principe verzoek is aangegeven dat een aantal bedrijven en een woning op de hoogte zijn gesteld van de plannen. Allen hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de voorgenomen plannen. Recentelijk heeft de initiatiefnemer de omwonenden nogmaals geïnformeerd over de plannen. Geen van allen heeft bezwaren tegen het plan.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan “Doornspijk, Zuiderzeestraatweg West 24E’’ en het ontwerpraadsbesluit hebben met ingang van 14 maart 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen, waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld om een zienswijze in te dienen.
Hierop is één zienswijze ingediend. In Bijlage 6 is de zienswijzennota en ambtshalve aanpassingen opgenomen. Hierin is de zienswijze samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. De zienswijze en de ambtshalve aanpassingen leiden niet tot wijzigingen in het bestemmingsplan.
Vervolg
Vervolgens is het bestemmingsplan op 18 december 2023 vastgesteld door de gemeenteraad. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt plaats binnen enkele weken na de vaststelling. Tijdens de daaropvolgende inzagetermijn (6 weken) is het voor alle belanghebbenden mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.