Plan: | Elburg - Vossenakker Zuid 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0230.BPVOSSENAKKERZUID2-VST1 |
Ten oosten van de bebouwde kom van Elburg, gelegen aan de Oostelijke Rondweg, wordt het woongebied Vossenakker tot ontwikkeling gebracht. Het betreft een woonwijk met voornamelijk grondgebonden woningen (vrijstaand, rijen en tweekappers) en enkele appartementen. Ten behoeve van de eerste plannen is in 2007 het globale (moeder-)bestemmingsplan Vossenakker vastgesteld. In het plan werd door middel van uit te werken bestemming de bouw van 140 tot 160 woningen mogelijk gemaakt evenals de bouw van een school.
Sindsdien zijn ten behoeve van de bouw van de woningen de afgelopen jaren diverse uitwerkingsplannen en bestemmingsplannen in procedure gebracht en vastgesteld. Inmiddels nadert de woonwijk in Vossenakker Zuid zijn voltooiing. Op grond van de uitwerkingsregels uit het moederbestemmingsplan mogen in dit deel van de woonwijk maximaal 65 woningen worden gerealiseerd. Inmiddels zijn 63 woningen gebouwd. Op grond van de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan Vossenakker mogen dus nog maar twee woningen worden gerealiseerd op de locatie waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld.
De gemeente heeft de zes laatste nog onbenutte bouwkavels van de VOF Vossenakker teruggekocht. Daarnaast dient de speeltuin aan Kruidenlaan nog definitief te worden ingericht en van een passende bestemming te worden voorzien.
Voor de laatste bouwkavels en de speeltuin is in samenspraak met de omwonenden een definitieve invulling opgesteld. Daarbij wordt uitgegaan van drie grondgebonden vrijstaande woningen.
Om de extra woningen mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan in procedure te worden gebracht. Het doel van het voorliggende bestemmingsplan 'Elburg - Vossenakker Zuid 2' is dan ook om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch te borgen.
De globale ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1. Het plangebied ligt ten zuidoosten van de buurtschap Oostendorp, tussen de Kruidenlaan en de Oostendorperstraatweg.
Figuur 1.1 - Globale ligging en begrenzing van het plangebied
De planologische situatie van het plangebied is niet eenvoudig. Ter plaatse van het plangebied geldt het (moeder)bestemmingsplan Vossenakker uit 2007 met een uitwerkingsplicht. Dit betekent dat voor delen van het plangebied een globale bestemming is opgenomen die door burgemeester en wethouders nog verder uitgewerkt moet worden in een meer gedetailleerde bestemming. In het bestemmingsplan zijn daarvoor regels opgenomen waar bij verdere uitwerking rekening mee gehouden moet worden.
Figuur 1.2 - Uitsnede bestemmingsplan Vossenakker met globale aanduiding plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In het bestemmingsplan Vossenakker hebben de zuidelijk gelegen gronden binnen het plangebied de bestemming 'Wonen - uit te werken'. Deze bestemming is opgedeeld in deelgebieden waarvoor maximale woningaantallen zijn vastgelegd. Het voorliggende plangebied maakt deel uit van de gronden waar na uitwerking minimaal 54 en maximaal 65 woningen gerealiseerd dienen te worden.
Op grond van opeenvolgende uitwerkingsplannen is de realisatie van het zuidelijk deel van Vossenakker tot stand gekomen. Op basis van het uitwerkingsplan 'Vossenakker, 1e uitwerking' hebben de gronden ten noordoosten van de Enkweg de bestemming 'Groen' gekregen. Hier is uiteindelijk de speeltuin ontstaan.
Figuur 1.3 - Uitsnede bestemmingsplan Vossenakker, 1e uitwerking (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Voor een deel van het voorliggende plangebied is op 18 september 2018 het bestemmingsplan 'Vossenakker, 2e uitwerking, tevens 1e wijziging' vastgesteld. De gronden ten oosten van het perceel Oostendorperstraatweg 13 hebben de bestemming 'Wonen' en 'Tuinen' gekregen. Ter plaatse van deze woonbestemming is ruimte voor een tweekapper. Van deze bouwmogelijkheid is tot op heden nog geen gebruik gemaakt.
Figuur 1.4 - Uitsnede bestemmingsplan Vossenakker, 2e uitwerking, tevens 1e wijziging (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Zoals al eerder is aangegeven zijn ter plaatse inmiddels 63 woningen gerealiseerd zodat op basis van het geldende bestemmingsplan nog maximaal 2 woningen gebouwd mogen worden door middel van een nieuw uitwerkingsplan. Om de bouw van meer woningen mogelijk te maken dient het geldende bestemmingsplan te worden herzien.
Conclusie
De gewenste ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Ook kan de ontwikkeling niet via een afwijking of wijziging binnen de verordening mogelijk worden gemaakt.
Het bestemmingsplan 'Elburg - Vossenakker Zuid 2' met identificatienummer NL.IMRO.0230.BPVOSSENAKKERZUID2-VST1 bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels verbonden om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan is na dit hoofdstuk als volgt opgebouwd.
Het plangebied ligt aan de huidige rand van Elburg. Deze wordt begrensd door de Oostendorperstraatweg. Medio 1900 is langs de Oostendorperstraatweg een lint met agrarische bebouwing ontstaan. Deze slingerende weg vormt samen met de bebouwing en het opgaande groen een ruimtelijke scheiding tussen de hoge en lage gronden. Op de kaart is dit af te lezen aan de verschillende kavelrichtingen aan de oostzijde (lage gronden) en de westzijde (hoge gronden) van de Oostendorperstraatweg. De karakteristieken zijn van cultuurhistorische betekenis en maken dat de ontstaansgeschiedenis heden ten dage afleesbaar is in de landschappelijke en bebouwingsstructuur.
De karakteristiek van de Oostendorperstraatweg als agrarisch lint en de aanwezigheid van een drietal monumentale boerderijen zijn vanuit historisch oogpunt beeldbepalende elementen en landschappelijke structuren rondom het plangebied.
Op onderstaande kaartenreeks (zie figuur 2.1) is de ontwikkeling van de omgeving rondom het plangebied weergegeven.
Figuur 2.1 - Historische ontwikkeling (bron: topotijdreis.nl)
Zoals uit navolgende luchtfoto (figuur 2.2) blijkt is het plangebied grotendeels onbebouwd. De beoogde woonpercelen zijn al geruime tijd geleden bouwrijp gemaakt. De locatie waar de nieuwe speeltuin wordt voorzien is in de huidige situatie al deels ingericht als speeltuin. Het plangebied wordt doorsneden door een fietspad; de Enkweg.
Figuur 2.2 - Weergave ligging plangebied (bron: cyclomedia.nl)
De gronden ten westen van de Enkweg zijn in gebruik als grasland.
Figuur 2.3 - Weergave beoogde locatie nieuwbouwwoningen (bron: Google Streetview, mei 2021)
Het perceel ten oosten van de Enkweg is op dit moment in gebruik als speelvoorziening met zandkuil.
Figuur 2.4 - Weergave beoogde locatie nieuwe speeltuin (bron: Google Streetview, mei 2021)
Ten oosten en westen grenst het plangebied aan hagen en bomen behorende tot tuinen van omliggende woningen. Ten noorden en zuiden grenst het plangebied aan wegen. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door de bebouwde kom van Elburg en agrarisch gebied.
De bestaande woningbouw is in eenzelfde typologie gebouwd en zorgt voor een eenduidig bebouwingsbeeld in de wijk. Op onderstaand figuur 2.5 is de Kruidenlaan weergegeven, met links de bebouwing aan de noordzijde van het plangebied weergegeven en rechts het plangebied.
Figuur 2.5 - Bebouwing aan de noordzijde van den Kruidenlaan (bron: Cyclomedia, juni 2022)
Ten behoeve van de invulling van het plangebied is een stedenbouwkundig kader opgesteld. Dit is vastgelegd in 'Stedenbouwkundige uitgangspunten en Beeldkwaliteitsplan'. Dit document is als bijlage 1opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
De hoofdstructuur van de Vossenakker is herkenbaar, met de Oostelijke Rondweg als doorgaande verkeersstructuur. De Oostendorperstraatweg sluit aan op deze hoofdstructuur en is vanuit cultuurhistorisch oogpunt erg waardevol. Samen vormen deze ontsluitingswegen een sterke begrenzing van de wijk. Het gebied zelf wordt in tweeën gedeeld door de Kruidenlaan.
Vossenakker-Zuid ligt tussen de uitbreidingen van eind 20ste eeuw en het agrarische landschap. De oudste gebouwen zijn verspreid over het historische lint en zijn van origine agrarisch. Dit heeft veel invloed op de bebouwingsstructuur en is ook nog herkenbaar aan de woningen ten zuidwestzijde van de Kruidenlaan. Noordelijk van de Kruidenlaan is de bebouwing modern van uitstraling en heeft een samenhangende uitstraling.
De bouwstructuur van Vossenakker-Zuid is simpel van opzet, met bebouwingsranden die op de ontsluitingsroutes georiënteerd zijn. Het middengebied kenmerkt zich door kleinschalige woonstraten die haaks op de Kruidenlaan staan.
Figuur 2.6 - Stedenbouwkundige structuur (bron: Rho Adviseurs)
Met de realisatie van het studiegebied wordt de bebouwingsrand aan de Kruidenlaan afgemaakt. Het betreft een belangrijke schakel in de hoofdstructuur waarin de overgang van de Oostendorperstraatweg en de Kruidenlaan vormgegeven wordt.
Voor de ontwikkeling zijn in bijlage 1de volgende ontwerpuitgangspunten opgenomen:
Ontwerpuitgangspunten (zie ook de nummering in figuur 2.7)
Figuur 2.7 - Ruimtelijke uitgangspunten(bron: Rho Adviseurs)
Het inrichtingsplan gaat uit van de realisatie van drie vrijstaande woningen aan de westzijde van de Enkweg. De woningen zijn georiënteerd op de Kruidenlaan en voegen zich in het straatbeeld. De woningen worden in eenzelfde afstand tot de weg gerealiseerd als de woningen verderop in de Kruidenlaan, waardoor een vergelijkbaar profiel ontstaat met een trottoir en langsparkeren voor de deur. De woningen worden met een eigen oprit ontsloten vanaf de Kruidenlaan, het parkeren gebeurt op eigen terrein en in de openbare ruimte.
De meest oostelijke woning op de kop heeft een dubbele oriëntatie waardoor de ontwikkeling ook betekenis krijgt aan de Enkweg. Opritten en garages zijn tussen de woningen gepositioneerd, waardoor er een nette overgang van privé naar openbaar mogelijk is. In het inrichtingsplan wordt een lage haag voorgesteld aan de voorzijde van de percelen. Aan de achterzijde van de percelen is nadrukkelijk aandacht voor een groene overgang naar het perceel aan de zuidzijde waardoor er ook vanaf de Oostendorperstraatweg een rustig beeld ontstaat. Daarbij wordt rekening gehouden met de realisatie van een geluidsscherm langs de perceelgrens van de vrijstaande woningen (zie paragraaf 4.1.2.2).
In samenspraak met de bewoners wordt verder invulling gegeven aan de inrichting van de speeltuinlocatie. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is nog geen sprake van een definitief inrichtingsplan. Er wordt gestreefd naar een groene inrichting, met voldoende mogelijkheden voor verschillende leeftijdscategorieën. De locatie wordt ingericht met aandacht voor verkeersveiligheid, fietsparkeren en veilig spelen.
Op onderstaande figuur 2.8 is de inrichting van de planlocatie weergegeven.
Figuur 2.8 - Inrichtingsplan (niet noordgericht) (bron: Rho Adviseurs)
Met de realisatie van de woningen wordt ook qua beeldkwaliteit van de woningen aansluiting gezocht bij het bestaande karakter van de wijk. Dit komt tot uitdrukking in onder andere de architectuur, plaatsing en oriëntatie van de woning, hoofdvorm, gevelbeeld, materiaalgebruik, relatie met de openbare ruimte en duurzaamheid.
Om de beoogde ruimtelijke kwaliteit te kunnen waarborgen is behoefte aan een kader waarin eisen zijn opgenomen ten aanzien van de beeldkwaliteit, dit krijgt vorm in een beeldkwaliteitplan.
Het beeldkwaliteitplan is een aanvulling op de bestaande welstandnota en wordt ook als zodanig vastgesteld. Op basis van dit beeldkwaliteitplan kan de toekomstige welstandsbeoordeling van de bouwplannen in het plangebied plaatsvinden.
Het beeldkwaliteitplan geeft een meer concrete invulling aan de ruimtelijke aspecten voor het plangebied. Het sluit daarbij aan op de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Er worden duidelijke criteria gegeven voor de bebouwing en welke ambitie voor de inrichting van de openbare ruimte wordt voorgestaan. Het kwaliteitsdocument is opgesteld met als doel om:
Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen als bijlage 1bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Kruidenlaan.
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van de drie woningen wordt aansluiting gezocht op de normen van het CROW (publicatie 381). Er is gekeken naar de functie 'vrijstaande koopwoning'. De gemiddelde verkeersgeneratie bedraagt 8,2 mvt/etmaal per woning. In totaal is de extra verkeersaantrekkende werking als gevolg van de drie woningen 24,6 mvt/etmaal. Hierbij is uitgegaan van drie vrijstaande koopwoningen in de rest bebouwde kom in een weinig stedelijk gebied.
Voor de speeltuin is geen sprake van verkeersaantrekkende werking, nu de speeltuin is bedoeld voor de kinderen uit de wijk.
De totale verkeersgeneratie bedraagt dus 24,6 mvt/etmaal. Gezien de beperkte toename in verkeersbewegingen worden geen belemmeringen met de verkeersafwikkeling of verkeersveiligheid verwacht.
Parkeren
Conform de parkeernota van de gemeente Elburg geldt voor een vrijstaande woning een parkeernorm van 2,5 parkeerplaats per woning. Het plan voorziet in de realisatie van 3 vrijstaande woningen, waardoor er een totale parkeerbehoefte van 7,5 parkeerplaatsen is voor deze ontwikkeling.
Bij de eerdere inrichting van de openbare ruimte is met de aanleg van een aantal parkeerplaatsen in het openbaar gebied langs de Kruidenlaan ter hoogte van de planlocatie reeds voorgesorteerd op de realisatie van woningen op de planlocatie, met als uitgangspunt dat de te realiseren woningen ook allemaal 1 parkeerplaats op eigen erf realiseren.
Er zijn al 6 haaksparkeerplaatsen ten westen van het plangebied en 4 langsparkeerplaatsen aan de voorzijde van de beoogde woningen gerealiseerd. Daarvan zijn 5 parkeerplaatsen toe te rekenen aan de nieuwe ontwikkeling. De overige 5 parkeerplaatsen komen ten goede aan de (positieve) parkeerbalans voor de totale wijk.
Met de realisatie van drie woningen, wordt ten behoeve van de nieuwe inritten wel geschoven met de bestaande parkeerplaatsen in het openbaar gebied, waardoor één langsparkeerplaats voor de beoogde woningen komt te vervallen. Deze wordt gecompenseerd door 1 extra haaksparkeerplaats aan de bestaande 6 haaksparkeerplaatsen ten westen van het plangebied toe te voegen.
Daarnaast voorzien de vrijstaande woningen met een oprit en garage alle drie in ten minste 1 parkeerplaats op eigen erf, conform bijlage 1c van de parkeernota.
Samenvattend
Parkeercapaciteit op eigen terrein (oprit met garage 3 x 1,0) = | 3,0 parkeerplaatsen | |
Openbare parkeercapaciteit toe te rekenen aan dit plangebied = | 5,0 parkeerplaatsen | + |
Totale parkeercapaciteit = | 8,0 parkeerplaatsen | |
Parkeerbehoefte (3 x 2,5) = | 7,5 parkeerplaatsen | - |
Totaal overschot = | 0,5 parkeerplaatsen |
Er wordt voldaan aan de parkeerbehoefte.
In dit hoofdstuk komt het van belang zijnde Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid aan de orde. Eventueel sectoraal beleid is meegenomen in genoemde beleidsvelden of wordt in hoofdstuk 4, bij de milieu- en omgevingsaspecten, beschreven.
Het Europese beleid is in grote mate vertaald naar het Rijksbeleid, onder meer in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het Rijksbeleid wordt in deze paragraaf beschreven.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden, en er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn acht voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. De Regio Zwolle is aangewezen als een van de NOVI-gebieden. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
Regio Zwolle betreft een regio die snel sterk groeit, waardoor de woningmarkt oververhit is geraakt en het mobiliteitssysteem onder druk komt te staan. Als gevolg van klimaatverandering en de ligging in een Delta loopt het watersysteem van de regio tegen grenzen aan. In de Regio Zwolle is klimaatbestendige groei een hoofdopgave. De ambitie is om groeiregio Zwolle verder te ontwikkelen tot een blijvend aantrekkelijke, klimaatbestendige en economisch vitale regio.
In de samenwerkingsafspraken voor de uitvoering van de NOVI is onder andere vastgelegd dat in het bijzonder aandacht wordt besteed aan kwetsbaarheden in de fysieke leefomgeving, zoals gezondheid, natuurlijke systemen (bijv. bodem, ondergrond, water, lucht), natuur (bijvoorbeeld biodiversiteit, natuurgebieden, habitats) evenals landschap en openbare ruimte (bijvoorbeeld waardevolle landschappen, erfgoed).
Conclusie
De NOVI laats zich niet specifiek uit over lokale ontwikkelingen. Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen Rijksbelangen raakt. In hoofdstuk 4 wordt aangegeven hoe wordt omgegaan met de kwetsbaarheden.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
Conclusie
Het Barro laat zich niet specifiek uit over lokale ontwikkelingen, zoals voorliggende. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is sinds 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Sinds 1 juli 2017 luidt de formulering van de Ladder in artikel 3.1.6. lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een
nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan
die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het
bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied
in die behoefte kan worden voorzien.'
Op grond van de ladder moeten de volgende punten worden geadresseerd:
Het nieuwe bestemmingsplan heeft tot doel om de realisatie van drie woningen mogelijk te maken. Uit jurisprudentie blijkt dat het toevoegen van meer dan elf woningen wordt gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling. In dit geval is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Gezien de ligging van het plangebied binnen Vossenakker wordt de locatie als bestaand stedelijk gebied beschouwd. Tot slot blijkt uit de gemeentelijke Woonvisie 2020 - 2025 (zie paragraaf 3.4.2) dat het aantal huishoudens in Elburg in de toekomst blijft toenemen. Er is dus maar dan voldoende vraag naar de beoogde woningen.
Conclusie
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat in dit geval geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het nader toetsen van het initiatief aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.
Vanaf de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Uitgangspunt van het provinciaal beleid is decentraal regelen wat kan en centraal regelen wat moet.
Gelderland heeft te maken met een urgente vraag naar meer woonruimte. Tot 2030 moeten er in de provincie ruim 80.000 nieuwe woningen gebouwd worden. De urgentie is zo hoog, dat de provincie Gelderland met een Actieplan Wonen een bijdrage wil leveren aan de uitvoering van de bouwopgave. Drie doelen staan in dit actieplan centraal:
Het Actieplan Wonen versnelt de komende vijf jaar de bouwproductie van 43.000 woningen met 50 doorbraakprojecten. Daarnaast zorgen de acties ervoor dat overal in Gelderland in bestemmingsplannen voldoende bouwplannen zijn opgenomen die uitgevoerd kunnen worden.
Algemeen
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is op 19 december 2018 door Provinciale Staten vastgesteld. De visie is per 1 maart 2019 in werking getreden. De visie geeft het provinciale ruimtelijke beleid voor de komende jaren op hoofdlijnen aan.
Ten aanzien van wonen wordt in de Omgevingsvisie aangegeven dat de kwaliteit van de leefomgeving in de visie van groot belang wordt geacht. Een goede kwaliteit van de leefomgeving draagt bij aan gezondheid. Hier hoort goed wonen bij, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De visie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen. Er wordt uitgegaan van concentratie van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.
Het streven is naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat weet te anticiperen op maatschappelijke ontwikkelingen. Gelderland moet een aanbod van woningtypen en woonmilieus hebben dat past bij de diversiteit van de woningvraag. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. Er worden regionale afspraken gemaakt over een goede balans tussen vraag en aanbod van woningen.
Medio januari 2023 heeft Provinciale Staten een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Dit betreft een versie waarin alle actualisaties van de jaren ervoor zijn opgenomen bij de oorspronkelijke omgevingsverordening. Enkel de meest recente actualisatie van 5 juli 2022 is niet opgenomen in de geconsolideerde versie van de omgevingsverordening. Het betreft een actualisatie met betrekking tot drinkwaterreserveringsgebieden en het beschermingsbeleid daarvan. Deze actualisatie gaat gelden wanneer de Omgevingswet is ingevoerd op de beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2024.
De Omgevingsverordening bevat algemene regels en specifieke aanwijzingen waaraan gemeenten moeten voldoen om daarmee de provinciale belangen veilig te stellen. De gemeentelijke bestemmingsplannen moeten met de Omgevingsverordening in overeenstemming worden gebracht.
In de verordening is het gebied ten zuiden van de Oostendorperstraatweg aangeduid als waardevol open gebied (zie figuur 3.1). Voor waardevolle open gebieden is de grootschalige openheid de belangrijkste kernkwaliteit. Daarom geldt als uitgangspunt dat ruimtelijke ingrepen die de openheid aantasten niet zijn toegestaan.
Het voorliggend plangebied ligt buiten het waardevolle open gebied.
Figuur 3.1 - Uitsnede themakaart landschap (bron: Geconsolideerde Omgevingsverordening, d.d. januari 2023)
De omgevingsverordening laat zich niet specifiek uit over lokale ontwikkelingen, zoals voorliggende. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen provinciale belangen.
De gemeente Elburg maakt deel uit van de regio Noord-Veluwe. In de Omgevingsagenda geven de 8 gemeenten van de Noord-Veluwe aan waarop zij regionaal willen samenwerken in de periode 2015-2020. Niet alleen als gemeenten onderling, maar nadrukkelijk ook met ondernemers, maatschappelijke partners en de provincie Gelderland. In de omgevingsagenda zet de regio in op vier opgaven, namelijk:
Per opgave worden deelopgaven genoemd. In het geval van het plangebied is vooral het vitaliseren van het buitengebied van belang. Daarbij zet de regio in op het stimuleren van nieuwe (economische) impulsen en het behouden en versterken van de leefbaarheid in kleine dorpen en gemeenschappen.
De ontwikkeling in het plangebied levert hieraan een bijdrage. De ontwikkeling levert een nieuwe impuls door de realisatie van nieuwe functies. Daarbij neemt het aantal inwoners van Oostendorp toe. Dit geeft voor de in de kern aanwezige voorzieningen een groter aantal bezoekers en daarmee meer draagvlak. De leefbaarheid kan daarmee behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden.
Binnen de Samenwerking Noord-Veluwe (SNV) werken de deelnemende gemeenten samen op de thema's Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting. Op basis van deze samenwerking maken de deelnemende gemeenten en de provincie afspraken ten aanzien van kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van het woningbouwprogramma. Dit maakt onderdeel uit van de Regionale Woonagenda 2019-2022 Samenwerking Noord-Veluwe.
De regio signaleert dat er sinds het einde van de crisis een oplopend tekort is aan woningen. Starters op de woningmarkt zoeken een betaalbare plek om te wonen, mensen met een zorgvraag zijn naarstig op zoek naar een beschutte omgeving en er is vraag naar nieuwe woonvormen. De woningbouw blijft fors achter bij de behoefte. Tekort aan bouwmaterialen en personeel, met stijgende prijzen tot gevolg, spelen de productie parten. Daarnaast vraag de energietransitie de aandacht.
In regionaal verband en met de provincie is de afspraak gemaakt dat de afzonderlijke woningbehoefte per gemeente bij elkaar wordt opgeteld; dit is de regionale behoefte. Dit wordt beschreven in afzonderlijke woonvisies. De woonbehoefte komt voort uit woningbehoefteonderzoek. De monitoring van de kwantitatieve behoefte gebeurt nu achteraf om zo flexibeler te kunnen inspelen op veranderingen in de woningmarkt.
Aangenomen wordt dat het plan vanwege het bescheiden aantal extra woningen past binnen de regionaal gemaakte afspraken (regionale woonagenda). Het gaat dan om een onderbouwing van de behoefte en een toelichting hoe dit plan zich verhoudt tot andere plannen in de gemeente en de regio.
In de Mobiliteitsagenda worden de plannen en projecten van de regio en de provincie weergegeven op de terreinen van onder andere openbaar vervoer, fietsvoorzieningen, het verbeteren van de bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid. De Mobiliteitsagenda is afgeleid van de Mobiliteitsvisie.
Deze agenda zet vooral in op een goede bereikbaarheid van de regio. Daarbij hoort een goede en veilige bereikbaarheid op de fiets en met het openbaar vervoer. Daarnaast is een verbetering van de regionale verkeersveiligheid van belang, om zo het aantal verkeersongevallen te verminderen. Het is daarom van belang dat het plangebied goed en veilig bereikbaar is voor alle soorten verkeer.
De Omgevingsvisie is vastgesteld op 30 januari 2019. Het document geeft een integrale toekomstvisie voor de hele gemeente tot 2030. De visie van de gemeente is 'samen naar een gezonde, veilige en duurzame balans tussen mens, ruimte en gebruik'.
Een deel van de beschreven keuzen in de visie is een herbevestiging en bestendiging van het al ingezette beleid en voor een deel wordt een nieuwe richting ingeslagen. Bij ontwikkelingen en investeringen staan de kernwaarden van de gemeente voorop. De kernwaarden zijn onderverdeeld in vijf thema's:
Vanuit het thema 'Leefbare, vitale kernen met een actieve, gezonde samenleving' wordt onder meer ingestoken op wonen voor iedereen. Alle leeftijdsgroepen moeten aangenaam kunnen wonen in Elburg. Uitgegaan dient te worden van duurzame, energieneutrale en levensloopbestendige ontwikkelingen, waarbij indien mogelijk direct de zorgcomponent wordt meegenomen. Nieuwbouwprogramma's worden ingezet voor aantrekkelijke woonmilieus voor jong en oud.
Een ander thema is het streven naar een aantrekkelijke omgevingskwaliteit en identiteit. De groene parels van de gemeente moeten worden versterkt. Er moet respectvol met de waarden in de gemeente worden omgegaan. Voor de verschillende deelgebieden in de gemeente zijn zogenoemde Idee-kaarten ontwikkeld. Deze kaarten benoemen de ambitie voor het gebied en de uitgangspunten voor behoud en versterking van de omgevingskwaliteit en de identiteit van het gebied.
Op de Idee-kaart voor Oostendorp en Molendorp is de locatie Vossenakker aangeduid als woongebied (nr. 5), zie onderstaande figuur 3.2.
Figuur 3.2 - Uitsnede Idee-kaart Oostendorp en Molendorp (bron: Omgevingsvisie, gemeente Elburg)
Voor Oostendorp wordt uitgegaan van behoud van de authentieke kracht, van de levendigheid en de vitaliteit. Molendorp en Oostendorp zijn functioneel aan elkaar gerelateerd. Samen vormen ze het kloppende hart van (de gemeenschap in) het gebied. Ook het behoud van de diverse scholen is onderdeel van de gemeentelijke ambitie. Voor de identiteit is het belangrijk dat de groene dooradering van west naar oost behouden wordt, met een groen hart in het centrum daarvan.
Voldoende woningbouwmogelijkheden naar de toekomst toe moeten gewaarborgd te blijven, voor alle leeftijdsgroepen. Inbreiding en herontwikkeling gaat voor uitbreiding en dienen gericht te zijn op het bereiken van een kwaliteitsimpuls.
Als uitgangspunten voor kwaliteit worden geformuleerd:
De gemeenteraad heeft op 28 september 2020 de Woonvisie gemeente Elburg 2020-2025 vastgesteld. De Woonvisie is voor de komende jaren de leidraad bij vraagstukken over de toenemende vraag naar woningen, een krappe woningmarkt en het bouwen van (passende) woningen. De komende 10 jaar zijn ongeveer 800 woningen nodig, waarvan een deel uit de 'ombouw' van het huidige woningaanbod moet komen. Het Klimaatakkoord, de vergrijzing en andere maatschappelijke ontwikkelingen zorgen ervoor dat de gemeente in de toekomst een andere inrichting van de leefomgeving krijgt. Grote uitdaging is om wonen voor iedereen betaalbaar te houden.
Nieuwe woonvormen, verduurzaming en transformatie van de bestaande bebouwde omgeving vormen de fundamenten onder het nieuwe beleid. Dat moet onder andere jongeren, ouderen en mensen met een specifieke vraag voldoende perspectief bieden op passende huisvesting binnen de gemeentegrenzen.
De gemeente gaat uit van een versnelde verantwoorde groei met 810 woningen tot 2030, gelet op de achterstand in de woningbouw en de druk op de woningmarkt (oplopende wachttijden in de huur, snellere verkooptijden van woningen en oplopende koopprijzen).
Er is behoefte aan een gedifferentieerd programma, met daarbinnen een aantal belangrijke accenten:
Al met al is de opgave om 40% van het nieuwbouwprogramma te realiseren in de sociale huursector, goedkope koop en betaalbare koopwoningen tot € 265.000,-. Dit zijn belangrijke segmenten voor doelgroepen als starters, jonge gezinnen en bijvoorbeeld mensen die doorstromen uit Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang.
Aanvullend:
De gemeente heeft oog voor de toename van kleine huishoudens, waaronder met name alleenstaanden. De gemeente houdt daar in het woningbouwprogramma rekening mee:
Specifiek voor wonen met zorg en ondersteuning zet de gemeente in op:
Met de woonvisie wordt aangesloten op de Motie betaalbaar wonen. Hierin wordt het college verzocht om ernaar te streven dat minimaal 40% van de reguliere nieuwbouwwoningen wordt gerealiseerd in de sociale huursector, in de goedkope koopsector (tot € 200.000,- v.o.n.) en in de betaalbare koopsector (tot € 265.000,- v.o.n.). In de woonvisie is wel aangegeven dat woningen onder € 200.000,- realiseren lastig is. In Elburg slaagt de gemeente er wel in woningen rond € 230.000,- te bouwen met nul-op-de-meter. Dat zorgt alsnog voor beperkte maandlasten.
Op 17 april 2023 is een addendum op de Woonvisie 2020-2025 vastgesteld door de gemeenteraad. Dit addendum is een concrete vertaling van Regionale Woondeal Noord-Veluwe 2022-2030 d.d. 8 maart 2023 in het geldende gemeentelijk woonbeleid.
In het addendum is het gemeentelijke woningbouwprogramma tot 2030 geactualiseerd naar woningbouw categorieën en prijsklassen, waarbij de volgende verdeling wordt toegepast:
Al met al is de opgave om meer focus te leggen op het realiseren van woningen in de categorieën sociale huur, betaalbare koopwoningen tot €355.000 en de middenhuur. Dit zijn belangrijke segmenten voor doelgroepen als starters, ouderen, jonge gezinnen en bijvoorbeeld mensen die doorstromen uit Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang. Hierin conformeert de gemeente zich aan de afspraken zoals die zijn opgenomen in de Regionale Woondeal. Dat betekent dat 68% van de totaal te realiseren woningen tot en met 2030 tot het betaalbare segment behoort.
Met betrekking tot het voorliggende bestemmingsplan is sprake van de ontwikkeling van drie vrijstaande woningen die worden gerealiseerd ter afronding van de woonwijk Vossenakker. Gezien de beperkte omvang is het niet mogelijk om aan te sluiten bij de woningdifferentiatie zoals is vastgelegd in de 'Motie betaalbaar wonen' als in het 'Addendum op de woonvisie'.
Op 14 december 2009 is de Geurverordening met gebiedsvisie vastgesteld. De basis van dit besluit was een concept-gebiedsvisie en -geurverordening. De concept-geurverordening en -gebiedsvisie zijn in procedure gebracht voor de besluitvorming door de raad. Na publicatie (d.d. 12 januari 2010) zijn de visie en verordening ter visie gelegd en van kracht geworden. De stukken zijn ook voor eenieder inzichtelijk via de website van de gemeente Elburg.
De geurverordening is gemaakt op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Op basis van de Wgv kunnen gemeenten hun eigen geurbeleid doorvoeren waarbij de mogelijkheid bestaat - binnen de wettelijke marges - af te wijken van de standaard geurnormen en/of vaste afstanden uit de wet. De Geurverordening is gemaakt om geurbelemmeringen voor een aantal gewenste ruimtelijke ontwikkelingen weg te nemen. Een van deze ontwikkelingen is die in het voorliggend plangebied Vossenakker Zuid 2. Om de ontwikkelingen in het plangebied beter mogelijk te maken, zijn de geurnormen gewijzigd. Hierop wordt in paragraaf 4.2 nader ingegaan en worden de gevolgen voor het bestemmingsplan aangegeven.
In de Woningwet is geregeld dat elk bouwplan moet voldoen aan redelijke eisen van welstand. Een aanvraag om bouwvergunning wordt daarom voor advies voorgelegd aan de welstandscommissie van de gemeente Elburg. Deze commissie van deskundigen, waaronder ook burgerleden, kunnen niet zelf bepalen of een bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand. Hiervoor wordt verwezen naar de welstandsnota. In de welstandsnota wordt aangegeven aan welke architectonische eisen bouwplannen moeten voldoen en waarop bij de beoordeling van een bouwplan wordt gelet.
Binnen de gemeente worden, naast welstandsvrije gebieden, twee welstandsniveaus onderscheiden. Omdat voor Vossenakker sprake is van een beeldkwaliteitplan is, zoals blijkt uit onderstaande uitsnede van de welstandskaart (figuur 3.3), het voorliggende plangebied geen welstandsniveau aangegeven. Bouwplannen worden getoetst aan het geldende beeldkwaliteitsplan.
Figuur 3.3 - Uitsnede welstandskaart (bron: Welstandsnota)
Voor ontwikkelingen waarbij de ruimtelijke en/of functionele structuur verandert, kunnen beeldkwaliteitsplannen worden opgesteld. In zo'n beeldkwaliteitsplan wordt vooruitgelopen op de nieuwe structuur en aangegeven hoe de bebouwing een plaats moet krijgen in het nieuwe, stedenbouwkundig plan. In nieuwe beeldkwaliteitsplannen zullen kwaliteitseisen voor welstand worden gesteld.
Ten behoeve van het voorliggende plan is een beeldkwaliteitsparagraaf opgesteld die gelijktijdig met het bestemmingsplan in procedure wordt gebracht. Deze zal na vaststelling deel gaan uitmaken van de welstandsnota (zie paragraaf 2.3.3 Beeldkwaliteit).
Voor de gemeentelijke parkeerregeling gelden de in september 2014 vastgestelde (inter)gemeentelijke Parkeernota en de door burgemeester en wethouders vastgestelde 'Nadere regels parkeernormen en hoogte financiële voorwaarde'.
Een bouwplan wordt getoetst aan de algemene bouwregels, waarin de eis is opgenomen voor voldoende parkeervoorzieningen.
Het parkeerbeleid is in veel bestemmingsplannen geregeld met een verwijzing naar de stedenbouwkundige bepalingen in de gemeentelijke bouwverordening. Op die manier beschikt(e) de gemeente Elburg over de mogelijkheid om bij ruimtelijke ontwikkelingen eisen te stellen aan het parkeren. Het parkeerbeleid voor de kom van Doornspijk is vastgelegd in het 'Parapluplan Parkeren'.
Voor de beoogde ontwikkeling wordt aangesloten op de regeling in het parapluplan. In paragraaf 2.3.4 wordt daar verder op ingegaan. Een en ander houdt in dat voldaan moet worden aan de parkeernormen en de uitgangspunten van de Parkeernota, die als bijlage 1 bij de regels is opgenomen.
Diverse aspecten in of nabij het plangebied, zoals hinder door bedrijvigheid, water, ecologie, archeologie en de aanwezigheid van kabels en leidingen, kunnen beperkingen opleggen aan de nieuwe ontwikkelingen in het plangebied. Voor het bestemmingsplan zijn de milieu- en omgevingsaspecten geïnventariseerd en daar waar nodig verwerkt in de ruimtelijke verbeelding en regels van het bestemmingsplan.
Om een belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat in de omgeving en bedrijvigheid te kunnen maken, wordt in het algemeen gebruikgemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden en milieunormen die gehanteerd worden voor gevoelige functies.
De VNG-publicatie is bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de toetsing van bestaande situaties. In bestaande situaties kan de VNG-brochure evenwel een indicatie geven van de mate van hinder bij bestaande conflictsituaties. Verder moet ook bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin mogelijk een (deels) feitelijk bestaande situatie wordt bestemd, worden onderzocht of het laten voortbestaan van een dergelijke situatie in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Ook om die reden wordt aansluiting gezocht bij de VNG-publicatie.
De VNG-brochure hanteert twee soorten omgevingstypen. Een rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied, voor beide omgevingstypen gelden andere richtafstanden en/of normen.
De definitie van een rustige woonwijk/rustig buitengebied is:
De definitie van een gemengd gebied is:
In tabel 4.1 is een overzicht gegeven van de richtafstanden voor de verschillende milieucategorieën.
Tabel 4.1 - Richtafstanden per milieucategorie t/m milieucategorie 4.1
milieucategorie | richtafstand | ||
rustige woonwijk en rustig buitengebied |
gemengd gebied | ||
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m |
Het aspect geluid is in veel gevallen de bepalende factor voor de richtafstand. De achterliggende geluidsnormen die in de VNG-publicatie worden gehanteerd om de richtafstanden te bepalen, zijn weergegeven in tabel 4.2.
Tabel 4.2 - Geluidsnormen (richtwaarden) voor een rustige woonwijk/buitengebied en gemengd gebied
periode | langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT) | maximale geluidsniveaus (LAmax) | ||
rustige woonwijk/ rustig buitengebied |
gemengd gebied | rustige woonwijk / rustig buitengebied | gemengd gebied | |
dagperiode (07:00-19:00 uur) |
45 dB (A) | 50 dB(A) | 65 dB(A) | 70 dB(A) |
avondperiode (19:00-23:00 uur |
40 dB(A) | 45 dB(A) | 60 dB(A) | 65 dB(A) |
nachtperiode (23:00-07:00 uur) |
35 dB(A) | 40 dB(A) | 55 dB(A) | 60 dB(A) |
Deze richtwaarden hebben geen wettelijke status, maar zijn algemeen aanvaarde waarden. Het is mogelijk om op basis van een bestuurlijke afweging af te wijken van deze richtwaarden. De VNG-brochure biedt hiervoor een stappenplan, opgenomen in bijlage B 5.3 van de VNG-publicatie. Het stappenplan omvat de volgende methodiek:
In het kader van stap 3 dient het bevoegd gezag te motiveren waarom het deze geluidsbelasting in de concrete situatie acceptabel acht, waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidsbelasting moet worden betrokken.
Bij een hogere geluidsbelasting dan aangegeven in stap 3 zal inpassing doorgaans niet mogelijk zijn. Indien het bevoegd gezag niettemin tot inpassing wil overgaan, dient dit grondig onderzocht, onderbouwd en gemotiveerd te worden, waarbij cumulatie met andere geluidsbronnen/geluidsbelastingen moet worden meegenomen. Deze laatste stap wordt aangeduid als stap 4.
Het agrarisch bedrijf aan de Oostendorperstraatweg 10a valt onder de werking van het Activiteitenbesluit en de daarin opgenomen algemene regels.
![]() |
De algemene geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit voor agrarische bedrijven komen overeen met de VNG-richtwaarden voor “rustige woonwijk/rustig buitengebied”, waarbij uitsluitend het geluid van vast opgestelde installaties en toestellen hoeft te worden meegenomen.
Het Activiteitenbesluit biedt de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften voor geluid vast te stellen. Dit kunnen middelvoorschriften zijn, dan wel van het Activiteitenbesluit afwijkende geluidsvoorschriften (hoger of lager dan de standaard voorschriften).
De verkeersbewegingen op de openbare weg, die worden veroorzaakt de (agrarische) inrichting, kunnen zorgen voor geluidhinder. Deze hinder wordt echter niet direct toegerekend aan de inrichting (indirecte hinder). In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan deze indirecte hinder echter inzichtelijk worden gemaakt als dat nodig is.
Wegens het ontbreken van een toetsingskader voor de ruimtelijke ordening, wordt aangesloten bij het toetsingskader voor vergunningverlening in het kader van de Wet milieubeheer/Wabo. Dit toetsingskader betreft de Circulaire “Beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening Wm” (VROM, 29 februari 1996), ook wel bekend als de Schrikkelcirculaire. De voorkeursgrenswaarde voor indirecte hinder bedraagt volgens de circulaire 50 dB(A) en de maximale grenswaarde bedraagt 65 dB(A) etmaalwaarde.
Het plangebied is gelegen aan de rand van bestaande stedelijk gebied wat kan worden getypeerd als 'rustige woonwijk'. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich enkele bedrijven die mogelijk belemmeringen veroorzaken voor de beoogde woningen of hinder ondervinden van de beoogde woningen.
Zo ligt ten zuidwesten van het plangebied een bedrijventerrein. Het dichtstbijzijnde bedrijf is gelegen op een afstand van circa 130 m. Ter plaatse van dit bedrijf zijn bedrijven tot en met categorie 3.1 toegestaan. Overeenkomstig de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) geldt op basis van gebiedstype 'rustige woonwijk' een richtafstand van 50 m.
Figuur 4.1 - Weergave ligging plangebied ten opzichte van omliggende functies (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De beoogde woningen zijn op circa 130 m afstand gelegen. De maximale richtafstand wordt niet overschreden.
Andersom ondervinden de bedrijven op het bedrijventerrein geen hinder van de beoogde woningen. Daarbij wordt opgemerkt dat er bestaande woningen op kortere afstand van het bedrijventerrein zijn gelegen; deze woningen zijn maatgevend.
Het agrarisch bedrijf aan de Oostendorperstraatweg 10a kan op basis van de VNG-publicatie “Fokken en houden van rundvee” worden gekarakteriseerd als een bedrijf in milieucategorie 3.2 met volgens de VNG-publicatie een maximale richtafstand van 100 m:
Hoewel aan de richtafstand voor geluid wordt voldaan, is op basis van akoestisch onderzoek gekeken of er ook aan de richtwaarde van 45 dB(A) kan worden voldaan. Het akoestisch onderzoek is als bijlage 2 opgenomen in de voorliggende toelichting.
In het onderzoek wordt, op basis van het akoestisch onderzoek uit 2013 van de Omgevingsdienst Noord-Veluwe (modelgegevens), geconstateerd dat ter plaatse van het nieuwe bouwvlak in het voorliggend bestemmingsplan in de representatieve bedrijfssituatie wordt voldaan aan de richtwaarde van 45 dB(A) als etmaalwaarde voor wat betreft de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus. Dit geldt zowel voor de situatie met en zonder geluidscherm. Er is alleen in de dagperiode (beoordelingshoogte ho =+1,5 m) enig akoestisch effect van 1 dB (in de praktijk niet waarneembaar) van het geluidscherm. De langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus in de incidentele bedrijfssituatie (inkuilen) hoger zijn dan de richtwaarde van 50 dB(A) als etmaalwaarde en tevens hoger dan de grenswaarde van 55 dB(A) in de ruimtelijke afweging.
De hoogste berekende waarde bedraagt 62 dB(A) als etmaalwaarde (nachtperiode bepalend). Het inkuilen (IBS) komt maar een beperkt aantal keren per jaar voor. In de ruimtelijke afweging kan hiermee rekening mee worden gehouden omdat in deze beoordeling moet worden uitgegaan van een “representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden”. Daarnaast geldt dat het bedrijf niet wordt belemmerd op dit punt, omdat het Activiteitenbesluit voor wat betreft de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus uitsluitend toetst op het geluid van vast opgestelde toestellen en installaties. Bij inkuilen is daar geen sprake van (alleen mobiele bronnen). Voor wat betreft de maximale geluidniveaus geldt dat er in de nachtperiode een (geringe) overschrijding is van de algemene grenswaarde van 60 dB(A), veroorzaakt door het in- en uitrijden van tractoren/R.M.O.'s in de nachtperiode.
De hoogst berekende waarden treden op bij de bestaande woning aan de Oostendorperstraatweg 13. Omdat vracht- en overig landbouwverkeer op de openbare weg (dichter bij de woningen) hogere maximale geluidniveaus veroorzaakt, kunnen de berekende maximale geluidniveaus aanvaardbaar worden geacht. In het milieuspoor is dit eventueel vast te leggen in een maatwerkvoorschrift voor geluid; het voorstel is dan maximale geluidniveaus toe te staan tot 65 dB(A). Bij een minimale geluidwering van 20 dB(A) wordt dan voldaan aan de grenswaarde voor maximale binnenniveaus.
Conclusie Oostendorperstraatweg 10a
Voor wat betreft het geluid van het agrarisch melkveebedrijf aan de Oostendorperstraatweg 10a zijn er akoestisch geen belemmeringen. Het wel/of niet aanleggen van een geluidscherm op het bestemmingsvlak heeft enig effect in de dagperiode vanwege de beoordelingshoogte van ho =+1,5 m (geluidschaduw). Op de hogere verdiepingen is er geen effect.
Voor wat betreft de maximale geluidniveaus geldt dat er in de nachtperiode een (geringe) overschrijding is van de algemene grenswaarde van 60 dB(A), veroorzaakt door het in- en uitrijden van tractoren/R.M.O.'s in de nachtperiode. De hoogst berekende waarden treden op bij de bestaande woning aan de Oostendorperstraatweg 13. Omdat vracht- en overig landbouwverkeer op de openbare weg (dichter bij de woningen) hogere maximale geluidniveaus veroorzaakt, kunnen de berekende maximale geluidniveaus aanvaardbaar worden geacht. In het milieuspoor is dit eventueel vast te leggen in een maatwerkvoorschrift voor geluid; het voorstel is dan maximale geluidniveaus toe te staan tot 65 dB(A). Bij een minimale geluidwering van 20 dB(A) wordt dan voldaan aan de grenswaarde voor maximale binnenniveaus.
Vanwege het feit dat de aanleg van een geluidsscherm in het voorgaande bestemmingsplan is opgenomen wordt, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, de aanleg van het geluidsscherm wederom op de verbeelding en in de planregels opgenomen. Er is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Omdat voor de omliggende bedrijven aan de richtafstanden wordt voldaan, is er sprake van het voldoen aan stap 1 van de VNG-systematiek (inpassing in mogelijk). Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Voor het milieuaspect geurhinder vanwege de nabijgelegen melkveehouderij wordt verwezen naar de paragraaf 4.2.
Wet geurhinder en veehouderij (milieu) en Activiteitenbesluit
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, deze zijn weergegeven in de onderstaande tabel 4.3.
Tabel 4.3 - Overzicht geurnormen Wgv
concentratiegebied | niet-concentratiegebied | ||||
binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m3 | max. 2 ouE/m3 | ||
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |||
buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m3 | max. 8 ouE/m3 | ||
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar de minimale afstanden van:
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen.
Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelasting geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Geurverordening gemeente Elburg
De gemeente Elburg heeft op 14 december 2009 een geurverordening vastgesteld. In die geurverordening zijn voor enkele gewenste ontwikkelingen de geurnormen gewijzigd. In figuur 4.2 is onderhavig plangebied aangegeven als een van gebieden waarvoor aangepaste geur- en afstandsnormen gelden.
Figuur 4.2 - Weergave ligging plangebied (paarse ster) met de achtergrondbelasting in de toekomstige situatie (bron: geurverordening gemeente Elburg)
Uit figuur 4.2 blijkt dat het onderhavig plangebied is aangewezen als een van ontwikkelingsgebieden (bebouwde kom) waarvoor een aangepaste geur- en afstandsnorm van 6,5 ouE/m3 en 50 m als aanvaardbaar wordt geacht. De afstand tot het bouwvlak bedraagt circa 55 m.
Aan de afstandsmaat van 50 m wordt in het voorkomende geval ruimschoots voldaan. Uit voorgaande figuur blijkt dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een redelijk goed leefklimaat.
Daarbij wordt opgemerkt dat op basis van het geldende bestemmingsplan 'Vossenakker, 2e uitwerking, tevens 1e wijziging' op deze locatie de bouw van twee geschakelde woningen al mogelijk is (zie paragraaf 1.3).
Conclusie
Samenvattend is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van geur. Het nabijgelegen agrarische bedrijf worden niet belemmerd vanuit de Wgv, ondersteund door de geurverordening van de gemeente Elburg, welke 6,5 ouE/m3 en 50 m als aanvaardbaar acht voor het plangebied (bebouwde kom).
Geconcludeerd wordt dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de ontwikkeling.
Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidsgevoelige functie aangemerkt. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidszone van een weg.
Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Geluidsbelasting
Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidzones (Wet geluidhinder) van de Oostelijke Rondweg en de Oostendorperstraatweg. Om die reden is in het kader van het voorliggende bestemmingsplan een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai. Het akoestisch onderzoek is als bijlage 2 opgenomen in de voorliggende toelichting.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB vanwege zowel de Oostelijke Rondweg als de Oostendorperstraatweg niet wordt overschreden.
GES-beoordeling voor wegverkeer
Bij de uitwerking van het gemeentelijk 'Beleidskader Geluid Hogere Grenswaarde' (2007) is aansluiting gezocht bij de systematiek van de GezondheidsEffectScreening (GES). GES is ontwikkeld om bij ruimtelijke planvorming in beeld te brengen wat de werkelijke gezondheidsrisico's zijn rondom enkele milieufactoren.
Op basis van een GES-score kan worden aangegeven wat de (geluids)kwaliteit in een leefomgeving is. De score loopt van 0 tot 8, waarbij een score van 0 zeer goed is en een score van 8 zeer onvoldoende.
In onderstaand tabel 4.4, afkomstig uit het 'Beleidskader Geluid Hogere Grenswaarde', wordt per deelgebied aangegeven wat de relatie is tussen de nagestreefde GES-score en de te onderscheiden deelgebieden binnen de gemeente. Voor een woonwijk wordt uitgegaan van GES-score tussen 0 en 2, waarbij sprake is van een zeer goed tot redelijk woon- en leefmilieu.
Tabel 4.4 - relatie tussen geluid en gezondheid in verschillende deelgebieden (bron: beleidskader Geluid HGW)
In het 'Beleidskader Geluid Hogere Grenswaarde' zijn de scores voor industrielawaai en voor weg- en railverkeer weergegeven. Voor het voorliggend plangebied zijn alleen de GES-scores vanwege het wegverkeer relevant, zie tabel 4.5.
Tabel 4.5 - Geluidsbelasting en GES-scores voor wegverkeer (bron: beleidskader Geluid HGW)
Uit het akoestisch onderzoek zoals opgenomen in bijlage 2 van de voorliggende blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB vanwege zowel de Oostelijke Rondweg als de Oostendorperstraatweg niet wordt overschreden.
Dat betekent volgens tabel 4.5 dat er sprake is van een GES-score 1.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de realisatie van het plan mogelijk is binnen de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder. Een hogere waarde procedure is dan ook niet aan de orde. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Wanneer een nieuwe geluidsgevoelige bestemming wordt mogelijk gemaakt binnen de geluidszone van een spoorlijn, moeten de plannen op grond van de Wet geluidhinder worden getoetst aan de geluidsnormen, zoals opgenomen in het Besluit geluidhinder. De Spoorlijn Harderwijk-Zwolle, gelegen aan de andere zijde van de A28, ligt op een afstand van ruim 4,2 km van het plangebied. Spoorwegen met een geluidszone langs de spoorlijn staan aangegeven op de geluidsplafondkaart of de zonekaart. Op grond van het dichtstbijzijnde geluidsproductieplafond (63,1 dB) bedraagt de zonebreedte 300 m aan weerszijden van de spoorlijn.
Het plangebied ligt ruim buiten de geluidszone van de spoorlijn Harderwijk-Zwolle en de A28. De spoorlijn is in het akoestisch onderzoek buiten beschouwing gelaten.
Conclusie
Aangenomen wordt dat het spoorweglawaai geen belemmering oplevert voor de beoogde plannen.
Warmtepompen, en dan met name lucht-/water warmtepompen, kunnen geluid produceren. In artikel 3.8, lid 2 van het Bouwbesluit 2012 worden eisen gesteld aan buiten opgestelde installaties voor warmte- of koudeopwekking (dus ook Airco's). Op de perceelsgrens mag het geluidniveau niet meer bedragen dan 40 dB(A), bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai en het gestelde in bijlage VIII bij de Regeling Bouwbesluit 2012.
Op basis daarvan geldt dat indien een installatie een afzonderlijke instelling heeft voor de avond- en nachtperiode (19:00 - 7:00 uur), wordt het gemeten geluidsniveau in de dagperiode (7:00 - 19:00 uur) gecorrigeerd met -5 dB, wat betekent dat 45 dB(A) is toegestaan.
Op grond van het voorliggende bestemmingsplan wordt de bouw van maximaal drie woningen mogelijk gemaakt. In of rond een nieuwe woonwijk kan een cumulatief effect ontstaan vanwege alle individuele warmtepompen. Dit effect is locatiespecifiek en afhankelijk van de per woning te installeren installatie en daarmee op voorhand niet te kwantificeren.
Gezien de eisen op de perceelsgrens wordt er geen relevant cumulatief effect verwacht. Een toetsing van dit aspect kan niet eerder plaatsvinden dan ten tijde van de aanvraag van een omgevingsvergunning om te bouwen.
Conclusie
Aangenomen wordt dat het lawaai vanwege warmtepompen geen belemmering oplevert voor de beoogde plannen.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Voor het bestemmingsplan zelf hoeft geen nieuw bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Uit de voorgaande onderzoeken uit 2005 en 2015 (zie bijlagen 3 en 4) blijkt dat ook de in geel aangegeven locaties globaal gezien geschikt zijn voor de bestemming wonen.
Figuur 4.3 - Onderzoekslocatie
Echter, voor de toekomstige omgevingsvergunningaanvragen van de te bouwen woningen zal nog wél bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden, omdat daarvoor recente bodemgegevens nodig zullen zijn van de boven- en ondergrond en het grondwater. Tijdens het actualisatieonderzoek uit 2015 zijn ter hoogte van de in geel aangegeven bouwkavels 4 ondiepe boringen gezet (tot 50 cm onder maaiveld) en geanalyseerd. Dat betekent dat de laatste gegevens van de ondergrond en het grondwater ter hoogte van de toekomstige nieuwbouwlocaties uit 2005 stammen en gemiddeld mogen bodemgegevens voor het beoordelen bij nieuwbouw niet ouder zijn dan 5 jaar.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Een belangrijk onderdeel van de planvorming is de watertoets. Sinds 1 november 2003 is de watertoets voor alle ruimtelijke plannen verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (bijlage 6) is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Daarnaast heeft de gemeente het Beleids- en Beheerplan Water en Riolering. Hierin wordt een waterberging van 60 mm per m2 verhard oppervlak gevraagd.
Het plangebied is gelegen in het beheergebied van waterschap Vallei & Veluwe. Het waterschap is verantwoordelijk voor het watersysteem en het zuiveren van het aangeboden stedelijk afvalwater. De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van drie woningen. Ook wordt een speeltuin en parkeerplaatsen aangelegd. In totaal wordt er minder dan 1.500 m2 aan verhard oppervlak toegevoegd.
Gelet op het resultaat van de watertoets is het plan, vanuit de waterhuishouding bezien, niet van belang voor het waterschap.
Wel dient aan de gemeentelijke waterbergingseis te worden voldaan. Het plangebied maakt onderdeel uit van de totale nieuwbouwwijk Vossenakker-Zuid. Hiervoor is in het kader van het (moeder)bestemmingsplan uit 2007 een aantal onderzoeken uitgevoerd, waaronder een bodemkundig en hydrologisch onderzoek en een waterstructuurplan, zie bijlage 5. In de wijk zijn wadi's aangelegd waarop ook deze kavels via het infiltratieriool kunnen lozen. Tevens kunnen de woningen in de tuinen mogelijk zelf voorzien in infiltratievoorzieningen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect water geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij elk ruimtelijk plan moet, in verband met de natuurbescherming, rekening worden gehouden met de Wet Natuurbescherming (Wnb). Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura 2000-gebieden
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij'-principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen, zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wnb de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Ten behoeve van het bestemmingsplan is door Bureau FaunaX een quickscan opgesteld om eventuele negatieve effecten op beschermde soorten en gebieden en benodigde vervolgstappen in beeld te brengen. De rapportage 'Quickscan Wet natuurbescherming Ontwikkeling Vossenakker-Zuid te Elburg' is als bijlage 7 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
In de quickscan is aandacht besteed aan uiteenlopende soorten. In onderstaand overzicht worden de potentieel aanwezige beschermde soorten en hun beschermingsstatus binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden samengevat. In de Wet natuurbescherming zijn vooral vaste verblijfsplaatsen (voortplantingslocaties zoals nesten, holen, kraamkolonies etc.) van belang, maar ook de functionele leefomgeving die vaste verblijfplaatsen in stand houdt. In tabel 4.6 zijn dan ook alleen de soorten opgenomen, waarvoor het plangebied onderdeel vormt van hun leefgebied en/of levenscyclus, en waarop eventueel in de toekomst geplande werkzaamheden van negatieve invloed kunnen zijn.
Tabel 4.6 - Overzicht van potentieel voorkomende beschermde flora en fauna in het plangebied
Mits men zich aan de hieronder volgende aanbevelingen houdt, kan het project doorgang vinden binnen het kader van de Wet natuurbescherming:
Naar aanleiding van de resultaten van de quickscan Wnb is een nader onderzoek uitgevoerd om de aanwezigheid van essentieel foerageergebied van steenuil vast te stellen, dan wel uit te sluiten. Het rapport 'Nader Onderzoek Wet natuurbescherming Ontwikkeling Vossenakker Zuid te Elburg' is als bijlage 8 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
Uit de rapportage blijkt dat bij het nader onderzoek naar de steenuil tijdens twee van de drie bezoeken baltsroepen van de steenuil uit oostelijke richting werden gehoord. Ook werd de steenuil eenmalig waargenomen in een boom ten zuiden van het plangebied.
In de rapportage is een ecologische functiekaart opgesteld (zie figuur 4.4). In de functiekaart is het maximale leefgebied van de waargenomen steenuil aangegeven met een cirkel met een straal van 200 meter (12 ha) rondom het gebied waar zich vermoedelijk een nest- of rustplaats van deze soort bevindt. In totaal komt dit neer op een gebied met een straal van 300 meter. Geschikt leefgebied voor steenuil is binnen deze cirkel aangegeven met blauwe vlakken. De totale oppervlakte van het plangebied is slechts 2,5% van het totale geschikte leefgebied van steenuil in de omgeving.
Figuur 4.4 - Ecologische functiekaart van de omgeving van het plangebied als leefgebied van steenuil (bron: Nader onderzoek Wnb, Faunax)
Als gevolg van het planvoornemen zal 2,5% van het geschikte leefgebied van een steenuil verloren gaan. Volgens het onderzoek gaat dit niet gepaard met significant negatieve effecten op een nest- of rustplaats van steenuil in de omgeving van het plangebied. Voor deze soort hoeft derhalve geen ontheffing te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag, de provincie Gelderland.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen werkzaamheden niet gepaard gaan met significant negatieve effecten op het leefgebied van een steenuil in de omgeving hiervan. Er zijn in het kader van de Wet natuurbescherming geen vervolgstappen benodigd voor steenuil. Overige adviezen uit de Quickscan Wnb (zie paragraaf 4.6.2.1), zoals het werken buiten de broedperiode (grofweg 15 maart – 15 juli) blijven van kracht. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de zorgplicht.
Tijdens de bureaustudie, die onderdeel uitmaakt van de quickscan, zijn geen vormen van gebiedsbescherming naar voren gekomen die betrekking hebben op het plangebied. Het plangebied valt niet onder het Natuur Netwerk Nederland (NNN, voormalig EHS), Natura 2000 of andere vormen van gebiedsbescherming (bron: Geoportaal provincie Gelderland).
In het kader van het bestemmingsplan is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd voor de aanleg- en exploitatiefase van drie nieuwbouwwoningen op de hoek van de Kruidenlaan en de Enkweg in Elburg en de realisatie van een speeltuin. De rapportage is als bijlage 9 in de toelichting opgenomen.
Met behulp van de nieuwe release van het rekenprogramma AERIUS-calculator (release 6 november 2023) is gekeken naar de depositie op de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden. De Natura 2000-gebieden die binnen 25 kilometer van het plangebied zijn gelegen betreffen Veluwe, Veluwerandenmeer, Ketelmeer & Vossemeer, Rijntakken, Zwarte meer, Olde Maten & Veerslootslanden, Uiterwaarden zwarte Water en Vecht. Alleen het natura 2000-gebied Ketelmeer & Vossemeer is niet overbelast door stikstof, de andere Natura 2000-gebieden ervaren wel overbelasting van stikstof.
Voor de aanlegfase is rekening gehouden met het aantal verkeersbewegingen voor de aan- en afvoer van materiaal en machines voor de bouw van de woningen en de speeltuin. Aanvullend is ook rekening gehouden met het vervoer van personeel. Omdat de gronden al bouwrijp zijn is alleen rekening gehouden met de bouwfase; grondwerk is al verricht.
Voor de exploitatiefase is uitgegaan van drie gasloze woningen: er is dus geen emissie vanwege het verstoken van aardgas binnen de woningen. Voor het extra aantal verkeersbewegingen is uitgegaan van de kengetallen van het CROW (CROW publicatie 381).
Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn derhalve niet aan de orde. Voor dit plan geldt geen vergunningplicht op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb)
De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteit en nader onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming wordt niet noodzakelijk geacht. Voorliggende ruimtelijke ontwikkeling heeft tevens geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden of het NNN.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Kwetsbare of beperkt kwetsbaar object
De realisatie van de drie woningen en de speeltuin dienen in het kader van externe veiligheid te worden afgewogen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten:
Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is van belang als het relevant wordt om te bepalen of er sprake is van een grenswaarde of een richtwaarde.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het belangrijkste toetsingskader. Hierin zijn bijvoorbeeld grenswaarden en oriënterende of richtwaarden opgenomen voor het zgn. plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het PR en het GR:
Besluit externe veiligheid transportroutes
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden waarmee het verplicht wordt transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd vast te leggen in het bestemmingsplan.
In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen. Het Basisnet heeft als doel een evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt aan de ene kant regels aan het vervoer van gevaarlijke stoffen en geeft aan de andere kant aan welke beperkingen gelden in het gebied rond de betreffende routes. Zo wordt aan iedereen die dicht bij deze snelwegen en spoorwegen woont of verblijft een basisbeschermingsniveau geboden.
De 'Wet basisnet' is een heel stelsel van wetten en regels. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) de belangrijkste wet. Hierin staan de risiconormen en de regels voor de beheersing van het risico van het vervoer.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi.
Circulaire effectafstanden externe veiligheid lpg-tankstations voor besluiten met gevolgen
voor de externe veiligheid
Op 28 juni 2016 is de 'Circulaire effectafstanden externe veiligheid lpg-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid' in de Staatscourant gepubliceerd. Deze circulaire vraagt actie van gemeenten bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan rondom lpg-tankstations en bij het verlenen van een omgevingsvergunning milieu voor het oprichten van een lpg-tankstation.
De circulaire beoogt dat gemeenten, naast een risicobenadering in het kader van het Bevi (PR en GR), uitdrukkelijk ook een effectbenadering toepassen bij besluiten rondom lpg-tankstations. De effectbenadering is van toepassing als er een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld op grond waarvan kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten nabij een lpg-tankstation gerealiseerd kunnen worden of op een omgevingsvergunning milieu voor het oprichten van een lpg-tankstation.
Beleidsvisie externe veiligheid Veluwe Noord
In de gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid voor de gemeenten in de regio Veluwe-Noord (Elburg, Ermelo, Harderwijk, Hattem, Heerde, Nunspeet, Oldebroek en Putten) is aan de hand van drie thema's beschreven hoe de gemeenten in de regio Noord-Veluwe omgaan met externe veiligheid. De beleidsvisie biedt de gemeenten de mogelijkheid om op gestructureerde wijze keuzes te maken over externe veiligheid en met name in de samenhang tussen ruimtelijke ordening en externe veiligheid.
Grote delen van het grondgebied van de Noord-Veluwse gemeenten liggen binnen het invloedsgebied van risicobronnen, waardoor bij veel ruimtelijk besluiten een verantwoording van het GR vereist is. Een risicoloze maatschappij bestaat niet; een bepaald risiconiveau moet geaccepteerd worden. Maar welk niveau is dan te verantwoorden? Wie bepaalt dit? En wie draagt deze verantwoordelijkheid? Omgaan met externe veiligheid betekent ook het maken van keuzes.
Het thema 'keuzes maken' heeft als doel het opstellen van uniforme ruimtelijke zones die aangeven wat de gemeenten wel en niet wensen in bepaalde zones. Hierdoor kunnen beleidskwesties in samenhang en op de juiste schaal beoordeeld worden en wordt ad hoc-besluitvorming voorkomen. Ook heeft de beleidsvisie tot doel de elementen van groepsrisicoverantwoording te uniformeren waardoor niet per locatie (besluit) de wijze van uitvoering bedacht hoeft te worden.
Op basis van de publieke risicokaart zijn de aanwezige risicobronnen geïnventariseerd. In navolgende figuur 4.5 is de situering van het plangebied (blauwe ster) ten opzichte van deze risicobronnen grafisch weergegeven.
Figuur 4.5 - Ligging risicobronnen ten opzichte van plangebied (blauwe ster) (bron: www.risicokaart.nl)
In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig die onder het Bevi vallen. De dichtstbijzijnde inrichting bevindt zicht ten westen van het plangebied en betreft een tankstation met lpg. De afstand tot dit tankstation bedraagt circa 1,1 kilometer.
Het plangebied is gelegen buiten de PR-contouren die het tankstation kent. Overige inrichtingen liggen op nog grotere afstand van het plangebied. Gezien de grote afstand tot deze dichtstbijzijnde inrichting worden geen belemmeringen verwacht.
Naast risico's vanwege risicovolle inrichtingen, moet ook rekening worden gehouden met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij is van belang dat de A28 en de Eperweg/N309 (route van A28 naar Elburg) worden gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Bovendien is de A28 een weg zonder veiligheidszone, waardoor het PR (PR 10-6) van die weg geen beperkingen oplevert. Ook dit aspect hoeft niet nader onderzocht te worden.
Daarnaast is geen sprake van plasbrandaandachtsgebied, de risicocontour hiervan is 30 m rond de weg. Het plangebied ligt ook hier ruim buiten. Het vervoer van gevaarlijke stoffen en het daardoor veroorzaakte PR leveren daarom voor het bestemmingsplan geen beperkingen op.
Ten zuidwesten van het plangebied op een afstand van ruim 2,4 km bevindt zich een aardgastransportleiding van de Gasunie (NEN 3650-leiding). Het betreft buisleiding A-570-01. Ook bevindt zich een vergelijkbare leiding ten zuidoosten van het plangebied (ruim 2,3 km).
Gezien de grote afstand tussen het plangebied en beide buisleidingen worden er geen belemmeringen verwacht. Het GR voor beide buisleidingen hoeft niet berekend of verantwoord te worden.
Van de Veiligheidsregio Noord- Oost- Gelderland (VNOG) wordt in het kader van het vooroverleg advies gevraagd over zaken betreffende de algemene fysieke veiligheid van het ontwerp. Het advies is als bijlage 10 in de toelichting opgenomen.
In het advies van de VNOG wordt aangegeven dat met de conclusie die in de toelichting is opgenomen kan worden ingestemd.
Naar aanleiding van het aanvullend advies van de VNOG is contact geweest met de lokale accounthouder met betrekking tot de bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen. Geconstateerd is dat het voorliggend plangebied deel uitmaakt van het totale project Vossenakker-Zuid. De bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen voor de totale wijk zijn destijds al beoordeeld en akkoord bevonden.
De bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen zijn voor het voorliggende plangebied derhalve op orde.
Conclusie
Vanuit het aspect 'externe veiligheid' is er geen sprake van een belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm). Dit onderdeel van de Wm bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Tabel 4.7 - Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate (nibm) is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
In de beoogde situatie worden drie nieuwbouwwoningen en een speeltuin gerealiseerd. De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat 'niet in betekenende mate' van invloed is op de luchtkwaliteit. De ontwikkeling valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee vaak een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening. In het kader van het aspect cultuurhistorie wordt ingegaan op de zichtbare cultuurhistorische waarden (cultuurhistorie) en op het erfgoed onder de grond (archeologie).
Op grond van de Erfgoedwet moet in ruimtelijke plannen rekening gehouden worden met bekende en aantoonbaar te verwachten archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn.
Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Inventariserend veldonderzoek archeologie
Voor het geldende bestemmingsplan 'Vossenakker' is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Arcadis, Inventariserend veldonderzoek archeologie Elburg Vossenakker, mei 2005). Ook het voorliggende plangebied is in dit onderzoek meegenomen. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 11 van deze toelichting.
Uit dit onderzoek zijn drie gebieden naar voren gekomen die nader onderzocht moesten worden. Slechts een fractie van deze gebieden valt binnen het voorliggende plangebied. De aanbevelingsgebieden zijn weergegeven op figuur 4.6.
Figuur 4.6 - Kaart behorend bij inventariserend veldonderzoek met daarop aanbevelingsgebieden
Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven
Vervolgens is een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd (De Steekproef, Een inventariserend Archeologisch Veldonderzoek middels proefsleuven, Rapport 2006-01/05, februari 2006). In bijlage 12 van deze toelichting is dat onderzoek toegevoegd.
De proefsleuven zijn gegraven binnen aanbevelingsgebieden 2 en 3. Tijdens het onderzoek zijn geen archeologische waarden van belang vastgesteld binnen het zuidelijk deel van Vossenakker. In totaal zijn er vijf mogelijke laatste restanten van paalkuilen ontdekt, verdeeld over drie putten. Eén paalkuil dateert uit de Nieuwe tijd, van de overige sporen is de datering onbekend. De structuren waarvan deze sporen ooit deel uitmaakten zijn niet meer aangetroffen. De weinige vondsten dateren uit de Nieuwe tijd en zijn in het esdek aangetroffen. Slechts een vondst, een fragment baksteen, is afkomstig uit een paalkuilrestant. De vindplaats is 'niet behoudenswaardig' gewaardeerd aan de hand van de KNA scoretabel. Bij de voorliggende ontwikkeling is dan ook geen sprake van aantasting van archeologische waarden. Er is dan ook geen reden tot vervolgonderzoek.
Conclusie
Ter voorbereiding op het voorliggende bestemmingsplan plan is overleg geweest met de regio-archeoloog met betrekking tot het aspect 'archeologie'. Uit het overleg is gebleken dat de conclusie uit de bovengenoemde rapporten nog steeds voldoende actueel zijn voor het voorliggende plangebied. Er zijn binnen het plangebied geen archeologische waarden aanwezig, er is geen aanvullend onderzoek nodig.
Historische (steden)bouwkundige waarden
In het plangebied bevinden zich geen bouwwerken met cultuurhistorische (steden)bouwkundige waarden. Direct buiten het plangebied is de woning Oostendorperstraatweg 13 een gemeentelijk monument. Het plangebied is gesitueerd 'achter' deze woningen. In de huidige situatie heeft het plangebied al uit te werken woonbestemmingen.
De cultuurhistorische waarden van dit object wordt met de voorliggende plannen niet aangetast.
Historische structuren en patronen
Medio 1900 is langs de Oostendorperstraatweg een boerderijenlint ontstaan. Deze slingerende weg vormt samen met de bebouwing en het opgaande groen een ruimtelijke scheiding tussen de hoge en lage gronden. Op de kaart is dit af te lezen aan de verschillende kavelrichtingen aan de oostzijde (lage gronden) en de westzijde (hoge gronden) van de Oostendorperstraatweg.
De karakteristieken zijn van cultuurhistorische betekenis en maken dat de ontstaansgeschiedenis heden ten dage afleesbaar is in de landschappelijke en bebouwingsstructuur.
Bij de planvorming van het gebied Vossenakker is niet alleen uitgangspunt geweest dat de karakteristiek van de Oostendorperstraatweg zo veel mogelijk gehandhaafd blijft, maar dat tevens een drietal monumentale boerderijen, gelegen aan de oostzijde van de Oostendorperstraatweg in het verlengde van de Kruidenlaan met het bijbehorende groen (verderop ten noordoosten van het plangebied), beeldbepalend blijven.
De cultuurhistorische waarden van het boerderijlint wordt met de voorliggende plannen niet aangetast.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van het bestemmingsplan dient gekeken te worden naar trillingsbronnen en de mogelijke overlast daarvan. Bij nieuwbouw binnen 100 m van een spoorweg kan trillinghinder relevant zijn (overschrijding streefwaarde Vmax = 0,1).
In bijzondere situaties (grondopbouw of bekende klachten) kan onderzoek tot op 250 m noodzakelijk geacht worden.
In het voorliggende geval ligt het spoor op ruim 4,1 km afstand, waarbij de gehele kern 't Harde tussen het plangebied en de spoorlijn ligt. Aangenomen wordt dat mogelijke trillinghinder vanwege het spoor niet nader onderzocht hoeft te worden.
Naast de eerder genoemde gasleidingen (zie paragraaf 4.7.2.3) zijn in en direct rond het plangebied geen andere ruimtelijk van belang zijnde kabels en leidingen aanwezig.
Voor de nieuwbouw moeten mogelijk nieuwe kabels en leidingen worden aangelegd. Hiermee moet in de uitvoeringsfase van het plan rekening worden gehouden.
Nederland is bezig met een energietransitie van fossiele naar meer duurzame energiebronnen. In dit kader is op 1 juli 2018 de Wet Voortgang Energietransitie in werking getreden (Wet VET). Met deze wet is de Gaswet gewijzigd, waardoor onder de 40 m³ doorlaatwaarde per jaar netbeheerders nieuwe gebouwen niet meer op het gasnet mogen aansluiten. In de praktijk betekent dit dat nieuwe woningen en (kleinere) bedrijfsgebouwen gasloos moeten worden gebouwd. Dit betekent dat voor het in dit bestemmingsplan voorziene project moet worden omgezien naar alternatieven voor verwarming en andere energievoorziening.
Hiervoor is een mix van oplossingen mogelijk. Gelet op de strengere energieprestatienormen moeten nieuwe gebouwen beter worden geïsoleerd. In combinatie met zonnepanelen of -collectoren op daken, vloerverwarming, meer apparatuur op elektriciteit, (lucht)warmtepompen is doorgaans gasloos bouwen goed mogelijk. Hiermee kan het project uitvoerbaar worden geoordeeld.
Het is de ambitie om Vossenakker Zuid 2 bij verdere uitwerking energieneutraal en zo duurzaam mogelijk uit te voeren. Daarbij wordt gestreefd naar een circulaire gebiedsontwikkeling.
Vraag en aanbod van energie worden hierbij op elkaar afgestemd.
De woningen worden duurzaam ontworpen en voldoen aan de geldende BENG-eisen (Bijna Energie Neutraal Gebouwd). De Trias Energetica staat daarbij voorop:
Daarnaast wordt bij het ontwerpen van de woningen en de wijk rekening gehouden met natuurinclusief bouwen.
Conclusie
In het bestemmingsplan wordt niet bij voorbaat aangegeven welke mogelijkheden moeten worden gekozen. De regeling in het bestemmingsplan geeft voldoende ruimte voor voorzieningen om gasloos te kunnen bouwen.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en de m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Gezien de omvang van het project wordt de ontwikkeling gezien als een stedelijk ontwikkelingsproject (categorie D.11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.). De drempelwaarden van deze categorie worden overschreden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer, een aangesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte omvat van 200.000 m² of meer. Daarvan is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die de genoemde drempelwaarden niet overschrijden toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu.
Kenmerken van het project
Het bestemmingsplan voorziet in een beperkte toevoeging van woningen. In totaal worden drie woningen planologisch mogelijk gemaakt. In paragraaf 2.3 wordt nader ingegaan op de gewenste situatie. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.
Plaats van het project
Het plangebied vormt de afronding van de woonwijk Vossenakker. Zo sluit het plangebied aan de zuidkant direct aan op de het reeds gerealiseerde deel van de woonwijk. In de directe nabijheid van het nieuwe woongebied zijn geen beschermde natuurgebieden aanwezig.
Kenmerken van het potentiële effect
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken kan gesteld worden, dat de nieuwe ontwikkelingen geen nadelige invloed hebben op bestaande natuur- en/of landschapswaarden. Ook worden geen cultuur-historische en/of archeologische waarden aangetast. Door de nieuwe ontwikkelingen worden bestaande bedrijven in de omgeving niet in hun mogelijkheden beperkt. De bodem en het grondwater zijn geschikt voor de beoogde functie. Voor de bouwaanvraag zal opnieuw bodemonderzoek worden uitgevoerd. Met het initiatief treden geen overtredingen op in het kader van de flora en faunawetgeving. Het voornemen leidt niet tot een onevenredige toename van verkeer en omliggende woningen, leidt niet tot luchtvervuiling, geluidsoverlast en bedrijven worden in milieutechnische zin niet extra belemmerd.
Mitigerende maatregel
Als gevolg van het melkveebedrijf aan de Oostendorperstraat 10a zijn mitigerende maatregelen noodzakelijk. Door de realisatie van de woningen wordt dit bedrijf in zijn bedrijfsvoering beperkt.
Echter, de woningen hoeven niet beperkend te zijn voor wat betreft het onderdeel geluid, mits een geluidwerende voorziening wordt gerealiseerd. Derhalve is het in de planregels van dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt om een geluidsscherm te realiseren. Een geluidsscherm van 2,10 m in combinatie met de karakteristieke geluidwering van gevels en daken ter plaatse van geluidgevoelige ruimten voldoet aan de gestelde grenswaarden uit het Bouwbesluit. Door deze mitigerende maatregel toe te passen, kunnen negatieve effecten op de omgeving worden uitgesloten.
Conclusie
De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een formele m.e.r-procedure te doorlopen.
In de voorgaande hoofdstukken zijn de in het plangebied voorkomende functies, de ontwikkelingen daarbinnen én de uitgangspunten ten aanzien daarvan aan de orde gesteld. Het beschreven beleid krijgt zijn juridische vertaling in bestemmingen. Deze bestemmingen regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plan. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen, zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding van het plan. Het bestemmingsplan geeft dus aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd en wat daarvoor (on)mogelijk is.
Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het bestemmingsplan is opgezet volgens de wettelijke regelgeving en qua systematiek volgens de Regeling standaarden ruimtelijke ordening, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (versie 2012), met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Het plan is digitaal raadpleegbaar uitgevoerd. Het digitale plan verschaft de burger 'online' informatie over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties.
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen die in dit plan voorkomen. Bij de bestemmingen wordt een toelichting gegeven op de inhoud van de daarbij horende regels.
Binnen de groenbestemming zijn naast de groenvoorzieningen wandel- en fietspaden, in- en uitritten en ook watervoorzieningen toegestaan.
De bestemming 'Recreatie - Speelvoorziening' heeft betrekking op de speellocatie in het oostelijk deel van het plangebied. Binnen die bestemming zijn speelvoorzieningen mogelijk.
De bestemming heeft de functie tuin als hoofdfunctie. Daarnaast zijn echter andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven en parkeervoorzieningen mogelijk. Door het toestaan van deze functies is flexibiliteit in het gebruik van de gronden met deze bestemming mogelijk.
Binnen het plangebied liggen twee straten (de Kruidenlaan en de Enkweg). Hierop is de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' van toepassing. Aan beide straten bestaat er de mogelijkheid om te parkeren.
Binnen de bestemming zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan van maximaal 8,50 m.
De hoofdfunctie van de bestemming is wonen. Daarnaast zijn parkeervoorzieningen, gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven mogelijk. Door het toestaan van deze functies is flexibiliteit in het gebruik van de gronden met deze bestemming mogelijk.
Ten behoeve van een verplicht te realiseren geluidswal achter de beoogde woningen (zie paragraaf 4.1.2.2) is een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - scherm' opgenomen.
Op de verbeelding van het plan is het bouwvlak en de goot- en bouwhoogten aangeduid. Voor de hoofdgebouwen (de woningen) is bepaald dat deze in het aangeduide bouwvlak gebouwd moeten worden. Tevens wordt op de verbeelding aangeduid hoeveel woningen er per bouwvlak zijn toegestaan.
In de bestemmingsplanprocedure, zoals die is opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is inspraak niet verplicht, tenzij het door middel van een Inspraakverordening verplicht is gesteld. Vooroverleg vindt verplicht plaats, volgens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Ten behoeve van de voorbereiding van het voorliggende plan is op woensdagmiddag 15 juni een inloopmiddag georganiseerd op de planlocatie. In een stand aan de Kruidenlaan zijn twee stedenbouwkundige modellen gepresenteerd en twee modellen voor de speeltuinlocatie.
Direct aanwonenden waren middels een brief uitgenodigd met de vraag om actief mee te denken met de plannen en een voorkeur uit te spreken voor een van de modellen. Nadrukkelijk is gevraagd om ook de kinderen mee te nemen en hen te laten vertellen hoe zij de herontwikkeling van de speeltuin voor zich zien.
De bewoners hebben ideeën opgeschreven op basis waarvan een van de stedenbouwkundige ontwerpen is gekozen. In bijlage 13 is een samenvatting van de opbrengst van de inloopmiddag opgenomen.
Het stedenbouwkundig ontwerp, zoals weergegeven in paragraaf 2.3, vormt de basis voor dit bestemmingsplan. Overige ideeën worden meegenomen in de verdere planvorming. De herinrichting van de speeltuin wordt momenteel verder uitgewerkt, de exacte invulling is in principe niet relevant voor dit bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is toegezonden aan de betrokken instanties, zoals de provincie, het waterschap en overige relevante diensten en instanties. De binnengekomen reacties zijn weergegeven in de vooroverlegnota (zie bijlage 14 bij het bestemmingsplan).
Het bestemmingsplan is naar aanleiding van de reacties van het Waterschap en de VNOG aangepast en aangevuld.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode werd eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Hierop is één zienswijze ingediend. In bijlage 15 is de zienswijzennota opgenomen. Hierin is de zienswijze samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. De zienswijze leidt niet tot wijzigingen in het bestemmingsplan.
Vervolgens is het bestemmingsplan op 18 december 2023 vastgesteld door de gemeenteraad. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daaropvolgende inzagetermijn (6 weken) is het voor alle belanghebbenden mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.
De economische uitvoerbaarheid van een project wordt enerzijds bepaald door de financiële haalbaarheid en anderzijds door de grondexploitatie, waaronder het kostenverhaal van de gemeente.
Doordat de gemeente Elburg het volledige eigendom heeft van het plangebied kunnen de te maken kosten worden gedekt door de grondverkopen waarmee het plan financieel haalbaar is.
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. In de Wro is opgenomen dat voor bouwplannen, zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro, in verband met het kostenverhaal van de gemeente, in beginsel een exploitatieplan vastgesteld moet worden.
Omdat de gemeente Elburg zelf initiatiefnemer is, het volledige eigendom heeft van het plangebied en de kosten worden gedekt door de grondverkopen, hoeven de plankosten niet via deze kostenverhaalsregeling verhaald te worden.