4.7 Ecologie
Het plan voor de Van den Hamlaan (de Poelakker) is door SAB
1 beoordeeld op geschiktheid voor beschermde planten- en diersoorten en de te verwachten effecten op deze soorten. Bovendien heeft een toetsing plaatsgevonden aan het EHS-beleid en de nieuwe natuurbeschermingswet vanwege de mogelijke "externe werking" op het nabijgelegen Natura 2000-gebied de Veluwe. Dit heeft geresulteerd in conclusies en aanbevelingen. De rapportage van SAB is uitgevoerd op basis van de huidige wetgeving en het beleid op het gebied van natuur.
Het nader onderzoek naar vleermuizen en huismussen is uitgevoerd door adviesbureau Mertens in juli 2011
2.
Ecologische hoofdstructuur
Gezien de ligging binnen de bebouwde kom en de reeds bebouwde en intensief gebruikte situatie van het plangebied wordt met de beoogde plannen geen afbreuk gedaan aan de kernkwaliteiten van de EHS of aan de ontwikkelingsopgaven die voor de Veluwe gelden.
Nieuwe Natuurbeschermingswet
Het plangebied ligt in de directe nabijheid van het Natura 2000-gebied de Veluwe. Er is geen sprake van directe aantasting (ruimtebeslag) van habitattypen en leefgebieden van vogelsoorten. Oppervlakteverlies en/of versnippering van habitattypen en leefgebieden vindt door de toekomstige woningbouw niet plaats.
Om problemen tijdens de uitvoering te voorkomen, is op basis van de rapportage van SAB – die als zodanig dienst kan doen als “verstorings- en verslechteringstoets” - een vergunning op grond van de nieuwe Natuurbeschermingswet aangevraagd bij het bevoegd gezag de Provincie Gelderland. Zoals door SAB is aangetoond zijn negatieve effecten door externe werking uit te sluiten. Ook de Provincie is van mening dat het plan vergunbaar is op grond van de natuurbeschermingswet. Op 21 november 2011 heeft de Provincie daarom een natuurbeschermingswetvergunning afgegeven voor de voorgenomen ingreep. De vergunning is verleend op grond van artikel 19d uit de natuurbeschermingswet.
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Sinds de inwerkingtreding van de AMvB (2005) worden er drie categorieën beschermingsniveaus onderscheiden waarop het ontheffingsregime is gebaseerd. Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn.
Er zijn een tweetal algemene voorwaarden vanuit de Flora- en faunawet van toepassing:
- in het broedseizoen van vogels (half maart tot half juli) mogen de vegetatie, bosjes en opstallen in het projectgebied niet worden verwijderd. De start van werkzaamheden tijdens deze periode zouden leiden tot directe verstoring van broedvogels en het broedsucces. Alle vogels zijn beschermd. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zouden kunnen verstoren;
- op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren.
Zo dienen maatregelen te worden getroffen om bijvoorbeeld verstoring tot een minimum te beperken. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door:
- het beperken van verlichting tijdens de avonduren in zomer, voorjaar en herfst ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren;
- het slopen en rooien starten buiten het voortplantingsseizoen en het winter(slaap)seizoen. Zodat het projectgebied ongeschikt is voor dieren.
In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing dienen er ten behoeve van het aspect Flora en Fauna twee standaard aanbevelingen te worden gedaan. Ten eerste ten aanzien van de vleermuizen. Een mogelijk voorkomende soortgroep zijn namelijk de beschermde vleermuizensoorten. Voor deze soorten geldt bij aantasting van vaste rust- en verblijfsplaatsen een ontheffingplicht in het kader van de Flora- en faunawet.
In het kader van de Flora- en faunawet moet worden getoetst of ter plaatse van de ruimtelijke ingrepen sprake is/kan zijn van negatieve effecten op beschermde planten en dieren. Uit de quickscan van SAB blijkt het volgende.
- Binnen het plangebied zijn weinig potentiële natuurlijke groeiplaatsen van beschermde plantensoorten aanwezig. Het grootste deel van het plangebied is intensief onderhouden (grasvelden en een tuin). Het oostelijk deel van het plangebied is grotendeels verhard en bebouwd. Strikt beschermde plantensoorten worden binnen het plangebied niet verwacht.
- Beschermde zoogdieren worden op basis van de aanwezige biotopen, de ligging binnen de bebouwde kom en de mate van verstoring door middel van menselijke activiteiten niet verwacht. Ook zijn er tijdens het veldbezoek geen sporen van betreffende soorten waargenomen.
- De gebouwen in het plangebied zijn geschikt als vaste rust- en verblijfplaats voor vleermuizen. Daarnaast is het mogelijk dat lijnelementen binnen het plangebied gebruikt worden als vaste vliegroute door vleermuizen. Uit gericht nader onderzoek naar deze soorten is gebleken dat er geen vliegroutes of vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig zijn in het plangebied. Het plangebied heeft wel als functie foerageergebied voor met name de gewone dwergvleermuis. Er is in de directe omgeving voldoende alternatief foerageergebied aanwezig. Er blijkt daarom uit het nader onderzoek dat er geen negatieve effecten op vleermuizen te verwachten zijn.
- Tijdens de uitvoering van de quickscan (buiten het broedseizoen) was niet uit te sluiten of de Huismus de gebouwen gebruikt als nestlocatie. De Huismus is een jaarrond beschermde vogel (categorie 2). Bij de sloop en het verbouwen van de gebouwen zijn negatieve effecten op de Huismus niet uit te sluiten. Uit nader onderzoek in het broedseizoen is gebleken dat er geen jaarrond beschermde vogelsoorten aanwezig zijn in het plangebied.
- Mogelijk aanwezige amfibiesoorten vallen onder het eerste lichte beschermingsregime. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling voor het verstoren en/of aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen.
- Negatieve effecten op mogelijk in de omgeving voorkomende reptielen zijn niet te verwachten. Wel dienen groene elementen en opgeslagen materialen waaronder hazelwormen kunnen overwinteren buiten de kwetsbare periode (winterslaap; van oktober tot en met april) verwijderd te worden.
- De aanwezigheid van vissen kan worden uitgesloten.
- Wettelijk beschermde insectensoorten zijn niet aanwezig.
Conclusie
Negatieve effecten op het Natura 2000-gebied de Veluwe en de Ecologische Hoofdstructuur door externe werking worden niet verwacht. Om problemen tijdens de uitvoering te voorkomen is inmiddels op basis van de rapportage van SAB een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 aangevraagd. Deze vergunning is op 21 november 2011 door de Provincie Gelderland afgegeven.
Om het exacte gebruik van het plangebied door ontheffingsplichtige soorten in beeld te brengen is er nader onderzoek uitgevoerd naar:
- vleermuizen (kraam- en paarverblijven, vliegroutes)
- Huismus (vaste rust- en verblijfplaats), onderzoeksperiode: half maart tot half juli.
De onderzoeken naar huismussen en vleermuizen zijn in 2011 uitgevoerd. Hieruit is het volgende gebleken:
De reconstructielocatie aan de Van den Hamlaan te Lunteren is foerageergebied voor gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger. Het betreft geen wezenlijk foerageergebied omdat er veel groen is in de omgeving. Er bevinden zich tevens baltsplaatsen van gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis. Bij een baltsplaats vliegt een vleermuis rond en zendt sociale geluiden uit. Op deze baltsplaatsen worden geen effecten voorzien als gevolg van de afstand tot het plangebied en de omvang van de ingreep. In en direct rond het plangebied ontbreekt het aan vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen.
Er is dan ook geen ontheffing nodig op grond van de Flora- en fauna wet.