Uitgangspunt voor de gemeente is dat alleen gebouwd mag worden op daarvoor geschikte bodem. Indien uit bodemonderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit niet voldoet voor het beoogde doel, dan worden maatregelen getroffen om de bodem geschikt te maken. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een bodemonderzoek
1 verricht naar de bodemkwaliteit in het gebied. Als onderdeel van dit onderzoek is een historisch onderzoek verricht om de onderzoeksstrategie te bepalen.
De belangrijkste resultaten van het bodemonderzoek tonen dat er geen bijzonderheden of bijmeningen zijn aangetroffen op de locatie. Uiteindelijk zijn er licht verhoogde gehalten aangetoond in de grond en het grondwater.
In het kader van het aanwezige verhardingsmateriaal is er ter plaatse van een met puin verhard pad een onderzoek uitgevoerd naar de samenstelling, omvang en ligging. De resultaten van dit onderzoek tonen dat het pad een gemiddelde verhardingsdikte heeft van 20 cm en bestaat uit grind/split, puin en grond. In het kader van asbest zijn er zintuiglijk en analytisch geen asbesthoudende materialen aangetroffen.
Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van de (voormalige) ondergrondse en bovengrondse tank er geen overschrijdingen zijn aangetroffen met minerale olie (en vluchtige aromaten). Ter plaatse van de terreinverharding is zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetroffen. In de bovengrond en in het grondwater zijn lichte verhogingen aangetroffen. Het bodemonderzoek voldoet aan de gestelde normen. Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek is er geen bezwaar tegen het beoogde gebruik en is er geen belemmering qua bodem voor de bestemmingsplan procedure. Indien er grond vrijkomt van de locatie gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit.