5.5 Flora & Fauna
Voor ruimtelijke ingrepen of bestemmingsplanwijzigingen heeft men te maken met de natuurwetgeving. Binnen de natuurwetgeving wordt onderscheid gemaakt in bescherming van soorten en gebieden. Soorten en hun directe leefomgeving worden beschermd door de Flora- en faunawet. De Natuurbeschermingswet draagt zorg voor de gebiedsbescherming. Daarnaast is er het beschermingskader van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) dat een samenhangend netwerk van natuurgebieden nastreeft. Indien de kans bestaat dat de ruimtelijke ontwikkelingen negatieve effecten teweeg brengen op be-schermde inheemse soorten flora en fauna of beschermde natuurgebieden, dienen dergelijke plannen getoetst te worden aan Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en het beleidskader voor de EHS. Een dergelijke toets dient te worden uitgevoerd door een ter zake kundige [1,2], aangesloten/werkend bij een erkend ecologisch adviesbureau of een erkend adviesbureau met duidelijk aantoonbare expertise en ruime ervaring op het gebied van natuurwetgeving, ecologie en RO.
5.5.1 Natuurwetgeving en beleid
Flora- en faunawet
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescher-ming behoeven. Het uitgangspunt van de wet is dat schadelijke effecten op beschermde soorten zijn verboden, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan: het “nee, tenzij”-principe.
Sinds de inwerkingtreding van de AMvB (2005) worden er drie categorieën beschermingsniveaus onder-scheiden waarop het ontheffingsregime is gebaseerd. Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn.
Bij ruimtelijke en planologische ontwikkelingen zijn de volgende verboden van belang:
Artikel 8: het is verboden beschermde planten te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei wijze van hun groeiplaats te verwijderen;
- Artikel 9: het is verboden beschermde dieren te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen;
- Artikel 10: het is verboden beschermde dieren opzettelijk te verontrusten;
- Artikel 11: het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde dieren te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren;
- Artikel 12: het is verboden eieren van beschermde dieren te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen.
Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2, lid 1). De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, ongeacht beschermingsstatus, ontheffing of vrijstelling.
Natuurbeschermingswet 1998
In de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 (gewijzigd oktober 2005) zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn verwerkt. Bij toetsing aan de Natuurbeschermingswet gaat het om soorten en habitats waarvoor, krachtens de Habitat- en Vogelrichtlijn, Natura 2000-gebieden zijn aangewezen en instandhoudingdoelstellingen zijn geformuleerd. Andere gebieden beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet zijn beschermde natuurmonumenten en wetlands.
Het is van belang na te gaan of er een beschermd natuurgebied binnen de invloedsfeer van de planlocatie ligt, waardoor er mogelijk sprake is van (significant) negatieve effecten. Indien dit het geval is, dienen de mogelijke effecten van de voorgenomen ingrepen op de instandhoudingdoelstellingen bepaald te worden. Dit kan leiden tot een vergunningplicht op grond van de Natuurbeschermingswet, middels een verstorings- en verslechteringstoets bij negatieve effecten en een passende beoordeling wanneer er significant negatieve effecten verwacht worden.
Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
Daarnaast kunnen gebieden ook onderdeel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur (EHS). Onderscheid wordt gemaakt tussen:
- EHS-natuur - bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden;
- EHS-verweving - gebieden met andere bestemming dan natuur, maar met hoge natuurwaarden; ecologische verbindingszones - verbindingen bewerkstelligen tussen EHS onderdelen.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen. Het ruimtelijke beleid, vastgelegd in de provinciale Streekplannen, is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS. Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen de begrensde EHS zijn niet toegestaan als deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang.
5.5.2 Ecologisch onderzoek en toetsing aan natuurwetgeving
Toetsing aan de Flora- en faunawet
De planlocatie wordt heringericht, waarbij onder meer de bestaande bebouwing gesloopt en vervangen zal worden door nieuwbouw. Hiervoor is door het adviesbureau Econsultancy een ecologisch quick scan uitge-voerd om inzicht te krijgen in de aanwezige soorten in het gebied. Het rapport stelt: Door de aanwezigheid van het parkachtige habitat met verschillende bomen en struiken is de onderzoekslocatie geschikt voor verschillende broedvogels. Holtes van spechten of nesten van roofvogels zijn niet aangetroffen. Geheel uit te sluiten is de aanwezigheid van spechten niet. Afgezien van sperwers zijn er binnen de bebouwde kom geen roofvogels te verwachten.
De bebouwing op de onderzoekslocatie is voor vleermuizen in principe geschikt als verblijfplaats vanwege de aanwezigheid van geschikte openingen die toegang verlenen tot de spouwmuren. Met name het hoofdgebouw heeft aan alle zijdes en op verschillende hoogte open stootvoegen. Voor de overige soorten uit de verschillende soortgroepen vormt de onderzoekslocatie geen geschikt habitat.
Nader onderzoek, naar mogelijke verblijfplaatsen van vleermuizen, is uitgevoerd door Econsultancy. Dit onderzoek wijst uit dat het verzorgingstehuis een functie heeft als zomerverblijf en paarverblijf voor enkele gewone dwergvleermuizen, maar dat het geen functie heeft als kraamverblijf. Om deze reden zijn negatieve effecten op vleermuizen niet uit te sluiten. Door middel van mitigerende maatregelen zal de functionaliteit behouden moeten blijven. Hieronder wordt verstaan, het aanbieden van alternatieve verblijfplaatsen vooraf-gaand aan de sloop en herstel van de functionaliteit na afloop van de nieuwbouw. De functionaliteit van de planlocatie voor gewone dwergvleermuis kan behouden blijven door een mitigatieplan op te laten stellen door een ecologisch adviesbureau. Dit mitigatieplan dient ter goedkeuring aan het Ministerie van LNV te worden voorgelegd.
Toetsing aan Natuurbeschermingswet en het beschermingskader van de EHS
Bethanië is gelegen nabij het centrum van Ede. Op zo’n 800 meter afstand van de planlocatie ligt het Natu-ra 2000 gebied de Veluwe en de EHS. Gezien de omgeving van de planlocatie, de voorgenomen ingreep en de afstand tot de natuurgebieden zijn negatieve effecten op de betreffende natuurgebieden uitgesloten.
Conclusie
Onderzocht is of de planvorming nadelige invloed heeft op de flora & fauna en op nabij gelegen natuurgebieden. Gezien de ligging van het bestemmingsplangebied treden er geen belemmeringen op voor nabijgelegen natuurgebieden. Voor de Flora en Fauna wordt geconcludeerd dat er mogelijk nadelige effecten optreden voor de gewone dwergvleermuis. Het ecologisch onderzoek concludeert dat de planvorming en het bestemmingsplan toelaatbaar zijn mits mitigerende maatregelen genomen worden op basis van een door het ministerie van LNV goedgekeurd mitigatieplan. Tijdens de uitwerking van het bouwplan moet hier rekening mee worden gehouden.