Plan: | Lijkweg 14 Groessen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0226.WPGROESSEN019-VS01 |
Aan de Lijkweg 14 in het buitengebied van Groessen staat een voormalige winkel met bedrijfswoning. De initiatiefnemer heeft het voornemen om de locatie in gebruik te nemen als woonlocatie en het voormalige winkelgedeelte te slopen.
In het bestemmingsplan 'Reparatieplan Buitengebied 2013' van de gemeente Duiven is in artikel 8.4.1 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarin het onder voorwaarden mogelijk is een detailhandelbestemming te wijzigen naar een woonbestemming. In voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied ligt aan de Lijkweg 14 in de gemeente Duiven, op de hoek met de Pinkslo ten westen van de kern Groessen. De Lijkweg is een doorgaande weg in het buitengebied die de kernen Groessen en Loo met elkaar verbindt. De omgeving van het plangebied heeft een landelijk karakter. Aan de doorgaande wegen liggen reguliere burgerwoningen en enkele (agrarische) bedrijfslocaties, omgeven door landbouwgrond.
Het plangebied omvat een deel van kadastraal perceel 'Gemeente Duiven - sectie H - perceelnummer 729' en een deel van perceel 'Gemeente Duiven - sectie H - perceelnummer 730'. Navolgende afbeelding 1 toont de ligging van het plangebied en de omgeving.
Afbeelding 1: Ligging van het plangebied in de omgeving, rood omcirkeld (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan de Lijkweg 14 in de gemeente Duiven, op de hoek met de Pinkslo. De Lijkweg is een doorgaande weg in het buitengebied die de kernen Groessen en Loo met elkaar verbindt. De omgeving van het plangebied heeft een landelijk karakter. Aan de doorgaande wegen liggen reguliere burgerwoningen en enkele (agrarische) bedrijfslocaties, omgeven door landbouwgrond.
Binnen het plangebied was een detailhandelswinkel gevestigd gericht op de paardensport en het buitenkoken. Het bedrijf is niet meer actief. Dicht tegen de Lijkweg staat een (bedrijfs)woning, die nog wel wordt bewoond. Het voormalige winkelgedeelte is tegen deze woning aangebouwd en heeft, inclusief de verbindingsruimte naar de woning, een oppervlak van ca 170 m². Achter de woning staan drie kleine bijgebouwen, met een gezamenlijk oppervlak van ca 160 m².
De omliggende gronden zijn in gebruik als tuin bij de (bedrijfs)woning. De bebouwing is landschappelijk ingepast door bomen en struiken aan de noordwestkant van het bedrijfsperceel. Aan de oostkant van het plangebied staan een transformatorhuisje en een bluswatervoorziening. Beplanting in deze hoek ontbreekt, waardoor sprake is van een vrij aanzicht op de bebouwing vanaf de Lijkweg. Navolgende afbeeldingen 2 en 3 geven een impressie van de bestaande situatie.
Afbeelding 2: Luchtfoto van het plangebied (bron: Google maps)
Afbeelding 3: Aanzicht van het plangebied, gezien vanaf de Lijkweg (bron: Google maps streetview)
Voorliggend plan voorziet in het toekennen van een bestemming conform het feitelijk gebruik van de gronden als woonlocatie. De bestaande woning blijft behouden, evenals de drie bijgebouwen bij de woning. De voormalige winkelruimte en de verbinding tussen deze ruimte en de woning worden gesloopt (in totaal ca 170 m², zie verder afbeelding 4). De bestaande bomen en struiken aan de noordwestkant van de bebouwing blijven behouden, waarmee de woning landschappelijk blijft ingepast in het landschap. De woning blijft op de huidige wijze ontsloten op het aangrenzende wegennet. Parkeren is en blijft mogelijk op eigen terrein. Meer over het aspect verkeer volgt in paragraaf 4.4.
Afbeelding 4: Te slopen en behouden bebouwing (bron: Buro SRO)
Duurzaamheid
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
Voorliggende ontwikkeling wordt door de initiatiefnemers aangegrepen om de locatie te verduurzamen.
Gedacht wordt aan de aanschaf van een warmtepomp, het plaatsen van zonnepanelen en de woning aardgasvrij maken. Daarnaast blijft het bestaande groen op de locatie behouden. Bomen en struiken zorgen voor schaduwwerking en een verkoelend effect tijdens warme dagen. Dit zorgt voor een aangenamer woonklimaat, ook in de zomer. Samen met de toekenning van een bestemming conform het feitelijk en toekomstig gebruik van de gronden en het slopen van overbodige gebouwen ontstaat er een groene, duurzame en toekomstbestendige woonlocatie in het buitengebied van Groessen.
De ruimtelijke impact van voorliggend initiatief op de omgeving is zeer beperkt. In het geldende bestemmingsplan is aan het perceel een detailhandel bestemming toegekend waarbinnen een bedrijfswoning is toegestaan. Feitelijk is de bedrijfswoning al in gebruik als burgerwoning en brengt de wijziging naar een woonbestemming geen ruimtelijke veranderingen met zich mee. Daarbij worden de planologische rechten voor bedrijfsmatige bedrijfsvoering van de locatie verwijderd. Door de kleinschaligheid en beperkte ruimtelijke impact van dit initiatief is een nadere toetsing aan het rijks- en provinciale beleid daarom achterwege gelaten.
De Omgevingsvisie Duiven is op 15 februari 2022 door de raad van de gemeente Duiven vastgesteld. De gemeente Duiven streeft naar het behouden en versterken van een gezonde, veilige, vitale, duurzame, leefbare en aantrekkelijke leefomgeving. Voor nu én voor de toekomst. Om dit te bereiken heeft de gemeente de omgevingsvisie opgesteld als stip op de horizon voor de fysieke leefomgeving van Duiven, Groessen en
Loo in 2040. Dit heeft de gemeente niet alleen gedaan. De visie is tot stand gekomen in samenwerking met diverse gebruikers van de leefomgeving, waaronder inwoners, maatschappelijke instellingen, bedrijven en verenigingen.
De omgevingsvisie sluit aan bij nationaal, regionaal en lokaal beleid. De inhoudelijke basis voor de omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
Wonen
De gemeente Duiven is een bewuste keuze voor gezinnen die de stad verlaten om in de gemeente rust, ruimte en gemeenschapszin te zoeken. Alle inwoners van de gemeente hebben het gemak van de steden Arnhem en Zevenaar in de buurt, de pracht van de natuur binnen handbereik en het geluk van de robuuste werkgelegenheid in de gemeente en in de regio Arnhem Nijmegen. Duiven is daarmee aantrekkelijk voor huishoudens in de gezinsvormende fase en dus van complementerende waarde voor de woningmarkt in de regio Arnhem.
Planspecifiek
Voorliggende ontwikkeling is een uitwerking van een verzoek tot functieverandering middels een regeling uit het vigerende bestemmingsplan. De bestaande woning binnen het plangebied blijft behouden. Op kaart 6 'Wonen' uit de omgevingsvisie is de Lijkweg aangewezen als weg met lintbebouwing, zie ook navolgende uitsnede van de kaart. De toekomstige woonlocatie binnen het plangebied past daarmee binnen de karakteristiek van de weg. Later in voorliggend hoofdstuk, in paragraaf 3.2.3, is nader onderbouwd dat het initiatief ook past binnen de kaders van het landschapsontwikkelingsplan.
Uitsnede van kaart 6 'Wonen' uit de omgevingsvisie (bron: Omgevingsvisie Duiven)
Het initiatief past binnen de 'Omgevingsvisie Duiven'.
In april 2012 heeft de gemeente Duiven het 'Ontwikkelkader buitengebied Duiven' gepubliceerd. Het ontwikkelkader is opgesteld vanwege de brede ruimtelijke opgaven die spelen in het buitengebied van Duiven. De schaalvergroting en modernisering van de agrarische- en tuinbouwsector zorgen voor nieuwe uitdagingen op het gebied van landschapsontwikkeling en functieverandering van voormalige agrarische bedrijfslocaties.
Het ontwikkelkader is vooruitlopend op het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld en biedt een toetsingskader op hoofdlijnen voor de beoordeling van projecten die niet binnen het bestemmingsplan passen. Het duurzaam behoud en de ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden en het beperken van de milieubelasting vormen de basisvoorwaarden voor medewerking van de gemeente.
Verder dient er aandacht te zijn voor milieukwaliteitseisen en ruimtelijke kwaliteit. In bijlage 3 van het ontwikkelkader is het beleid omtrent functieverandering nader uiteengezet. Indien er sprake is van bedrijfsbeëindiging biedt de gemeente Duiven onder voorwaarden mogelijkheden voor functieverandering van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, nevenactiviteiten en het bouwrecht voor nieuwe woningen na sloop van leegstaande schuren en/ of kassen.
Afbeelding 5: Het plangebied (rode cirkel) ligt binnen de oeverwallen (bron: ontwikkelingskader buitengebied Duiven)
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen het deelgebied 'oeverwallenzone', zie afbeelding 5. Binnen de oeverwallenzone is functieverandering naar wonen mogelijk, onder voorwaarde dat hergebruik en/ of verbreding van de activiteiten geen belemmering vormen voor agrariërs uit de omgeving. In paragraaf 4.1.5 Milieuzonering van voorliggend document is nader gemotiveerd dat agrariërs uit de omgeving geen hinder ondervinden van voorliggend plan. Het voormalige winkelgedeelte wordt gesloopt en de overige drie bijgebouwen blijven behouden. Het 'Ontwikkelkader Buitengebied Duiven' staat het behoud van de drie kleine bijgebouwen niet in de weg.
Het initiatief past binnen het 'Ontwikkelingskader Buitengebied Duiven'.
In de uitwerking van het vastgestelde Ontwikkelingskader Buitengebied heeft de gemeente Duiven een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. In dit plan is de visie op gebied van natuur en landschap verder uitgewerkt en vertaald naar concrete uitvoeringsprojecten op het gebied van natuur en landschap. Daarnaast biedt het Landschapsontwikkelingsplan een toetsingskader voor initiatieven in het buitengebied. Het LOP is vastgesteld in 2014 en heeft een looptijd van 10 jaar.
De oeverwal - waarbinnen het plangebied is gelegen - bestaat uit hoog gelegen zandige en zavelige afzettingen van de Rijn. Van oudsher werd de vruchtbare grond gebruikt voor akkerbouw en fruitteelt. Zo ontstond een intensief bewoond gebied met veel boerderijen, dorpen met kronkelende wegen en kavelgrenzen, die bepaald werden door verschillen in bodem en reliëf. Bijzondere elementen zijn hier de twee oude Rijnlopen Aa (bij Groessen) en Lee (langs het Looveld).
In het LOP wordt aandacht besteed aan de beeldkwaliteit en de inpassing van bestaande en nieuwe erven. Erven maken een belangrijk deel uit van de landschappelijke kwaliteit van het plangebied. Uitgangspunt daarbij is dat erven in samenhang zijn met het omringende landschap. Het gaat vooral om een goede visuele relatie tussen de erven en het landschap. Het LOP bevat een verplichting tot de aanleg van erfbeplanting bij nieuwe erven (of de uitbreiding van bestaande erven). Hiermee wordt op lokaal niveau een bijdrage geleverd aan de versterking van de landschappelijke kwaliteit. Op de vorenstaande afbeelding is het plangebied (rood cirkel) opgenomen in het oeverwallenlandschap (lichtgele kleur).
Handleiding voor erfinrichting
Onderdeel van het gemeentelijke Landschapsontwikkelingsplan betreft de 'Handleiding voor erfinrichting'. In de handleiding zijn de uitgangspunten uit het LOP doorvertaald in concrete voorstellen voor erfinrichting die initiatiefnemers kunnen gebruiken bij de inrichting van hun erf. Het plangebied ligt binnen het oeverwallengebied, zie afbeelding 6. Voor dit gebied is voor het onderdeel 'tuinen bij woningen' aangegeven dat de inrichtingsprincipes van tuininrichtingen aansluiten op de traditionele boerderijtuinen met een duidelijk strak ingerichte voorkant (boomgaard, siertuin, moestuin en hagen) en een achterkant (bijgebouwen, forse beplantingen met struiken en hoge
bomen) die op het landschap aansluiten. Daarbij is het advies opgenomen om gebiedseigen beplantingen te gebruiken.
Afbeelding 6: Uitsnede landschapsontwikkelingsplan ter hoogte van plangebied.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'oeverwallen' van het landschapsontwikkelingsplan. Binnen dit deelgebied wordt gestreefd naar het behoud en het versterken van het kleinschalige besloten cultuurlandschap met een mozaïek van wegen, bebouwingslinten en beplantingen. De Lijkweg en de Pinkslo liggen in een gebied met historische wegen en bebouwingslinten waar de kleinschaligheid versterkt kan worden met groen. In de bestaande situatie ligt aan de westkant van de bebouwing een bosschage met bomen en struiken. Deze bosschage blijft in de toekomstige situatie behouden, waarmee voorliggend initiatief tegemoet komt aan één van de beleidsdoelstellingen uit het LOP om het kleinschalige cultuurlandschap met beplanting te behouden binnen het oeverwalgebied. Daarmee is de inrichting afgestemd op de karakteristiek van dit landschap.
Het initiatief past binnen het Landschapsontwikkelingsplan.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Reparatieplan Buitengebied 2013', vastgesteld door de gemeente Duiven op 20 november 2018. Het reparatieplan betreft een partiële herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' uit juni 2015. Navolgende afbeelding 7 toont een uitsnede van de vigerende planologische situatie van het plangebied.
Afbeelding 7: Uitsnede van de vigerende planologische situatie binnen het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Binnen het plangebied geldt de bestemming 'Detailhandel' met een functieaanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - outdoor' en een bouwvlak. Binnen het bouwvlak van de bestemming 'Detailhandel' is maximaal één woning toegestaan. Het plangebied ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachting (dubbelbestemming Waarde - Hoge archeologische verwachting).
Wijzigingsbevoegdheid vigerende bestemmingsplan
Het voornemen is om de bedrijfswoning in gebruik te nemen als burgerwoning. Deze wijziging kan worden gerealiseerd op basis van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 8.4.1 van het 'Reparatieplan Buitengebied 2013'.
Hieronder is de wijzigingsbevoegdheid in zijn volledigheid opgenomen, waarna is aangegeven op welke wijze dit plan passend is binnen de gestelde voorwaarden.
8.4.1 Omschakeling van bedrijf naar wonen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen van de bestemming Detailhandel in de bestemming Wonen-1 en/of de bestemming Tuin, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
toetsing aan wijzigingsbevoegdheid 8.4.1.:
Op basis van voorgaande motivatie luidt de conclusie dat voorliggend plan voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden uit artikel 8.4.1 'Omschakeling van bedrijf naar wonen'.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van voorliggende ontwikkeling is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1. Binnen het plangebied is lokaal een bodemverontreiniging geconstateerd. De verontreiniging is aangetroffen onder de grindverharding waarvan de gronden nu en in de toekomstige situatie in gebruik zijn als parkeerplaats. Zolang dit bestaande gebruik als parkeervoorziening niet wijzigt, is er geen noodzaak tot sanering. In de regels van voorliggend plan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is bepaald dat de gronden ter plaatse van de sanering als grindverharding met de functie als parkeerplaats in gebruik moeten blijven. Indien de betreffende gronden in de toekomst alsnog een nieuwe functie krijgen, waarbij de grindverharding wordt verwijderd, dan dient de verontreiniging alsnog gesaneerd te worden.
Met inachtneming van bovenstaande kan een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied vanuit het aspect bodem worden gewaarborgd, nu en in de toekomst. Het wijzigingsplan is uitvoerbaar in het kader van het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Het plangebied wordt in de bestaande situatie reeds bewoond. Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de luchtkwaliteit ter plaatse. Er vinden door voorliggend initiatief ook geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats die bij kunnen dragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Er wordt geen nieuwe geluidsgevoelige functie toegevoegd. Er is reeds een woning binnen het plangebied aanwezig. Deze woning blijft behouden. Een akoestisch onderzoek is niet nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
De bestaande bedrijfswoning is een geurgevoelig object volgens de Wgv. In de bestaande situatie dienen deze woning en de agrarische bedrijven uit de omgeving al rekening met elkaar te houden. Voorliggend plan voorziet in het behoud van de bestaande woning en maakt geen andere geurgevoelige objecten mogelijk. Vanuit het aspect geur zijn er geen belemmeringen. Binnen het plangebied is er sprake van een goed woon- en leefklimaat vanuit het aspect geur.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Ten zuidwesten van het plangebied ligt aan de Lijkweg 18 een manege en ten westen een kassencomplex aan de Pinkslo 1. In de bestaande situatie dienen de woning en deze bedrijven al rekening met elkaar te houden. Voorliggend plan voorziet in het behoud van deze bestaande woning en maakt geen andere milieugevoelige objecten mogelijk. Gesteld kan worden dat vanuit het aspect milieuzonering binnen het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat de bedrijven en/ of inrichtingen uit de omgeving niet worden gehinderd in de bedrijfsactiviteiten als gevolg van dit initiatief.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/ of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot (afbeelding 8) van die website.
Afbeelding 8: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
De situatie in het plangebied blijft onveranderd. Het bestaande kwetsbare object (woning) blijft behouden en er worden geen extra kwetsbare objecten toegevoegd. Op de risicokaart is tevens waarneembaar dat er in de directe omgeving van het plangebied, binnen een straal van 380 m, geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen zijn gelegen. Een nadere toetsing van de externe veiligheid in het plangebied is niet aan de orde.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid waterschap Rijn en IJssel
Voor dit plan is het beleid van Waterschap Rijn en IJssel mede van belang. Waterschap Rijn en IJssel beschrijft in het Waterbeheerplan 2016-2021 het beleid voor alle taakgebieden van het waterschap. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak het waterschap deze doelen wil bereiken. Het waterschap heeft de "Handreiking Waterparagraaf voor bestemmingsplannen" (versie januari 2012) ontworpen waarmee kan worden bepaald voor welke plannen en in welke mate het waterschap betrokken dient te worden bij het opstellen van een waterparagraaf.
Bij plannen met een verhard oppervlak kleiner dan 500 m² in de nieuwe situatie hoeft geen berging gerealiseerd te worden. Bij plannen met een toename van het verhard oppervlak tussen 500 m² dient rekening gehouden te worden met een maatgevende bui van 40 mm per uur. Hiervoor kan de volgende berekening worden gehanteerd, waarin de factor 0,04 m een maatgevende bui van 40 mm per uur vertegenwoordigt:
Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * 0,04
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Watertoetstabel
Aan de hand van de handleiding van het waterschap is het aspect water in het voorliggende plan meegenomen. In de volgende tabel wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten voor het bestemmingsplan relevant zijn.
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit* |
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
1. Nee 2. Nee |
2 2 |
Riolering en afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m³/ uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
1. Nee 2. Nee 3. Nee |
2 1 1 |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m²? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m²? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
1. Nee 2. Nee 3. Nee 4. Nee |
2 1 1 1 |
Oppervlaktewaterkwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | 1. Nee |
1 |
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 4. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
1. Nee 2. Nee 3. Nee 4. Nee |
1 1 1 1 |
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | 1. Nee | 1 |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
1. Nee 2. Nee |
1 2 |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
1. Nee 2. Nee |
1 1 |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
1. Nee 2. Nee 3. Nee 4. Nee |
2 2 1 1 |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | 1. Nee | 1 |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | 1. Nee | 2 |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | 1. Nee | 1 |
Op basis van voorgaande tabel kan worden gesteld dat dit plan geen negatief effect heeft op de waterhuishoudkundige aspecten. Het initiatief heeft geen (ver)bouwwerkzaamheden tot gevolg met een mogelijk negatief effect op oppervlaktewater. Het verhard oppervlak binnen het plangebied neemt door de sloop van het voormalige winkelgedeelte af.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In het kader van voorliggende ontwikkeling is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd, zie bijlage 2. In het vervolg van deze paragraaf zijn de belangrijkste conclusies opgenomen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden vanuit de deelaspecten trillingshinder, geluid en lichthinder geen sprake. Ook vanuit het aspect stikstof kunnen negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebied op voorhand worden uitgesloten. Voor wat betreft de gebruiksfase neemt de ruimtelijke impact van voorliggend initiatief op de omgeving af. Het aantal woningen blijft door voorliggend plan, terwijl de mogelijkheid voor het uitoefenen van detailhandel en de daarbij behorende verkeersbewegingen van klanten en leveranciers, wordt wegbestemd. Ook voor de aanlegfase kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. De sloopactiviteiten maken onder deel uit van de activiteiten die in de Wet stikstofreductie, vastgesteld op 1 juli 2021, onderdeel uitmaken van de bij AMvB aangewezen activiteiten die buiten beschouwing kunnen worden gelaten bij de toets of een plan (mogelijk) significant negatieve effecten veroorzaakt op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. De conclusie luidt dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot overtreding van
gebiedsbescherming in het kader van de Wnb.
Soortenbescherming
Het plangebied heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. In het kader van de sloopwerkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de nesten van broedvogels in de periode 15 maart - 15 juli (indicatief). Gedurende de werkzaamheden zal de algemene zorgplicht zoals bedoeld in de Wnb in acht worden genomen. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming in het kader van de Wnb.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie.
De woning blijft op de huidige wijze ontsloten op het aangrenzende wegennet. De verkeersaantrekkende werking van het plangebied neemt af ten opzichte van de bestaande planologische mogelijkheden. Het vestigen van een nieuwe winkel met bijbehorende verkeersbewegingen is straks niet meer toegestaan binnen het plangebied. Parkeren blijft in de toekomstige situatie mogelijk binnen eigen terrein, op de verharde buitenruimte aan de oostkant van de woning.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen cultuurhistorische waardevolle gebouwen of objecten gelegen zoals (rijks)monumenten. Het plangebied ligt ook niet in een landschap dat vanuit cultuurhistorisch oogpunt bescherming geniet. Het aanzicht van het plangebied als gevolg van voorliggend initiatief verandert beperkt vanwege de sloop van het voormalig winkelgedeelte. De sloop van bebouwing heeft geen negatief effect vanuit het aspect cultuurhistorie.
Archeologie
In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' is ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' opgenomen. Bij het uitvoeren van werken en werkzaamheden is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek nodig indien de werkzaamheden grondbewerkingen dieper dan 0,5 m en groter dan 500 m² tot gevolg hebben. Onderdeel van voorliggende ontwikkeling vormt de sloop van het voormalige winkelgedeelte (170 m²). Als gevolg van de sloop wordt de onderzoeksplichtige grens niet overschreden. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is niet nodig. Om de mogelijke aanwezigheid van archeologische resten in de bodem bij toekomstige ontwikkelingen te beschermen, wordt de dubbelbestemming overgenomen in voorliggend plan. Voorliggend plan heeft geen negatief effect vanuit archeologie.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Met voorliggend initiatief is geen bouwplan gemoeid. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend wijzigingsplan sluit qua systematiek aan op het vigerende bestemmingsplan 'Reparatieplan Buitengebied 2013'. In de Regels van voorliggend wijzigingsplan zijn de regels van de bestemmingen uit voorliggend plan van toepassing verklaard. Het gaat om de volgende bestemmingen:
Verder zijn navolgende bestemmingen ongewijzigd overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan:
In artikel 3.1.3 Bro is bepaald dat een wijzigingsplan een beschrijving dient te bevatten waarbij per bestemming het doel of de doeleinden wordt aangegeven. Op basis van voorgaande tekst is daarmee voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp wijzigingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het wijzigingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerp wijzigingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling is er geen sprake van bovenlokale belangen of waterschapsbelangen en wordt er afgezien van vooroverleg.
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling wordt afgezien van het houden van inspraak. De initiatiefnemer heeft de naaste buren van de voorgenomen wijziging op de hoogte gesteld.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft gedurende een periode van zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen op het wijzigingsplan ingediend.