direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Loostraat 42 te Loo
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0226.OVLOO013-VS01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Binnen het plan 'Westreenen Loostraat 40-42' bestonden voor deelgebied 'Boerderij' al geruime tijd plannen om een achttal zorgappartementen te realiseren. Vanwege de crisis op de vastgoedmarkt zijn deze plannen echter nooit gerealiseerd.

De crisis ligt inmiddels achter ons en in samenspraak met de gemeente Duiven is, een aantal alternatieve invullingen voor de locatie onderzocht die beter aansluiten op de huidige marktvraag. Inmiddels heeft dit geleid tot een voorkeursmodel voor een gewijzigde invulling van de gronden van het zorgappartementengebouw.

Voor de gronden van het zorgappartementengebouw is een alternatieve invulling gevonden in de vorm van één vrijstaande woning, direct gelegen aan de Loostraat. Een dergelijke invulling is op basis van het vigerende bestemmingsplan “Westreenen, Loostraat 40-42” niet toegestaan.

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt echter de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om, ondanks de strijdigheid met het bestemmingsplan, toch een omgevingsvergunning te verlenen voor de ontwikkeling. Hierbij wordt als voorwaarde gesteld dat de betreffende activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Deze ruimtelijke onderbouwing toont aan dat de planontwikkeling hieraan voldoet.

1.2 Ligging besluitgebied

Zoals reeds in de aanleiding gesteld, bestaat het besluitgebied uit de gronden waar in het verleden een zorgappartementengebouw was beoogd binnen het nieuwbouwplan 'Westreenen Loostraat 40-42'. In de oorspronkelijke plannen was voor de naastgelegen boerderij een zorgfunctie voorzien in combinatie met de bouw van een achttal zorgappartementen ter plaatse van het besluitgebied. Gezien de gewijzigde marktomstandigheden en het feit dat er geen animo blijkt voor een invulling met zorgappartementen, is naar een alternatieve invulling gezocht in de vorm van één vrijstaande woning.

Voor de beoogde ontwikkeling is reeds een koper, waardoor na het afgeven van een omgevingsvergunning de kavel zal worden bebouwd. De beoogde nieuwe woning wordt buiten het nu vigerende bestemmingsvlak voor 'Wonen' gerealiseerd.

In de navolgende figuren is de globale ligging en de begrenzing van het besluitgebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de kaart van het besluitgebied in Bijlage 1.


afbeelding "i_NL.IMRO.0226.OVLOO013-VS01_0001.png"

Globale ligging besluitgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.OVLOO013-VS01_0002.png"

Globale begrenzing besluitgebied

1.3 Geldende juridisch-planologische regeling

Zoals gesteld valt het besluitgebied onder de werking van het bestemmingsplan 'Westreenen, Loostraat 40-42' van de gemeente Duiven. Het bestemmingsplan is door de raad van de gemeente Duiven op 14 maart 2011 vastgesteld. Het bestemmingsplan biedt een op maat gesneden regeling, waarbinnen kleine aanpassingen mogelijk zijn.

Op grond van het bestemmingsplan heeft het besluitgebied reeds de bestemming 'Wonen' en 'Tuin'. Daarnaast is de bestemming 'Groen' van toepassing. Volgens artikel 7 van de planregels zijn de gronden die als 'Wonen' bestemd zijn bedoeld voor woningen met een maximale bouwhoogte van 9 meter, een maximale goothoogte van 6 meter en bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven. Ter plaatse bestaat de mogelijkheid gestapelde woningen te realiseren. Woningen dienen gebouwd te worden binnen het bouwvlak. In de navolgende figuur is een fragment van het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het besluitgebied (rood omlijnd) opgenomen.

De beoogde nieuwe vrijstaande woning is voorzien op gronden buiten het vigerende bestemmingsvlak voor 'Wonen'. Dit is op basis van de bestemmingsomschrijvingen van de ter plaatse geldende bestemmingen 'Groen' en 'Tuin' niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.OVLOO013-VS01_0003.jpg"

Uitsnede geldend bestemmingsplan

Om de ontwikkeling alsnog mogelijk te maken moet door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Duiven op basis van artikel 2.1, eerste lid, onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3, van de Wabo een omgevingsvergunning worden verleend.

1.4 Leeswijzer

Deze ruimtelijke onderbouwing is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader en de milieu- en de omgevingsaspecten van het initiatief. Het vierde hoofdstuk is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan de concluderende afweging ten aanzien van het initiatief.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het besluitgebied betreft het kavel Loostraat 42, tussen boerderij 'Goris' en de nieuwe ontwikkelingslocatie gelegen aan het Schuttersveld. Laatstgenoemd plan betreft een kleinschalige inbreidingslocatie in de kern van Loo. Het besluitgebied betreft een deel van een gecultiveerd grasland dat reeds vóór 1880 was bebouwd met een (vermoedelijk) schuurtje die halverwege de vorige eeuw is verwijderd. In het verleden waren er plannen om achterop het perceel een appartementencomplex voor acht woningen te realiseren, het bestemmingsplan uit 2011 voorziet hier ook in. Op navolgende afbeelding is het besluitgebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.OVLOO013-VS01_0004.png"

Huidige situatie gezien vanaf de Loostraat(december 2018)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt op het kavel één vrijstaande woning gerealiseerd in plaats van het appartementengebouw met acht appartementen. De vrijstaande woning wordt dichter op de Loostraat gesitueerd dan eerder was voorzien bij het appartementengebouw. De goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk circa 5,8 en 9,6 meter. De bouwhoogte is hoger dan de bouwhoogte van het appartementengebouw (maximaal 9 meter).

Navolgend is de gewenste nieuwe situatie alsmede de bestaande planologische situatie ter plaatse van het kavel weergegeven, waarin ruimte was voor acht woningen. Hierin wordt aan de Loostraat een vrijstaande woning voorgesteld. De woning wordt met het plan verder naar voren gesitueerd, maar houdt enige afstand tot de Loostraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.OVLOO013-VS01_0005.png"

Gewenste situatie Huidige bestemming

Op navolgende afbeeldingen is een impressie van de toekomstige bebouwing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.OVLOO013-VS01_0006.png"

Zicht op de voorgevel vanaf de Loostraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.OVLOO013-VS01_0007.png"

Voorzijde toekomstige woning

Beeldkwaliteit

De nieuw te ontwerpen woning dient boerderij Goris (Loostraat 40) als monument te respecteren en niet te domineren. De woning wordt derhalve op gepaste afstand van de boerderij gerealiseerd en zal aansluiten bij de gevarieerde en gemêleerde lintbebouwing in de Loostraat. De voorgevel van de nieuwe woning moet middels een verspringende rooilijn, op een getrapte wijze, tussen de woning aan de Loostraat 42a en boerderij Goris gesitueerd worden. De voortuin krijgt hierdoor een goede maat, die bijdraagt aan de groene uitstraling in de straat.

Zichtlijnen

Rondom de boerderij staat een aantal grote en beeldbepalende bomen. Deze staan in lijn, evenwijdig met de westelijke zijgevel van de boerderij. De bomen vormen een logische overgang van het kavel rondom boerderij Goris en het nieuwe kavel aan de Loostraat 42, maar horen heel nadrukkelijk bij de boerderij. De genoemde bomen begeleiden tevens een belangrijke zichtlijn vanaf de Loostraat richting het achterliggende open Looveld. Ook de wadi ten westen van het kavel aan de Loostraat 42 vormt een zichtlijn richting het Looveld. Beide zichtlijnen worden met onderhavig initiatief gerespecteerd. De in-/uitrit dient zoveel mogelijk aan de westzijde van het kavel te worden gesitueerd, op gepaste afstand van de in-/uitrit van boerderij Goris.

De omgeving van het besluitgebied heeft voornamelijk een woonfunctie. De realisatie van de vrijstaande woning is om die reden qua functie passend in de omgeving.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid van het plan

3.1 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante beleidskaders en wettelijke kaders voor dit bestemmingsplan. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid en regelgeving op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten van beleid en regelgeving, evenals de consequenties voor het voorliggende plan.

3.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Ladder van duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6, lid 2)

In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing Rijksbeleid

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van één woning in plaats van een appartementengebouw met acht appartementen. Hiermee vindt er in feite een afname plaats in het aantal woningen ten opzichte van de eerder geplande acht woningen. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de voorgestane ontwikkeling geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft en dus niet getoetst behoeft te worden aan de ladder.

Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie

Door de Provinciale Staten van Gelderland respectievelijk de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beiden op 18 oktober 2014 in werking getreden. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd. De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

Omgevingsverordening

De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Eén en ander volgens door de gemeenten/regio's nader uit te werken beleidskaders.

Wonen

Met betrekking tot Wonen wordt in artikel 2.2.1.1 Nieuwe woonlocaties vermeld dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma opeenvolgend de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Ten aanzien van voorliggend initiatief zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'wonen' relevant. De gemeente behoort tot de subregio 'De Liemers'.

Toetsing provinciaal beleid

Bij voorliggende ontwikkeling wordt in plaats van een gebouw met acht appartementen, één vrijstaande woning gerealiseerd. Hierdoor is geen sprake van de toevoeging van extra woningen, maar een afname. De woning wordt gerealiseerd binnen de bestaande kern Loo. Het voorgenomen plan raakt geen van de provinciale belangen en is niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.1.3 Regionaal beleid

Liemerse Woonagenda 2017-2027

De wethouders Wonen van de Liemerse gemeenten Duiven, Doesburg, Montferland, Rijnwaarden, Westervoort en Zevenaar hebben samen de Liemerse Woonagenda voor de periode 2017-2027 ondertekend. Op 14 november 2017 heeft Gedeputeerde Staten (GS) de woonagenda Liemers 2017 – 2027 vastgesteld, waarmee de agenda nu ook onderdeel is geworden van het provinciaal beleid. De regionale woningbouwafspraken zijn tot stand gekomen op basis van recent uitgevoerd onderzoek naar de toekomstige woonbehoeftes in de Liemers en doorvertaald naar de verschillende gemeenten. Daarbij is gewerkt met twee varianten; een basisvariant en een plusvariant. De basisvariant gaat voor de gemeente Duiven uit van een woningbehoefte van 366 nieuwbouwwoningen in de periode 2017 – 2027. In de plusvariant wordt een woningbehoefte voor de gemeente Duiven verondersteld in de periode 2017 – 2027 van 507 woningen. De harde plancapaciteit1 bedraagt echter 260 woningen. Er is daarmee sprake van een overaanbod van harde plannen. Bij de laatste prognoses valt het echter op dat het aantal huishoudens tot 2027 harder groeit dan eerder verwacht. De woonbehoefte is daarmee navenant groter geworden. Daarnaast is er weer volop dynamiek op de woningmarkt. Deze dynamiek leidt op zichzelf al tot een verhoogde (inhaal)vraag voor de korte termijn. Er is dan ook volop aanleiding het bestaande woningbouwprogramma bij te stellen.

Toetsing regionaal beleid

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van één woning buiten het bestaande bestemmingsvlak voor 'Wonen'. In plaats van de geplande acht gestapelde woningen, wordt één grondgebonden woning gebouwd. Het besluitgebied is gelegen binnen het bestaand bebouwd gebied van Loo. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is woningbouw binnen het besluitgebied reeds mogelijk. Er is daarmee geen sprake van een nieuwe woonlocatie. Het plan maakt deel uit van de harde woningbouwcapaciteit van de gemeente Duiven en voorziet in de woningbehoefte in deze gemeente.Het voorgenomen plan is in overeenstemming met het regionaal beleid

3.1.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Duiven 2015

De Structuurvisie 2015 is op 28 september 2015 door de raad van de gemeente Duiven vastgesteld en geeft duidelijkheid over de koers voor het gemeentelijk handelen en de ruimtelijke kaders die de gemeente hanteert bij het afwegen van initiatieven. Dit kan ook bijdragen aan het sneller doorlopen van procedures. De Structuurvisie biedt ook een inspiratiefunctie voor partijen in de samenleving om initiatieven te doen ontplooien. De gemeente zal veel minder dan voorheen actief aan het roer staan om zelf ruimtelijke ontwikkelingen te sturen. De gemeente biedt meer ruimte voor particulieren binnen richtinggevende kaders met ruimte voor maatwerk.

De Structuurvisie geeft gemeentebreed de hoofdkoers voor de ruimtelijk relevante thema’s en voor de verschillende gebieden. Het vormt een afwegingskader met handvatten om meer op afstand regie te voeren, zonder op de stoel van de uitvoering te gaan zitten. De structuurvisie wordt gezien als levend document, dat zich in de loop der tijd dynamisch ontwikkelt. Voor voorliggende ontwikkeling is met name het thema wonen relevant. Hierin wordt aangegeven dat het alleen sturen op aantallen niet realistisch is. Er wordt meer vanuit kwaliteit gedacht (de juiste woning op de juiste plek) en daar past veel meer een flexibel woningbouwprogramma bij in een bepaalde bandbreedte. In de visie wordt aangegeven dat een groot deel van de kwantitatieve opgave de komende jaren ingevuld wordt op de in ontwikkeling zijnde locaties zoals Westreenen. De locatie is daarmee reeds aangewezen als woningbouwlocatie waardoor het college in deze bevoegd is te besluiten inzake de verlening van de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. De navolgende afbeelding betreft een uitsnede van de structuurvisiekaart. Het besluitgebied is hierop globaal met een rood kader weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.OVLOO013-VS01_0008.png"

Uitsnede structuurvisiekaart Structuurvisie Duiven 2015

Het besluitgebied ligt in de kern Loo. Kenmerkend voor Loo is de landelijke, dorpse sfeer. De dorpse sfeer is een resultante van verschillende beeldbepalende elementen. Zoals het lint met een verspringende rooilijn, waarbij afwisselend sprake is groen en stenig ingerichte delen. Daarnaast wordt de dorpse sfeer in het bijzonder bepaald door het samenhangende gebied rondom de kerk: met begraafplaats, pastorie, processiepark en kapel, in combinatie met het pleintje, het brinkachtige grasveld tegenover de kerk met daarnaast de restanten van de molen en het algemene beeld van de bebouwing aan de Loostraat. Dit ensemble van beeldbepalende dorpse elementen is gaaf en wordt beschouwd als cultuurhistorisch waardevol kerngebied. Het gave dorpsgezicht langs de Loostraat met cultuurhistorische bebouwing, afgewisseld met karakteristieke groene ruimtes dient behouden en waar mogelijk versterkt te worden.

Toetsing gemeentelijk beleid

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van één woning buiten het bestaande bestemmingsvlak 'Wonen'. Met het initiatief vindt er een afname plaats van het aantal woningen ten opzichte van de eerder geplande acht woningen. De woning komt dichter op de Loostraat te liggen, maar nog altijd is sprake van een verspringende rooilijn en het behoud van doorzichten en dorpse elementen. Het voorgenomen plan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

3.2 Milieu- en omgevingsaspecten

3.2.1 Algemeen

Voor de vaststelling van een bestemmingsplan moet het initiatief getoetst worden aan verschillende milieu- en omgevingsaspecten, zoals externe veiligheid, bodem, water, ecologie.

3.2.2 Bodem

Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij elke ruimtelijke ontwikkeling aangetoond te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodemonderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.

Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in maart 2019 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5725 en de NEN 5740. Dit onderzoek is als Bijlage 2 toegevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Uit het vooronderzoek blijkt niet dat de locatie verdacht is voor de aanwezigheid van asbest. Ook zijn tijdens het onderzoek zintuiglijk geen waarnemingen gedaan welke duiden op de aanwezigheid van een verontreiniging met asbest. Er is derhalve geen asbestonderzoek conform de NEN 5707/5897 uitgevoerd. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen bijmengingen waargenomen.

De bovengrond is licht verontreinigd met kwik en minerale olie. De ondergrond is licht verontreinigd met nikkel. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. De resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek. Uit het onderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen initiatief.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.2.3 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van één woning buiten het bestaande bestemmingsvlak 'Wonen'.

Wegverkeer

In het vigerende bestemmingsplan waren reeds geluidsgevoelige functies in de vorm van woningen toegestaan, echter deze waren verder gelegen vanaf de Loostraat. Om die reden is ten behoeve van de toetsing of aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, de geluidskaart van de gemeente Duiven geraadpleegd (zie navolgende figuur). Hieruit blijkt dat de toekomstige gevelbelasting ter plaatse, de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt.
afbeelding "i_NL.IMRO.0226.OVLOO013-VS01_0009.png"

Fragment geluidskaart Duiven

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. 

3.2.4 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing
Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van één woning buiten het bestaande bestemmingsvlak 'Wonen'. Met het initiatief vindt er een afname plaats van het aantal woningen ten opzichte van de eerder geplande acht woningen. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool2 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het besluitgebied tussen 2015 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2015, 2020 en 2030 in het besluitgebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. 

3.2.5 Externe veiligheid

Algemeen

Bepaalde maatschappelijke en bedrijfsmatige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Bevi). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, bejaardentehuizen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Toetsing

De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het besluitgebied is aangeduid met een zwarte cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.OVLOO013-VS01_0010.png"

Fragment risicokaart Gelderland

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van één woning buiten het bestaande bestemmingsvlak 'Wonen'. Binnen het besluitgebied wordt daarmee een kwetsbaar object mogelijk gemaakt. In feite vindt er een afname plaats in het aantal woningen ten opzichte van de eerder geplande acht woningen.

Rondom het besluitgebied zijn geen inrichtingen aanwezig met een extern veiligheidsrisico. Wel ligt op ongeveer 1.660 meter ten zuidoosten van het besluitgebied de Betuweroute. Verder is op 900 meter ten zuidwesten de Nederrijn (IJssel) en op 420 meter ten westen van het besluitgebied een drietal aardgastransportleidingen aanwezig. Op basis van de regeling basisnet en de provinciale risicokaart is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze risicobronnen niet over het besluitgebied ligt.

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het besluitgebied binnen het invloedsgebied van de Betuweroute en aardgastransportleiding A-505. Het invloedsgebied van de overige twee aardgastransportleidingen en de Nederrijn (IJssel) reikt niet tot aan het besluitgebied. Ontwikkelingen binnen het invloedsgebied hebben mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Omdat de afstand tussen het besluitgebied en de Betuweroute groter dan 200 meter, heeft de wetgever aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Dit geldt ook voor aardgastransportleiding A-505, maar dan omdat het besluitgebied buiten het 100% letaal gebied ligt. Hierdoor hoeft voor de Betuweroute alleen de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid in beeld gebracht te worden en voor de aardgastransportleiding tevens de hoogte van het groepsrisico en de toename van het aantal personen. Derhalve is 11 januari 2019 door de Omgevingsdienst Regio Arnhem in een memo een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld waarin het navolgende wordt gesteld.

Verantwoording groepsrisico

Het besluitgebied ligt in het invloedsgebied groepsrisico van de Betuweroute en aardgastransportleiding A-505. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat het om de wettelijke verplichting op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute (zie onderdelen C en D) en op grond van artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen vanwege aardgastransportleiding A-505 (zie onderdelen A t/m D). De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de veiligheidsregio adviesrecht. De Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM) heeft op 13 december 2018 (kenmerk: 181213-0011) het volgende geadviseerd: 'Door de nieuwbouw is zeer beperkt sprake van het aantal aanwezigen. Het ligt in de verwachting dat de aanwezige personen mits geïnformeerd en tijdig gewaarschuwd, zichzelf in veiligheid kunnen brengen. De VGGM ziet geen aanleiding om aanvullend te adviseren over de rampenbestrijding en zelfredzaamheid'.

A. Aanwezige personen

Het plan betreft het realiseren van een vrijstaande woning waar voorheen acht woningen mogelijk waren. Hierdoor neemt het aantal aanwezige personen af met maximaal 16,8 personen. Dit is gebaseerd op PGS 1 deel 6 waar voor 1 woning een dichtheid van 2,4 personen geldt.

B. Hoogte van het groepsrisico

Het plan betreft het realiseren van een vrijstaande woning waar voorheen acht woningen mogelijk waren. Hierdoor neemt aanwezigen personen af en zal de hoogte van het groepsrisico waarschijnlijk ook afnemen. Gezien de afstand van het besluitgebied tot de aardgastransportleidingen en het aantal aanwezige personen afneemt zal het groepsrisico in ieder geval niet toenemen.

Voor het vigerende bestemmingsplan is er advies gevraagd aan Gasunie. Zij hebben in schrijven laten weten (31 maart 2009 met kenmerk: TATO.09.B.1551) dat de gehele planontwikkeling buiten de 100% letaliteitsgrenzen van de aardgastransportleidingen plaats vindt en daardoor in zeer geringe mate invloed zal hebben op het groepsrisico.

C. Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dicht bij de risicobron. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

D. Zelfredzaamheid

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS palen) en NL-Alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn voldoende.

Op basis van de beperkte verantwoording groepsrisico wordt geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico en op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. De VGGM heeft in haar brief van 13 december 2018 aangegeven dat ze geen aanleiding hebben om aanvullend op het voorgaande te adviseren. De brief is als Bijlage 8 opgenomen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.2.6 Geur

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij.

De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

De Wgv biedt de mogelijkheid om door middel van een gemeentelijke verordening de geurnormen af te stemmen op de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeente Duiven heeft hier gebruik van gemaakt en op 26 mei 2008 de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Duiven 2008' vastgesteld. In de verordening is bepaald dat een geurgevoelig object op ten minste 50 meter van een veehouderij moet zijn gelegen voor zover dit betrekking heeft op bedrijven met dieren waarvoor vaste afstanden gelden. Daarnaast bedraagt de maximale geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object in het besluitgebied maximaal 6 ouE/m3.

Toetsing

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van één woning buiten het bestaande bestemmingsvlak 'Wonen'. Voor het aspect geur speelt enkel de veehouderij Maatschap Schennink aan de Loostraat 36 een rol. Op het bedrijf worden zowel dieren gehouden waarvoor vaste afstanden (50 meter) gelden, als dieren waarvoor de geurbelasting moet worden berekend.

Aangezien de afstand tussen de nieuwe woning en het bedrijf aan de Loostraat 36 meer dan 80 meter bedraagt wordt ruim voldaan aan de vaste afstandnorm van minimaal 50 meter.

Verder blijkt uit een geurberekening die is uitgevoerd in januari van 2011 dat de geurbelasting op de woning aan de Loostraat 40, 0,3 ouE/m3 bedraagt. De betreffende geurberekening is opgenomen als Bijlage 9. Uit een nadere toetsing van de geurbelasting aan tabel B van bijlage 7 van de 'Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij' blijkt dat met een geurbelasting van 0,3 ouE/m3 sprake is van circa 4% geurgehinderden wat inhoudt dat er sprake is van een "zeer goed" woon- en leefklimaat.

Gelet op het geringe aantal veehouderijen binnen een straal van 1.000 m vanaf de nieuwe woning is de voorgrondbelasting bepalend waardoor een berekening van de achtergrondbelasting achterwege kan blijven.

De realisatie van voorliggend plan vormt voor wat betreft het aspect geur geen belemmering voor de veehouderij aan de Loostraat 36. Verder is er voor wat betreft geur sprake van een goed woon- en leefklimaat binnen het besluitgebied.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.2.7 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering.

In deze publicatie is lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaats gevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Toetsing
Bedrijvigheid in het besluitgebied 

Binnen het besluitgebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woning kan worden aangeduid als milieuhindergevoelig.

Bedrijvigheid in de omgeving van het besluitgebied

Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het besluitgebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het besluitgebied. In de omgeving van het besluitgebied bevindt zich Schutterij Willem Tell (Loostraat 38).

Schuttersgebouw Willem Tell

Het aspect geluid is maatgevend voor Schutterij Willem Tell. In april 2010 is door Witteveen+Bos akoestisch onderzoek verricht naar de geluidsbelasting van het geprojecteerde woonzorgcomplex ‘Westreenen’ aan de Loostraat 40- 42 als gevolg van het Schuttersgebouw Willem Tell en veehouderij Maatschap Schennink. Destijds is geconcludeerd dat met betrekking tot het schuttersgebouw kan worden gesteld dat de geluidsbelasting die normaliter optreedt nihil is en dat de geluidsbelasting, die kan optreden in het geval van de afwijkende situatie, van een festiviteit hoog is. Vanwege het incidentele karakter van deze festiviteiten, de festiviteiten passen binnen de zogenoemde ‘12-dagen regeling’, ziet de gemeente Duiven hierin echter geen bezwaren.

Veehouderij Maatschap Schennink

Het aspect geur is maatgevend voor veehouderij Maatschap Schennink aan de Loostraat 36. Op het bedrijf worden zowel dieren gehouden waarvoor vaste afstanden gelden als voor dieren waarvoor de geurbelasting moet worden berekend. Zoals reeds is beschreven in paragraaf 3.2.6 worden beide normen bij de realisatie van dit plan gerespecteerd

De afstand tussen de nieuw te realiseren woning en de omliggende functies is destijds voldoende groot beoordeeld.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor wat betreft de beoogde ontwikkeling.

3.2.8 Water

Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het besluitgebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.


Watertoets

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.

De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor het initiatief worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het besluitgebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het besluitgebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  


Nee

Nee  


2

2  
Riolering en Afvalwater-
keten  
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het besluitgebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het besluitgebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  

Nee
Nee

Nee  

2
1

1  
Wateroverlast (oppervlakte-
water)  
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het besluitgebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  

Nee

Nee

Nee

Nee  

2

1

1

1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het besluitgebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?  
Nee  

1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het besluitgebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het besluitgebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  

Nee
Nee

Nee
Nee  

1
1

1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het besluitgebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  

1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het besluitgebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  

Nee

Nee  

1

2  
Volksgezond-
heid  
1. In of nabij het besluitgebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het besluitgebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

Nee



Nee  

1



1  
Natte natuur   1. Bevindt het besluitgebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het besluitgebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het besluitgebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het besluitgebied zich in een Natura 2000-gebied?  

Nee
Nee

Nee

Nee  

2
2

1

1  
Verdroging   1. Bevindt het besluitgebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het besluitgebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  

Nee  


2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het besluitgebied aanwezig?  
Nee  

1  

Algemeen

Voorliggende ontwikkeling voorziet niet in de toevoeging van woningen, maar uitsluitend in een andere positionering van een woning op het perceel. Het initiatief maakt geen extra verharding mogelijk. Het initiatief heeft geen negatief effect op de waterhuishouding ter plaatse.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.2.9 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Archeologie

In het vigerende bestemmingsplan “Westreenen, Loostraat 40-42” is de uitvoerbaarheid voor wat betreft het aspect archeologie reeds uitvoerig aangetoond. Ten behoeve van de gewenste ontwikkelingen destijds zijn namelijk in september 2007 en oktober 2007 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd welk zijn opgenomen als Bijlage 3 en Bijlage 4. Vervolgens is in september 2010 een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd welke is opgenomen als Bijlage 5.

De uitkomsten van het archeologisch bureau-, boor- en proefsleuvenonderzoek hebben geleid tot vrijgave voor de herontwikkeling. Het is niet aannemelijk dat er in de tussenliggende periode waardevolle archeologische zaken in het besluitgebied zijn bijgekomen.

Cultuurhistorie

De doorzichten naar het buitengebied vanaf de Loostraat vindt de gemeente Duiven zeer waardevol, dit maakt de relatie met het buitengebied voelbaar. Daarom is het gebied Loostraat op de kaart van de Structuurvisie Duiven 2015   (zie paragraaf 3.1.4) aangeduid als te behouden 'waardevolle relatie tussen dorp en buitengebied' en 'waardevol historisch kerngebied'. Bij nieuwe ontwikkelingen moet hiermee zorgvuldig worden omgegaan en respect getoond worden voor de open delen met zichtlijnen.

In het vigerende bestemmingsplan “Westreenen, Loostraat 40-42” is de uitvoerbaarheid voor wat betreft het aspect cultuurhistorie reeds uitvoerig aangetoond. Hierbij is gebruik gemaakt van de cultuurhistorische analyse die de gemeente Duiven heeft laten opstellen. De analyse is opgenomen als Bijlage 6. Bij de beoordeling zijn de de geplande ontwikkelingen destijds beoordeeld voor de deelgebieden 'Looveld en Loo' en 'Boerderij Loostraat 40'.

Looveld en Loo

In de cultuurhistorische analyse wordt gesteld dat de herkenbaarheid van de verschillende landschapstypen zoveel mogelijk behouden dient te blijven. Dit betekent dat de specifieke kenmerken van deze landschapstypen in stand moeten worden gehouden en daar waar mogelijk versterkt. Voorkomen moet worden dat de verschillende landschappen steeds meer op elkaar gaan lijken door verdergaande schaalvergroting en door dichtslibbing als gevolg van de intensivering van het gebruik.

Gesteld kan worden dat onderhavig plan niet leidt tot een beschadiging van de cultuurhistorische waarden van het Looveld en de kern Loo. Verder staat onderhavig plan de verwezenlijking van de aanbevelingen uit de cultuurhistorische analyse niet in de weg.

Boerderij Loostraat 40

Voor Loo geldt dat de gaaf bewaard gebleven historische structuren in combinatie met de hoeveelheid historische bebouwing voldoende aanleiding geven tot het overwegen van een eventuele aanwijzing als een van gemeentewege beschermd dorpsgezicht. Daarvoor komt in ieder geval in aanmerking de Loostraat met het aangrenzende Looveld, gezien het op hoofdlijnen gaaf bewaard gebleven verkavelingspatroon van het Looveld, het daarmee sterk samenhangende half open bebouwingsbeeld met de vele waardevolle doorzichten in noordelijke richting.

Met de uitvoering van onderhavig initiatief wordt voortgeborduurd op de verspringende, rafelige rooilijnstructuur en diversiteit in bebouwing. Verder worden de historische zichtlijnen richting het Looveld gerespecteerd. Gesteld kan worden dat de monumentale boerderij en de wagenloods (gemeentelijk monument) als ensemble behouden blijft door de onderhavige plannen. In het besluitgebied is geen sprake van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.2.10 Flora en fauna

Algemeen

Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden, dienen de gevolgen voor beschermde natuurwaarden en de consequenties in het kader van de geldende natuurwet- en regelgeving in beeld te zijn gebracht. Bij de natuurwetgeving kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming. Soortbescherming en gebiedsbescherming vindt plaats via de Wet Natuurbescherming.

Toetsing

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van één woning buiten het bestaande bestemmingsvlak 'Wonen'.

Door Foreest Groen Consult is in januari 2019 een quick-scan natuurtoets uitgevoerd. De conclusies uit dit onderzoek worden hierna behandeld. Dit onderzoek is als Bijlage 7 bijgevoegd.

Gebiedsbescherming

Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken.

Het besluitgebied ligt buiten Natura 2000 gebieden. De afstand tot het Natura 2000 gebied rijntakken is met 180 meter klein. De plannen voorzien in de bouw van één woning. Het vigerende bestemmingsplan voorzag in de bouw van een aantal appartementen binnen het besluitgebied. Het aantal woningen neemt dus fors af. Alleen omdat de functie van de woning niet past binnen het geldende bestemmingsplan moet dit bestemmingsplan worden gewijzigd. Hierdoor neemt de mogelijke belasting ten opzichte van de eerder vergunde situatie aanzienlijk af. Gaat de situatie sterk afwijken van de eerder vergunde situatie dan kan een beoordeling van de externe werking worden verlangd. Dit lijkt op dit moment echter niet de situatie.

Het besluitgebied ligt niet in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of een Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). De kernkwaliteiten zijn derhalve niet van toepassing op dit gebied.

Soortenbescherming

In het kader van de soortenbescherming is een literatuur- en veldonderzoek verricht. Op basis van het onderzoek wordt ter plaatse van het plangebied geen verstoring van beschermde flora en fauna verwacht.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.2.11 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat het initiatief geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Bij voorliggende ontwikkeling wordt in plaats van een gebouw met acht appartementen, één vrijstaande woning gerealiseerd. Hierdoor is geen sprake van de toevoeging van extra woningen, maar een afname. Met het initiatief is geen sprake van een nieuwe ontwikkeling met een verkeersaantrekkende werking of een parkeerbehoefte. Volledigheidshalve heeft er wel een toetsing plaatsgevonden aan de 'Parkeernormennota Duiven' die op 3 februari 2018 in werking is getreden. De in de nota opgenomen Duivense parkeernormen zijn afgeleid van de CROW-parkeerkencijfers. Het besluitgebied is gelegen binnen de gebiedsindeling 'Buitengebied'. Voor een 'niet gestapelde woning' met meer dan 135 m2 gebruiksvloeroppervlak binnen dit gebied geldt een parkeernorm van 2,4. Binnen het besluitgebied is de mogelijkheid aanwezig voor het parkeren van 2 auto's onder een overkapping en is er voldoende ruimte op de oprit voor nog 1 auto.

Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Algemeen

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan wel ruimtelijke onderbouwing onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een project kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 6.12, lid 1 Wro is bepaald dat de gemeenteraad naar aanleiding van een omgevingsvergunning moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. In artikel 6.12, lid 2 is echter opgenomen dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Voorliggend project betreft een particulier initiatief dat op particulier grondeigendom plaatsvindt. Met het initiatief zijn geen kosten voor de gemeente gemoeid, anders dan kosten die op basis van de gemeentelijke legesverordening in rekening zullen worden gebracht. Daarnaast wordt met de initiatiefnemer te zijner tijd een planschade overeenkomst gesloten, teneinde eventuele kosten voor de gemeente te kunnen verhalen op initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is daarmee anderszins verzekerd, waarmee het opstellen van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

4.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbesluit van de omgevingsvergunning met de daarop betrekking hebbende stukken heeft van donderdag 30 mei 2019 tot en met woensdag 10 juli 2019 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen op het ontwerpbesluit. Er zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.

Hoofdstuk 5 Conclusie

In voorgaande hoofdstukken is de beoogde realisatie van een vrijstaande woning besproken. In voorliggende ruimtelijke onderbouwing is een toets naar relevante beleids-, milieu- en omgevingsaspecten uitgevoerd. In dit hoofdstuk worden hier de voornaamste conclusies uitgetrokken.

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van één woning buiten het bestaande bestemmingsvlak 'Wonen'. Het besluitgebied is gelegen binnen het bestaand bebouwd gebied van Loo. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is woningbouw binnen het besluitgebied reeds mogelijk. Er is daarmee geen sprake van een nieuwe woonlocatie. Het plan maakt deel uit van de harde woningbouwcapaciteit van de gemeente Duiven, die regionaal is afgestemd.

De omgeving van het besluitgebied heeft voornamelijk een woonfunctie. De realisatie van de vrijstaande woning is om die reden qua functie passend in de omgeving.

Bovendien blijkt uit de toetsing aan de verschillende milieu- en haalbaarheidsaspecten dat er voldaan wordt aan de wet- en regelgeving voor wat betreft de diverse aspecten en er geen nadelige effecten op de bestaande situatie in en in de omgeving van het besluitgebied te verwachten zijn.