Plan: | Zonnepark Zonnig Duiven |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0226.OVBUITENGEBIED032-VS01 |
Initiatiefnemer is voornemens om op een bestaand weiland in het buitengebied van Duiven een zonnepark te realiseren. De omvang van het plangebied bedraagt circa 25 hectare. Hiervan wordt circa 20 hectare ingericht met zonnepanelen. Het project levert daardoor na realisatie een belangrijke bijdrage aan de duurzaamheidsambities van de gemeente Duiven.
De ontwikkeling van het zonnepark is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief gewenst is en passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan deze ontwikkeling. In dit document wordt toegelicht dat het initiatief mogelijk is op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat er sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'
Het projectgebied is gelegen in de lagergelegen komgronden ten zuiden van de IJssel. Ten westen van het projectgebied ligt bedrijventerrein Innofase. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het projectgebied in de omgeving.
Ligging plangebied (bon: openstreetmap)
Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 5 in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van overleg en zienswijzen zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het projectgebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het projectgebied is gelegen in de rivierkomvlakte van de IJssel. Kenmerkend aan het gebied is openheid, veel watergangen en weinig opgaande beplanting. Het projectgebied zelf bestaat uit meerdere agrarische kavels met verschillend grondgebruik. Aan de noordzijde ligt de Kievitstraat waaraan meerdere woningen liggen en een aantal agrarische bedrijven zijn gevestigd. Door het projectgebied loopt de Nieuwgraafsestraat met aan de zuidzijde van de weg een korte rij populieren. Ten zuiden ligt de Wijde Wetering, een oude watergang. Deze watergang wordt gekenmerkt door een robuuste groenstrook aan de noordzijde van de watergang. Binnen en rondom het projectgebied staan vier windturbines.
Luchtfoto van het projectgebied (bron: opentopo)
Binnen de projectlocatie wordt een zonnepark gerealiseerd. Er is een landschapsplan opgesteld, zie bijlage 1, om het zonnepark in te passen in de omgeving. Om te voorzien in de behoefte om in de toekomst (tijdelijk) energie op te slaan, wordt het zonnepark voorzien van een batterij. Voor deze batterij wordt een aparte omgevingsvergunningaanvraag doorlopen. In het landschapsplan is rekening gehouden met de komst van de batterij. Verder maakt de batterij geen onderdeel uit van voorliggende ruimtelijke onderbouwing.
In het vervolg van deze paragraaf komen de belangrijkste aspecten van het plan aan bod. Een uitgebreide toelichting op het zonnepark is te raadplegen in het landschapsplan. De inrichtingstekening van het nieuwe zonnepark is tot stand gekomen door inpassingsprincipes van de opdrachtgever en de ruimte studie van de gemeente Duiven. Gezamenlijk hebben de principes geleid tot navolgende inrichtingstekening.
De verhouding binnen het zonnepark is 78% zonnepanelen en 22% ecologische en landschappelijke inpassing. Totaal plangebied is ca. 25,6 ha. Totaal zonnepanelen is ca. 19,9 ha. Het zonnepark is opgedeeld in 4 zonnevelden. Het grootste zonneveld is 7,8 ha. Het zonnepark zal, met de huidige stand van de techniek, een vermogen krijgen van circa 31 MWp. Hiermee wordt elektriciteit opgewekt voor circa 11.000 huishoudens (gebaseerd op een gemiddeld verbruik van 3000 kWh per huishouden). Onderstaande afbeelding toont de beoogde inrichting van de projectlocatie.
Landschappelijke inpassing van het zonnepark (bron: ROM3D)
Technische aspecten
De zonnepanelen krijgen een hoogte van maximaal 1,62m. Hierdoor kan er vanaf de hoger gelegen weg over de panelen heen gekeken worden (en is er zicht op het achterliggende landschap) zie doorsnede A en D). Het maaiveld kent binnen het plangebied een hoogteverschil van 30 cm. Door de lage opstelling zal vanaf iedere openbare weg over de panelen heen gekeken kunnen worden en zal het achterliggende landschap zichtbaar blijven.
De transformator en de inkoopstations worden geconcentreerd opgericht aan de zuidzijde van de Nieuwgraafsestraat. Om het zonnepark extra te beveiligen worden op meerdere plekken camera's geplaatst. De camera's worden op palen geplaatst, op een hoogte van 3,60m. De palen zijn 3,90m lang. Voor het zonnepark is een recycleplan opgesteld. Daarin is aangegeven hoe op een duurzame, circulaire manier wordt omgegaan met aanleg, materiaalgebruik, onderhoud, beheer en recycling bij einde levensduur/ontmanteling van het project. Het recycleplan is toegevoegd als bijlage 15.
De zonnepanelen volgen allemaal dezelfde richting, namelijk een zuid gerichte opstelling die parallel ligt aan de Nieuwgraafsestraat en volgt de lijnen van de huidige kavelstructuur. Navolgende doorsnedes tonen de opstelling van de zonnepanelen gezien vanaf de diverse omliggende wegen (Nieuwgraafsestraat, Kievitstraat en Galstraat).
Doorsnede toekomstige situatie gezien vanaf de omliggende wegen van het projectgebied (bron: ROM3D)
Landschappelijke inpassing
Op basis van de inpassingsprincipes van ROM3D en de gemeente zijn uitgangspunten voor het ontwerp opgesteld:
Uitsnede van de landschapstekening van het toekomstige zonnepark (bron: Landschapsplan Zonnepark Duiven)
Bandbreedte omgevingsvergunning
In de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het zonnepark wordt de bandbreedte opgenomen waarbinnen deze ontwikkeld kunnen worden. Deze bandbreedte heeft betrekking op de minimum en maximum hoogtes van de panelen. Het gaat om:
Deze bandbreedtes zijn tevens leidend voor de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening in
voorliggende ruimtelijke onderbouwing.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro, artikel 3.1.6 onder 2.
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Klimaatakkoord
In 2015 hebben 195 landen van over de hele wereld het Akkoord van Parijs getekend. Daarin is afgesproken om de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 2 graden en het liefst tot maximaal 1,5 graad. Elk deelnemende land heeft toegezegd zelf aan de slag te gaan met nationale klimaatplannen, zo ook Nederland. Dit heeft geresulteerd in een Nederlands Klimaatakkoord uit juni 2019. In dit nationale akkoord staan maatregelen die worden genomen om de klimaatdoelen te halen en klimaatverandering te stoppen. Het is een overeenkomst tussen veel organisaties en bedrijven in Nederland om de uitstoot van broeikasgassen tegen te gaan. Het belangrijkste doel van het akkoord is om de uitstoot van broeikasgassen in 2050 met 95% te laten afnemen. Ook zijn voor de vijf deelsectoren (elektriciteit, industrie, mobiliteit, gebouwde omgeving en landbouw & landgebruik) eigen doelen en maatregelen uitgewerkt. In 2030 wil Nederland 70% van alle elektriciteit opwekken met windturbines op zee en op land en zonnepanelen op daken en in zonneparken. In 2050 wil Nederland helemaal geen fossiele brandstoffen, zoals aardgas en steenkool, gebruiken. Enkele belangrijke afspraken voor de energiesector zijn:
Kamerbrief Aangescherpte voorkeursvolgorde zon
Eind oktober 2023 is een bestuursakkoord gesloten over de voorkeursvolgorde voor opwekken zonne-energie tussen het Rijk, Interprovinciaal Overleg (IPO), Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Unie van Waterschappen (UvW) en Netbeheer Nederland (NBNL). In dit bestuursakkoord is afgesproken om de aangescherpte zonneladder in het provinciale beleid op te nemen als dat niet reeds is gedaan. De overheden hebben afgesproken meer in te zetten op zonneenergie op daken en gevels en alleen bij uitzondering op landbouwgrond nieuwe zonprojecten toe te staan. Op 26 oktober jl. is hierover een Kamerbrief verstuurd en een bijbehorend IPO nieuwsbericht verschenen. De overheden hebben in het bestuursakkoord afgesproken te gaan sturen langs de volgende vier treden voor de opwek van zonne-energie zoals al opgenomen in de NOVI voorkeursvolgorde zon:
De afspraak is gemaakt om daarbij trede 1 t/m 3 van de zonne-ladder te stimuleren en zo slim mogelijk te combineren met ruimtelijke en maatschappelijke opgaven. Het nakomen van de RES-afspraken blijft daarbij het uitgangspunt. Er zijn uitzonderingen mogelijk voor zonne-energie op landbouwgrond (trede 4): a) de slimme combinatie van een zonnepark met een agrarische functie (agri-PV), b) gronden in transitie of die minder geschikt zijn voor landbouwgrond, en c) als het een oplossing biedt voor netcongestie dan wel bijdraagt aan efficiënter gebruik van het elektriciteitsnetwerk.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen gebieden van de NOVI en het Barro. Het project heeft daarmee geen effect op een van de aspecten van nationaal ruimtelijk belang.
Ladder duurzame verstedelijking
De ontwikkeling van een zonnepark is op basis van jurisprudentie (ABRvS 23 januari 2019; ECLI:NL:RVS:2019:178) op voorhand niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een verdere toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet aan de orde.
Klimaatakkoord
Nederland heeft in het klimaatakkoord onder andere als doelstelling om in 2030 70% van alle elektriciteit op te wekken via hernieuwbare energiebronnen waaronder zonneparken op land. Voorliggend initiatief maakt de oprichting van een zonnepark op land mogelijk en draagt in die zin bij aan het behalen van de doelstelling uit het landelijke klimaatakkoord. Later in voorliggend document wordt ingegaan op de Regionale Energiestrategie en de wijze waarop voorliggend plan daar binnen past.
Kamerbrief Aangescherpte voorkeursvolgorde zon
Voorliggend project voldoet aan één van de uitzonderingsgronden die zijn opgenomen in de kamerbrief. Een nadere toetsing hieraan is uitgewerkt in paragraaf 3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
Het project is passend binnen het rijksbeleid.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Uitsnede van de 'Themakaart Ruimtelijk beleid' (bron: Omgevingsvisie Gelderland)
Statenbrief Voorkeursvolgorde zonnepanelen
Op 26 oktober 2023 is de kamerbrief 'Aangescherpte voorkeursvolgorde zon' gepubliceerd. In deze kamerbrief zijn aanvullende eisen geformuleerd voor de ontwikkeling van zonneparken op natuur- en landbouwgronden.
De provincie Gelderland heeft in een brief van 19 december 2023 uiteengezet hoe de provincie omgaat met de landelijk gemaakte bestuursafspraken over de juridische verankering van een aangescherpte voorkeursvolgorde zon in het provinciale omgevingsbeleid. Het staande beleid voor zonneparken uit de provinciale omgevingsverordening 2024 komt nog niet overeen met de landelijk gemaakte bestuursafspraken over de juridische verankering van een aangescherpte voorkeursvolgorde zon in het provinciale omgevingsbeleid. Daarnaast is in het coalitieakkoord aangekondigd dat er in 2024 regels ten aanzien van zonneparken op landbouwgrond vastgesteld gaan worden.
Een belangrijke kanttekening uit de kamerbrief van oktober 2023 is dat het nieuwe beleid niet geldt voor al geïnitieerde projecten uit de RES'en 1.0 waarvan het participatietraject al in een vergevorderd stadium is.
De statenbrief van de provincie Gelderland uit december 2023 is volledigheidshalve toegevoegd als bijlage 2. Voorliggend initiatief wordt later in voorliggende paragraaf getoetst aan de belangrijkste punten uit deze brief.
Planspecifiek
De gebieden waar de opwek van zonne- en windenergie mogelijk is, zijn aangegeven op de Themakaart Ruimtelijk beleid. Voorgaande afbeelding toont een uitsnede van deze themakaart, onderdeel 'grote zonneparken mogelijk'. Het projectgebied is aangegeven met de blauwe cirkel. Zoals is te zien ligt de locatie binnen een gebied waar grote zonneparken mogelijk zijn. Het realiseren van een zonnepark is in lijn met de omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De focus ligt op het duurzaam opwekken van energie voor huishoudens met behulp van zonnepanelen. Het initiatief betreft een zonnepark van ca. 25 ha. Hiermee wordt een substantiële bijdrage geleverd aan de duurzaamheidsambities van de provincie. In de Omgevingsverordening Gelderland worden in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik algemene regels gesteld voor nieuwe grondgebonden zonneparken die in het buitengebied mogelijk worden gemaakt. De nadere uitwerking van de landelijke duurzame energiedoelstelling is uitgewerkt in de RES. De uitwerking vindt vervolgens niet op provinciaal- maar op regionaal niveau plaats. Voorliggend initiatief wordt opgericht binnen de gemeente Duiven, dat onderdeel uitmaakt van de RES Arnhem - Nijmegen. In navolgende tekst zijn deze algemene regels van de provincie Gelderland overgenomen en is aangegeven op welke manier voorliggend initiatief daar op aansluit, met inachtneming van de ambities uit de RES Arnhem - Nijmegen.
Advies provincie Gelderland
De provincie Gelderland heeft in een eerder stadium van de ontwikkeling per brief enkele opmerkingen gemaakt op de uitwerking van voorliggende paragraaf. De brief is volledigheidshalve toegevoegd als bijlage 3. De adviezen van de provincie zijn in acht genomen en in navolgende onderbouwing onder c, e en f zijn aanvullingen en aanscherpingen aangebracht om volledig tegemoet te komen aan de provinciale belangen bij voorliggende ontwikkeling.
ad.
Statenbrief Voorkeursvolgorde zonnepanelen
In de kamerbrief van 26 oktober 2023 wordt aangegeven dat projecten 'waarvan de participatietrajecten al in een vergevorderd stadium zijn en niet (helemaal) volgens de aangescherpte voorkeursvolgorde zon zijn vormgegeven', doorgang kunnen vinden. Om te voorkomen dat lopende lokale initiatieven stilvallen. De provincie stelt vervolgens dat een 'vergevorderd stadium' geïnterpreteerd kan worden als projecten die onderdeel vormen van de afspraken uit de RES 1.0 én waarvan de omgeving op de hoogte is doordat het project al in bredere zin is gecommuniceerd. Voorliggend initiatief voldoet aan beide voorwaarden. Het project betreft een pijplijnproject voor zon en wind op land als één van de categorieën uit de RES-opgave. Bovendien is reeds een uitvoerig participatietraject doorlopen waarbij onder andere direct omwonenden op verschillende manieren zijn betrokken bij de totstandkoming, zie verder het 'participatie- en communicatieplan' uit bijlage 13. Daarmee geldt dat voorliggend project voldoet aan één van de uitzonderingsgronden waarbij nieuwe zonne-energieprojecten op landbouwgrond mogelijk is.
Het project past binnen de huidige omgevingsvisie en omgevingsverordening Gelderland. Ook past het project binnen de provinciale beleidskaders van 19 december 2023 en de daaruit volgende nog door te voeren wijzigingen van de provinciale omgevingsverordening.
In 2013 nam Natuur en Milieu Gelderland (toen bekend als Gelderse Natuur- en Milieufederatie, kortweg GNMF) met Alliander het initiatief om het SER Energieakkoord in de provincie, regio èn gemeente handen en voeten te geven. Samen met het Klimaatverbond Nederland werd zo de basis voor het Gelders Energieakkoord gelegd. Op de avond voor de Statenverkiezingen van 2015 boden zo de eerste 100 GEA-deelnemers het akkoord aan de lijsttrekkers van de Provinciale Staten aan. Nu staat er een stevige netwerkorganisatie die samen werkt aan de energietransitie in Gelderland. Op lokaal, regionaal en provinciaal niveau krijgt die samenwerking op het gebied van duurzame energieopwekking, energiebesparing, scholing en innovatie, vorm. Dat is het Gelders Energieakkoord. Samen stimuleren, versnellen en faciliteren we de energietransitie in Gelderland.
Gelderland energieneutraal in 2050. Die ambitie vraagt om concrete plannen met klinkende resultaten. GEA-partners initiëren, programmeren, begeleiden en stimuleren.
Doelen en programma's uit het akkoord (bron: Gelders Energieakkoord)
Duurzame opwekking
De opwekking van duurzame stroom levert indirect een grote bijdrage aan de CO2-reductie. In 2030 moet Gelderland in staat zijn om 8,3 TWh per jaar aan duurzame stroom op te wekken. Daarmee wordt een jaarlijkse uitstoot voorkomen van 8,5 Mt CO2-uitstoot. Het Energietransitiemodel (ETM) Gelderland vertaalde dit naar ruim 800 windturbines van 3 MW en 3.200 ha aan zonnevelden. Met de kennis van nu gaat Gelderland echter uit van hogere turbines met een hoger gemiddeld vermogen van ca. 4 MW. Door deze ‘winst’ van 33% aan vermogen per turbine heeft Gelderland minder duurzame bronnen nodig; namelijk ca. 450 windturbines en 1.800 ha zonnevelden. Zon en wind vormen geen uitdaging meer op techniek of exploitatie maar des te meer op het sociale vlak: voldoende draagvlak geeft geaccepteerde en versnelde realisatie en vraagt inzicht in het ruimtelijk proces.
Planspecifiek
Gelderland energieneutraal in 2050. Om daar te komen is het Gelders Energieakkoord afgesloten. De duurzame opwekking vormt 1 van de 5 hoofdprogramma's. De opwekking van duurzame stroom levert indirect een grote bijdrage aan de CO2-reductie. Voorliggend initiatief voorziet in een nieuw zonnepark met een netto oppervlak van 7,8 ha en een bijbehorend vermogen van 31 MWp. Hiermee wordt elektriciteit opgewekt voor circa 11.000 huishoudens. Voorliggend initiatief draagt daarmee direct bij aan het behalen van de doelstelling uit het Gelders Energieakkoord.
Het is goed wonen in Gelderland. Om dat te behouden is het nodig om de uitdagingen in onze provincie aan te pakken. Ook Gelderland heeft te maken met klimaatverandering (droogte, hitte en hevige regenbuien) en de achteruitgang van de kwaliteit van natuur, landschap, bodem en water. Met het programma Vitaal landelijk gebied Gelderland (VLGG) wil de provincie het landelijk gebied versterken en zorgen dat het de uitdagingen aan kan. Daarom werkt de provincie aan een gezond, vitaal en leefbaar landelijk gebied met een duurzame land- en tuinbouw, gezonde en sterke natuurgebieden, duurzame industrie, met voldoende ruimte om te wonen, werken en recreëren, schoon en voldoende (drink)water en goed bestand tegen droogte, hitte en hevige regenbuien. In het VLGG worden drie gebieden onderscheiden:
Deze gebieden zijn vervolgens weer onderverdeeld in deelgebieden, waarbij de Liemers als deelgebied is opgenomen. Het VLGG betreft nog een conceptprogramma. Het definitieve programma staat gepland voor de periode najaar 2024 - voorjaar 2025.
De doelen voor natuur uit het ontwerp-NPLG zijn ook de algemene doelen voor het VLGG:
Planspecifiek
Voorliggend projectgebied ligt binnen het deelgebied 'Liemers'. Voor de Liemers zijn verschillende natuurdoelen uitgewerkt in de VLGG. Binnendijks wordt ingezet op de versterking van de biodiversiteit en de verbetering van ecologische verbindingen. Via landschappelijke inrichting dient de achterliggende doelstelling behaald te worden van 10% groen-blauwe dooradering in het landelijk geied, in die gebieden die nog niet tot aangewezen natuurgebieden behoren. Voorliggend initiatief voorziet in nieuwe en permanente landschapselementen in een gebied dat niet is aangewezen als natuurgebied. De ontwikkeling draagt daarmee bij aan het behalen van één van de doelstellingen uit het VLGG.
In het Nederlandse Klimaatakkoord is bepaald dat elke regio in Nederland een rol krijgt in de duurzame energieopwekking. Er zijn dertig regio’s benoemd die elk een Regionale Energie Strategie (RES) maken. De regio Arnhem - Nijmegen heeft ook een eigen RES. Daarin is samen met lokale maatschappelijke organisaties, bedrijven en inwoners onderzocht wat de mogelijkheden zijn voor het opwekken van duurzame elektriciteit op land en het gebruik van warmtebronnen. De RES gaat primair over grootschalige elektriciteitsopwekking en regionale warmteverdeling. Die hebben altijd gevolgen voor de leefomgeving. RES Arnhem - Nijmegen heeft een bod van 1,62 Terawattuur (TWh), zie ook navolgende afbeelding. De regio zet stevig in op 'zon op dak' (0,49 TWh). Omdat alleen met zon op dak de ambitie niet gehaald kan worden, is meer nodig. Het tweede blok betreft de regionale zoekgebieden met daarin projecten die al in ontwikkeling zijn en extra ambitie (0,93 TWh). Het derde deel bestaat uit projecten buiten de regionale zoekgebieden (0,20 TWh), dit zijn vooral projecten die al zijn opgestart voor aanvang van de RES.
Voor alle zoekgebieden is een ambitie opgenomen. De bestaande initiatieven en projecten in de gebieden vullen deze ambitie al deels in. Wat overblijft is de resterende opgave. Op navolgende tweede afbeelding is te zien dat binnen de gemeente Duiven (en deels de gemeente Zevenaar) ook een zoekgebied is aangewezen. Voor dit zoekgebied is het realistisch aantal hectare zonnevelden vastgesteld op 122,50 ha. De resterende ambitie met betrekking tot de op te wekken energie is vastgesteld op 0,13 TWh.
Bod RES regio Arnhem - Nijmegen (Bron: RES 1.0 Regio Arnhem - Nijmegen)
Uitsnede kaart 'Regionale zoekgebieden en projecten', onderdeel 'energie' (Bron: RES 1.0 Regio Arnhem - Nijmegen)
Planspecifiek
In de RES Arnhem - Nijmegen zijn zoekgebieden aangewezen met bijbehorende ambities. De projectlocatie maakt onderdeel uit van een 'zoekgebied wind en zon' binnen de gemeente Duiven. In voorgaande paragraaf 3.2, onder het provinciaal beleid, is voorliggend initiatief integraal getoetst aan de regels en ambities uit de provinciale omgevingsverordening en de RES met als belangrijkste conclusie dat het initiatief passend is en een bijdrage levert aan het behalen van de provinciale- en regionale duurzaamheids- en energiedoelstellingen.
De Omgevingsvisie Duiven is op 15 februari 2022 door de raad van de gemeente Duiven vastgesteld. De gemeente Duiven streeft naar het behouden en versterken van een gezonde, veilige, vitale, duurzame, leefbare en aantrekkelijke leefomgeving. Voor nu én voor de toekomst. Om dit te bereiken heeft de gemeente de omgevingsvisie opgesteld als stip op de horizon voor de fysieke leefomgeving van Duiven, Groessen en
Loo in 2040. Dit heeft de gemeente niet alleen gedaan. De visie is tot stand gekomen in samenwerking met diverse gebruikers van de leefomgeving, waaronder inwoners, maatschappelijke instellingen, bedrijven en verenigingen.
De omgevingsvisie sluit aan bij nationaal, regionaal en lokaal beleid. De inhoudelijke basis voor de omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
Planspecifiek
De ontwikkeling van het zonnepark speelt in op de ambitie gesteld door de gemeenteraden van de gemeenten in RES-regio Arnhem Nijmegen in de Regionale Energiestrategie 1.0 (RES), vastgesteld in het kader van het klimaatakkoord.
Visiekaart Energie - Locatie zonnepark rood omcirkeld (bron: omgevingsvisie Duiven)
De gemeente Duiven heeft voor de middellange termijn de ambitie en het doel om de benodigde bijdrage te leveren aan de afspraken uit de RES Arnhem - Nijmegen. De inzet van de gemeente is om in 2050 energieneutraal te zijn, in lijn met het regionale en nationale beleid. Om deze doelstelling te behalen is er meer opwek van duurzame (hernieuwbare) energie nodig. In deze opgave wordt er samengewerkt met de regio aan de RES. In de RES zijn zoekgebieden aangewezen, waaronder een zoekgebied binnen de gemeente Duiven, zie verder 3.2. Dit zoekgebied heeft een plek gekregen in de Omgevingsvisie Duiven, zie ook voorgaande uitsnede van de visiekaart. Het zonnepark uit voorliggend initiaitef wordt ontwikkeld binnen dit zoekgebied.
Voorliggend initiatief draagt daar aan bij, zie verder 3.2. De omgevingsvisie stelt verder richtinggevende waarden ten aanzien van duurzaamheid voor behoud van een landschappelijk, agrarisch en groen karakter met veel ruimte voor natuur en milieu. Het is dan ook van belang dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk en landschappelijk oogpunt voldoet aan de richtinggevende waarden uit de gebiedsvisie. Om hieraan te voldoen is een landschapsplan opgesteld, zie bijlage 1.
Het project past binnen de Omgevingsvisie Duiven.
Het beleidskader benoemt de voorwaarden die de gemeente Duiven stelt aan initiatiefnemers op het gebied van zonneparken en windmolens in het gemeentelijk voorkeursgebied in en rond InnoFase/Centerpoort-Noord en dat valt in het RES-zoekgebied WZ5. Dit beleidskader geeft preciezere voorwaarden en spelregels aan voor nieuwe particuliere project initiatieven binnen dit gebied. In hoofdzaak gaat het over vier soorten randvoorwaarden:
Het gemeentelijke participatieproces van 2019 over het lokaal aandeel RES leverde belangrijke bouwstenen op voor dit Beleidskader. De voorwaarden zijn ook gebaseerd op de afspraken uit het Klimaatakkoord, de RES en de gedragscodes van betrokken branches voor wind en zon.
Planspecifiek
Het beleidskader stelt voorwaarden aan initiatiefnemers op het gebied van zonneparken in het gemeentelijk voorkeursgebied. Voorgenomen ontwikkeling betreft de aanleg van een zonnepark in het voorkeursgebied zoals opgenomen in de gebiedsvisie (zie de visiekaart Energie uit de gebiedsvisie hierboven).
Algemene & ruimtelijke voorwaarden
Om aan de algemene en ruimtelijke voorwaarden uit het beleidskader te voldoen, is een landschapsplan opgesteld, zie bijlage 1. De voorwaarden uit het beleidskader heeft de gemeente Duiven doorvertaald in inrichtings- en landschapsprincipes. Deze principes zijn doorvertaald in de inrichtingstekening van het toekomstige zonnepark, zie verder bijlage 1
Omgevingsparticipatie & proces
In het kader van de ontwikkeling van het zonnepark wordt een uitgebreid participatieproces doorlopen, zie verder bijlage 5.
Het initiatief past binnen het 'Beleidskader initiatieven grootschalige opwek wind- en zonne-energie gemeente Duiven'.
Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Buitengebied 2023' en 'Reparatieplan buitengebied 2013'. Tevens zijn op de locatie het bestemmingsplan 'Archeologie' en 'Geluidzone bedrijventerrein InnoFase' van toepassing. En op 18 april 2023 is voor het hele grondgebied van de gemeente Duiven het 'Parapluplan Parkeren Duiven' vastgesteld. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het bestemmingsplan.
Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Binnen de projectlocatie gelden de bestemmingen 'Agrarisch' (zonder bouwvlak) en 'Waarde- Lage archeologische verwachting'. Een beperkt deel van de gronden van het zuidelijk perceel heeft een middelmatige archeologische verwachting ('Waarde - Middelmatige archeologische verwachting). Aan de noordkant van de projectlocatie geldt een dubbelbestemming 'Leiding - Riool', ter bescherming van het daar gelegen rioolstelsel. Over het westelijk deel van de projectlocatie geldt de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' vanwege het nabijgelegen bedrijventerrein 'InnoFase'. Over het gehele projectgebied geldt de gebiedsaanduiding 'duivense broek'.
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
Het realiseren van een zonnepark past niet in de geldende bestemmingsplannen 'Buitengebied 2013' en 'Reparatieplan buitengebied 2013'. De voor 'Agrarische' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden. Het realiseren van een zonnepark past daarom niet binnen de vigerende bestemmingsplannen 'Buitengebeid 2013' en het 'reparatieplan Buitengebied 2013'.
Het thematisch bestemmingsplan Geluidzone bedrijventerrein InnoFase Duiven kent een geluidzone toe aan de omgeving van bedrijventerrein InnoFase. Deze zonering is overgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'. De gronden ter plaatse van de aanduiding zijn mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op nieuwe geluidgevoelige terreinen en/of bebouwing als gevolg van het industrielawaai. Voorliggend initiatief maakt geen nieuw geluidgevoelig object mogelijk.
De aanduidingen uit het Bestemmingsplan Archeologie uit 2009 zijn later doorvertaald in het bestemmingsplan Buitengebied 2013 uit 2015. In de paragraaf 4.5 van voorliggende onderbouwing komt het aspect archeologie nader aan bod. Het 'Parapluplan Parkeren Duiven' stelt dat de parkeeropgave binnen eigen terrein opgevangen dient te worden, waarbij de gemiddelde parkeren van het geldende gemeentelijke parkeerbeleid van toepassing zijn. In paragraaf 4.4 is nader ingegaan op het aspect verkeer en parkeren.
Voor een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de uitvoerbaarheid aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Voorliggend project maakt de ontwikkeling van een zonnepark mogelijk. Een zonnepark is geen bodemgevoelige functie, waarmee op voorhand kan worden gesteld dat de kwaliteit van de bodem in lijn is met het toekomstig functiegebruik. Een bodemonderzoek in de ruimtelijke procedure is niet noodzakelijk. Mede vanwege de transformatoren is er sprake van een meldingsplichtige locatie. Op grond van het Activiteitenbesluit beoordeelt de Omgevingsdienst of een nulsituatiebodemonderzoek noodzakelijk is.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Gelet op het toekomstig gebruik van de locatie is de bijdrage van het initiatief aan luchtkwaliteit zeer summier te noemen. Het zonnepark zelf heeft geen effect. Hooguit neemt het aantal verkeersbewegingen in verband met installatie en reparatie van de zonnepanelen iets toe ten opzichte van de bestaande situatie, waar de locatie in gebruik is als weiland. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten zeer beperkte toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn, betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Dit project maakt een zonnepark mogelijk binnen het projectgebied. Een zonnepark is geen geluidgevoelige functie zoals bepaald in de Wgh. De enige bron van geluid bij een zonnepark zijn de transformatoren. Vanuit het aspect milieuzonering zoals beschreven in paragraaf 4.1.5 blijkt dat dit op basis van de afstand bron-ontvanger geen knelpunt is.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Planspecifiek
Een zonnepark is geen geurgevoelig object volgens de Wgh. Het zonnepark zorgt ook niet voor geurbelasting op geurgevoelige objecten in de omgeving.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Een zonnepark is geen gevoelig object en de panelen zelf hebben geen milieueffect op de omgeving. Wel komen er, voor het verwerken van de opgewekte energie, enkele transformatoren. Deze transformatoren worden bij elkaar gegroepeerd opgericht halverwege de projectlocatie, direct ten zuiden van de Nieuwgraafsestraat ten westen van de zonnevelden. Voor het bepalen van het milieueffect van de transformatoren is uitgegaan van 'Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: - 10 - 100 MVA', categorie 3.1 met een maximale richtafstand van 50 m op basis van geluid (publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'). Binnen een straal van 50 m rondom de transformatoren liggen geen gevoelige objecten. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand. Er is daarmee geen sprake van een nadelig milieu effect die het woon- en leefklimaat aantast.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Dit project maakt een zonnepark mogelijk binnen de projectlocatie. De projectlocatie zal niet worden gebruikt als verblijfslocatie voor personen en is daarmee geen kwetsbaar object. Het zonnepark vormt tevens geen risicobron voor kwetsbare objecten in de omgeving.
Het project is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) onderzoekt de milieugevolgen van een plan of project en de (milieuvriendelijkere) alternatieven. Een m.e.r. is verplicht bij grote ruimtelijke ingrepen zoals de bouw van industriële complexen en aanleg van auto(snel)wegen maar een m.e.r. is bijvoorbeeld ook verplicht voor de aanleg van een golfbaan en bij bepaalde uitbreidingen van agrarische bedrijven. Het milieueffectrapport (MER) is onderdeel van de m.e.r.-procedure.
Of een project m.e.r.-plichtig is moet ten eerste worden getoetst aan het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlage C en D. In die twee bijlagen zijn de activiteiten aangewezen waarvoor een m.e.r. beoordelingsplicht geldt. Ten tweede kan de provinciale milieuverordening aanvullend op het Besluit m.e.r. nog meer activiteiten aanwijzen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht. Ten derde kan uit een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 ook een m.e.r.-plicht volgen.
Ook als de drempelwaarden in het Besluit m.e.r. (duidelijk) niet gehaald worden dient aandacht uit te gaan naar de milieugevolgen van een plan of project. Die aandacht naar de milieugevolgen heet dan 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Een m.e.r. kan ook nodig zijn als de betreffende activiteit niet wordt genoemd in het Besluit m.e.r. en ook niet op andere wijze (bijvoorbeeld op grond van de provinciale milieuverordening) m.e.r.-plichtig is. Dit heet de onverplichte m.e.r.
Planspecifiek
In het Besluit milieueffectrapportage staan alle milieubelastende activiteiten vermeld. Zonneparkprojecten zijn daarin niet opgenomen. Ook vanuit het mer-besluit, dat is opgenomen in het Omgevingsbesluit, volgt niet dat een zonneparkproject een mer-plichtige activiteit betreft. Zo valt een zonnepark niet in Bijlage V categorie C22.1 'Thermische centrales en andere verbrandingsinstallaties voor productie van elektricititeit, stoom of warm water'. Ook valt een zonneparkproject niet onder categorie D22.1 ‘De oprichting, wijziging of uitbreiding van een industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water’. Er is bij zonneparkprojecten geen sprake van thermische opwekking. Bovendien is een zonnepark niet aan te merken als een industriële installatie, daar een zonnepark bijvoorbeeld geen emissies tot gevolg heeft of afval produceert.
Omdat een zonneparkproject niet is opgenomen in het Besluit mer en bovendien niet valt onder een categorie uit bijlagen C en D van het Besluit mer, is een zonneparkproject niet mer-(beoordelings)plichtig.
Uit voorliggende onderbouwing blijkt bovendien dat de ontwikkeling geen noemenswaardige invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Beleid waterschap Rijn en IJssel
Voor dit plan is het beleid van Waterschap Rijn en IJssel mede van belang. Waterschap Rijn en IJssel beschrijft in het Waterbeheerplan 2022-2027 het beleid voor alle taakgebieden van het waterschap. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak het waterschap deze doelen wil bereiken. Het waterschap heeft de "Handreiking Waterparagraaf voor bestemmingsplannen" (versie januari 2012) ontworpen waarmee kan worden bepaald voor welke plannen en in welke mate het waterschap betrokken dient te worden bij het opstellen van een waterparagraaf.
Bij plannen met een verhard oppervlak kleiner dan 500 m² in de nieuwe situatie hoeft geen berging gerealiseerd te worden. Bij plannen met een toename van het verhard oppervlak tussen 500 m² dient rekening gehouden te worden met een maatgevende bui van 55 mm per uur. Hiervoor kan de volgende berekening worden gehanteerd, waarin de factor 0,055 m een maatgevende bui van 55 mm per uur vertegenwoordigt:
Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * 0,055.
Watertakenplan De Liemers 2022 - 2027
In het rapport “Watertakenplan De Liemers 2022 - 2027” wordt benoemd dat er bij nieuwbouwlocaties, waar mogelijk, voldoende waterberging op het eigen terrein aanwezig dient te zijn om overtollig hemelwater te bergen. Dit wordt vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater. WRIJ adviseert niet te bouwen in gebieden met een hoge grondwaterstand of kwel, of de bouwwijze hierop aan te passen.
Het is niet toegestaan om hemelwater af te voeren via de mechanische riolering. In het buitengebied zal het hemelwater daarom strikt gescheiden van afvalwater moeten blijven en lokaal worden geïnfiltreerd, geborgen of afgevoerd naar oppervlaktewater. Ook hier worden perceeleigenaren actief in gestimuleerd;
In het Watertakenplan komt verder naar voren dat waterstromen zoveel als mogelijk gescheiden dienen te worden waarbij afvalwater aangesloten mag worden op de gemeentelijke riolering. Hemelwater dient bij voorkeur bovengronds naar oppervlaktewater afgevoerd te worden of, wanneer mogelijk, te infiltreren. Hemelwater dient binnen het eigen terrein verwerkt te worden, wanneer dit redelijkerwijs niet mogelijk is kan aangesloten worden op het gemeentelijke stelsel.
Planspecifiek
Het projectgebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Rijn en IJssel.
Watercompensatie
Het zonnepark zorgt voor een toename van verhard oppervlak. In de waterparagraaf uit bijlage 4 is aan de hand van de normen van het waterschap en de gemeente de waterbergingsopgave uitgewerkt. De eisen van het waterschap Rijn en IJssel (80 mm) zijn hierbij groter dan die vanuit de gemeente Duiven (60 mm). Dit betekent dat wanneer voldaan wordt aan de uitgangspunten vanuit het waterschap ook aan de eisen van de gemeente wordt voldaan.
Op basis hiervan is onderstaande berging benodigd voor de ontwikkelingen binnen het plangebied:
In hoofdstuk 4 van de waterparagraaf zijn op basis van voorgaande formule de compensatiemaatregelen uitgewerkt en toegelicht. Gezamenlijk zorgen de maatregelen er voor dat er ruim voldaan wordt aan de benodigde berging ten behoeve van de toename van verharding.
Overige waterhuishoudkundige aspecten
Binnen en aan de randen van het projectgebied liggen B- en C-watergangen. Deze watergangen worden niet gedempt en ondervinden geen hinder van de ontwikkeling.
Voorliggend initiatief voorziet ook niet in ingrepen die de kwaliteit van het grondwater negatief beïnvloeden.
Het waterschap is via de digitale watertoets op de hoogte gebracht van de ontwikkeling, zie bijlage in bijlage 5. Het waterschap heeft aangegeven dat de normale procedure van toepassing is, waardoor het waterschap in het vervolg van de ontwikkeling op de hoogte wordt gebracht.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om de effecten van het zonnepark vanuit het aspect ecologie te beoordelen, is een quickscan ecologie uitgevoerd. Het rapport is toegevoegd als bijlage 6. De belangrijkste conclusies zijn in het vervolg van deze paragraaf opgenomen.
Gebiedsbescherming
De uit te voeren werkzaamheden in het plangebied zijn van dien aard dat ze geen invloed hebben op het beschermde Natura 2000-gebied Rijntakken, deelgebied Uiterwaarden IJssel. De afstand van het plangebied tot dit Natura 2000-gebied is daarvoor te groot. Voor het aspect stikstofdepositie zijn volledigheidshalve wel AERIUS-berekeningen uitgevoerd voor de aanlegfase (bijlage 9) en gebruiksfase (bijlage 10) en de bijbehorende referentiesituatie (bijlage 11) en verschilberekening (bijlage 8). Uit deze berekeningen en de bijbehorende begeleidende brief uit bijlage 12 is op te maken dat de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zowel tijdens de aanlegfase als gebruiksfase niet toeneemt met meer dan 0,00 mol/ha/j. Er treden geen (significant) negatieve effecten op. Nader onderzoek of een vergunning Wet natuurbescherming onderdeel gebiedsbescherming is niet aan de orde.
Soortenbescherming
Er zijn geen negatieve effecten te verwachten ten aanzien van beschermde soorten. Werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen van vogels uitgevoerd te worden. Negatieve effecten door de voorziene ontwikkeling voor beschermde reptielen, ongewervelden en plantensoorten zijn niet te verwachten. Vanuit soortbescherming zijn er verder geen wettelijke beperkingen voor wat betreft de uitvoering van de werkzaamheden. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing of vergunning vanuit de Wnb is niet aan de orde.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De toegang naar het zonnepark wordt aan de zuidzijde van de Nieuwgraafsestraat gesitueerd ter hoogte van het inkoopstation. De onderhoudspaden binnen het zonnepark worden onverhard uitgevoerd. Met betrekking tot de verkeersaantrekkende werking en het aantal benodigde parkeerplaatsen kent dit project geen effect. Op jaarbasis zullen 16 bestelbussen en 8 kleine vrachtwagens en tevens enkele tractoren en een bosmaaier van en naar de projectlocatie rijden ten behoeve van het onderhoud. Afgezet tegen het huidig gebruik van de locatie (landbouwgrond) leidt dit niet tot meer verkeersbewegingen. Voor het beperkte aantal (onderhouds)voortuigen dat de locatie zal bezoeken worden in totaal 3 parkeerplaatsen aangelegd nabij de Nieuwegraafsestraat, binnen eigen terrein, zie ook navolgende uitsnede. Daarmee sluit het initiatief aan op het bepaalde in het 'Parapluplan parkeren Duiven'.
Parkeerplaatsen nabij de Nieuwgraafsestraat (bron: ROM3D)
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Binnen het projectgebied en in de omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten gelegen die door voorliggend project kunnen worden beïnvloed. Het initiatief heeft op voorhand geen negatief effect vanuit het aspect cultuurhistorie.
Archeologie
Vanwege de grondwerkzaamheden tijdens de aanleg van het zonnepark is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 7. Uit het onderzoek blijkt dat zowel voor de lage verwachtingszone als de hoge verwachtingszone geen nader onderzoek nodig is. Dit omdat de aantasting door noodzakelijke bodemingrepen voor de aanleg van het zonneveld als gering wordt beoordeeld.
Het plan is uitvoerbaar wat betreft cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten.
Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de anterieure overeenkomst. Tevens zijn in de anterieure overeenkomst afspraken opgenomen over planschade. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
In het kader van de eis van de gemeente om invulling te geven aan minimaal 50% lokaal eigendom zijn afspraken gemaakt met Energie de Liemers over lokaal eigendom.
Ten aanzien van de financiële- en procesparticipatie is op basis van het participatie- en communicatieplan (zie bijlage 13) samen met Energie de Liemers het participatieproces met de omgeving doorlopen. In het document “Financiële- en procesparticipatie” (zie bijlage 14) wordt het verloop en de uitkomsten van de procesparticipatie met omwonenden en andere stakeholders beschreven. Daarnaast beschrijft dit document hoe invulling wordt gegeven aan financiële participatie van de lokale gemeenschap in dit project. Tot slot wordt beschreven hoe afspraken met de direct omwonenden worden vastgelegd in een omgevingsovereenkomst. Los van principiële bezwaren om geen landbouwgronden in te zetten voor de ontwikkeling van duurzame energie in de vorm van een zonnepark, zijn er geen grote knelpunten voor de realisatie van het zonnepark naar voren gekomen. Energie De Liemers en IX Zon hebben op 23 juni 2023 een koopovereenkomst getekend voor koop / overdracht van 50% van de aandelen van Zonnig Duiven BV.
Daarnaast zijn met de grondeigenaren grondovereenkomsten afgesloten, waarin is vastgelegd dat op de gronden waar het zonnepark wordt beoogd de komende 30 jaar een zonnepark gerealiseerd kan worden.
Het project zal subsidie aanvragen in 2024. Het is nog niet geheel zeker of er in 2024 nog subsidie beschikbaar is, ook als deze niet beschikbaar zou zijn dan zal het project gerealiseeerd kunnen worden omdat het projectrendement voldoende zal zijn. Zonder subsidie is de financierbaarheid een grotere uitdaging. RVO erkent dit en werkt aan een oplossing hiervoor.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Inspraak
In het kader van voorliggend initiatief zijn een 'Participatie- en communicatieplan' (bijlage 13) en een 'Financiële- en procesparticipatie' (bijlage 14) opgesteld.
Participatie- en communicatieplan
Dit document beschrijft hoe de samenwerking wordt vormgegeven tussen de verschillende actoren die betrokken zijn bij de ontwikkeling en het gebruik van Zonnepark Duiven. Ook wordt ingegaan op hoe communicatiemiddelen worden ingezet om informatie te verstrekken over het project en hoe de omgeving wordt betrokken bij de uitwerking van de (financiële) participatie. Ofwel, hoe er dialoog wordt gevoerd met de omgeving over de vraag hoe de omgeving financieel mee kan profiteren van de komst van het zonnepark. Een nadere uitwerking van dit plan is te raadplegen in bijlage 13.
Financiële- en procesparticipatie
In het kader van voorliggend initiatief is een participatieproces doorlopen. In het verslag uit bijlage 14 zijn het verloop en de uitkomsten van de procesparticipatie met omwonenden en andere stakeholders beschreven. Het participatieverslag is een vervolg op het hiervoor beschreven participatie- en communicatieplan.
Overleg
Het initiatief wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg voorgelegd aan de relevante instanties. De reacties worden verwerkt in deze ruimtelijke onderbouwing.
De omgevingsvergunning is voorbereid met toepassing van een uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo juncto artikel 3.10 Wabo. De omgevingsvergunning is voorbereid met toepassing van een uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo juncto artikel 3.10 Wabo. Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken heeft vanaf donderdag 16 mei 2024 voor een termijn van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon een ieder hierop zienswijzen indienen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.