1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens woningen te realiseren op het braakliggend terrein op de hoek van de Laan naar Parijsch en de Argusvlinderlaan te Culemborg. Het plan is om zeven woningen, bestaande uit zes twee-onder-één-kapwoningen en één vrijstaande woning, te ontwikkelen.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Parijsch - Zuid' (vastgesteld op 28 maart 2013), waarin de gronden de bestemming 'Wonen' hebben. Voorts gelden de dubbelbestemmingen ‘Waarde - Archeologie 2’ en 'Waarde - Archeologie 4' en de gebiedsaanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied 4’.
De gebiedsaanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied 4’ maakt het mogelijk de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden te wijzigen ten behoeve van de bouw van niet meer dan vier vrijstaande woningen, inclusief ontsluitingswegen en groenvoorzieningen, waarbij geldt dat in plaats van een vrijstaande woning tevens twee twee-aaneen woningen gebouwd mogen worden. Deze wijziging wordt echter alleen toegestaan wanneer voldaan wordt aan bijbehorende voorwaarden. Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de toetsing aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid en maakt inzichtelijk waarom er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging plangebied
De planlocatie is gelegen in het woongebied in het westen van Culemborg. Het plangebied valt onder de kadastrale gemeente Culemborg, sectie N en bestaat uit verschillende percelen. Het gaat om de percelen met perceelnummers 4651 (1.146 m²) en 4648 (1.537 m²). Daarmee beslaat het plangebied een totale oppervlakte van 2.683 m². Een groot deel van de omliggende woonwijk is nog in ontwikkeling. De Laan naar Parijsch, waar het plangebied aan gelegen is, is één van de belangrijkste toegangswegen van de wijk.
Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en de globale begrenzing van het plangebied.
Globale ligging plangebied (rood omcirkeld, bron: Google Earth)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Parijsch - Zuid'. Dit bestemmingsplan is op 28 maart 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Culemborg. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede bestemmingsplan 'Parijsch - Zuid' (plangebied groen omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Voor de betreffende gronden geldt in dit bestemmingsplan de bestemming ‘Wonen’. Tevens hebben de gronden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4', en de gebiedsaanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 4'.
Naast het bestemmingsplan 'Parijsch-Zuid' geldt voor de planlocatie het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Archeologie'. Deze is door de raad vastgesteld op 19 december 2019. Dit bestemmingsplan bepaalt dat ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geldt.
In het vigerende bestemmingsplan is in artikel 11 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden. In
toelichting paragraaf 3.4 wordt de toetsing aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid behandeld.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit wijzigingsplan relevante rijks-, provinciaal, en gemeentelijke beleid beschreven, en wordt het wijzigingsplan tevens getoetst aan de wijzigingsbevoegdheid. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening zijn opgenomen.
hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
In de huidige situatie is het terrein braakliggend en wordt doorkruist door een greppel. Aan de perceelsgrens met een zuidwestelijk gelegen ander braakliggend terrein staat een solitaire wilg. Op onderstaande afbeelding is een impressie van het terrein te zien.
Impressie huidige situatie
Het plangebied is onderdeel van de gebiedsontwikkeling 'Parijsch', specifiek 'Parijsch-Zuid', en is daardoor reeds onderwerp geweest van verschillende haalbaarheidsonderzoeken. Ten oosten, noorden en westen zijn woningen gesitueerd die onderdeel zijn van de gebiedsontwikkeling.
Parijsch
Parijsch breidt zich vanaf de rivier de Lek in zuidelijke richting uit naar de Rietveldseweg/Wethouder Schoutenlaan. Het is een ambitieuze nieuwbouwwijk waarin groen, water en opvallende architectuur centraal staan. De komende jaren worden in het zuidelijk deel van Parijsch nog circa 1.100 woningen gerealiseerd. De nieuwbouwwijk bevat rijwoningen, twee-aaneen woningen en vrijstaande woningen met uiteenlopende bouwstijlen. Verschillende bouwfases zijn reeds afgerond en verkocht.
2.2 Toekomstige situatie
Voorliggend plan bestaat uit de ontwikkeling van zeven hoogwaardige woningen. Daarvan zijn zes woningen twee-onder-een-kap en één vrijstaande woning, de woning op de hoek, vrijstaand. De woningen bevatten twee bouwlagen met kap. Verder gaan de woningen beschikken over een garage met lange oprit met achter de woning een ruime tuin. De opritten worden aangesloten op de bestaande wegen.
Navolgende afbeeldingen geven een impressie van het plan.
Verkaveling plangebied (bron: Quadrant Architecten)
Impressie woningen (bron: Quadrant Architecten)
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
Aangezien de beoogde ontwikkeling geen rijksverantwoordelijkheid omvat zijn er geen raakvlakken met het rijksbeleid. In
toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de Ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling raakt niet aan één van de 14 nationale belangen; het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, 12 woningen is. Gezien de beoogde ontwikkeling maximaal 7 woningen betreft is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Desondanks dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening beoordeeld te worden of de in het plan voorziene bestemmingen passende bestemmingen zijn en of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte.
Voorziene bestemmingen
Voor het plangebied geldt in het huidige bestemmingsplan de bestemming 'Wonen'. Daarnaast bevindt het plangebied zich in een woongebied. Hieruit kan opgemaakt worden dat de beoogde bestemming 'Wonen' passend is.
Behoefte
In
toelichting paragraaf 3.3.1 wordt het plan getoetst aan de structuurvisie Culemborg 2030. Er blijkt dat er in Culemborg een behoefte aan woningen bestaat en de gemeente heeft de ambitie in deze behoefte te voorzien.
Er kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
De Omgevingsvisie Gaaf Nederland is vastgesteld op 19 december 2018. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. De provincie Gelderland legt bij de uitoefening van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat – wordt daaraan richting gegeven.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland bevat thematische visieschetsen. De schetsen zijn een grove schets van in het oog springende bestaande en nieuwe initiatieven, kansen, mogelijkheden en ontwikkelingen. De ambities die hieruit volgen zijn:
- Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
- Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer.
- Circulaire economie: sluiten van kringlopen.
- Biodiversiteit: werken met de natuur.
- Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
- Vestigingsklimaat: Een krachtige, duurzame topregio!
- Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.
Planspecifiek
Voor de beoogde ontwikkeling is met name de ambitie voor de woon- en leefomgeving van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Daarbij zijn de volgende ambities opgesteld:
- Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. We benutten de bestaande bebouwde omgeving optimaal met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen.
- Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas.
- Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.
Met de beoogde ontwikkeling wordt hier invulling aangegeven door duurzame woningbouw toe te passen. De beoogde woning worden goed geïsoleerd en zullen aardgasloos worden aangelegd. Daarnaast zijn de woningen passend in de omgeving en dragen ze bij aan de diversiteit van 'Parijsch' door een originele bouwstijl aan te houden. De beoogde ontwikkeling is daarmee passend binnen de ambities van de provincie wat betreft woningbouw.
Voorts wordt voor het onderhavige wijzigingsplan vastgesteld dat het plangebied is gelegen binnen de themakaarten ‘grote zonnepanelen mogelijk’ en ‘windenergie aandachtsgebied’. Dit is echter geen beperking voor de planontwikkeling. Het voorliggende bestemmingsplan past binnen beleidskaders van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan in lijn is met de Omgevingsvisie Gelderland.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
Met een omgevingsverordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie Gelderland heeft op 24 september 2014 de omgevingsverordening vastgesteld, die vervolgens op 18 oktober 2014 in werking is getreden. Deze omgevingsverordening is vervolgens meerdere keren partieel gewijzigd. Voor de beoordeling van het onderhavige wijzigingsplan is getoetst aan de geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland van december 2018. De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De omgevingsverordening is er een van. De verordening voorziet ten opzichte van de omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De omgevingsverordening richt zich net zo breed als de omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Planspecifiek
Aan de hand van de bij de Omgevingsverordening behorende kaart zijn de voor de planontwikkeling relevante bepalingen geïdentificeerd. Het plangebied is verbonden met de navolgende bepalingen:
- Artikel 2.24 (overig gebied glastuinbouw)
- Artikel 2.25 (tijdelijk verbod nieuwvestiging glastuinbouw)
- Artikel 2.26 (tijdelijk verbod uitbreiding bestaande glastuinbouw)
- Artikel 2.27 (tijdelijk verbod hervestiging glastuinbouw)
De voorgenomen planontwikkeling is niet in strijd met deze provinciale regels; glastuinbouw is immers geen onderdeel van de plannen. Daarnaast zijn in de verordening regels opgenomen over het planologisch toevoegen van nieuwe woningen (afdeling 2.1). In dit thema wordt bepaald dat nieuwe woningen alleen mogelijk wordt gemaakt als die ontwikkeling past binnen een door de Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Voor de regio waarin het plangebied ligt is echter geen regionale woonagenda opgesteld. In een dusdanig geval beoordelen Gedeputeerde Staten een bestemmingsplan dat nieuwe woningen mogelijk maakt aan de volgende criteria:
- er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
- de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
- er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling;
Er wordt voldaan aan sub a, wat blijkt uit
toelichting paragraaf 3.1.3. Ook is in
toelichting paragraaf 3.2.1 aangetoond dat de planontwikkeling in lijn is met het meest recente provinciale beleid, namelijk met de Omgevingsvisie. Sub c is niet van toepassing op onderhavige planontwikkeling, omdat het een kleinschalige ontwikkeling betreft. Regionale belangen komen niet in het geding.
Vanuit de Omgevingsverordening komen verder geen voor het plangebied relevante thema's naar voren. Geconcludeerd kan worden dat de verordening geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
3.3.1 Structuurvisie Culemborg 2030
De ruimte in Culemborg is schaars. De vraag naar ruimte op het gebied van bereikbaarheid, groen, milieu, recreatie & toerisme, voorzieningen, water, werken en wonen veranderd door trends in de bevolkingsgroei en -samenstelling, maar de beschikbare ruimte groeit niet. Om de toekomstige ontwikkelingen op te vangen en in goede banen te leiden is een ruimtelijk kader van groot belang. Dit kader moet richting geven aan ruimtelijke keuzes en uitdagingen waar de gemeente Culemborg voor staat. Dit kader wordt geschept in de structuurvisie.
Voor de analyse wat de sterktes en zwaktes van Culemborg zijn is een veelheid aan informatie verzameld. Deze informatie is te verdelen in twee groepen; enerzijds zijn er autonome trends en ontwikkelingen waar Culemborg mee te maken krijgt, anderzijds is er het beleid waar Culemborg reeds op heeft ingezet.
Wonen
Hoewel de bevolking op termijn zal gaan krimpen, blijft de vraag naar woningen vooralsnog onverminderd. Grofweg kan worden gesteld dat in elke woning één huishouden woont. Het aantal personen per huishouden zal de komende jaren steeds minder worden, de zogenaamde huishoudensverdunning. Het gevolg van de huishoudensverdunning en de toename van de bevolking de is dat Culemborg tot 2020 in totaal netto 1300 woningen nodig heeft. Daarnaast zullen er ook woningen vervangen moeten worden. Dit aantal komt neer op ongeveer 420 woningen tot 2020. In totaal moeten er dus 1720 nieuwe woningen worden gerealiseerd, dat is dus een gemiddelde van 172 woningen per jaar. Om dat te halen wil Culemborg plannen maken voor ruim 2000 woningen. De ervaring heeft namelijk geleerd dat ongeveer 30% van de nieuwbouwplannen niet doorgaat.
In de structuurvisie geeft de gemeente aan dat een zwakte van Culemborg is dat het over weinig woningen in het duurdere segment beschikt. De ontwikkeling van Parijsch-Zuid voorziet hier deels in. Dit is dé nieuwbouwlocatie binnen de gemeente Culemborg en is reeds in ontwikkeling. Het plan heeft in totaal een capaciteit van ongeveer 1.140 woningen (indicatief).
Planspecifiek
Het voorliggende plan is onderdeel van de woningbouwlocatie Parijsch. Hier is voorzien in een capaciteit van ongeveer 1.140 woningen. Verder heeft de gemeente de ambitie meer duurdere woningen te ontwikkelen. De woningen van onderhavig plan zijn hoogwaardige twee-onder-één-kapwoningen en een vrijstaande woning, in het middeldure tot dure segment. Daarmee is het plan in lijn met de ambities van de structuurvisie.
3.4 Toetsing aan de wijzigingsbevoegdheid
Met het voorliggende wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid van artikel 11.6.2 van het geldende bestemmingsplan 'Parijsch-Zuid'. Dit artikel luidt als volgt.
Artikel 11.6.2 Wijziging ten behoeve van de bouw van woningen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied 4’ de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden te wijzigen ten behoeve van de bouw van niet meer dan 4 vrijstaande woningen, inclusief ontsluitingswegen en groenvoorzieningen, waarbij geldt dat in plaats van een vrijstaande woning tevens twee twee-aaneen woningen gebouwd mogen worden, mits:
- er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
- de wijziging inpasbaar is vanuit archeologisch oogpunt;
- de wijziging inpasbaar is vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt;
- de wijziging inpasbaar is in het gemeentelijke woningbouwprogramma;
- de goot- en bouwhoogte aansluit bij de bestaande woningen.
Planspecifiek
Het gaat bij onderhavige ontwikkeling om de realisatie van 6 twee-aaneen woningen (twee-onder-een-kap) en een vrijstaande woning, waarmee voldaan wordt aan de aanhef van het artikel. Hieronder worden puntsgewijs de voorwaarden getoetst:
- Uit toelichting hoofdstuk 4 blijkt dat er geen milieuhygiënische belemmeringen aanwezig zijn.
- Zoals in toelichting paragraaf 4.10 wordt beschreven is uit overleg met een archeologisch adviseur gebleken dat de archeologische waarden reeds gewaarborgd waren bij de onderzoeken die in het kader van de gehele gebiedsontwikkeling uitgevoerd zijn. De wijziging is daarmee inpasbaar vanuit archeologisch oogpunt.
- Er is sprake van een goede ruimtelijke inpassing, zoals blijkt uit toelichting hoofdstuk 2.
- Het plan past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma, wat reeds in toelichting paragraaf 3.3.1 behandeld is.
- Met een bouwhoogte van 11 meter en een goothoogte van 7 meter, wat gebruikelijk is in de omgeving, sluit het aan bij de bestaande woningen.
hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit wijzigingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 ([D 11.2] de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat immers zeven woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
Bij besluiten ten aanzien waarvan moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt is artikel 7.19 van de Wet milieubeheer van toepassing. Met name lid 3, waarin wordt verwezen naar de relevante criteria van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn, is hierbij relevant. Deze selectiecriteria zijn:
- kenmerken van het project;
- plaats van het project;
- kenmerken van de potentiële effecten.
In aanvulling op het voorgaande zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in
toelichting hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldnotitie in het kader van het Besluit m.e.r. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit wijzigingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het wijzigingsplan.
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
De gronden hebben in het bestemmingsplan 'Parijsch-Zuid' reeds de bestemming 'Wonen'. In mei 2015 is reeds een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, waarin geen aanmerkelijke verontreinigingen naar voren kwamen. Doordat er sinds 2015 geen activiteiten op de bouwlocatie hebben plaatsgevonden die de bodemkwaliteit negatief hebben kunnen beïnvloed is een nieuw onderzoek niet noodzakelijk. Daarnaast wordt met voorliggend wijzigingsplan geen strenger gebruik dan in het geldende bestemmingsplan.
Daarnaast wordt tijdens de bouwfase de grond op de locatie schoon aangeleverd door initiatiefnemers. Doordat eventuele bodemvervuilingen verwijderd worden en er schone grond wordt gebruikt, bestaan er geen risico's voor het beoogde gebruik. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat.
4.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaalaantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Met de voorgenomen herontwikkeling worden zeven woningen gerealiseerd. De ontwikkeling kan derhalve, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van Atlas Leefomgeving (Rijksoverheid) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2017 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) ter plaatse van het plangebied bedragen respectievelijk 18,4 µg/m³ PM10, 11,4 μg/m³ PM2,5 en 18,2 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden en wordt voldaan aan de door de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) en GGD bepaalde advieswaarden voor PM10 en NO2. Alleen PM2,5 komt boven de advieswaarde van 10 μg/m³ uit. Met het schoner worden van de autotechniek is de verwachting dat dit beter wordt. Daaruit volgt dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Geconcludeerd kan worden dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medische centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Woningen zijn geluidgevoelige objecten in het kader van de Wet geluidhinder. Doordat er met voorliggend plan de realisatie van woningen wordt beoogd, dient beschouwd te worden of de geluidsbronnen uit de Wet geluidhinder belemmeringen vormt voor de planontwikkeling.
Wegverkeer
Enkele wegen in de directe omgeving van het plangebied, bestaande uit de Laan naar Parijsch, Wethouder Schoutenweg en de Waterlinieweg, zijn met een snelheidsregime van 50 km/u onderzoeksplichtig. Vanwege de afstand tot deze wegen (minder dan 200 m) is een akoestisch onderzoek wegverkeer vereist. Hiertoe is een akoestisch onderzoek naar wegverkeer uitgevoerd (Omgevingsdienst Rivierenland, 0214131191, d.d. 18 november 2019, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 1). Uit de geluidberekeningen blijkt dat bij een vijftal woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder (Wgh) wordt overschreden. Het betreft de vijf woningen langs de Laan naar Parijsch. De voorkeursgrenswaarde wordt daar met 6 dB (tot 54 dB) overschreden. De maximale grenswaarde van 63 dB wordt nergens overschreden. Er zijn maatregelen mogelijk waarmee het geluid wordt gereduceerd. Maar de geluidreductie is niet voldoende om te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh. Daarbij zijn de maatregelen naar verwachting om verkeerskundige of stedenbouwkundige redenen niet gewenst of niet doelmatig. Om de woningbouw mogelijk te maken moeten er hogere geluidgrenswaarden worden vastgesteld. Dit voor een geluidsbelasting van 54 dB bij een vijftal woningen ten gevolge van de Laan naar Parijsch.
Spoorweglawaai
De spoorweg die door Culemborg loopt ligt op 2 km afstand van het plangebied. Vanwege deze ruime afstand zijn er geen belemmeringen wat betreft geluid van het spoor te verwachten.
Industrielawaai
In de omgeving zijn geen geluidgezoneerde industrieterreinen aanwezig. Wel is geluid van omliggende bedrijven nog steeds van belang in het kader van milieuzonering. Deze toetsing vindt plaats in
toelichting paragraaf 4.5.
Conclusie
Er dient voor vijf woningen een hogere geluidgrenswaarde te worden vastgesteld voor wegverkeerslawaai. De overige geluidsbronnen vormen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.5 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied'" en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging aangemerkt als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
Planspecifiek
In het kader van milieuzonering moet er bepaald worden of de nieuwe invulling realiseerbaar is op de locatie en dat dit geen belemmering oplevert voor de omliggende bedrijven en instellingen. Hierbij worden de richtafstanden uit de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ gebruikt.
De planlocatie bevindt zich in een woongebied waarbinnen geen bedrijven met een zonering gevestigd zijn. Ten zuiden van de planlocatie is het bedrijventerrein 'Pavijen' aanwezig. Op het dichtstbijgelegen bedrijfsperceel van dit bedrijventerrein is het toegestaan een bedrijf tot en met categorie 3.1 te vestigen. Voor deze milieucategorie geldt een richtafstand van 50 m. De afstand tussen het bestemmingsvlak van dit perceel en de woningen van voorliggend plan, bedraagt circa 75 m. De woningen van voorliggend plan liggen daarmee op een te grote afstand ten opzichte van de overige bedrijven om binnen de milieuzonering te vallen.
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat met betrekking tot bedrijven en milieuzonering.
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisiebuisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen. Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Woningen worden in het Bevi gezien als kwetsbare objecten. Dit houdt in dat bij de ontwikkeling rekening moet worden gehouden met risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
Navolgende afbeelding toont een uitsnede uit de risicokaart ter plaatse van het plangebied.
Uitsnede risicokaart (plangebied zwart omcirkeld, bron: risicokaart.nl)
Uit de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gesitueerd zijn. Op 520 m afstand is wel een ondergrondse propaantank ten behoeve van de camping aanwezig, echter is dit een dusdanig grote afstand dat dit geen gevaar oplevert.
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.7 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 – 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterschapsbeleid
Het waterschap heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Koers houden, kansen benutten'. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode wil bereiken en hoe men dat wil doen. Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied streeft het Waterschap minimaal naar het stand-still beginsel. Dit houdt in dat door bouwplannen de waterhuishouding niet mag verslechteren, bij eventuele verhardingen dient hiervoor dan ook gecompenseerd te worden in de vorm van open water. Als vuistregel kan gehanteerd worden dat voor 1 ha verharding ter compensatie 2.180 m² = 436 m³ open water moet worden gerealiseerd.
Daarnaast geldt voor de realisatie van kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc. een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Hiervoor geldt dat het moet gaan om een verhard oppervlak of voorziening die op zichzelf staat. Wanneer het verharde oppervlak in eerste instantie weliswaar kleiner is dan 500 m², respectievelijk 1.500 m², maar deel uitmaakt van een groter geheel, bijvoorbeeld een planologisch bepaalde mogelijkheid, zou er van latere aanbouw of uitbreiding een cumulatief effect kunnen uitgaan. In deze gevallen moet bij een volgende uitbreiding, die het totaal verharde oppervlak groter doet zijn dan 500 m², respectievelijk 1.500 m², de meerdere oppervlakte alsnog worden gecompenseerd.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is de digitale watertoets uitgevoerd (dewatertoets.nl, d.d. 10 oktober 2019). Waterschap Rivierenland is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen. Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn; het waterschap adviseert positief over het plan. Het plan hoeft in het kader van de watertoets niet meer toegestuurd te worden aan Waterschap Rivierenland.
Watercompensatie
Wel geeft het Waterschap Rivierenland in haar beleid aan dat een toename aan verharding gecompenseerd dient te worden. Voorliggend plan is onderdeel van de gebiedsontwikkeling Parijsch-Zuid. Hiervoor is in 2016 een waterhuishoudkundig plan opgesteld die is goedgekeurd door het waterschap. Op basis van het waterplan is er een vergunning afgegeven door Waterschap Rivierenland. Doordat de kavels van voorliggend plan onderdeel zijn van het waterplan, maken ze onderdeel uit van de vergunning van het waterschap en is de compensatie voor water als gevolg van het toenemen van het verhard oppervlak daarmee geborgd.
Waterafvoer
Bij het voorgenomen plan wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen. De riolering van de woningen zal worden aangesloten op het gemeentelijk riool. Hemelwater wordt afgekoppeld van het rioolwater om bodemverdroging tegen te gaan.
Er kan geconcludeerd worden dat waterbeleid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
- bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
- decentralisatie van verantwoordelijkheden;
- vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en het Gelders Natuurnetwerk (GN) van belang. Het NNN en GN vormen een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN en GN dragen bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
- strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de oude Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplanten) toegevoegd.
Planspecifiek
Er is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Blom Ecologie, BE/2019/619/r, d.d. 28 oktober 2019,
bijlagen bij toelichting bijlage 2). Navolgend zijn de conlusies hiervan opgenomen.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000 en het Gelders Natuurnetwerk. Op een afstand van circa 3,6 km ligt het Natura 2000-gebied 'Lingegebied & Diefdijk-Zuid' Op een afstand van 950 m ligt het Gelders Natuurnetwerk. Ondanks dat de beoogde ontwikkeling buiten een beschermd gebied uitgevoerd wordt, kunnen er nog steeds effecten optreden. Voor een aantal effecten (trillingen, geluid, optische verstoring etc.) geldt dat de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden per definitie te groot is. Ten aanzien van het Gelders Natuurnetwerk geldt dat externe werking geen toetsingskader is.
Een toename in stikstofdepositie kan een negatief effect sorteren op kwetsbare en gevoelige habitattypen. Om het effect in beeld te brengen is een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie
toelichting paragraaf 4.9).
Soortenbescherming
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling leidt, mits enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de stikstofdepositie, Algemene zorgplicht en algemene broedvogels, niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming. De conclusie is dan ook dat de ontwikkeling uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6 Bro).
4.9 Stikstofdepositie
In de Wet natuurbescherming is voorgeschreven dat voor alle activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden een vergunning vereist is. Verzuring en vermesting is één van die mogelijk negatieve effecten. Voor ieder habitattype binnen een Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor verzuring en/of vermesting is een kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld. De KDW geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Door middel van het rekeninstrument Aerius wordt de stikstofdepositie berekend als gevolg van projecten en plannen op Natura 2000-gebieden.
Het rekeninstrument Aerius was één van de pijlers van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), de PAS maakt onderdeel uit van de Crisis- en herstelwet (Chw). Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State uitspraak gedaan omtrent de PAS. De PAS mag niet meer gebruikt worden als basis voor toestemming voor ‘activiteiten’. Hiermee is de PAS buiten werking gesteld. Het systeem van de PAS was erop gebaseerd dat vooruitlopend op toekomstige positieve ontwikkelingen voor beschermde natuurgebieden toestemming gegeven kan worden voor activiteiten die mogelijk schadelijk zijn voor die gebieden door stikstofuitstoot. Die toestemming ‘vooraf’, zoals de PAS mogelijk maakte, mag niet meer, aldus de RvS. Projecten en of activiteiten dienen, in afwachting van een nieuwe PAS, zelfstandig beoordeeld te worden op grond van de Wet natuurbescherming.
In de uitspraak van 29 mei 2019 is ook specifiek ingegaan op de Aerius Calculatie. In rechtsoverweging 39.3 is bepaald dat Aerius nog wel gebruikt kan worden voor de effectbepaling op grotere (meer dan 50 meter) afstand. Voor berekeningen op kortere afstand wordt een tweede berekening met een ander rekenpakket aanbevolen. De onnauwkeurigheid van Aerius zat voornamelijk in emissie berekeningen bij agrarische bedrijven waar het emissiepunt zich op enige hoogte bevond. In de nieuwe Aerius module van september 2019 zijn de bezwaren van de Afdeling bestuursrechtspraak zoals verwoord in de uitspraak van 29 mei weggenomen.
Planspecifiek
Op 16 oktober 2019 is een AERIUS-berekening uitgevoerd om inzichtelijk te maken wat de stikstofdepositie van zowel de gebruiksfase als de bouwfase van voorliggend plan is op omliggende Natura 2000-gebieden (zie
bijlagen bij toelichting bijlage 3). In een straal van 10 kilometer is één Natura 2000-gebied te vinden: Lingegebied & Diefdijk-Zuid (3,6 km). Uit de berekening is gebleken dat beide fases een rekenresultaat van 0,00 mol/ha/j hebben. Daarmee is het plan uitvoerbaar wat betreft effect op omliggende Natura 2000-gebieden.
4.10 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Archeologische waarden- en verwachtingenkaart Culemborg
Archeologie is net als alle andere beleidsvelden een beleidskeuze. Archeologie kan een risico met zich meebrengen wanneer het niet op de juiste wijze in de plannen is opgenomen. Daarnaast kan een eigen archeologiebeleid ook bijdragen aan het versterken van de gemeentelijke identiteit. Archeologie kan benut worden; het moet verhalen vertellen over en identiteit verschaffen aan de gemeente Culemborg. De gemeente Culemborg beschikt over een archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven:
Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingenkaart (plangebied wit omkaderd)
Planspecifiek
Uit de archeologische waarden- en verwachtingenkaart blijkt dat het plangebied valt in een gebied dat wordt aangemerkt als 'oeverafzettingen, prehistorisch'. In de wijk Parijsch zijn alle locaties die daarvoor in aanmerking kwamen intussen archeologisch onderzocht. Het onderhavige plangebied is niet als vindplaats aangemerkt en hoeft dan ook, mede gelet op de lage verwachting en de onderzoeksresultaten van opgravingen in de directe omgeving, niet op voorhand nader onderzocht te worden. Conform het bepaalde in artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet moeten toevalsvondsten onverwijld worden gemeld.
Het aspect archeologie vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.11 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur in en rondom het plangebied.
4.11.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
PlanspecifiekDe verkeersgeneratie wordt berekend aan de hand van de woningaantallen: zes twee-onder-één-kap woningen en één vrijstaande woning. Navolgende tabel geeft een overzicht van de verkeersgeneratie volgens de gegevens van CROW (publicatie 381) uitgaande van een matig stedelijk gebied in de rest van de bebouwde kom.
| Verkeersgeneratie per woning | Aantal woningen | Totale verkeersgeneratie |
Koop, huis, twee-onder-één-kap | 7,8 | 6 | 46,8 |
Koop, huis, vrijstaand | 8,2 | 1 | 8,2 |
Totaal | | | 55 |
Door de verschillende ontsluitingen, de beperkte toename aan verkeersbewegingen en de ligging ten opzichte van een doorgaande weg is de verwachting dat de 55 extra verkeersbewegingen gemakkelijk opgevangen kunnen worden. Het aspect verkeer vormt daarmee geen belemmering voor dit plan.
4.11.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Nota parkeernormen Culemborg
De nota 'parkeernormen Culemborg' is gebaseerd op de kengetallen van CROW publicatie 317. De CROW publicatie geeft kengetallen weer voor heel Nederland. In de nota zijn de kengetallen beperkt tot de meest voorkomende voorzieningen in Culemborg. Voor Culemborg zijn de normen van toepassing voor een matig stedelijk gebied. Culemborg heeft namelijk een gemiddelde omgevingsadressen dichtheid van 1361 woningen per km².
Planspecifiek
De parkeernorm wordt berekend aan de hand van de woningaantallen: zes twee-onder-één-kap woningen en één vrijstaande woning. Navolgende tabel geeft een overzicht van de parkeernormen volgens de gegevens de nota 'parkeernormen Culemborg', uitgaande van de rest van de bebouwde kom en de norm voor 2014-2019.
| Parkeernormering per woning | Aantal woningen | Totaal |
Koop, huis, twee-onder-één-kap | 2,3 | 6 | 13,8 |
Koop, huis, vrijstaand | 2,3 | 1 | 2,3 |
Uit de eisen van de nota 'parkeernormen Culemborg' volgt dat er 16 parkeerplaatsen vereist zijn. De woningen worden voorzien van een lange oprit met garage. Hiervoor dient een berekeningsaantal van 1,3 aangehouden te worden. Daarmee voorziet het plan in totaal in 9 parkeerplaatsen bij de woningen, waarmee er 7 parkeerplaatsen resteren. Aangezien er ter plaatse van het plangebied ook enkele parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden voorzien, kan de overige benodigde parkeervraag daarin opgevangen worden.
Er kan geconcludeerd worden dat parkeren geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving
Dit wijzigingsplan maakt na vaststelling integraal onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Parijsch - Zuid'. Hierbij zijn ook de regels van het 'Paraplubestemmingsplan Parkeernormen' en het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' van overeenkomstige toepassing op dit wijzigingsplan. Dit betekent dat alle algemene bepalingen en bestemmingen die op het bestemmingsplan van toepassing zijn, zoals de bestemmingsbepalingen en de aanduidingsregels, ook voor het voorliggende wijzigingsplan gelden. Voor de uitleg van deze planregels en aanduidingen wordt verwezen naar het bestemmingsplan 'Parijsch - Zuid'.
Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Wonen'. Hierop zijn de regels van artikel 11 'Wonen' van het bestemmingsplan 'Parijsch-Zuid' van toepassing. Tevens zullen de regels van artikel 6 'Waarde - Archeologie 3' van het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' worden toegevoegd aan het wijzigingsplan.
hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het onderhavige project betreft een grondexploitatie van CV Parijsch. Om die reden is het opstellen van een anterieure overeenkomst of het sluiten van een anterieure overeenkomst niet aan de orde. Om aan te tonen of er sprake is planschade voor de omgeving, is een planschaderisicoanalyse uitgevoerd.
Het ruimtelijke plan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het ontwerpwijzigingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor eenieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Participatie
Er heeft op 5 december 2019 overleg plaatsgevonden met de omwonenden van het plangebied. De omwonenden zijn positief over de invulling van het plan. Daarnaast zijn ze blij dat er eindelijk duidelijkheid is over de ontwikkeling van het perceel.
7.2 Vooroverleg
Er zijn geen vooroverlegreacties ontvangen die tot aanpassingen hebben geleid.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan en het ontwerpbesluit Hogere grenswaarden Wet geluidhinder ‘Locatie van der Heiden’ hebben vanaf 3 september 2020 tot en met 14 oktober 2020 voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.