direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tielsestraat 54, Maurik
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0214.MAUTielsestraat54-VPB1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2018 is initiatiefnemer eigenaar geworden van de locatie aan de Tielsestraat 54 te Maurik. Initiatiefnemer wil de locatie gebruiken voor:

  • het stallen van trekkers en machines ten behoeve van dienstverlening voor de landbouw;
  • het stallen/houden van paarden.

Naast deze activiteiten exploiteert initiatiefnemer een aannemersbedrijf gericht op de renovatie van keukens en badkamers. Deze werkzaamheden vinden op locatie plaats. Ten behoeve van deze activiteit zal een klein gedeelte van het magazijn worden ingericht met stellingen voor werkvoorraden.

Voordat initiatiefnemer de locatie aankocht zijn diverse gesprekken gevoerd met de gemeente (de heren Olderen, Beelen, en Veldstra) over de gewenste invulling van het perceel met (overwegend) agrarisch aanverwante activiteiten. Ook is door de regiekamer in april 2021 een positief advies afgegeven. Beoordeeld is dat op grond van het VAB-beleid onder voorwaarden medewerking verleend kan worden aan de vestiging van de beschreven activiteiten, waarbij als uitgangspunt geldt dat de volgende doelen worden bereikt:

  • Vitaliteit van het buitengebied wordt vergroot door lelijke bebouwing te vervangen door goed ingepaste bebouwing;
  • Ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit wordt verbetert door nieuwe bebouwing en een afname van het totaal aantal vierkante meters;
  • Verpaupering en ongewenst gebruik wordt tegengegaan.

Het positief advies van de regiekamer is het startpunt geweest voor het uitwerken van de voorliggende ruimtelijke onderbouwing. Door middel van deze ruimtelijke onderbouwing wordt het project van initiatiefnemer getoetst aan het relevante planologisch beleid en de milieu- en omgevingsaspecten.

1.2 Ligging projectgebied

De projectlocatie ligt in het buitengebied van de gemeente Buren ten zuiden van de kern Maurik. Ten noorden van de planlocatie is de Provinciale weg N320 gelegen, ten zuiden van de projectlocatie is het Amsterdam Rijnkanaal gelegen. Omliggende gronden zijn veelal in gebruik als bouwland en/of grasland. In de onderstaande afbeelding is op het linker plaatje de ligging van de projectlocatie in het buitengebied weergegeven en op het rechter plaatje de globale begrenzing van het projectgebied waarop deze ruimtelijke onderbouwing betrekking heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.MAUTielsestraat54-VPB1_0001.png" Afbeelding 1: ligging projectgebied

1.3 Vigerend planologisch regiem

De geldende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan “Buitengebied 2008”. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Buren op 29 september 2009 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 1 juni 2010. Het bestemmingsplan is op 19 april 2012 onherroepelijk geworden.

In het bestemmingsplan heeft het plangebied de enkelbestemming ‘Agrarisch – Niet grondgebonden’ met een bijbehorend bouwperceel met de aanduiding veehouderij. In afbeelding 2 is een uitsnede weergegeven van het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.MAUTielsestraat54-VPB1_0002.png"

Afbeelding 2: uitsnede vigerend bestemmingsplan (projectgebied is rood omcirkelt)

De aanduidingen komen overeen met het agrarische bedrijf voor het houden van varkens en melkkoeien.

1.4 Planvorm

Op grond van het vigerende bestemmingsplan is de exploitatie van een overwegend agrarisch aanverwant bedrijf op het perceel aan de Tielsestraat 54 in Maurik niet toegestaan. Het bestemmingsplan Buitengebied 2008 kent geen wijzigings- of afwijkingsmogelijheden om het gewenste gebruik van het perceel mogelijk te maken.

Om die reden dient een omgevingsvergunning voor het afwijken verleend te worden om de vestiging van het bedrijf van initiatiefnemer op de locatie mogelijk te maken en de gewenste nieuwbouw te kunnen realiseren.

Het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt tevens gezien als een verzoek om een afwijkingsbesluit (een besluit om voor dit project af te wijken van het geldende bestemmingsplan, ex artikel 2.12 lid 1, onder a, onder 3 Wabo). Bij de omgevingsvergunningaanvraag dient een ruimtelijke onderbouwing te worden gevoegd waarin wordt onderbouwd dat de gewenste ontwikkeling haalbaar is. Onderhavig document is deze ruimtelijke onderbouwing.

Onderdeel van de aanvraag omgevingsvergunning voor het afwijken van regels ruimtelijke ordening is de omgevingsvergunning voor het bouwen.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt zowel de huidige als de toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van het Rijk, de provincie en gemeente beschreven. De aspecten met betrekking tot de milieu- en omgevingsaspecten worden weergegeven in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 komt de uitvoerbaarheid aan de orde en worden de conclusies getrokken ten aanzien van de inpasbaarheid van het project.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

De projectlocatie ligt in het komgebied en het waardevol open landschap. De laaggelegen delen van de gemeente vormen de komgronden. Deze laaggelegen gebieden langs de rivieren werden vroeger regelmatig overstroomd. Hoe verder deze gebieden van de rivier af lagen des te kleiner was daar de stroming. Hierdoor werden zeer fijne kleideeltjes afgezet, die uiteindelijk de komgrond vormden. Deze gronden zijn daardoor zeer moeilijk te bewerken en zijn eigenlijk alleen geschikt voor grasland, vanwege de geringe draagkracht van de bodem, en vooral door de hoge grondwaterstand. Ontwatering is niet mogelijk vanwege klink. Als gevolg van deze omstandigheden zijn de komgronden zijn van oudsher nauwelijks bebouwd. De ontginning van deze gebieden is van latere datum dan die op de oeverwallen. De verkaveling is veelal strookachtig en het agrarisch gebruik eenzijdig: meestal weide of hooiland. Het landschap maakt een open en grootschalige indruk.

Sinds 1950 is de landbouw in de Neder-Betuwe in snel tempo aan het moderniseren. Het vanouds voorkomende, op de regionale en nationale markt georiënteerde, gemengde bedrijf maakt meer en meer plaats voor gespecialiseerde, op de internationale markt georiënteerde, bedrijven. De natuurlijke omstandigheden zijn bij dit alles niet langer in grote mate bepalend voor het mogelijke grondgebruik. Het gebied wordt, onder meer door middel van diverse ruilverkavelingen, aangepast aan de behoeften van de moderne landbouw. Zowel de ontwatering, de ontsluiting, als de verkaveling van het gebied worden onder handen genomen. Tevens worden boerderijen verplaatst naar gronden buiten de dorpen en buurtschappen, waaronder met name gronden in de voorheen vrijwel onbewoonde komgebieden.

Sinds de jaren ’70 is de Neder-Betuwe in een snel tempo aan het verstedelijken. Nieuwe infrastructuur, zoals de A15, maken het gebied goed bereikbaar voor stedelingen die landelijk willen wonen, voor industrievestiging en voor recreatie. Verspreid over het landelijk gebied ontstaan allerlei functies, van agrarisch, niet-agrarische activiteiten tot recreatieve voorzieningen.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied ligt aan de Tielsestraat 54 te Maurik in het buitengebied van de gemeente Buren. De Grotebrugse Grintweg verbindt Maurik en omliggende dorpskernen met de Provinciale weg N835 richting Tiel. De omliggende gronden bestaan hoofdzakelijk uit agrarisch in gebruik zijnde percelen.

De bebouwing is gelegen in geclusterde bewoning aan de Tielsestraat. In onderstaande afbeelding is de directe omgeving van de planlocatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.MAUTielsestraat54-VPB1_0003.png" Afbeelding 3: Directe omgeving van de projectlocatie (projectlocatie bij waterdruppel)
Het projectgebied bestaat uit een bedrijfswoning en enkele voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. De woning is gelegen aan de zuidoostzijde van het perceel. Het projectgebied is geheel omsloten door grasland, burgerwoningen en overige bedrijfswoningen. Een foto van de aanwezige bebouwing is in afbeelding 4 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.MAUTielsestraat54-VPB1_0004.png"

Afbeelding 4: bestaande bebouwing (aanzicht vanaf de weg)

2.3 Huidige situatie

Op de locatie zijn een bedrijfswoning met bijgebouw en bedrijfsgebouwen aanwezig. De bedrijfsgebouwen zijn opgericht voor het houden van melkvee en varkens. Behalve dierverblijven zijn er ook enkele gebouwen voor opslag en stalling aanwezig. In de onderstaande tabel is het bebouwd oppervlak weergegeven volgens de maatvoering op de Hinderwet tekening behorend bij het besluit 22 mei 1990. Het totale oppervlak aan bedrijfsgebouwen bedraagt circa 1.658 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.MAUTielsestraat54-VPB1_0005.png"

Afbeelding 5: Luchtopname met tabel aanduiding bebouwd oppervlak bedrijfsgebouwen

De dierverblijven zijn grotendeels voorzien van mestputten. De uitvoering van de huidige gebouwen is niet geschikt voor het beoogde toekomstige gebruik. Ook is gebleken dat met name de penetrante geur van de varkens niet verdwijnt door het schoonmaken van de gebouwen.

Vandaar dat de initiatiefnemer voornemens is om de huidige bedrijfsgebouwen te vervangen.

2.4 Nieuwe situatie

2.4.1 Beoogde activiteiten
2.4.1.1 Dienstverlening landbouw

Initiatiefnemer heeft veel affiniteit met de agrarische sector, in het bijzonder met mechanisatie. Zijn affiniteit met landbouw en mechanisatie is zijn drijfveer voor het opzetten van een agrarisch georiënteerd loonbedrijf.

Agrarische bedrijven kunnen bij initiatiefnemer trekkers met chauffeurs voor werkzaamheden inhuren. Daarnaast is er de mogelijkheid om graafwerkzaamheden te laten uitvoeren. Inmiddels beschikt het bedrijf over enkele trekkers, transportwagens en een graafmachine (kraan). In de toekomst zal de mechanisatie en verhuur verder groeien. Voor de levensduur van machines en werktuigen is het gewenst om de machines en werktuigen overdekt te stallen. Gedeeltelijk kan dit in een open kapschuur echter voor andere werktuigen/trekkers is het noodzakelijk dat deze in een afgesloten ruimte worden gestald. De afgesloten ruimte doet tevens dienst als werkplaats voor onderhoud en kleine reparaties.

2.4.1.1.1 Bouw(renovatie)bedrijf

Het bouwbedrijf is werkzaam in de renovatie sector en gespecialiseerd in renovatie van keukens en badkamers. Opdrachtgevers zijn in hoofdzaak woningbouwverenigingen en particulieren. De werkzaamheden worden uitgevoerd met een viertal medewerkers. Daarnaast beschikt het bedrijf over flexibel inzetbare medewerkers voor aanvullende werkzaamheden op renovatieprojecten. Het bedrijf neemt zelfstandig projecten aan maar verhuurd vakmensen aan derden voor specifieke klussen. In deze constructie worden de medewerkers tijdelijk gedetacheerd.

Het bedrijf beschikt over een enkele bedrijfswagens waarmee medewerkers op pad gaan. De bedrijfswagens zijn gestationeerd op de locatie aan de Tielsestraat 54. Indien mogelijk worden materialen rechtstreeks afgeleverd op de bouwplaats. De materialen en gereedschappen waarbij dit niet mogelijk is worden meegenomen vanuit het magazijn op de vestigingslocatie.

Bij specifieke klussen is incidenteel voorbereiding op de werkplaats nodig. De aanwezigheid van een werkplaats en het magazijn versterkt de flexibele inzet van medewerkers en materialen op diverse klussen en projecten. Materialen voor renovatie klussen worden per project besteld en ingepakt in dozen aangeleverd. Een gedeelte van de magazijnstellingen van het loonbedrijf wordt gebruikt voor tijdelijke opslag ten behoeve van renovatie renovatieprojecten. De volumineuze opslag (dozen) is in feite een nevenactiviteit van het loonbedrijf. De oppervlakte aan bedrijfsbebouwing in gebruik voor het bouw(renovatie)bedrijf is beperkt (in ieder geval minder dan 500 m2).

2.4.1.2 Paardenstalling

Initiatiefnemer heeft de locatie mede aangekocht om paarden te kunnen houden. Naast de locatie kan de initiatiefnemer nog beschikken over circa 1,5 hectare weiland in de Tielsestraat.

Op dit moment worden er al enkele paarden gehouden welke in de bestaande stallen worden gehouden. Op termijn wil initiatiefnemer tussen de 5 en 10 paarden kunnen houden. Naast de paardenstalling is er ruimte nodig voor het bewaren van ruwvoer. De paarden worden op stro gehouden vandaar dat er naast het paardenverblijf een ruige mestopslag wordt gerealiseerd.

2.4.2 Beoogde bebouwing

De initiatiefnemer is voornemens om het benodigde oppervlak aan bedrijfsruimte te realiseren in twee vrijstaande gebouwen. Deze gebouwen komen grotendeels op de footprint van de huidige bedrijfsgebouwen wat betekent dat de oude gebouwen (grotendeels) gesloopt zullen worden.

De huidige ligboxenstal (no. 5 van afbeelding 5) wordt verlengd en grotendeels vervangen. Voor in deze schuur komt een kantoorruimte met ontvangstruimte/gemeenschappelijke ruimte incl. sanitaire voorzieningen. Aan de achterzijde van de loods komen de paardenstallen. De schuur in de nieuwe situatie krijgt een afmeting van 16 meter bij 40 meter (640 m2). Op het dak worden zonnepanelen geïnstalleerd.

Het middengebied wordt een afgesloten ruimte voor het stallen van machines en werktuigen. Tevens zullen hier kleine onderhoudswerkzaamheden ten behoeve van het loonbedrijf worden uitgevoerd. En komt er tegen de wand van de dierverblijven een stelling voor het opslaan van materialen. Deze stelling zal ook gebruikt worden voor de tijdelijke opslag t.b.v. de renovatieprojecten van het bouwbedrijf (zeer beperkt ruimtebeslag).

Bij het oprichten van nieuwe dierverblijven moet een minimale afstand van 50 meter tussen het dierverblijf en de gevel van het gevoelige object in acht genomen worden. Door de dierverblijven op de aangegeven positie te huisvesten kan deze minimale afstand in acht worden genomen. De paarden worden gehuisvest op stro en het dierverblijf wordt natuurlijk geventileerd.

Achter de huidige woning komt ter hoogte van de voormalige varkensschuur een nieuwe kapschuur. Deze schuur wordt gebruikt voor het stallen werktuigen/machines. Aan de achterzijde van de werktuigenberging wordt een opslagruimte voor hooi en stro gerealiseerd. De afmetingen van deze kapschuur bedraagt 13 meter bij 40 meter (520 m²).

Achter de paardenstallen wordt een opslag voor vaste mest gerealiseerd met een oppervlakte van circa 50 m². Op de navolgende afbeelding is de gewenste gebouwensituatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.MAUTielsestraat54-VPB1_0006.png"

Afbeelding 6: gewenste gebouwensituatie (beplanting is illustratief)

Ten opzichte van de bestaande situatie neemt de oppervlakte aan gebouwen als gevolg van de functiewijziging af met circa 538 m2.

2.4.3 Landschappelijke inpassing

Door het amoveren van de verouderde met asbest bedekte bebouwing en het landschappelijk inpassen van de nieuwbouw vindt een verbetering van de beeldkwaliteit plaats.

Door Natuurbank Overijssel is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt van het bedrijf in de nieuwe situatie. Het complete inpassingsplan is als Bijlage 1 aan deze onderbouwing toegevoegd. In het plan zijn de bouwstenen voor het ontwerp beschreven, de inrichtingsmaatregelen en het beheer van het groen. De cultuurhistorie van het gebied is mede richtinggevend geweest bij het tot stand komen van het landschappelijk inpassingsplan.

Het voorstel voor landschappelijke inpassing van het erf gaat uit van de reeds aanwezige beplanting. Het doel van een landschappelijk inpassingsplan is niet het verstoppen van bebouwing achter een groene muur van hoge, dichte beplanting, maar om zicht op minder fraaie gebouwen te verminderen. Een landschappelijk inpassingsplan richt zich op structuren, zoals bomen, hagen en struwelen, niet op het niveau van beeldkwaliteit van de bebouwde of verharde omgeving of planten.

Op onderstaande afbeelding het plan voor landschappelijke inpassing van het erf gepresenteerd. Het plan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Aanplant hoogstam fruitbomen;
  • Aanplant gemengde struweelhaag;
  • Aanplant knotwilgen;
  • Aanplant scheerhaag;
  • Aanplant solitaire loofbomen;

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.MAUTielsestraat54-VPB1_0007.png"

Afbeelding 7: Voorstel voor landschappelijke inpassing van het erf (bron: Natuurbank Overijssel)

Inrichtingsmaatregelen

Om tot het wenselijke eindbeeld te komen, worden de volgende maatregelen genomen;

  • 1. Aanleg scheerhaag

Aan te noordzijde van de oprit wordt een scheerhagen aangelegd. Deze mag bestaan uit beuk, haagbeuk, meidoorn, veldesdoorn of liguster (geen conifeer of laurier). De haag wordt aangelegd m.b.v. driejarig plantsoen en bestaat uit vier stuks plantsoen per meter haag.

  • 2. Aanleg hoogstam fruitbomen

Er worden vijf hoogstam fruitbomen geplant, waarvan minimaal drie appelbomen en twee perenbomen. De bomen worden ondersteund door twee of drie boompalen en voorzien van boomband

  • 3. Solitaire bomen

Er worden een walnotenboom en vier solitaire inheemse loofbomen geplant. Als loofboom kan gekozen worden uit ruwe- of Hollandse iep, fladderiep, zomereik, zomer-, winter- of Hollandse linde, tamme kastanje, populier (spec.), boswilg, zwarte els of es.

De bomen hebben een minimale stamomtrek van 14-16 cm op 1,5 m hoogte boven de wortelvoet. De bomen worden geplant in ruim plantgat en ondersteund door twee boompalen en boomband. Er worden als laanboom gekweekte bomen gebruikt.

  • 4. Struweelhaag

Langs de noordrand van het erf wordt een gemengde struweelhaag geplant. Deze struweelhaag bestaat uit een gelijk gemengde haag van wilde liguster, gewone vogelkers, sporkehout, meidoorn, sleedoorn, Gelderse roos, veldesdoorn en hondsroos. Er wordt driejarig plantsoen gebruik in de maat 80-120 cm. De haag bestaat uit 3 stuks plantsoen per meter haag. Er wordt één rij beplanting geplant. De struweelhaag wordt 100 meter lang (300 stuks plantsoen).

  • 5. Knotwilgen

Langs de Tielsestraat worden vijf knotwilgen geplant. Als plantmateriaal mogen, als knotwilg gekweekte wilgen gebruikt worden, maar geadviseerd wordt lokaal geoogste uitlopers van een knotwilg te benutten, welke vrijkomen tijdens het knotten. Deze staken hoeven niet voorzien te worden van een boompaal.

2.4.4 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het toevoegen of veranderen van een functie heeft in veel gevallen een effect op het aantal verkeersbewegingen. Het is daarom van belang om te kijken welke veranderingen er op treden en of dit een effect heeft op de verkeersbewegingen en de parkeerbehoefte. De effecten op het aantal verkeersbewegingen wordt bepaald met de CROW-publicatie 381.

Bij de berekening van de parkeereis wordt altijd van de bestaande situatie uitgegaan als zijnde de nulsituatie, waarbij het uitgangspunt geldt dat de parkeersituatie niet mag verslechteren. Ook in gebieden waar de parkeersituatie reeds slecht is kunnen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, zolang aan dit uitgangspunt wordt voldaan. Daarom is het verschil in de parkeerbehoefte in de oude situatie vergeleken met de parkeerbehoefte in de toekomstige situatie.

Bestaand

De locatie bevindt zich in het buitengebied van Maurik (volgens CROW: buitengebied). Crow-publicatie 381 – Toekomstbestendig parkeren van parkeerkencijfers naar parkeernormen (december 2018) kent geen kengetal voor het parkeren en de verkeersgeneratie van een "agrarisch bedrijf".

Gebruikt is daarom een vuistregel voor deze bedrijven. Deze vuistregel maakt gebruik van de verkeersgeneratie van bedrijven (geen kantoren) zijnde uit deze CROW-publicatie. Deze bedrijven genereren ongeveer 4,5 ritten/etm per arbeidsplaats. Voor agrarische bedrijven wordt aangenomen dat deze 1 arbeidsplaats per 1.000 m² bvo hebben. Op basis van een bvo van 1.608 meter (1.658 m2 minus woning 50 m2) betreft het dus 7,2 ritten per etmaal (4,5 x 1,6). Voor de vrijstaande woning worden 8,2 ritten per etmaal berekend. De verkeersgeneratie bedraagt dan 16 mvt per etmaal. Voor het parkeren was altijd voldoende ruimte voor 4 auto’s op eigen terrein

Nieuw
Initiatiefnemer wil de locatie gebruiken voor:

  • het stallen van trekkers en machines ten behoeve van dienstverlening voor de landbouw;
  • het stallen/houden van paarden.
  • Naast deze activiteiten exploiteert initiatiefnemer een aannemersbedrijf gericht op de renovatie van keukens en badkamers. Deze werkzaamheden vinden op locatie plaats (4 werknemers).Ten behoeve van deze activiteit zal een klein gedeelte van het magazijn worden ingericht met stellingen voor werkvoorraden.

De bedrijfsactiviteiten vallen volgens de CROW-publicatie onder de functie ‘loods, opslag, transportbedrijf’ met een maximale verkeersgeneratie van 5,7 per 100 m2 bvo. De bedrijfsvloeroppervlakte aan de Tielsestraat 54 neemt af van 1.608 m2 naar 1.060 m2. Het aantal van ca. 400 m2 dat in gebruik is voor de paarden wordt hierop in mindering gebracht. Dit betreffen agrarische activiteiten die hooguit 2 ritten per dag genereren en die afwijken van de overige bedrijfsactiviteiten. Resteert een bvo van 660 m2. De verkeersgeneratie bedraagt dan 37,6 per etmaal aan bedrijfsactiviteiten, 8,2 voor de vrijstaande woning en 2 voor het houden van paarden. In totaal bedraagt de verkeersgeneratie 48 per etmaal. Een toename van 32 lichte mvt per etmaal, wat overeenkomt met 1% van de verkeersintensiteit op de Tielsestraat te Maurik.

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling is er sprake van een toename van het aantal lichte motorvoertuigen (autoverkeer en bestelbusjes) te verwachten. Tegelijkertijd staat hier een afname van het vrachtverkeer door het verdwijnen van de (intensieve) veehouderij tegenover.

De verkeersintensiteit op de Tielsestraat bedraagt ca. 3372 per etmaal. Op basis van de CROW-methodiek kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen wijzigingen geen negatief effect hebben op de verkeersafwikkeling in de nabije omgeving. De beschikbare capaciteit van de omliggende infrastructuur is met de huidige intensiteiten ruim voldoende om de toekomstige toename van lichte motorvoertuigenverkeer vlot en veilig te verwerken.

Parkeren

Op basis van de hiervoor opgesomde bedrijfsactiviteiten ontstaat een parkeervraag van 1,3 per 100 m2 bvo. Uitgaande van 660 m2 bvo levert dit een parkeervraag op van 8,6. Voor een vrijstaande woning wordt een parkeervraag gehanteerd van 2,4 pp per woning in het buitengebied. In totaal zijn dan 12 parkeerplaatsen noodzakelijk waarvan de plekken in de stalling mogen worden meegeteld. Er voldoende ruimte op eigen terrein om de voertuigen te parkeren.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

Het Rijk wil sturen en richting geven op vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Er wordt weer gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van ruimte.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: er moet altijd gekeken
    worden naar de context van het gebied. Keuzes in verschillende gebieden kunnen daarom verschillen.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel
    mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.

Toetsing

Het rijk zet in de NOVI voor het landelijk gebied in op een toekomstbestendige ontwikkeling. Dit betekent dat landgebruik in balans wordt gebracht met natuurlijke systemen en ontwikkelingen in het landelijk gebied niet ten koste gaan van landschappelijke kwaliteiten.

Het voorliggende proect voorziet in hoofdzaak toe op een functiewijziging naar een agrarisch aanverwant bedrijf. Een dergelijke ontwikkeling past binnen de kenmerken en de identiteit van het gebied.

Het projectgebied ligt in een landelijke omgeving met verschillende agrarische
functies. Bij de renovatie en nieuwbouw wordt expliciet rekening gehouden met een landelijke uitstraling hiervan. Met de sloop van een deel van de bebouwing zullen de landschappelijke kwaliteiten niet verslechteren. Het project sluit hiermee aan bij de ambities uit de NOVI.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Natuurnetwerk Nederland (NNN), Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij Natuurnetwerk Nederland en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de NNN is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

In de SVIR is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:

  • a. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur van Nederland;
  • b. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • c. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

In het Barro zijn de onderwerpen mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Romeinse Limes, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken reeds opgenomen.

Het projectgebied valt niet binnen één van de aangwezen gebieden. De Romeinse Limes ligt op circa 1,3 kilometer ten noorden van het project gebied. Het project heeft hier daarom geen invloed op.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Niet elke ontwikkeling van stedelijke aard wordt door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder. Jurisprudentie wijst uit dat de uitbreiding van een bedrijfsgebouw met minder dan 500 m2 en uitbreiding van een terrein met minder dan 500 m2 niet hoeft te worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling.

Wanneer een plan of project voorziet in kleinschalige bedrijfsbebouwing, het plandeel met de bedrijfsbestemming beperkt van omvang is en beperkte gebruiksmogelijkheden biedt, voorziet dit plan in zoverre niet in een stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1442). In deze gevallen is het niet noodzakelijk om de ladder te doorlopen.

Toetsing

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit ‘een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. Onderhavig project voorziet enkel in een functiewijziging van een voormalige agrarische bedrijfslocatie waarbij de oppervlakte aan bedrijfsbebouwing afneemt. Dit betekent dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dat een toets aan de Ladder niet noodzakelijk is.

Conclusie

Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling in het kader van de Ladder. Toetsing aan de ladder is daarom niet vereist.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en -verordening Gelderland

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. Sinds 1 maart 2019 is deze Omgevingsvisie van kracht. De provincie heeft in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal gesteld.

  • Gezond en veilig. Dat = een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een
    schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat = voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat = aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend. Dat = een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat = ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderdeel van de Omgevingsvisie zijn diverse thematische visieschetsen met de volgende thema’s:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  • Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer.
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen.
  • Biodiversiteit: werken met de natuur.
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Toetsing

Het projectgebied is gelegen binnen een gebied dat is aangemerkt als Groene ontwikkelingszone, Waardevol open gebied en intrekgebied. Zie ook de navolgende afbeelding van de Omgevingsverording van de provincie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.MAUTielsestraat54-VPB1_0008.png"

Afbeelding 8: uitsnede kaart 5: Landschap.

Groene ontwikkelingszone

Het projectgebied behoort wel tot gronden van Groene ontwikkelingszone, maar niet tot het Gelders Natuurnetwerk of Natura 2000-gebied.

Binnen de Groene Ontwikkelingszone zijn geen nieuwe grootschalige ontwikkeling mogelijk die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten Groene ontwikkelingszone van het betreffende gebied.

Door Natuurbank Overijssel is getoetst of het project negatieve effecten heeft van deze zone. De conclusie van de ecoloog is dat de voorgenomen activiteiten niet leiden tot een negatief effect op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Groene ontwikkelingszone omdat alle activiteiten uitgevoerd worden binnen het bestaande erf. Bovendien is er geen sprake van een grootschalige ontwikkeling.

Waardevol open gebied

Binnen de begrenzing van een waardevol open gebied zijn ontwikkelingen die de openheid van een Waardevol open gebied aantasten in principe niet toegestaan.

het project ziet toe op de transformatie van een bestaand voormalig agrarisch erf. Er vindt geen uitbreiding van het erf of de bebouwing plaats. Het project heeft juist een afname van de bebouwing tot gevolg. Aantasting van de openheid van het landschap is daarom niet aan de orde.

Intrekgebied

De provincie streeft ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. De provincie heeft vanuit de Drinkwaterwet een zorgplicht voor een duurzame Openbare drinkwatervoorziening. De provincie wil de beschikbaarheid van de grondstof voor de openbare drinkwatervoorziening veiligstellen en daar bij besluiten rekening mee houden. Daarom zijn in intrekgebied geen bestemmingen mogelijk die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maken. Met het voorliggende project wordt geen winning van fossiele energie mogelijk gemaakt, waarmee het niet in strijd is met het beleid van de provincie ten aanzien van intrekgebieden.

Het project van initiatiefnemer voldoet aan het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2009-2019

Op 27 oktober 2009 is de Structuurvisie Buren 2009-2019 vastgesteld. De structuurvisie gaat in op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2019. Het doel van deze structuurvisie is enerzijds het aangeven van de kaders waarbinnen ontwikkelingen en projecten kunnen plaatsvinden en anderzijds het communiceren van de ambities van de gemeente aan derden. De gemeente kent weinig verstedelijking, waardoor kwaliteiten als rust, ruimte en een schoon milieu nog ruimschoots aanwezig zijn. Het ruimtelijk beleid van de gemeente is erop gericht de kwaliteiten te behouden en verder uit te bouwen, zodanig dat deze kwaliteiten bepalend worden voor het imago van de gemeente. Daarbij zal ernaar worden gestreefd de kwetsbare aspecten, zoals leefbaarheid en het voorzieningenniveau, binnen de kernen en buurtschappen op peil te houden.

De planlocatie is gelegen in het komgebied en waardevol open landschap. Zie hiervoor ook afbeelding 9. Het wijzigen van de functie van de locatie heeft geen invloed op de cultuurhistorische waarde van het gebied. De overwegend agrarische aanverwante bedrijfsactiviteiten vinden namelijk op het bestaande erf plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.MAUTielsestraat54-VPB1_0009.png"

Afbeelding 9: Uitsnede verbeelding Structuurvisie 2009-2019.

In het voorgenomen project wordt een deel van de bebouwing gesloopt. Ook de oude varkensstal die midden op het achtererf staat wordt gesloopt (no. 4 van afbeelding 5). Hierdoor wordt het zicht naar het achterliggende, open landschap versterkt. Door een vermindering van de verstening en het compacter maken van het erf wordt het landschap ter plaatse versterkt.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Buren

Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) is een uitwerking van de Structuurvisie Buren 2009-2019 die door de gemeenteraad is vastgesteld. In die structuurvisie is een uitvoerige analyse van allerlei aspecten van het landschap verricht: cultuurhistorie, groen, verkeer, ruimtelijke kwaliteit en het ruimtelijk overheidsbeleid. Het LOP bouwt op die analyse voort, maar heeft er een uitwerking en detaillering aan toegevoegd die heeft uitgemond in een landschapskundige ontwikkelingsvisie. In de visie staat wat het karakteristieke beeld van het landschapszones zijn, hoe de verschillende functies over het gebied verspreid zijn en wat de drijvende krachten achter de ontwikkeling van het landschap nu en in de toekomst zullen zijn.

Binnen de gemeente Buren zijn – op basis van de historie én het huidige gebruik – verschillende varianten van het rivierenlandschap te herkennen:

  • 1. Buren’s historische rivierenlandschap;
  • 2. Rijswijk’s weidse rivierenlandschap;
  • 3. Maurik’s dynamische rivierenlandschap;
  • 4. Lienden’s lommerrijke rivierenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.MAUTielsestraat54-VPB1_0010.png"

Afbeelding 10: Vier landschapselementen vanuit het LOP

De projectlocatie maakt onderdeel uit van het Maurik’s dynamische rivierenlandschap. In dit landschapsensemble is duidelijk het standaardbeeld van het historische rivierenlandschap te herkennen. Echter, hoewel de uiterwaarden, de oeverwal en de kom duidelijk aanwezig zijn, is juist dit landschapsensemble volop in ontwikkeling.

De uiterwaarden langs de Nederrijn zijn deels - met name de Eckse en Maurikse Waarden in het oosten - echte karakteristieke uiterwaarden met een zomerdijk langs de rivier en weides tot aan de winterdijk. Er is zelfs zicht op stuwen in de Rijn en strandjes langs de oever aan de voet van de zomerdijk aan de overkant. Een groot deel van de uiterwaarden bij Maurik is evenwel de afgelopen decennia sterk van karakter veranderd. Er is zand gewonnen en dat leverde grote plassen in de uiterwaarden op. Doordat de plassen in het westen een open verbinding met de Rijn hebben gekregen is het (schier-)eiland van Maurik ontstaan. Langs de plassen en op het eiland heeft de verblijfs- en waterrecreatie een hoge vlucht genomen. Ondanks dat is het Eiland toch een echt uiterwaardenlandschap gebleven.

Het project heeft geen negatieve invloed op het rivierenlandschap.

3.3.3 Toekomstvisie Buren 2030

Op 14 december 2010 stelde de raad van de gemeente Buren de Toekomstvisie Buren 2030 vast. De toekomstvisie hoort een wensbeeld te scheppen voor 2030. De visie vormt tevens het referentiekader voor toekomstige beleidsbeslissingen. In het visietraject staan de belevingen en behoeften van de inwoners in de 15 kernen centraal.

In het visietraject zijn de trends en scenario's in beeld gebracht. Op basis van vier scenario's (behoud het goede, het woonscenario, het economisch scenario en het natuurscenario) werd de eerste confrontatie aangegaan tussen verlangens, beleid en toekomstige oplossingsrichtingen. Uiteindelijk blijkt dat het woonscenario het meest recht doet aan het wensbeeld dat de inwoners, bestuurders en politici voor ogen hebben. In het woonscenario gaat het om ingrijpen in de woningmarkt om de vergrijzing en krimp tegen te gaan. De huidig voorgenomen plannen om 1200 woningen extra te bouwen zijn te mager om substantieel een bijdrage te leveren aan het tegen gaan van de krimp en het creëren van een gevarieerder aanbod. De woningmarkt moet aantrekkelijker worden gemaakt voor diverse doelgroepen. Voor de jonge gezinnen moeten betaalbare woningen op de markt komen.

In de Toekomstvisie Buren 2030 wordt gesproken over het ‘Ei van Buren’. Dit zijn de vier gebieden rond de kernen Beusichem, Buren, Maurik, Lienden met in het midden een groen middengebied. De vier kernen functioneren per subgebied als een voorzieningencentrum voor de direct omliggende kleinere kernen. Het groene middengebied staat als verbindend gebied symbool voor:

  • het agrarisch karakter van de gemeente;
  • het landschap dat in de loop der eeuwen is gevormd door de rivierdelta;
  • de recreatiewaarde van rust, ruimte en landschapsbeheer.

Door beeldbepalende accenten van het middengebied te versterken en het gebied als hevelpunt te gebruiken bij innovaties op het vlak van de agrarische sector (inclusief de boomteelt) en de gezonde leefstijl (consumeren en recreëren) kan deze verbindende rol richting de kernen alleen maar worden vergroot.

Het projectgebied maakt onderdeel uit van het buitengebied van de gemeente Buren, waardoor het beleid voor het middengebied het meest toepasselijk is voor de omgeving van het project.

Het project voorziet in een functieverandering van een voormalig agrarisch bedrijf in een overwegend agraisch aanverwant bedrijf. Op deze wijze wordt ruimte geboden aan een functie die een bijdrage levert aan de agrarische sector. Het project past gezien bovenstaande binnen de Toekomstvisie Buren 2030.

3.3.4 VAB-beleid

In het VAB-beleid wordt ervan uit gegaan dat hergebruik plaatsvindt in de bestaande gebouwen. Vaak kan echter met volledige sloop en hergebruik een grote kwaliteitsverbetering plaatsvinden. Onder de volgende voorwaarden wordt daarom ook medewerking verleend aan sloop en herbouw:

  • 1. de maximale bouwmogelijkheden in m2 zijn gelijk aan die van de gebruikmaking van bestaande gebouwen, met dien te verstane dat er altijd een minimale reductie van 25% van de oorspronkelijk bebouwing dient plaats te vinden;
  • 2. de inhoud van de bestaande bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan die van de bestaande te slopen bebouwing;
  • 3. qua maatvoering gelden de reguliere bouwmogelijkheden uit het bestemmingsplan;
  • 4. het bouwplan dient te worden voorzien van een inrichtingsplan, waarbij de landschappelijke inpassing afdoende is geregeld, e.e.a. ter beoordeling van een deskundige;
  • 5. de gemeente kan bij deze optie een eigen systeem van extra verevening hanteren.

Toetsing
Maximale bouwmogelijkheden (ad 1)

In de voorliggende situatie is er sprake van agrarisch of agrarisch verwante functies. Het totale bebouwd oppervlak aan bedrijfsbebouwing bedraagt 1658 m² (zie tabel hoofdstuk 2). Op grond van het VAB-beleid mag het herbouwd oppervlak maximaal (1658-25%=) 1243 m² bedragen.

In de voorliggende situatie bedraagt het beoogde bebouwd oppervlak (640+520=)1120 m².

In de voorliggende situatie wordt voldaan aan de 25% reductie eis van bedrijfsbebouwing.

Maximale inhoud (ad 2)

In tabel 1 is de inhoud van de bestaande gebouwen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.MAUTielsestraat54-VPB1_0011.png" Tabel 1: Inhoud bestaande gebouwen

De maatvoering is afgeleid van de doorsnede tekeningen van het vigerende bedrijf.

In tabel 2 is het oppervlak en inhoud van de beoogde bebouwing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.MAUTielsestraat54-VPB1_0012.png" Tabel 2: Inhoud gewenste bebouwing

De inhoud van de bedrijfsgebouwen in de gewenste situatie bedraagt 6.764 m³ er is dus geen sprake van een toename de bedrijfsgebouwen qua inhoud.

Maatvoeringg (ad 3)

De uitwerking van de beoogde bedrijfsgebouwen voldoet aan de regels met betrekking tot maatvoering van het vigerende bestemmingsplan buitengebied. Zie hiervoor de bij deze omgevingsvergunning aanvraag behorende bouwtekeningen.

Landschappelijk inpassing (ad 4)

Voor de beoogde situatie is een landschappelijk inrichtingstekening uitgewerkt. Zie paragraaf 2.4.3. Parallel aan de openbare weg komen een vijftal knotwilgen. Aan de achterzijde van het bedrijf worden in de graasweide enkele solitaire bomen gepland Linde (spek) of Iep. In de achtertuin komen een viertal knotwilgen en twee solitaire bomen (Iep). Dit inpassingsplan is bijgevoegd als Bijlage 1 bij deze onderbouwing.

Verevening (ad 5)

De verevening bestaat het vervangen van de bestaande bebouwing door moderne gebouwen incl. een afname van het bebouwd oppervlak. De huidige varkensschuur steekt naar achter in het landschap deze uitstekende puist verdwijnt door het saneren van de gebouwen. Deze ingreep draagt bij aan de openheid en karakteristieke uitstraling van het landschap. Naast de sloop van de bedrijfsgebouwen wordt ook het asbest dak gesaneerd.

Door het de landschappelijke inpassen van de locatie sluit de voorzijde natuurlijker aan en vormt een sterker geheel met het omringende landschap.

Het project van initiatiefnemer voldoet aan het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Het gaat daarbij (vooral) om de mogelijke effecten van de activiteit dit het project heeft op de omgeving.

4.1 Milieueffectrapportage

Voor plannen en activiteiten, die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan het noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport wordt opgesteld. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is dit geregeld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is plan-m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten.

Een project kan m.e.r.-plichtig zijn. Dit is het geval als het project kaders stelt voor latere m.e.r.-plichtige activiteiten en/of als voor het plan een passende beoordeling nodig is. Daarnaast kan een plan ook m.e.r.-plichtig zijn als er een concreet (bouw)plan ter uitvoering ligt.

Toetsing

Jurisprudentie wijst uit dat met name de aard en omvang van een project bepalen of gesproken moet worden van een stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Het

voorliggende project maakt in het projectgebied een overwegend agrarisch aanverwant bedrijf mogelijk. Er worden geen nieuwe bouwmogelijkheden geboden. De bebouwde oppervlakte zal juist afnemen. De ontwikkeling is daarmee kleinschalig te noemen en er is geen sprake van nieuw ruimtebeslag. Gelet op de aard en omvang van dit plan is er daarom geen sprake van een activiteit zoals genoemd in het Besluit m.e.r.

Conclusie

Een nadere beoordeling in een (vormvrije) m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is niet noodzakelijk.

4.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail-, wegverkeers, industrie en vliegtuiglawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het project een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het project een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt.

Toetsing

Omdat de bedrijfsactiviteiten wijzigen van puur agrarisch gebruik in overwegend agrarische aanverwant gebruik kan dit gevolgen hebben voor de geluidbelasting van het bedrijf op de omgeving.

Door Sain milieuadvies is daarom onderzocht of het bedrijf in de gewenste opzet akoestisch inpasbaar is. Hiervoor wordt de geluidsbelasting van het bedrijf op de omgeving bepaald en getoetst aan de geldende geluidsnormen. Bij een overschrijding van de normen wordt onderzocht of er mogelijkheden zijn om toch tot een inpasbare situatie te komen. Het akoestisch onderzoek (projectnummer 2022 - 3026-0, d.d. 14 maart 2022) is als Bijlage 2 opgenomen bij deze onderbouwing.

In het onderzoek wordt aangesloten bij de etmaalindeling uit het Activiteitenbesluit en wordt de geluidsbelasting getoetst aan stap 2 van het stappenplan uit de VNG-uitgave. Alle bronnen (ook mobiele bronnen) worden betrokken in het onderzoek. Indien voldaan wordt aan de normstelling uit de VNG-publicatie, wordt derhalve tevens voldaan aan de normstelling uit het Activiteitenbesluit.

Voor maximale geluidniveaus is de normstelling uit stap 2 erg streng in vergelijking met de normstelling die volgt uit het Activiteitenbesluit en die bij vergunningverlening gebruikelijk is. Een overschrijding van de normstelling uit stap 2 tot maximaal 70 dB(A) etmaalwaarde wordt daarom als aanvaardbaar beschouwd.

Met behulp van de opgestelde rekenmodellen zijn de geluidsniveaus berekend op de woningen in de omgeving van het bedrijf. De geluidsbelasting voldoet op alle toetspunten in de omgeving aan de normstelling die volgt uit stap 2 van het stappenplan uit de VNG-publicatie. Hiermee wordt tevens voldaan aan de normstelling uit het Activiteitenbesluit.

Gezien de berekeningsresultaten is er, voor zover het gaat om het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Het maximale geluidsniveau voldoet op alle toetspunten in de omgeving aan de grenswaarde. Gezien de berekeningsresultaten is er, voor zover het gaat om het maximale geluidsniveau, sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Wat betreft de indirecte hinder als gevolg van de rijbewegingen van en naar de inrichting (langtijdgemiddelde beoordelingsniveau) wordt voldaan aan de normstelling die volgt uit stap 2 van het stappenplan uit de VNG-publicatie.

Gezien de berekeningsresultaten is er, voor zover het gaat om de indirecte hinder, sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Uit het geluidsonderzoek blijkt dat ter plaatse van de omliggende gevoelige objecten wordt voldaan normen, waardoor hier sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

In de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (2009) is hiervoor een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden bij voorkeur aangehouden moeten worden vanwege de aspecten geur, stof, geluid en gevaar ten opzichte van "milieu gevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand is het verband tussen de afstand en de milieucategorie (voor een rustig buitengebied) weergegeven:

milieucategorie   richtafstand rustig buitengebied  
1   10 meter  
2   30 meter  
3.1   50 meter  
3.2   100 meter  
4.1   200 meter  
4.2   300 meter  

De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustig buitengebied (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Toetsing

Door middel van het onderhavig project wordt op het erf aan de Tielsestraat 54 in Maurik het stallen van trekkers en machines t.b.v. dienstverlening landbouw mogelijk gemaakt en het stallen/houden van paarden.

Stallen van trekkers en machines

Bedrijven gericht op dienstverlening t.b.v. de landbouw, met een bedrijfsvloeroppervlakte groter dan 500 m2, vallen in de milieucategorie 3.1. Het projectgebied ligt in een omgeving dat getypeerd kan worden als een rustig buitengebied. Daarom geldt voor het bedrijf een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid.

Omdat de woningen van derden binnen deze richtafstand liggen, is voor het aspect geluid een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Zie paragraaf 4.2. Hieruit blijkt dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Paarden

Voor de paarden wordt een nieuw dierenverblijf opgericht. Voor paarden geldt voor het aspect geur een aan te houden afstand van 50 meter, waarbij gemeten wordt tussen het emissiepunt van het dierenverblijf en de gevel van het dichtstbijzijnde geurgevoelige object. De werkelijke afstand is groter dan 50 meter, waardoor wordt voldaan aan de in acht te nemen richtafstand.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het project niet in de weg.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft risico’s met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.

  • Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Hoe moet worden omgegaan met risico’s voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen.

  • Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid Transportroutes
  • Besluit risico’s zware ongevallen
  • Vuurwerkbesluit
  • Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik
  • Besluit ruimte
  • Activiteitenbesluit

Toetsing

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege nabij gelegen risicovolle inrichtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.MAUTielsestraat54-VPB1_0013.png"

Afbeelding 11: Risicokaart van omgeving Tielsestraat 54 te Maurik.

Buisleidingen

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.

Amsterdam-Rijnkanaal

Op circa 2 kilometer ten zuiden van het projectgebied is het Amsterdam-Rijnkanaal gelegen. Het Amsterdam-Rijnkanaal is onderdeel van een routering voor gevaarlijke stoffen. De maximale risicocontour (PR 10-6) vanwege deze route ligt niet over de projectlocatie.

Conclusie

Het project voorziet niet in een toename van het aantal personen op de locatie. Om die reden is een toetsing aan het plaatsgebonden risico en de groepsrisico niet aan de orde. Bovendien ligt het projectgebied niet binnen de invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en/of transportassen.

4.5 Luchtkwaliteit

De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld. Hierbij zijn twee sporen te onderscheiden: het creëren van bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit en het creëren van bestemmingen die gevoelig zijn voor (een slechte) luchtkwaliteit.

Voor projecten waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). In de bij het NIBM behorende Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².

Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een projectplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3 (µg/m3 ) voor fijn stof en stikstofoxiden (NO2).

Onderzoek
Fijnstof

Uit de Atlas Leefomgeving blijkt dat de concentratie PM10 in de directe omgeving van het projectgebied 17 µg/m3 is en de concentratie NO2 12 µg/m3 . Beide concentraties voldoen daarmee ruimschoots aan de grenswaarde van 40 µg/m3. Er is derhalve geen sprake van een dreigende overschrijding van een grenswaarde.

In de voorliggende situatie wordt het huidige agrarische bedrijf (varkens en melkkoeien) gestaakt. In de gewenste bedrijfssituatie worden er nog circa 10 paarden gehouden. Op grond van de gewijzigde dieraantallen kan worden aangenomen de er in de voorliggende sprake zal zijn van een forse afname van het vrijkomen van fijnstof. Met de functiewijziging zal wél een toename optreden van het aantal verkeersbewegingen met licht verkeer ten opzichte van het agrarisch gebruik van de locatie. Het zware verkeer zal afnemen. In totaal veroorzaakt dit een (kleine) toename van de fijnstof emissie. Echter zal per saldo sprake zijn van een sterke afname vanwege het vervallen van het houden van de varkens en de melkkoeien. Het project kan derhalve worden gekwalificeerd als NIBM. Er is geen toename van de productie van fijnstof de luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van het project.

Conclusie

Het aspect "luchtkwaliteit" vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Voorafgaand aan de realisatie van de beoogde bedrijfsopzet dient onderzocht te worden of er sprake is van aantasting van archeologische, aardkundige en cultuurhistorische waarden. Uitgangspunt inzake archeologie is het archeologische erfgoed te beschermen op Europees niveau. Ten behoeve hiervan is door het Rijk het Verdrag van Malta ondertekend en zijn de verplichtingen aangegaan. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen bij archeologische waardevolle terreinen en gebieden met een (middel-) hoge verwachtingswaarde de archeologische waarden door middel van een vooronderzoek in kaart te worden gebracht.

Toetsing

Het plangebied ligt binnen een gebied met ‘Waarde – Archeologisch onderzoeksgebied’. Het bestemmingsplan buitengebied 2009 heeft een archeologische beleidskaart als bijlage. Hierin ligt de planlocatie binnen een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde, zie afbeelding 12. Binnen een dergelijk gebied dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden wanneer bodemingrepen van meer dan 2.000 m2 en meer dan 30 cm onder maaiveld worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.MAUTielsestraat54-VPB1_0014.png"

Afbeelding 12: Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart en bestemmingsplan ‘Buitengebied 2008’

Op de locatie zijn in het verleden dierverblijven met mestkelders gerealiseerd. Een groot gedeelte van de locatie kan derhalve als geroerd worden beschouwd. Verder staat vast dat door de bouwwerkzaamheden minder dan 2000 m² aan bodem zal worden geroerd. Om die reden is nader archeologisch onderzoek niet nodig.

Cultuurhistorie

De regio rivierenland wordt gekenmerkt door het karakteristieke rivierenlandschap met zijn rivieren, uiterwaarden, dijken, oeverwallen en komgebieden. Het is van oudsher een vrij open landschap waarin vaak wel laanbomen langs ontginningswegen werden aangeplant. Verspreid in het landschap treffen we (griend)bosjes aan en boerderijen liggen langs de ontginningswegen. Kenmerkende beplantingsvormen in het rivierenland zijn knotbomen, hoogstam fruitbomen, laanbomen en (griend)bosjes. Kenmerkende beplantingssoorten zijn populier, wilg, zwarte els en struweelvormers als meidoorn en sleedoorn. In de uitwerking van het landschappelijk inpassingsplan (zie Bijlage 1) is rekening gehouden met deze elementen.

Het projectgebied herbergt zelf geen cultuurhistorische objecten of structuren. Zie ook afbeelding 13.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.MAUTielsestraat54-VPB1_0015.png"

Afbeelding 13: verdiepingskaart cultuurhistorie lijnen elementen (bron: arcgis.com)

Door het verwijderen van de varkensstal, die relatief diep in het landschap ligt aan de achterzijde van het erf, wordt de openheid van het landschap versterkt. Dit tezamen met de zorgvuldige landschappelijke inpassing zorgt voor een versterking van de kernkwaliteiten van het gebied. Cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het voorliggende initiatief.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie staan de uitvoering van het project niet in de weg.

4.7 Bodem

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening is het zaak door middel van een bodemonderzoek de bodemgesteldheid van het plan inzichtelijk te maken. De kwaliteit van de bodem dient geschikt te zijn voor de toekomstige functie. Een uitzondering kan worden gemaakt voor nieuwe functies die niet of moeilijk toegankelijk zijn voor verblijf van mensen (korter dan 2 uur per dag).

Toetsing

Met onderhavig voornemen wordt het gebruik van de locatie gewijzigd van agrarisch in agrarisch aanverwante doeleinden. In een klein gedeelte van de gebouwen wordt een kantoor en kantine ingericht waarin mensen zullen verblijven.

In het kader van het vaststellen van de nulsituatie vanwege, het starten van het agrarisch aanverwant bedrijf, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de nieuwbouw.

Het integrale verkennend bodemonderzoek (kenmerk 2022 - 0090, d.d. 13 maart 2022) is als Bijlage 3 aan deze onderbouwing toegevoegd.

Resultaten veldonderzoek

In de opgeboorde grond zijn zintuiglijk geen bodemvreemde bijmengingen aangetroffen. Behalve bij een boring (boring 2), waar een laag met gebroken puin onder de grindverharding is aangetroffen. Initiatiefnemer heeft deze laag recent aangebracht waardoor deze laag niet asbestverdacht is. Tevens blijft deze laag met gebroken puin op de locatie onder dezelfde condities gehandhaafd en betreft geen bodem. Verder zijn in de opgeboorde grond en op het maaiveld geen asbestverdachte materialen waargenomen. Ter plaatse van boring 13 is een spoortje baksteen aangetroffen.

In de bovengrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond. In het grondwater zijn slechts licht verhoogde gehalten met barium aangetoond. Dergelijke gehalten komen veelvuldig voor in Nederland en zijn niet ongebruikelijk en/of afwijkend.

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek is geen aanvullend of nader onderzoek noodzakelijk. Met dit onderzoek zijn milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen aangetroffen voor de voorgenomen nieuwbouw.

Conclusie

De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en grondwater is voldoende voor de voorgenomen nieuwbouw. Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van het project niet in de weg.

4.8 Ecologie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Daarnaast is het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Op basis van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) zijn zeer kwetsbare gebieden aangewezen. Deze gebieden kunnen nadelige invloed ondervinden als de uitstoot van ammoniak op de gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom de gebieden aangewezen als buffer, om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.

Soortenbescherming

Sinds 1 januari 2017 regelt Wet natuurbescherming de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden of er beschermde soorten aanwezig zijn in of nabij het plangebied, in hoeverre het plan negatieve gevolgen kan hebben op die beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen moeten worden genomen.

Toetsing

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Rijntakken) is gelegen op 2,05 km van de locatie Tielsestraat 54 te Maurik. Gelet op de afstand heeft het beoogde gebruik geen negatieve vloed op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.MAUTielsestraat54-VPB1_0016.png"Afbeelding 14: afstanden tot dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied “Rijntakken”.

Stikstofdepositie

Voor werkzaamheden of activiteiten waarbij sprake is het vrijkomen van stikstof emissie is een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Bij de toetsing wordt gekeken naar effecten van de stikstofemissie tijdens de gebruiksfase van het project. De sloop- en bouwfase is sinds 1 juli 2021 vrijgesteld van de vergunningplicht vanwege de inwerkingtreding van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn)). In de Wsn is een partiële vrijstelling van de natuurvergunningplicht opgenomen voor bouwactiviteiten in de bouw-, aanleg- en sloopfase, waarin emissies tijdelijk en beperkt zijn. De vrijstelling omvat ook de vervoersbewegingen die samenhangen met de werkzaamheden, zoals aan- en afvoer van bouwmaterialen en bouwen sloopafval, transport van werknemers en werktuigen van en naar de bouwplaats en de emissies van werktuigen op de bouwplaats (aggregaten, bouwmachines, baggervoertuigen et cetera).

Door de functieverandering, waarbij de veehouderij verkleind wordt, is er sprake van een afname van de stikstofemissie. Daarentegen neemt de stikstofemissie als gevolg van een toename van de verkeersbewegingen toe.

Voor het veehouderijbedrijf is aan vergunning voor de Wet natuurbescherming verleend (zaaknummer: 2015-008601) 405 scharrelvarkens, 25 stuks vrouwelijk jongvee en 37 vleeskoeien. Deze vergunning is als Bijlage 4 aan deze toelichting toegevoegd. Deze dieren veroorzaken een totale NH3 emissie van 1.454 kilogram / jaar. In de nieuwe situatie worden maximaal 10 paarden gehouden met een maximale emissie van 50 kilogram NH3 / jaar.

Gelet op deze afname van de ammoniakemissie kan op voorhand met zekerheid wordt geconcludeerd dat er aan afname zal optreden van de ammoniakdepositie op de Natura 2000-gebieden in de omgeving van het projectgebied. De ecoloog komt ook tot deze conclusie. Hij geeft aan dat, gelet op de ligging van het projectgebied op circa 2 kilometer afstand van Natura 2000-gebied Rijntakken, kan een negatief effect op Natura 2000-gebied uitgesloten worden. Deze conclusie wordt getrokken op basis van ervaring met stikstofberekeningen voor soortgelijke projecten, zowel qua omvang, als afstand tussen plangebied en stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied.

Aanvullend is een Aerius verschilberekening uitgevoerd waarin de vergunde dieraantallen als referentiesituatie zijn ingevoerd en in de beoogde situatie de 10 (volwassen) paarden. Ook zijn de verkeersbewegingen van zowel de referentie- als de beoodgde situatie ingevoerd. Een beschrijving van de uitgangspunten van de Aeriusberekening is als Bijlage 5 aan deze onderbouwing toegvoegd. De Aerius verschilberekening is opgenomen als Bijlage 6. Uit de Aerius verschilberekening volgt dat het project geen toename van de stikstofdepositie veroorzaakt op stikstofgevoelige habitats in de Natura 2000-gebieden. Het project heeft daarom geen significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Omdat er sprake is van intern salderen bestaat voor het veranderen van de stikstofemissie als gevolg van het project geen vergunningplicht.

Soortenbescherming

Voor de beoogde ruimtelijk ontwikkeling is een Quickscan flora en fauna uitgevoerd. Deze scan is als Bijlage 7 aan deze onderbouwing toegevoegd. Op grond van de uitgevoerde quickscan kan worden gesteld:

  • Het projectgebied behoort wel tot gronden van Groene Ontwikkelingszones, maar niet tot het Gelders Natuurnetwerk of Natura 2000-gebied. Door de landelijke inpassing mee te nemen in het bestemmingsplan, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Een negatief effect op Natura 2000-gebied Rijntakken, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kan op basis van voorliggende studie uitgesloten worden.
  • Voor de beschermde grondbonden zoogdieren en amfibieën, die een (winter)rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘vangen’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voort-plantingslocaties. Grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Wel geldt een vrijstelling voor het beschadigen en vernielen van vaste (winter)rust- en voort-plantingsplaatsen. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.
  • Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van een deel van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën en vogels niet aangetast.

Op grond van de uitgevoerde quickscan flora & fauna is er geen belemmering voor de uitvoering van het voorliggende project.

Conclusie

Het aspect ecologie staat de uitvoering van het project niet in de weg.

4.9 Water

Algemeen

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is de watertoets verplicht voor ruimtelijke plannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat de ruimtelijke ontwikkeling in strijd is met het duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, die verantwoordelijk is voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid

Rijksbeleid – Het Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld.
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater.
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement.
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het kabinet zet de veranderingen in het waterveiligheidsbeleid voort en zal hiertoe een wetsvoorstel met nieuwe normen voor de primaire keringen voorbereiden.

Nieuwe normen zijn nodig, omdat de huidige eisen aan primaire keringen grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw dateren. Sindsdien zijn het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken toegenomen. Ook is nieuwe kennis beschikbaar gekomen over de werking van de keringen en de gevolgen van overstromingen. De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Deze zijn niet meer gebaseerd op dijkringen, maar op dijktrajecten. Elk dijktraject krijgt een norm-specificatie die past bij de gevolgen in dat specifieke gebied. De normspecificaties zijn ingedeeld in zes klassen, waarbij de overstromingskans varieert van 1/300 per jaar tot 1/100.000 per jaar.

Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.

Provinciaal beleid – Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

De provincie onderschrijft de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik en voert deze uit. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura-2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma’s of in kaders in de verordening. Er worden condities gesteld voor effectief en zuinig gebruik van drinkwater, speciale waterecologie (Hoogst Ecologisch Niveau wateren en Specifiek Ecologische Doelstelling wateren), (grond)waterafhankelijke landnatuur plus de beschermingszones natte landnatuur en grondwateronttrekkingen voor drinkwater en industrie, groter dan 150.000 m3/jaar.

De provincie stelt via uitvoerend beleid de doelen voor de regionale wateren voor de Kaderrichtlijn Water vast en geeft daarbij ook invulling aan de voorzieningenniveaus. Met de Gelderse waterschappen en de landbouw geeft de provincie invulling aan het vasthouden van water in de bodem, het grondwater en de haarvaten van het watersysteem. Bescherming tegen overstromingen vindt primair plaats op basis van preventie, waar nodig aangevuld met maatregelen in de ruimtelijke ordening en evacuatie. Deze bescherming gebeurt bij voorkeur in combinatie met het ontwikkelen en versterken van karakteristieke riviernatuur in Natura 2000-gebieden.

Beleid Waterschap Rivierenland

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 'Koers
houden, kansen benutten' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.

Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperkten tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.

Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied.

Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt. Vuistregel daarbij is dat 436 m3 waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is.

Toetsing

Het voorliggende project voorziet in een functiewijziging van een voormalige agrarische bedrijfslocatie in een aanverwant agrarische bedrijf. De functieverandering zal een afname van het bebouwde oppervlakte tot gevolg hebben omdat er meer wordt gesloopt dan dat er nieuw wordt gebouwd en gerenoveerd.

Voor onderhavig project is de digitale watertoets doorlopen. Hieruit volgt dat de normale procedure van het waterschap Rivierenland van toepassing is. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met Waterschap Rivierenland. Als start voor dit overleg ontvangt wordt een uitgangspuntennotitie opgesteld op basis van de ingevulde antwoorden op vragen en het ingetekende plangebied. De notitie bevat de voor het project relevante waterhuishoudkundige uitgangspunten en randvoorwaarden van Waterschap Rivierenland. Deze notitie zal door initiatiefnemer gebruikt worden bij het ruimtelijk laten meewegen van het waterbelang.

Veiligheid

In het plangebied is geen kern en beschermingszone van een waterkering gelegen.

Grondwater (algemeen)

Het projectgebied wordt gekenmerkt door een bepaalde grondwaterstand. De drooglegging van het gebied is hiervoor medebepalend. Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlaktewaterpeil ligt. Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 meter.

Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. In gebieden waar grondwateroverlast bekend is of gebieden met hoge grondwaterstanden adviseert het waterschap om hier nader onderzoek naar te doen. Bij hoge rivierwaterstanden kunnen gebieden gelegen nabij de rivieren overlast ondervinden van kwel. Eventuele maatregelen zijn het ophogen van het maaiveld of kruipruimteloos bouwen.

Waterberging

Voor dit project is de toename van het verhard oppervlak kleiner dan 500 m² in het stedelijk gebied of kleiner dan 1500 m² in het landelijk gebied.

Watergangen

Binnen het projectgebied ligt geen A-watergang en geen beschermingszone van een A-watergang. Binnen het projectgebied ligt ook geen B-watergang of een beschermingszone van een B-watergang.

Waterkwaliteit (algemeen)

Hieronder volgen een aantal algemene aandachtpunten die gelden voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen:

  • Bij de herstructurering van bestaande woonwijken of herbouw van woningen is er de kans om het rioolsysteem zodanig aan te passen dat hemelwater wordt afgekoppeld. Het uitgangspunt is dat er minimaal tot aan de erfgrens een gescheiden stelsel wordt aangelegd.
  • Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat hemelwater van het verhard oppervlak voor 100% gescheiden wordt afgevoerd. Het waterschap gaat bij nieuwbouw van woningen uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het oppervlaktewater, maar wordt eerst voorgezuiverd door een berm wadi of bodempassage.
  • Bij bedrijventerreinen wordt gestreefd om het hemelwater van het verhard oppervlak gescheiden van het vuilwaterriool af te voeren. Bij risico's voor waterverontreiniging wordt gestreefd naar een verbeterd gescheiden rioleringsstelsel.

Waterkwaliteit

Bij de nieuwbouw zullen geen uitlogende materialen worden toegepast. De vaste paardenmest wordt opgeslagen op een mestplaat waardoor uitspoeling van percolaat naar het grondwater wordt voorkomen.

Conclusie

Over de nadere uitwerking van het project zal afstemming worden gezocht met het waterschap. Omdat er per saldo sprake is van een afname van het verharde oppervlakte, zullen de waterhuishoudkundige aspecten geen belemmeringen opleveren. Het aspect water staat de uitvoering van het project niet in de weg.

4.10 Kabels en leidingen

In het projectgebied zijn geen relevante kabels en straalpaden aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid en conclusie

In deze ruimtelijke onderbouwing is nader ingegaan op de ruimtelijke/planologische, juridische en milieukundige aspecten aangaande de verantwoording omtrent de ‘passendheid’ voor het afwijken van de ruimtelijke regels voor de beoogde ontwikkeling op de locatie aan de Tielsestraat 54 te Maurik.

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Deze ruimtelijke onderbouwing gaat onderdeel uitmaken van een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit afwijken van de ruimtelijke regels van het vigerende bestemmingsplan en voor het bouwen van één nieuwe loods en de renovatie / vergroting van een bestaande loods.

In dit hoofdstuk zullen de resultaten, wanneer deze beschikbaar zijn en indien noodzakelijk, van het overleg op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening uiteengezet.

De direct omwonende worden geïnformeerd c.q. zijn bekend met onderhavig initiatief. Op voorhand is er geen aanleiding dat zij zich verzetten tegen onderhavig project.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van initiatiefnemers. De gronden binnen het projectgebied zijn in eigendom van initiatiefnemers. Deze gronden zijn niet belast met beperkt zakelijke rechten van derden. Kostenverhaal vindt via de leges plaats.

Tussen de gemeente Buren en initiatiefnemers zal een planschadeovereenkomst worden afgesloten.

Via deze overeenkomst wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente komt maar voor rekening van de initiatiefnemers.

5.3 Conclusie

Gelet op de inhoud van deze ruimtelijke onderbouwing kan worden geconcludeerd dat het project niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat er sprake is van een aanvaardbare ruimtelijke ontwikkeling.

Samengevat kan worden gesteld dat / sprake is van :

  • een verantwoorde afwijking van de geldende bestemming ten behoeve van de vestiging van een agrarisch aanverwant bedrijf;
  • een (overwegend) agrarisch aanverwant bedrijf thuis hoort in het buitengebied;
  • de milieu- en omgevingsaspecten de uitvoering van het project niet in de weg staan;
  • de oppervlakte aan bebouwing op het erf zal afnemen wat de openheid van het landschap ten goede komt;
  • Voldaan wordt aan het gemeentelijk VAB-beleid;
  • door de beëindiging van de rundvee- en varkenshouderijtak een aanzienlijke afname van de stikstofemissie (en depositie) zal optreden;
  • het erf en de nieuwbouw op een zorgvuldige wijze landschappelijke worden ingepast.

In deze ruimtelijke onderbouwing is invulling gegeven aan de toetsing op grond van het provinciaal en gemeentelijk (ruimtelijk) beleid, de verantwoording in relatie tot de ligging in een gebied en de relevante omgevingsfactoren.