Plan: | Eck en Wiel, Rijnbandijk 3B |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0214.ECKRijnbandijk3B-BVA1 |
De eigenaar van het perceel Rijnbandijk 3b en tevens initiatiefnemer van dit project, is voornemens om ter plaatse van de locatie Rijnbandijk 3b in Eck en Wiel de bestaande camping ter plaatse te revitaliseren. De revitalisering van de camping voorziet onder andere in de wijziging van enkele verblijfsplaatsen. Daarnaast wil de initiatiefnemer het huidige receptiegebouw verbouwen naar twee recreatieve appartementen en hier een bed & breakfast in realiseren.
De ontwikkelingen bij de revitalisering van de camping en de realisatie van de appartementen zijn niet geregeld in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Buren'. Om deze reden is een herziening van het bestemmingsplan ter plaatse noodzakelijk
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Buren. Het plangebied ligt tegen de uiterwaarden van de Neder-Rijn aan. Het plangebied ligt direct aan de dijk die het buitendijks gebied afschermt van de rivier.
Op onderstaande afbeeldingen zijn de ligging en de begrenzing van het plangebied weergegeven.
Ligging plangebied in Eck en Wiel
Luchtfoto met plangebied rood omlijnd
Ter plaatse van de locatie Rijnbandijk 3b geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Buren' , vastgesteld op 29 september 2009. Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de enkelbestemming 'Agrarisch - Oeverwalgebied'. Binnen deze bestemming is de uitoefening van een agrarisch bedrijf toegestaan. Daarnaast geldt ter plaatse van de dijk de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beheerszone waterkering' die de naast het plangebied liggende dijk beschermd.
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan. Plangebied rood omlijnd.
De toelichting van dit bestemmingsplan is op de volgende wijze opgebouwd: In Hoofdstuk 2 worden de huidige en de toekomstige situatie uiteen gezet. In Hoofdstuk 3 worden de relevante beleidskaders voor deze ruimtelijke onderbouwing weergegeven. Hoofdstuk 4 beschrijft de milieutechnische onderzoeken en de randvoorwaarden waar het plan aan moet voldoen. In Hoofdstuk 5 wordt de opzet van de regels uitgewerkt. Tot slot wordt in Hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.
Het plangebied ligt aan de noordzijde van de gemeente Buren in het buitengebied. Het plangebied ligt aan de dijk naast de rivier Neder-Rijn. Op het moment is het terrein in gebruik als camping. De camping is eerder vergund door middel van een omgevingsvergunning. Op basis van deze vergunning mogen er 25 staplaatsen op de camping aanwezig zijn. Op de camping staan 11 Yurts die verhuurd worden aan, of in eigendom zijn van gasten. Ook is er een woonwagen op het perceel aanwezig De overige plekken zijn beschikbaar voor gasten met een eigen kampeermiddel. Verder zijn op het terrein enkele opslaghokken aanwezig, een demontabel washok, en is er een woonwagen aanwezig die dient als opslag of activiteitenruimte. Alle staplaatsen zijn voorzien van water-, stroom- en rioleringsaansluitingen. Op het perceel is een gebouw aanwezig wat op het moment ingericht is en functioneert als woning. De camping heeft voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.
Op onderstaande afbeelding is een plattegrond van de huidige situatie weergegeven.
Bestaande inrichting plangebied
Bestaande camping vanuit de lucht
De initiatiefnemer heeft het voornemen om de camping te revitaliseren. Het bijzondere karakter van de camping, het overnachten in yurts, blijft daarbij gehouden. De initiatiefnemer wil de camping daar waar mogelijk nog verder profileren rondom de yurts. Het aantal yurts ter plaatse wordt daarom uitgebreid naar in totaal 16. Bij de Yurts komt een houthok en bescheiden buitenkast voor tuingereedschap en tuinmeubels. Op het centrale veld tussen de yurts in komen 5 staanplaatsen voor tenten van passanten/ trekkers. De overige staplaatsen die in de bestaande situatie aanwezig zijn vervallen bij de revitalisering van de camping.
Het gebouw op het campingterrein wat momenteel dient als woning wordt heringericht en ingezet ten behoeve van de camping. De initiatiefnemer wil hierin twee recreatieverblijven realiseren. Deze worden verhuurd als bed & breakfast of als twee vakantieappartementen. Het gebouw wordt enkel intern verbouwd, aan de buitenzijde van het gebouw vinden geen wijzigingen plaats.
In de hoek tussen de parkeerplaatsen en de vakantiewoning realiseert de initiatiefnemer circa 16 bergingen waarin bezoekers van de yurts spullen kunnen opbergen: bijvoorbeeld fietsen. De bergingen functioneren tevens als een afscheiding tussen de camping en de vakantieappartementen waardoor de buitenruimte van de vakantieappartementen een knusse uitstraling krijg.
De bekabeling op het terrein wordt aangepakt. De kabels worden onderhouden en daar waar nodig vervangen. Verder wordt het huidige washok gedemonteerd en verwijderd van het terrein. Tussen de camping en de vakantiewoning wordt naast de bergingen ook een nieuw washok gemaakt met voldoende sanitaire faciliteiten voor de omvang van de camping en technische ruimte voor de aansluiting (meters) van water en elektra.
Op onderstaande afbeelding is een overzicht van de nieuwe situatie weergegeven. De ontwikkeling wordt voorzien van een landschappelijke inpassing met gebiedseigen beplanting. De inrichtingstekening van de nieuwe situatie en de landschappelijke inpassing zijn opgenomen in Bijlage 1.
Overzicht nieuwe situatie
Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI, 2020), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Nationale belangen en vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn 21 nationale belangen beschreven waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt. Nationale belangen zijn de inhoudelijke belangen bij de fysieke leefomgeving waarbij het Rijk een rol voor zichzelf ziet en waarvoor het kabinet in politieke zin aanspreekbaar is. De behartiging van de nationale belangen en de realisatie van de daaruit voortvloeiende beleidsdoelen en opgaven gebeurt niet alleen door het Rijk.
Er zijn vier prioriteiten waar het Rijk op wil sturen en richting geven:
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda vindt u onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
Planspecifiek
De NOVI gaat niet in op het plangebied of de voorgenomen ontwikkeling zelf. De NOVI vormt in dat kader geen belemmering voor dit initiatief. Het initiatief is niet strijdig met de belangen in de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
Planspecifiek
Het Barro gaat niet in op het plangebied of de voorgenomen ontwikkeling zelf. Het Barro vormt in dat kader geen belemmering voor dit initiatief. Wel wordt het initiatief in de volgende paragraaf getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
De "Ladder voor duurzame verstedelijking" heeft als doel een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder voor duurzame verstedelijking is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), in artikel 3.1.6, lid 2. De onderbouwing van de behoefte aan functies wordt gedaan aan de hand van de ladder voor duurzame verstedelijking. Bij de ladder worden een aantal aspecten beschouwd, zoals de behoefte aan functies, zowel kwantitatief als kwalitatief, en de locatie van de voorgestane functies.
Op 1 juli 2017 is artikel 3.1.6 van het Bro ten aanzien van de ladder voor duurzame verstedelijking gewijzigd. Ingevolge artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro wordt ingeval een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, een beschrijving gegeven van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien de vergunning die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Nieuwe ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking, mits sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling'. Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is in artikel 1.1.1, lid 1, sub i van het Bro gedefinieerd als: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Voorliggend initiatief betreft de revitalisering van een bestaande camping. Deze functie is aangemerkt als een recreatieve functie. In deze zin vindt er geen functiewijziging plaats. Wel wordt er nieuw terrein in gebruik genomen ten behoeve van de ontwikkeling. De woning wordt verbouwd en voorziet daarna in twee nieuwe vakantieverblijven. De uitbreiding van de recreatieve functie is echter kleiner dan 500 m2.
Op basis van jurisprudentie is een uitgebreide toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.
Op 19 december 2018 hebben de Provinciale Staten de nieuwe omgevingsvisie van de provincie Gelderland vastgesteld.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is een structuurplan van de provincie Gelderland, met als doel een gaaf Gelderland te behouden en te ontwikkelen voor de toekomst. Daarbij staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
De provincie geeft aan voorkeur te hebben voor concentraties van bebouwing en wenst te investeren in een vitaal platteland. De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit een afname van bebouwing in het buitengebied en voorkomt leegstand van een agrarische locatie. De provincie wil een economisch gezonde land- en tuinbouw bevorderen door individuele ondernemers ontwikkelingsruimte te bieden om economisch concurrerend en duurzaam te produceren. Voor de groei van veehouderijbedrijven (melkvee respectievelijk niet-grondgebonden) gelden extra randvoorwaarden voor uitbreiding. Ruimte in kernen en vrijgekomen bebouwing kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het (landelijk) gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden.
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie verwacht van gemeenten dat zij bij grotere initiatieven nagaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling die afgewogen moet worden. Als de nieuwe situatie qua omvang (aantallen woningen of oppervlaktes) of qua effecten (milieuhinder, verkeersaantrekkende werking e.d.) dusdanig is dat de aard van het betreffende buitengebied qua karakter verandert, is er sprake van een grootschalige ontwikkeling. In die gevallen is een afweging op grond van de Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik aan de orde en dient de behoefte voor de ontwikkeling aangetoond te worden.
Er is geen sprake van grootschalige ontwikkeling. Dit betekent dat er geen nadere toetsing aan de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik noodzakelijk is.
Natuur- en landschapsbeleid
De planlocatie is niet gelegen binnen het ‘Gelderse natuurnetwerk’, de ‘Groene Ontwikkelingszone’, een weidevogelgebied of een ganzenfoerageergebied. Het plangebied ligt er wel vlak tegenaan. De uiterwaarden van de Rijn zijn wel alszodanig aangemerkt. Op de onderstaande afbeelding is dit weergegeven.
GO en GNN uit omgevingsvisie Gelderland
Conclusie
Het initiatief betreft een camping die wordt gerevitaliseerd. Deze functie is aangemerkt als recreatie. De landschappelijke waarden worden niet aangetast. Ook voor het overige is het initiatief in lijn en niet strijdig met het beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Gelderland.
De Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld door Provinciale Staten op 24 september 2014 en in werking getreden op 18 oktober 2014. De Omgevingsverordening is voor het laatst geactualiseerd op 19 december 2018. Voorliggende ontwikkeling zal moeten voldoen aan de regels in de Omgevingsverordening.
De Omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.
Voorliggend initiatief voorziet in de revitalisatie van een camping. Ter plaatse van het initiatief zijn in de verordening enkele regels opgenomen met betrekking tot onder andere drinkwater, landschap en cultuurhistorie. Hieronder zijn de van toepassing zijnde regels uitgewerkt.
Artikel 2.56 (ontwikkeling in Nationaal landschap)
Het bestemmingsplan is aangemerkt als Nationaal landschap wat geen deel uitmaakt van het GNN, GO of de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De volgende regels zijn hiervoor opgenomen:
Het initiatief voorziet niet in een nieuwe ontwikkeling ter plaatse. Ter plaatse is reeds een camping vergund. De nieuwe situatie is voorzien van een landschappelijke inpassing dat is opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels.
Artikel 2.60 (instructieregel bestemmingsplan bescherming Romeinse Limes)
Het bestemmingsplan is aangemerkt als onderdeel van de Romeinse Limes. De volgende regels zijn hiervoor opgenomen:
Het initiatief voorziet niet in een nieuwe ontwikkeling ter plaatse. Ter plaatse is reeds een camping vergund. De nieuwe situatie is voorzien van een landschappelijke inpassing (Bijlage 1) waarin onder andere wordt aangegeven hoe er rekening wordt gehouden met de Romeinse Limes.
Artikel 3.33 (verbod op winning fossiele energie in Intrekgebieden)
Het plangebied is aangemerkt als intrekgebied voor drinkwater. De volgende regel is hiervoor opgenomen:
Het is verboden in een Intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie.
Het initiatief voorziet niet in de winning van fossiele energie of in andere activiteiten die het drinkwater kunnen vervuilen. Maatregelen zijn niet noodzakelijk
Conclusie
Het initiatief is in lijn met de Omgevingsverordening Gelderland. De Omgevingsverordening vormt geen verdere belemmering. Landschappelijke en cultuurhistorische waarden worden geborgd door middel van een landschappelijk inpassingsplan.
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 “Koers houden, kansen benutten” bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.
Zo is het van belang dat er bij nieuwe ruimtelijke plannen voldoende waterberging wordt gecreëerd om wateroverlast bij hevige regenval te voorkomen. De benodigde ruimte voor compenserende waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging.
Keur waterkeringen en wateren
In de Keur waterkeringen en wateren (Waterschap Rivierenland) staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
De gemeente Buren en het Waterschap Rivierenland hebben in 2009 het Waterplan Buren 2009-2017 vastgesteld. Knelpunten in oppervlaktewater, grondwater en de riolering zijn geïnventariseerd en samen met kansen vertaald in een concreet maatregelenpakket. Dat betekent dat onder andere in een aantal kernen extra waterberging wordt aangelegd. Daarnaast worden maatregelen genomen in de riolering en zijn er maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren.
Ten aanzien van de beleidstoets aan het waterschap is in het kader van dit initiatief de watertoets uitgevoerd. De resultaten zijn uitgewerkt in paragraaf 4.2.
De Structuurvisie Buren 2009-2019 (vastgelegd 27 oktober 2009) bevat de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2019. De structuurvisie bevat voor iedere kern kenmerken die waardevol zijn en behouden moeten worden. Ook zijn per kern de bijzondere kwaliteiten van het omliggende buitengebied aangeduid, waaronder waardevolle gebieden, landschappelijke grenzen, bufferzones, waardevolle landschapselementen, kenmerkende kleinschaligheid en waardevolle ruimtelijke relaties. De structuurvisie vormt een leidraad voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven.
De gemeente kent weinig verstedelijking, waardoor kwaliteiten als rust, ruimte en een schoon milieu nog ruimschoots aanwezig zijn. Het ruimtelijk beleid van de gemeente is erop gericht deze kwaliteiten te behouden en verder uit te bouwen, zodanig dat deze kwaliteiten bepalend worden voor het imago van de gemeente. Nieuwe ontwikkelingen dienen aan te sluiten bij de karakteristieken van het landschap en respect te tonen naar het cultuurhistorisch verleden.
Conclusie
Voorliggend initiatief betreft de revitalisering van een camping. Deze functie is als recreatieve functie aan te merken en past daarmee binnen de structuurvisie.
Deze visie betreft een nadere uitwerking van de Structuurvisie Buren 2009-2019. Het landschapsontwikkelingsplan (vastgesteld 30 oktober 2012) biedt instrumenten en houvast om ontwikkelingen in het landschap in de gewenste richting te begeleiden. In dit plan beschrijft de gemeente Buren wat ze in het landschap willen versterken en hoe ze dit willen doen. De structuurvisie bestaat uit een visiedeel, een uitvoeringsprogramma met (voorbeeld)projecten alsmede vier praktische werkboeken voor vier verschillende landschappen en een aanvullende beleidsnotitie over de landschapsversterkingszones
zoals die zijn aangegeven in de Structuurvisie.
Binnen de gemeente Buren zijn op basis van de historie én het huidige gebruik vier verschillende varianten van het rivierenlandschap te herkennen:
Vervolgens is de visie binnen de verschillende varianten van het rivierenlandschap nader uitgewerkt in 27 deelgebieden.
De planlocatie maakt deel uit van 'De stroomruggen en hun dorpen en lommerrijke linten', deelgebied 23. De gemeente geeft aan dat de ruimtelijke kwaliteit in dit deelgebied onder druk staat. Om die reden is het belangrijk dat het initiatief op een goede manier in de omgeving wordt ingepast. Hiervoor is een landschappelijke inpassing opgesteld (Bijlage 1).
Conclusie
Voorliggend initiatief betreft de revitalisatie van een recreatieve functie. Het initiatief wordt op een goede manier landschappelijk ingepast. Het initiatief past binnen het Landschapsontwikkelingsplan.
Kader
Het bodembeleid heeft tot doel een balans te vinden tussen bodemgebruik en bescherming van bodemfuncties. Met bescherming wordt bedoeld dat een bodemgebruik duurzaam, veilig en gezond is. Bescherming is niet alleen tegen verontreiniging gericht, maar in principe tegen elke aantasting die het gebruik benadeeld.
Het beleid voor bodembescherming kent drie sporen. Het eerste spoor bestaat uit het oplossen van de knelpunten die zijn ontstaan door historische verontreinigingen. Hiervoor is een programmatische aanpak opgesteld, die in de Wet bodembescherming is opgenomen. Het doel, om in 2015 geen locaties meer te hebben waar acute gezondheidsrisico's optreden, is in Amstelveen bereikt. Het tweede spoor richt zich op het voorkomen van nieuwe aantasting door het stellen van regels aan activiteiten in en op de bodem. De Wet Milieubeheer vormt hiervoor de basis. Het derde spoor is het ruimtelijke spoor (Wro en Bro) dat tot doel heeft te komen tot een 'goede ruimtelijke ordening'. Dit gebeurt door een nieuwe gebruiksfunctie alleen te bestemmen op gronden met voldoende bodemkwaliteit. Als ijkpunt worden de bodemnormen uit de Regeling bodemkwaliteit toegepast. Bij bestaand bodemgebruik worden momenten van grondverzet aangegrepen om de bodemkwaliteit zo nodig te verbeteren.
Plangebied en conclusie
Voorliggend initiatief voorziet niet in de toevoeging van nieuwe bebouwing. Het recreatieterrein wordt ingericht met yurts tenten. In de huidige situatie is het terrein reeds vergund als recreatieterrein. De bodem ter plaatse van dit initiatief is al geschikt voor het bestemde gebruik.
Conclusie
Gelet op de aard en omvang van het initiatief kan nader onderzoek achterwege blijven. Het achterwege blijven van onderzoek is tevens afgestemd met de omgevingsdienst.
Kader
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Voor de organisatie van het waterbeheer bevat het Waterbesluit de toedeling van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en regels over het verstrekken van informatie met betrekking tot het waterbeheer. Ook regelt het Waterbesluit procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en het beheerplan voor de rijkswateren en enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband met implementatie van de kaderrichtlijn water en de richtlijn overstromingsrisico's.
Vergunningplichtige handelingen volgen uit de Waterwet en uit de Keur van het Waterschap. Veel handelingen in het watersysteem vallen onder algemene regels en dan is er geen watervergunning nodig. Een melding is vaak wel noodzakelijk. Het Waterbesluit bevat bepalingen over de wijze waarop de aanvraag om een watervergunning wordt gedaan.
Watertoets - Situatie plangebied
Op 7 december 2020 is de digitale watertoets ten aanzien van dit initiatief uitgevoerd. Hiermee is het plan aan het waterschap voorgelegd. Het resultaat van de watertoets is opgenomen in Bijlage 2. Het resultaat is hieronder kort samengevat.
Wateradvies Geen Waterschapsbelang
Op grond van het Besluit Ruimtelijke Ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de taken en belangen van het waterschap. De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets van waterschap Rivierenland.
Er vindt geen uitbreiding van bebouwing of ruimte plaats. Waterschap Rivierenland heeft geen bezwaar tegen dit plan. Het plan hoeft in het kader van de watertoets niet meer voorgelegd te worden aan Waterschap Rivierenland.
Conclusie
Het aspect water vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.
Verkeer
De verkeersgeneratie van het initiatief is berekend op basis van 'Publicatie 381 Toekomstbestendig Parkeren' van het CROW. Bij dit initiatief is uitgegaan van de verkeersgeneratie van een bungalowpark, gelet op het feit dat het initiatief een glamping betreft. Er worden in totaal 16 tenten geplaatst. Op basis van Publicatie 381 dient rekening gehouden te worden met 2,8 verkeersbewegingen per tent/staplaats (er is hier uitgegaan van de verkeersgeneratie van een bungalowpark aangezien het luxe tenten betreft). Daarnaast wordt de bestaande woning verbouwd tot 2 vakantieappartementen. Hiervoor moet rekening worden gehouden met 2,1 verkeersbewegingen per appartement (er is uitgegaan van de verkeersgeneratie van een 3 sterren hotel met in dit geval 2 kamers). Als laatste komen er 5 trekkersplaatsen op het perceel. Deze plaatsen zijn enkel bestemd voor passerende fietsers en wandelaars. Om deze reden is er uitgegaan van het feit dat deze plekken niet voorzien in een verkeersgeneratie met motorvoertuigen.
In totaal dient er rekening gehouden te worden met 49 verkeersbewegingen per etmaal. De toegangswegen naar het perceel en omliggende wegen kunnen deze verkeersbewegingen goed verwerken. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Parkeren
Het initiatief dient te voorzien in voldoende parkeerplaatsen voor de toekomstige bezoekers. Het initiatief voorziet in de realisatie van 16 tenten en van 2 vakantieappartementen eventueel in combinatie met Bed&Breakfast. Op basis van 'Publicatie 381 Toekomstbestendig Parkeren' van het CROW dient per tent 1,2 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden, en per appartement (uitgaande van een driesterrenhotel met in dit geval 2 kamers) 1,2 parkeerplaatsen. Totaal dienen er 22 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Deze parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd. Er is voldoende ruimte beschikbaar op het terrein voor de parkeerplaatsen.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het initiatief.
Kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.
Situatie plangebied
Het plangebied ligt in agrarisch gebied. De omliggende gronden van agrarische bedrijven mogen gebruikt worden voor bomenteelt. In dat kader zijn deze gronden gezoneerd met een spuitzone.
Spuitzone
Vaste jurisprudentie van de Afdeling luidt dat wanneer het gaat om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, er geen wettelijke bepalingen bestaan over de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen woningen. Er dient dus een belangenafweging plaats te vinden. De minimaal aan te houden afstand dient zodanig te worden gekozen dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object kan worden gegarandeerd. De Afdeling acht een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, daarbij niet onredelijk. Een kortere afstand is mogelijk, mits daaraan een deugdelijke motivering ten grondslag wordt gelegd.
Uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat moet worden beoordeeld of in het betreffende object, ter plaatse van de betreffende functie, mensen langdurig (kunnen) verblijven. Daarmee hebben zij een grotere kans op blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen. Als dat het geval is, is doorgaans sprake van een gevoelig object.
In dit geval is het mogelijk dat gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt op de omliggende agrarische percelen. Deze gronden mogen theoretisch gebruikt worden voor bomenteelt.
Afweging
De camping ter plaatse is eerder ter plaatse vergund door middel van een omgevingsvergunning die in 2011 is afgegeven. Dit bestemmingsplan voorziet in de vastlegging van de bestaande situatie ter plaatse. Het gebruiksoppervlak van de camping wordt niet uitgebreid.
Gelet op het feitelijke gebruik van de gronden waarbij geen bestrijdingsmiddelen worden gebruikt, mag in redelijkheid worden aangenomen dat er sprake kan zijn van een goed woon- en leefklimaat op de camping uit oogpunt van het gebruik van bestrijdingsmiddelen.
De initiatiefnemer heeft aan de rand van de camping bij de agrarische percelen reeds een spuithaag aangelegd. Deze spuithaag is van dusdanige omvang dat deze een voldoende driftreducerende functie heeft ten aanzien van bestrijdingsmiddelen.
Om te waarborgen dat de betreffende spuithaag in stand blijft, is in de regels van het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze voorwaardelijke verplichting is opgenomen als lid 3.3. Deze bepaalt dat de recreatieappartementen niet mogen worden gebruikt als er geen sprake is van een spuithaag, wanneer er op de naastgelegen gronden activiteiten plaatsvinden waarbij bestrijdingsmiddelen gebruikt worden.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het initiatief.
Kader
De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt, voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen, zijn grondslag in de Wet geluidhinder. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening, met betrekking tot de goede ruimtelijke ordening.
In de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bgh) zijn voorkeursgrenswaarden ten aanzien van de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies opgenomen. Als daar niet aan voldaan kan worden, is het in bepaalde situaties mogelijk om zogenoemde hogere waarden vast te stellen. Voor de hogere waarden van de geluidsbelasting geldt dat deze lager dienen te zijn dan de maximaal te verlenen hogere waarde, voor verschillende situaties, die zijn neergelegd in de Wgh en het Bgh.
Situatie plangebied
In de directe nabijheid van het plangebied zijn wegen gelegen waar een maximum snelheid van 60 km/h is toegestaan. Het initiatief voorziet echter niet in de toevoeging van nieuwe gevoelige functies in het kader van de wet geluidhinder. Om deze reden is een akoestisch onderzoek naar wegverkeer niet noodzakelijk.
Een akoestisch onderzoek naar industrielawaai in het kader van dit initiatief niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het initiatief.
Kader
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.
Situatie plangebied
Gelet op de aard en de omvang van het initiatief wordt er niet voorzien in een significante toename van verkeersbewegingen. Zoals in paragraaf 4.3 aangegeven voorziet het initiatief maximaal in 49 verkeersbewegingen per etmaal. Ten opzichte van de bestaande situatie zijn dit 1,6 verkeersbewegingen meer. De bestaande situatie voorzag in 47,4 verkeersbewegingen per etmaal. Zoals blijkt uit de berekening met de Nibm-tool, zoals hieronder is weergegeven, blijkt dat de ontwikkeling niet bijdraagt aan een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek kan achterwege blijven.
Uitsnede berekening Nibm-tool
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het initiatief.
Kader
Bij externe veiligheid gaat het om de vraag of de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen voldoende is gewaarborgd. Het gaat hier met name om de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen. De veiligheidsnorm en zijn vastgelegd in respectievelijk het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid transportroutes en Besluit externe veiligheid buisleidingen.
Situatie plangebied
De risicokaart Nederland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere typen risicobronnen en ongevallen. De gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincies en Rijk.
Bij het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied de volgende risicofactoren aanwezig zijn:
Buisleidingen
Aan de westzijde van het plangebied ligt een gasleiding. De gasleiding is voorzien van een risicocontour. De risicocontour van de leiding reikt niet tot in het plangebied. Verdere maatregelen in het kader van de gasleiding zijn niet noodzakelijk.
Transportroutes
In de nabijheid van het plangebied zijn geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig.
Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen met gevaarlijke stoffen aanwezig.
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart weergegeven.
Uitsnede risicokaart. Plangebied paars omlijnd
Maatregelen in het kader van externe veiligheid
Om de omliggende risico's zo goed mogelijk te beperkten is bij de inrichting van de camping rekening gehouden met de risicocontouren van het Amsterdam-Rijnkanaal en de naastgelegen gasleiding. Tevens wordt het gebied van meerdere zijden ontsloten ten behoeve van toegankelijkheid voor hulpdiensten en de mogelijkheden tot evacuatie. Tevens zijn enkele stenen gebouwen op het perceel aanwezig (receptiegebouw) die kunnen dienen als schuilmogelijkheid.
Tevens wordt de BHV-organisatie ter plaatse voorzien van goede opleiding en instructies waarbij ook ingegaan wordt op de mogelijke gevaren en handelingsperspectief voor de aanwezigen bij een calamiteit met de gasleiding of op het kanaal.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het initiatief.
Kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van soorten en leefgebieden. De wet is een implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern en Verdrag van Bonn).
De Wet natuurbescherming beslaat zowel soortenbescherming als gebiedsbescherming. De wet kent een beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, voor soorten van de Habitatrichtlijn en voor andere soorten. Het komt er onder andere op neer dat soorten niet opzettelijk gedood, gevangen of verstoord mogen worden. Ook het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen en rustplaatsen is verboden. Vrijwel alle vogels zijn beschermd ingevolge de Vogelrichtlijn. Habitatrichtlijnsoorten zijn bijvoorbeeld alle vleermuissoorten. Onder de andere soorten vallen bijvoorbeeld de ringslang en grote modderkruiper. Gedeputeerde Staten kunnen in sommige gevallen ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen voor de andere soorten. Met betrekking tot de gebiedsbescherming wordt hoofdzakelijk gekeken naar de Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Situatie plangebied
Flora en fauna
In het kader van dit initiatief is een natuurtoets in het kader van de Wet natuurbescherming uitgevoerd. Deze is opgenomen in Bijlage 3. Uit dit onderzoek blijkt dat het plan niet leidt tot negatieve effecten op beschermde soorten, mits bij de werkzaamheden rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels.
Gebiedsbescherming
In het kader van dit project is onderzocht wat de effecten zijn op beschermde gebieden. In dit geval zijn de effecten met name te verwachten in het kader van stikstofdepositie. Het project vindt immers niet plaats in een beschermd natuurgebied. Door middel van een stikstofberekening is onderzocht of het project een negatieve invloed heeft op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Deze berekening is opgenomen in Bijlage 4. Uit de berekening blijkt dat er geen negatieve gevolgen optreden in omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van dit initiatief. Maatregelen of nader onderzoek zijn niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect natuur vormt dan ook geen verdere belemmering voor het initiatief.
Cultuurhistorie
Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied Rivierengebied, en daarbij van het subgebied Lienden. De Rijnbandijk is aangewezen als een voormalige bandijk aangezien het achterliggende gebied is ingepolderd. Vanaf de Rijnbandijk is met name de waarde aanwezig dat er vrij naar het achterliggende landschap gekeken kan worden. Bebouwing vindt vaak plaats in de vorm dan dijkbebouwing of bebouwing onder aan de dijk.
De aanwezige landschapswaarden worden als gevolg van het initiatief niet aangetast. Het vrije zicht naar het achterliggende landschap vanaf de dijk blijft gewaarborgd en de bebouwing wordt beneden aan de dijk gerealiseerd Het terrein wordt voorzien van een nieuwe inrichting. Het geheel is omringd door een groene haag. Er worden geen landschappelijke waarden verwijderd in het kader van dit initiatief. Tevens is er een landschappelijke inpassing opgesteld om de landschappelijke en cultuurhistorische waarden ter plaatse te waarborgen (zie Bijlage 1).
Ter plaatse van het plangebied zijn geen monumentale panden of bouwwerken aanwezig.
Het aspect cultuurhistorie staat het initiatief niet verder in de weg. Het initiatief draagt bij aan de cultuurhistorische waarden ter plaatse.
Archeologie
Het plangebied is op de archeologische beleidskaart van de gemeente Buren als gebied aangemerkt met lage tot gemiddelde verwachtingswaarden. Wanneer een initiatief voorziet in de roering van meer dan 1.000 m2 grond en dieper gaat dan 30 cm onder het maaiveld, is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de beleidskaart weergegeven.
Uitsnede archeologische beleidskaart Buren
Het initiatief voorziet niet in de roering van gronden. De tenten worden op de grond opgezet, er wordt geen fundering aangelegd. Ten behoeve van de camping wordt een gebouwtje met enkele wasfaciliteiten op het perceel geplaatst. Dit gebouw betreft een mobiel gebouw wat zonder fundering wordt gerealiseerd. Er worden geen gronden geroerd. Archeologisch onderzoek kan achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor het initiatief.
Dit hoofdstuk bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:
Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting omdat het op grond van artikel 3.1.6 van het Bro verplicht is om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast conform de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan dat elders in Buren geldt: 'Buitengebied, Reparatieplan verblijfsrecreatieterreinen'. Voor de wijze van meten geldt dat ook deze overeenkomt met dat bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk bestaat uit een één set regel: 'Recreatie - Kampeerterrein'. Deze bestemming maakt het mogelijk om de gronden te gebruiken voor veblijfsrecreatie. In totaal zijn maximaal 16 standplaatsen en 5 trekkersplaatsen toegestaan. Die kunnen voor elke vorm van een kampeermiddel worden gebruikt. De begrippen (Artikel 1) lichten toe wat onder een 'kampeermiddel' moet worden gerekend. De bouwregels bepalen vervolgens waar die kampeermiddel wat betreft bebouwing aan moeten voldoen. Naast kampeermiddelen zijn ook twee recreatiewoningen toegestaan. Deze zullen in één gebouw worden gebouwd. De bouwregels bepalen tot slot ook dat gebouwen voor sanitaire voorzieningen zijn toegestaan tot 50 m2.
De 'Anti-dubbeltelregel' is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een bestemmingsplan wordt overgenomen. De 'Algemene bouwregels' en 'Algemene gebruiksregels' bevatten verscheidene regels van algemene strekking. Deze regels zijn overgenomen uit het voorheen geldende bestemmingsplan 'Buitengebied, Reparatieplan verblijfsrecreatieterreinen' van de gemeente dat elders geldt voor recreatievoorzieningen. Voor deze algemene regels geldt hetzelfde als voor de bestemmingsregels: onderdelen van de regels die niet van toepassing zijn in het plangebied zijn uit de artikelen verwijderd.
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Tot slot bevat Hoofdstuk 4 de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.
Het ontwerp bestemmingsplan is voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad een zienswijze op het plan in te dienen. Er zijn geen zienswijzen op het plan ontvangen.
De initiatiefnemer heeft het plan tevens aan de buren voorgelegd. Uit deze overleggen blijkt dat de buren geen bezwaar hebben tegen het initiatief. Een verslag van deze overleggen is opgenomen in Bijlage 5.
Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten van de ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van een anterieure overeenkomst worden verrekend met de initiatiefnemer. Een exploitatieplan is niet nodig, aangezien geen sprake is van een bouwplan op grond van artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1 Bro .