Plan: | Buitengebied, derde herziening reparatie Rijnbandijk 163 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0214.BUIBP20140019-vg01 |
De gemeenteraad van Buren stelde het bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening' op 2 april 2013 gewijzigd vast. Tegen dit besluit stelden verschillende partijen beroep in. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State deed op 30 april 2014 uitspraak. Ze droeg hierbij de gemeente Buren op om binnen 16 weken na verzending van de uitspraak een gewijzigd besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. De gemeente heeft om uitstel van de 16 weken gevraagd. De gemeente vroeg om uitstel tot en met 9 oktober 2014.
Het voorliggende bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening reparatie Rijnbandijk 163' betreft het naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State gewijzigde plan. Daarbij is rekening gehouden met het rijksinpassingsplan 'Dijkverbetering Hagestein - Opheusden'.
Het plangebied van dit bestemmingsplan betreft het perceel Rijnbandijk 163 te Maurik. Op de volgende afbeelding is de globale ligging van de locatie aangegeven.
Afbeelding: Ligging plangebied
In hoofdstuk 2 staat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 3 gaat in op de aanpassingen die volgen uit de uitspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening'. In hoofdstuk 4 komen de milieu- en omgevingsaspecten aan bod. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische aspecten. Hoofdstuk 6 betreft de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het ruimtelijk beleid van de Rijksoverheid staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij wordt uitgegaan van het 'decentraal, tenzij...'-principe.
Ook moer rekening worden gehouden met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is deels opgebouwd uit onderdelen uit de voorgaande AMvB Ruimte en deels gebaseerd op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Met de rijksbeleid zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Dit bestemmingsplan raakt het belang 'ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten' (belang 10). Beoogde ontwikkeling gaat uit van de versterking van de cultuurhistorische waarden. De bestaande vervallen boerderij wordt gerestaureerd en voorzien van een nieuwe economische drager. Daarnaast is bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming' (belang 13) nodig. Het voorliggende plan betreft een aanpassing naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State. Er is in dit geval geen sprake van strijdigheid met de belangen.
Op 29 juni 2005 hebben Provinciale Staten van Gelderland het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Op grond van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening is het streekplan gelijkgesteld aan een structuurvisie onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het Streekplan geeft op hoofdlijnen aan hoe de provincie ruimtelijk wordt ingedeeld. Bijvoorbeeld waar nieuwe woonwijken, bedrijventerreinen of natuur gepland zijn. Ook geeft de provincie welke andere zaken zij belangrijk vindt. Bij nieuwe ontwikkelingen moet een gemeente rekening houden met natuur, landschap of archeologie.
De provincie heeft een aantal gebieden aangewezen waar ze natuur en landschap extra wil beschermen.
Bestemmingsplannen die door de gemeente worden vastgesteld mogen de in het streekplan genoemde kwaliteiten van het landschap niet aantasten. Er mogen wel ontwikkelingen plaatsvinden, maar deze moeten de kwaliteiten van het landschap versterken.
Het voorliggende plan betreft een aanpassing naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State. Er is in dit geval geen sprake van strijdigheid met het Streekplan.
Op 15 december 2010 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Inmiddels zijn ook herzieningen van de RVG vastgesteld.
De regels in de RVG hebben betrekking op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden afgestemd op deze verordening.
Ook hierbij geldt dat het voorliggende plan een aanpassing betreft naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State. De regels uit het plan leiden niet tot strijdigheid met de verordening.
Op 27 oktober 2009 is de Structuurvisie Buren 2009-2019 vastgesteld. De structuurvisie gaat in op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot het jaar 2019.
Op basis van het beleid ligt het plangebied in het oeverwalgebied. Het stimuleren van erfbeplanting op de oeverwallen en stroomruggen is wenselijk. Op de oeverwallen wordt gestreefd naar landschappelijke versterking. Er ontstaat hierdoor een aantrekkelijk landschap en een groter contrast met de openheid van de komgebieden.
Het voorliggende plan betreft een aanpassing naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State. De ontwikkeling die met het plan mogelijk wordt gemaakt behelst een functiewijziging en restauratie, waardoor geen nieuwe bouwvolumes worden gerealiseerd. Middels het erfinrichtingsplan wordt de identiteit van de oeverwal verder versterkt. Het initiatief voorziet in de toevoeging van groene landschapselementen. Dit draagt bij aan de kleinschaligheid van de oeverwallen en versterkt de cultuurhistorische waarden van het gebied. Ook wordt met de ontwikkeling ingezet op de beleving van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden vanaf de dijk. Functioneel is het plan ondersteunend aan de structuurvisie. Daarbij is sprake van een ondersteuning van de Rijnbandijk als recreatieve verbinding. Het plan is daarmee in lijn met de gestelde ambities in de structuurvisie.
Buren geeft met het landschapsontwikkelingsplan (LOP) een visie op het landschap. Het kan gezien worden als een uitwerking van de Structuurvisie Buren 2009-2019. In die structuurvisie is reeds een uitvoerige analyse van allerlei aspecten van het landschap verricht. Het LOP bouwt op die analyse voort, maar heeft er een uitwerking, detaillering aan toegevoegd die heeft uitgemond in een landschapskundige ontwikkelingsvisie.
Op basis van het LOP ligt het plangebied in de zone 'Mauriks dynamische rivierenlandschap'. In deze zone valt de locatie in het deelgebied 17: oeverwal ten westen van Maurik met de dijkzone.
Zoals aangegeven, betreft het voorliggende plan een aanpassing naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State. In het kader van het bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening' is reeds ingegaan op de landschappelijke inpassing. De aanpassingen naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State zijn niet in strijd met het landschapsontwikkelingsplan.
De gemeenteraad van Buren stelde het bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening' op 2 april 2013 gewijzigd vast. Tegen dit besluit stelden verschillende partijen beroep in. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State deed op 30 april 2014 uitspraak. De Afdeling droeg hierbij de gemeente op om binnen 16 weken na verzending van de uitspraak een gewijzigd besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. De gemeente heeft om uitstel van de 16 weken gevraagd. De gemeente vroeg om uitstel tot en met 9 oktober 2014.
Dit hoofdstuk bespreekt de betreffende onderdelen uit de uitspraak van de Afdeling en geeft aan op welke wijze deze in dit bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening reparatie Rijnbandijk 163' zijn verwerkt. De volledige tekst van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is als Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Rijnbandijk 163 te Maurik
De Raad van State is van oordeel dat het plan drie gebreken heeft.
1.
Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan was er geen onderzoek naar driftblootstelling verricht, zodat op dat moment niet duidelijk was in hoeverre de gezondheid van de bezoekers van het vergadercentrum en de gasten van de bed & breakfast met een spuitzone van 20 meter kan worden gewaarborgd (rechtsoverweging 7.5).
In dit plan is alsnog het kwantitatieve onderzoek van november 2013 opgenomen; zie Bijlage 3.
2.
De afstand tussen de perceelgrens en de bestemming 'Wonen' is nihil. Nu uit het SPA-rapport volgt dat een kleinere afstand dan 20 meter tussen de laatste bomenrij en gevoelige functies niet wenselijk wordt geacht vanwege risico op blootstelling aan inhalatie, had het op de weg van de raad gelegen een zone van 20 meter vanaf de perceelgrens aan te houden waar dergelijke functies niet zijn toegestaan (rechtsoverweging 7.6).
Op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' mocht de woning, een monument, bewoond worden en mocht de bijbehorende grond als erf gebruikt worden. Ook in die situatie was de afstand tussen de laatste bomenrij en de gevoelige functie nihil. Aan deze bestaande situatie kan niet voorbij worden gegaan. Daarom is in onderhavig plan wederom een woonbestemming opgenomen.
Echter, ter voldoening aan de uitspraak is over een zone van 20 meter vanaf de westelijke zijdelingse perceelgrens de bestemming 'Overig - Verkeer' opgenomen. Deze zone betreft de toegangsweg naar het parkeerterrein. Voor de bestemming 'Overig - Verkeer' is gekozen omdat dit het meest doelmatige en logische gebruik weergeeft. De gronden met deze bestemming worden het meest gebruikt door auto's en deze bestemming past daar het beste bij. Er is niet voor de bestemming 'Verkeer' gekozen, omdat dat een openbare verkeersbestemming suggereert. Het is geen openbare bestemming waar al het verkeer kan komen. In het plan is bepaald dat de gronden met de bestemming 'Overig - Verkeer' niet gebruikt mogen worden voor functies die gevoelig zijn voor gewasbeschermingsmiddelen. Gedacht kan worden aan een zodanig verblijf in de tuin dat een gezondheidseffect van gewasbeschermingsmiddelen kan optreden.
Ter borging van de dubbele bladhoudende beplantingshaag is de aanduiding 'groen' opgenomen. Zie ook hoofdstuk 4 over het aspect spuithinder.
3.
Nu de raad de hagen noodzakelijk acht met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan, heeft de raad de instandhouding daarvan ten onrechte niet in het plan geregeld (rechtsoverweging 7.7).
De haag is geregeld middels de aanduiding 'groen'. In de regels is zowel de aanleg als de instandhouding van de haag geregeld; zie de bestemmingsomschrijvingen en de specifieke gebruiksregels van de bestemmingen waar deze aanduiding voorkomt, te weten Wonen en 'Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied'.
Conclusie
Het plan is aangepast conform de uitspraak van de Raad van State.
De milieu- en omgevingsaspecten - met uitzondering van het aspect spuithinder - hoeven niet opnieuw te worden beschouwd. De wijzigingen in onderhavig plan ten opzichte van 'Buitengebied, derde herziening' betreffen uitsluitend aanpassingen in verband met de spuitzone. Ze hebben geen gevolgen voor de overige milieu- en omgevingsaspecten. Voor deze overige aspecten wordt verwezen naar genoemd plan.
Aan de westzijde van Rijnbandijk 163 liggen agrarische gronden met een fruitboomgaard. Voor de voorgenomen ontwikkeling moet rekening worden gehouden met de bij de boomgaard behorende spuitzone in verband met gewasbeschermingsmiddelen die een mogelijk gezondheidsrisico hebben. Hiervoor moet worden onderzocht op welke afstand van de boomgaard verblijf is verantwoord vanuit het oogpunt van volksgezondheid.
Onderzoeken
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is voor de locatie Rijnbandijk 163 een onderzoek naar de spuitzone uitgevoerd (Schoonderbeek en Partners Advies BV, Onderzoek Spuitzone Buren - stap 1, van 7 september 2012). In Bijlage 2 is het onderzoek opgenomen.
Uit het onderzoek blijkt dat, om een versmalling c.q. verkleining van de spuitzone verantwoord te maken, het wenselijk is om een combinatie van maatregelen toe te passen. De reden daarvoor is dat niet 100% zeker is dat met één maatregel het mogelijk is én voor alle gebruikte middelen én op alle momenten van het jaar een afdoende driftreductie te bereiken.
Afhankelijk van het gekozen maatregelenpakket wordt op basis van de beschikbare blootstellingrelaties, een minimale ruimtelijke scheiding van 20 meter mogelijk geacht, gemeten vanaf de stam van de dichtstbijzijnde boom of bomenrij. Een kleinere afstand wordt om risico's uit te sluiten niet wenselijk geacht, vanwege blootstelling door inhalatie, ondanks de doorgaans relatief korte verblijftijden van bezoekers en gasten. Daarbij wordt aangetekend dat pas na een kwalitatief onderzoek naar de driftblootstelling wat de exacte minimale veiligheid- of spuitzone kan zijn.
Omdat enkel maatregelen op eigen terrein kunnen worden toegepast, wordt vooralsnog aanbevolen op of dichtbij de oostelijke perceelgrens een dubbele bladhoudende haag aan te planten, van tenminste dezelfde hoogte als de fruitbomen op het naastliggende perceel. De dubbele haag dient te lopen vanaf het zuidelijk gelegen gebouw op het eigen perceel, tot ruim 10 meter voorbij de parkeerplaatsen.
Alternatieve plantsoorten die bruikbaar zijn betreffen conifeer, klimop, laurier. Bij onvoldoende hoogte van de planten kan overwogen worden ook te werken met (voldoende dicht) windgaas. Het voordeel van windgaas is dat de afschermende voorzieningen niet pas na verloop van tijd, maar meteen tot het beoogde rendement leidt en er desgewenst andere plantsoorten aangewend kunnen worden. Eventueel kan de haag in noordelijke richting verkort worden door deze 10 meter in westelijke richting langs de parkeerplaatsen aan te leggen.
Een extra mogelijkheid is om met de fruitteler overeen te komen dat bij driftbeperkende venturi spleetdoppen gaat toepassen waarbij misschien voorwaarden van de fruitteler worden tegemoet gekomen.
Vervolgens is een nader onderzoek gedaan naar de driftblootstelling (Plant Research International, onderdeel van Wageningen UR, Onderzoek naar driftblootstelling van omstanders en omwonenden door fruitboomgaard bespuitingen, Situatie Rijnbandijk 163 te Maurik, van november 2013). In Bijlage 3 is dit onderzoek opgenomen.
Geconcludeerd wordt dat door het bespuiten van een fruitteeltperceel met een dwarsstroom boomgaardspuit kan afhankelijk van de weersomstandigheden drift, het verwaaien van spuitvloeistof tot buiten het perceel, optreden. Deze drift kan beperkt worden door op de spuit driftbeperkende spuitdoppen te gebruiken; één van de maatregelen die vereist is volgens het Lozingenbesluit (nu Activiteitenbesluit Milieubeheer) om de drift naar een sloot naast het perceel te beperken. Door deze maatregelen wordt ook de drift op grotere afstand beperkt. Op basis van jurisprudentie wordt in de praktijk een risicozone voor bebouwing aangehouden van 50 m vanaf de perceelgrens. Door de driftdepositie op verschillende afstanden tussen de 10 m en 50 m vanaf de laatste bomenrij van een boomgaard te bepalen en te vergelijken met het blootstellingsrisico kon bepaald worden of de benodigde afstand tot gevoelige objecten, omstanders en bebouwing verkleind kon worden. Op grond van de berekende drift en als gevolg daarvan de huidblootstelling, de inhalatieblootstelling en de secundaire blootstelling door contact met besmette plekken voor diverse veelgebruikte werkzame stoffen in de fruitteelt volgde dat vooral de stoffen captan, flonicamid, pirimicarb, clofentezin, diflubenzuron en cyprodinil de zwaarste beperking oplegden. Deze beperking werd vooral veroorzaakt door overschrijding van de criteria voor huidblootstelling en niet door overschrijding van de inhalatie en secundaire blootstelling. Wanneer gebruik gemaakt wordt van een standaard dwarsstroomspuit uitgerust met Albuz ATR lila spuitdoppen blijkt dat zowel in de volblad (na 1 mei) als de kale boom (voor 1 mei) situatie 35 m van de perceelgrens een veilige afstand te zijn. Deze beperking van 35 m was het gevolg van de overschrijding van de huidblootstelling, er was geen overschrijding van de inhalatie en de secundaire blootstelling. Door gebruik te maken van een driftarme boomgaardspuit, een dwarsstroom boomgaardspuit met 90% driftreducerende venturi spleetdoppen, is er geen overschrijding van de dermale blootstelling vanaf 25 m vanaf de perceelgrens van de boomgaard. Als er op de perceelgrens een windhaag (bijvoorbeeld 3 m hoge elzen) aanwezig is dan worden deze afstanden verkleind tot 25 m voor de standaard boomgaardspuit en tot 15 m voor de driftarme boomgaardspuit.
De afstand tot gevoelige functies zoals omstanders en bebouwing kan verkleind worden of zeker gesteld worden door het gebruik van een windhaag (2,5 - 3,0 m hoog) op de perceelgrens met name de aanplant van een wintergroene windhaag in de kale boom situatie, een dubbele windhaag, een houtwal of een constructie met een vergelijkbare filterende werking. Voor een wintergroene windhaag wordt berekend dat de benodigde veiligheidszone 15 m van de perceelrand is. Door de aanplant van een dubbele windhaag of een houtwal blijft de dermale blootstellingsgrens voor captan op 15 m vanaf de perceelgrens (10 m vanaf de tweede windhaag of houtwal) onder het huidblootstellingsrisico voor omstanders en voor personen in de tuin (0 - 3 m) en voor de woning (3 - 6 m hoogte).
Voor de situatie zoals die voorkomt bij het bouwplan aan de Rijnbandijk 163 te Maurik kan duidelijk gemaakt worden dat de benodigde afstanden van de perceelgrens tot omstanders en bewoners door de geplande wintergroene haag tussen de 5 m en 15 m moeten liggen voor het middel captan.
Conclusie
Door het opnemen van regels die de windhaag verzekeren kunnen de blootstellingsrisico's als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen worden beperkt tot een aanvaardbaar niveau.
Op de verbeelding en in de regels zijn de relevante bestemmingen voor de locatie Rijnbandijk 163 te Maurik opgenomen.
Uit het plan 'Buitengebied, derde herziening' zijn de bestemming 'Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied 1' en de bijbehorende aanduidingen overgenomen.
De bestemming 'Wonen' is grotendeels overgenomen. Alleen een strook van 20 meter ten opzichte van de zijdelingse perceelgrens heeft de bestemming 'Overig - Verkeer' gekregen. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen toegestaan. Een strook aansluitend aan de zijdelingse perceelgrens heeft de aanduiding 'groen' gekregen. Deze aanduiding regelt de aanleg en instandhouding van de dubbele beplantingshaag, waarbij geldt dat deze moet bestaan uit twee bladhoudende hagen met elk een hoogte van ten minste 2,5 meter, een breedte van ten minste 1 meter en een tussenruimte van minimaal 4 meter.
Verder is de situatie uit het rijksinpassingsplan 'Dijkverbetering Hagestein - Opheusden' overgenomen. Dit plan overruled het voorgaande bestemmingsplan. In het plan is namelijk een voorrangsregeling opgenomen voor de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - dijk - 1' en vrijwaringszone - dijk - 2'. Dit betekent dat (de ligging van) deze dubbelbestemming en aanduidingen in het rijksinpassingsplan moeten worden aangehouden.
Het voorliggende bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening reparatie Rijnbandijk 163' betreft het gewijzigde plan, waarin de door de Raad van State als gebrekkig geoordeelde delen van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied, derde herziening' hersteld zijn. Er zijn voor de gemeente geen uitvoeringskosten in relatie tot dit bestemmingsplan aanwezig die noodzaken tot het opstellen van een specifiek onderzoek naar economische aspecten. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is daarom geen exploitatieplan nodig.
Er is sprake van een nieuw plan naar aanleiding van het besluit van de Raad van State. Er heeft daarom geen vooroverleg plaatsgevonden met overige instanties.
In de uitspraak heeft de Raad van State overwogen dat geen toepassing hoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (rechtsoverweging 11).
30 september 2014.