direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied, derde herziening reparatie Rijnbandijk 163
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0214.BUIBP20140019-vg01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het Bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening reparatie Rijnbandijk 163' van de gemeente Buren.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML bestand NL.IMRO.0214.BUIBP20140019-vg01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan huis gebonden bedrijf:

het beroepsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie behouden blijft door de gebruik(st)er van de woning.

1.6 aan huis gebonden beroep:

het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, administratief, persoonlijk, medisch, therapeutisch, kunstzinnig dan wel ontwerptechnisch gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning met daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend door de gebruiker van de woning.

1.7 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.9 agrarisch hulpgebouw:

een bij een agrarisch bedrijf behorend agrarisch bedrijfsgebouw dat is gesitueerd buiten een bouwvlak en dat bijvoorbeeld dient voor het melken van vee, voor de opslag van goederen en materieel en/of ter beschutting tegen weersinvloeden.

1.10 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van het in dat gebied voorkomende bodemarchief.

1.11 bebouwd oppervlak:

het totaal van de oppervlakken van bouwwerken voor zover deze een grotere bouwhoogte hebben dan 1,2 m.

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.13 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het met een aanduiding aangegeven gebied, dat ten hoogste tot het bebouwd oppervlak mag behoren.

1.14 bed en breakfast:

een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt en bedoeld voor kortstondig, wisselend recreatief verblijf.

1.15 bedrijfsbouwwerk c.q. bedrijfsgebouw:

een bouwwerk c.q. een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.16 bestaand:
  • a. bij bouwwerken:
    • 1. bouwwerken die:
      op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan legaal bestonden of in uitvoering waren, of;
      gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;
  • b. bij gebruik:
    • 1. gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, voor zover betrekking hebbend op het desbetreffende gebruik, legaal bestond.
1.17 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.18 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk met een dak

1.19 bouwen:

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder en zolder.

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Indien en voorzover twee bouwpercelen middels de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bouwperceel;

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 containerteelt:

het kweken van planten/bomen in potten op een gesloten bed-ondergrond of een open bed-ondergrond met drainage;

1.26 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk, een werk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk, dat werk of dat gebied.

1.27 dagrecreatie:

verblijf buiten de woning voor recreatieve doeleinden zonder dat er een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.

1.28 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.29 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.30 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.

1.31 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond.

1.32 extensief dagrecreatief medegebruik:

een aan de bestemming ondergeschikt gebruik voor niet gemotoriseerde dagrecreatie gericht op het rustig beleven en gebruikmaken van aanwezige specifieke omgevingskwaliteiten in de vorm van wandelen, fietsen, varen, vissen e.d.

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 grondgebonden agrarische productie:

de agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop de productie plaatsvindt en waarbij het voortbrengen van producten in hoofdzaak plaatsvindt in de openlucht.

1.35 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken.

1.36 kantoor:

een ruimte of bij elkaar horende ruimten die bestemd is/zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening.

1.37 kantoor- en praktijkruimte:

een ruimte waarvan de aard en indeling zijn afgestemd op de uitoefening van administratieve, (para)medische, sociaalwetenschappelijke, juridische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische en andere hiermede vergelijkbare beroepen, door de bewoner(s) van de desbetreffende woning.

1.38 kampeermiddel:

een tent, tentwagen, kampeerauto, caravan, of enig ander onderkomen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals dit geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan, en krachtens deze wet vastgestelde voorschriften een omgevingsvergunning is vereist en met geen grotere afmeting dan 25 m².

1.39 karakteristiek gebouw:

een gebouw dat wegens zijn verschijningsvorm of zijn cultuurhistorische betekenis van zodanig belang is voor het karakter van het desbetreffende deel van het plangebied, dat dit belang de toepassing van bijzondere voorschriften ten aanzien van de bouwmogelijkheden rechtvaardigt.

1.40 kas:

een bouwwerk, bestaande uit onder meer een steun constructie en een afdichting van glas, bedoeld om gewassen te beschermen tegen weersinvloeden.

1.41 kunststoftunnel:

een bouwwerk, bestaande uit onder meer een steunconstructie en een afdichting van kunststoffolie, bedoeld om gewassen te beschermen tegen weersinvloeden.

1.42 kleinschalig kamperen:

een vorm van kamperen waarbij maximaal 25 kampeermiddelen voor een korte periode en uitsluitend tussen 15 maart en 31 oktober zijn toegestaan.

1.43 landschappelijke beplanting:

opgaande, uit houtgewas bestaande beplanting, in hoofdzaak bestaande uit streekeigen soorten, ter verfraaiing van het landschap en/of ter inpassing van hierin voorkomende bouwwerken en werken.

1.44 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde bepaald wordt door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.45 mantelzorg:

het bieden van zorg aan huis aan iemand die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, buiten bedrijfsmatig of organisatorisch verband.

1.46 molen:

bouwwerk bestemd en geschikt voor het benutten van windkracht.

1.47 monument:

een bouwwerk of een werk dat van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, zijn betekenis voor de wetenschap of zijn cultuurhistorische waarde en dat als zodanig is opgenomen in de lijst van beschermde monumenten van rijk of gemeente, waardoor op het desbetreffende bouwwerk of werk de Monumentenwet, respectievelijk de gemeentelijke monumentenverordening van toepassing is.

1.48 natuurkampeerterrein:

een kampeerterrein, geopend in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, dat zich kenmerkt door eenvoud, rust en mooie ligging in de natuur.

1.49 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de hydrologie en door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk, als in onderlinge samenhang.

1.50 nevenactiviteit:

een ander gebruik naast het bestaande gebruik, maar daaraan ondergeschikt en waarbij het bestaande gebruik volwaardig blijft bestaan.

1.51 niet-grondgebonden agrarische productie:

de agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten niet afhankelijk is van de bodem waarop de productie plaatsvindt, dan wel waarbij het voortbrengen van producten in hoofdzaak plaatsvindt in gebouwen.

1.52 niet-permanente teeltondersteunende voorziening:

een kunststoftunnel of overkapping waarbij de afdichting of afdekking per jaar niet langer dan 5 maanden aaneengesloten is aangebracht;

1.53 omgevingsvergunning:

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze wet luidde ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

1.54 open erf:

het deel van een bouwperceel, waarvoor geen bouwvlak is aangegeven, alsmede gronden binnen een bouwvlak die onbebouwd blijven.

1.55 overkapping:

een bouwwerk, bestaande uit onder meer een steunconstructie en een afdekking van kunststoffolie, bedoeld om gewassen te beschermen tegen weersinvloeden.

1.56 paardenbak:

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining.

1.57 perceelsgrens:

de scheiding tussen percelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door éénzelfde gebruiker worden benut.

1.58 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.59 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.60 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden en waaronder in elk geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, seksbioscoop, seksautomaat, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.61 voorgevel:

de lijn die gelijk loopt aan de naar de straat gerichte voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van meer dan 1 straat moeten alle gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel.

1.62 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

1.63 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, niet zijnde een woonwagen, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Meetwijze

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 afstand tot de perceelsgrens

tussen de grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.1.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.3 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.1.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.1.7 peil
  • a. Voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang of voorgevel zich bevindt binnen een maximale afstand van 5 meter tot de rand van de weg (inclusief stoep), geldt de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang als peil.
  • b. Als aan een dijk wordt gebouwd en indien de voorgevel van een bouwwerk binnen een afstand van maximaal 5 meter uit de grens van de weg (dijk) ligt geldt de kruin van de dijk als peil;
  • c. Als in of op de grens van water wordt gebouwd geldt het Nieuw Amsterdams Peil als peil
  • d. In andere gevallen geldt de gemiddelde hoogte van het aanliggende, afgewerkte terrein, dat gelegen is binnen het desbetreffende bestemmingsvlak als peil.
2.1.8 afstand tot de gevel

in een rechte lijn vanaf de buitenzijde van de gevel. Bij hoekpunten wordt in een cirkel gemeten.

2.1.9 ashoogte van een windturbine

vanaf de bovenkant van de fundering tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, regenpijpen, stoeptreden, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische productie;
  • b. het weiden van dieren;
  • c. bijbehorende voorzieningen, huiserven, gaarden en opslag;
  • d. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan een agrarisch oeverwalgebied;
  • e. watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;
  • f. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'groen' voor een dubbele beplantingshaag, evenwijdig aan de zijdelingse perceelgrens, waarbij geldt dat deze dient te bestaan uit twee bladhoudende hagen met elk een hoogte van ten minste 2,5 m, een breedte van ten minste 1 m en een tussenruimte van tenminste 4 m.
3.1.1 Waarden

Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de in artikel 3.1 bedoelde gronden worden gerekend:

  • a. reliëf: geulen, ruggen en huisterpen;
  • b. waterhuishouding: een relatief laag grond- en oppervlaktewaterpeil;
  • c. watersysteem: wielen, plassen en open water;
  • d. grondgebruik: een divers agrarisch gebruik, onder meer als grasland, akkerland, boomgaard en boomkwekerij, waarbij de diverse gebruiksvormen door elkaar heen voorkomen;
  • e. verkaveling: een kleinschalige verkaveling, waarbij zowel regelmatige als onregelmatige en zowel strookvormige als blokvormige percelen voorkomen en die voor een deel het reliëf volgt;
  • f. opgaande beplanting: relatief veel erf-, kavelgrens- en wegbeplantingen, boomgaarden en bosjes, met als meest kenmerkende boomsoorten eiken, essen, iepen, lindes, fruit-, noten- en kastanjebomen;
  • g. bebouwing: relatief veel bebouwing, waarbij deze zowel kan voorkomen in de vorm van geconcentreerd liggende buurtschappen en lintbebouwing als in de vorm van verspreid liggende bebouwing;
  • h. flora: droge, halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, akkeronkruiden en opgaande beplanting met bijbehorende onderbegroeiing;
  • i. fauna: diersoorten die zijn gebonden aan opgaande beplanting (zoals vleermuizen, zang- en roofvogels en kleine zoogdieren, waaronder marterachtigen).
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwregels buiten de bouwvlakken

Op de gronden met de bestemming ' Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied ', voor zover gelegen buiten de bouwvlakken, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. niet-permanente teeltondersteunende voorzieningen zoals kunststoftunnels en overkappingen;
  • b. molens ten behoeve van de waterhuishouding;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
a Teeltondersteunende voorzieningen

Voor het bouwen van de in artikel 3.2.1 onder a bedoelde teeltondersteunende voorzieningen mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 6 m.

b Molens

Bij de bouw van de in artikel 3.2.1 onder b bedoelde molens mag de hoogte niet meer bedragen dan 6 m.

c Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in artikel 3.2.1 onder c bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;
  • b. de hoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Algemeen

Tot het afwijken van de regels wordt pas overgegaan, indien hierdoor:

  • a. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;
  • b. voor zover het betreft gronden gelegen buiten de bouwvlakken, uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad en, in geval het bouwwerken betreft, van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat wordt voorzien in de aanleg van een landschappelijke beplanting ter inpassing van de bouwwerken die door het verlenen van de omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt.
3.3.2 Oprichten van een agrarisch hulpgebouw

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor de bouw van een agrarisch hulpgebouw buiten een bouwvlak, indien en voor zover:

  • a. het hulpgebouw niet of niet doelmatig op een bouwvlak kan worden opgericht;
  • b. de oppervlakte van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht meer bedraagt dan 1 ha;
  • c. de oppervlakte van het gebouw niet meer bedraagt dan 0,25% van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht en niet meer bedraagt dan 100 m2;
  • d. de hoogte niet meer bedraagt dan 7 m;
  • e. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming ' Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied ' wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een gebruik als volkstuin;
  • b. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op tray-velden of op stellingen, teelt op folie of worteldoek en/of containerteelt op lavas of beton;
  • c. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 250 m2 en een gebruik voor productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekeigen agrarische producten, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 50 m2;
  • d. de opslag van mest buiten de agrarische bouwvlakken;
  • e. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en buiten de agrarische bouwvlakken uitsluitend ten behoeve van bedrijfsmatige grondgebonden agrarisch gerelateerde activiteiten, voor zover de oppervlakte van de opslag meer bedraagt dan 200 m2 per perceel en/of de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 2 m;
  • f. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en op de agrarische bouwvlakken, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m;
  • g. het niet aanleggen en/of niet in stand houden van de dubbele beplantingshaag als bedoeld in 3.1 onder g ter plaatse van de aanduiding 'groen'.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Uitvoeren van werkzaamheden

Het is verboden binnen de bestemming ' Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied ', zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van grond, puin of afvalmaterialen, voorzover deze van elders zijn aangevoerd;
  • b. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voorzover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;
  • c. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, voor zover het niet betreft wegen en paden ten behoeve van het normale agrarische gebruik;
  • e. het dempen, graven, verbreden, verdiepen van waterpartijen en watergangen of het aanbrengen van drainagevoorzieningen.
3.5.2 Uitzonderingen

Het in artikel 3.5.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  • b. werken en werkzaamheden, voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;
  • c. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • d. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • e. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door Burgemeester en wethouders is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.
3.5.3 Onderzoek

Burgemeester en Wethouders gaan pas over tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in artikel 3.5.1 indien een nader onderzoek is gebleken dat door de beoogde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan te verwachten directe of indirecte gevolgen, de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot herstel of ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden aangetast en, gehoord de betrokken rivier-, dijk- of waterbeheerder, is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen, de Beleidslijn grote rivieren mede in acht genomen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

Artikel 4 Overig - Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor ' Overig - Verkeer ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een toegangsweg naar het parkeerterrein;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'groen' voor een dubbele beplantingshaag, evenwijdig aan de zijdelingse perceelgrens, waarbij geldt dat deze dient te bestaan uit twee bladhoudende hagen met elk een hoogte van ten minste 2,5 m, een breedte van ten minste 1 m en een tussenruimte van tenminste 4 m.
4.2 Bouwregels

Op de gronden met de bestemming ' Overig - Verkeer ' mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming. Daarbij dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de hoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het niet aanleggen en/of niet in stand houden van de dubbele beplantingshaag als bedoeld in 4.1 onder b ter plaatse van de aanduiding 'groen';
  • b. het gebruik van de gronden voor functies die gevoelig zijn voor gewasbeschermingsmiddelen.

Artikel 5 Water - Waterkering

5.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor ' Water - Waterkering ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering;
  • b. de op de waterkering voorkomende verkeerswegen;
  • c. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden en natuurwaarden die eigen zijn aan rivier- en kanaaldijken;
  • d. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken, dijksloten en andere waterstaatswerken.

met dien verstande dat de bouwvlakken met de aanduiding ‘w = wonen’ tevens zijn bestemd voor:

  • f. bewoning;
  • g. bijbehorende voorzieningen;
  • h. landschappelijke beplanting.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwregels buiten de bouwvlakken

Op de gronden met de bestemming ' Water - Waterkering ' mogen buiten de bouwvlakken uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming met een maximale hoogte van 3 m worden gebouwd.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Algemeen

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.1 voor de bouw van bouwwerken, indien hierdoor:

  • a. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;
  • b. gehoord de betrokken dijk- of waterbeheerder, is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad.
5.3.2 Afwijken t.b.v. de bouw van kunstwerken en waterstaatkundige bouwwerken

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.1 voor de bouw van kunstwerken, zoals beelden en plastieken, en waterstaatkundige bouwwerken voor zover deze gronden niet liggen aan de rivierzijde van de buitenkruinlijn van de dijk.

5.3.3 Afwijken t.b.v. overige bouwwerken

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.1 voor de bouw van bouwwerken, indien en voorzover het betreft:

  • a. masten ten behoeve van verlichting en bebakening, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 10 m;
  • b. abri’s, waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 10 m2 en de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming, waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 10 m2 en de hoogte niet meer bedraagt dan 10 m2.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor ' Wonen ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bewoning;
  • b. bijbehorende voorzieningen;
  • c. landschappelijke beplanting;
  • d. (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - vergadercentrum en bed & breakfast': voor een vergadercentrum en een bed & breakfast;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': voor een parkeerterrein voor minimaal 50 parkeerplaatsen ten behoeve van een vergadercentrum en bed & breakfast.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming ' Wonen ' mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

Hierbij dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  • c. de bebouwing moet worden gesitueerd binnen dat deel van het bestemmingsvlak dat is gelegen achter de bestaande voorgevel, waarbij niet meer dan 50% van dit deel tot het bebouwd oppervlak mag behoren;
  • d. de afstand van de woning tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.
a Vrijstaande woningen

Bij de bouw van de in artikel 6.2.1 onder a bedoelde vrijstaande woningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. vrijstaande woningen zijn alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bestaande woning';
  • b. het bestaande aantal woningen mag niet worden gewijzigd;
  • c. indien het betreft volledige herbouw of vervanging, moet de nieuwe woning op de plaats van de te herbouwen of te vervangen woning worden gebouwd;
  • d. indien het betreft een vergroting van de inhoud van het gebouw waarin de woning is opgenomen, is deze vergroting slechts toegestaan voorzover de toegestane vergroting van de woning niet of niet doelmatig binnen de bestaande inhoud van dat gebouw kan worden verwezenlijkt;
  • e. de inhoud van woningen met een bestaande inhoud tot 300 m3 mag worden vergroot tot 400 m3;
  • f. de inhoud van woningen met een bestaande inhoud van meer dan 300 m3 mag worden vergroot met maximaal 100 m3 tot maximaal 750 m3;
  • g. de goothoogte mag maximaal 6 m bedragen;
  • h. de bouwhoogte mag maximaal 12 m bedragen;
  • i. de woning moet met een kap worden afgedekt, waarvan de dakhelling ten minste 30 graden en niet meer dan 60 graden bedraagt;
  • j. voor de bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
    • 1. per woning mogen niet meer dan twee vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebouwd;
    • 2. het totaal bebouwd oppervlak van de bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 75 m2;
    • 3. de hoogte mag niet meer bedragen 7 m;
    • 4. de goothoogte mag niet meer bedragen 3 m;
    • 5. indien het bijbehorend bouwwerk een traditionele hooiberg betreft mag, in de laagste stand van het dak, de hoogte niet meer bedragen dan 10 m en de goothoogte niet meer dan 6 m;
    • 6. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 1' zijn in afwijking van hetgeen onder 1 en 2 is bepaald bijbehorende bouwwerken toegestaan met in acht name van de maatvoering zoals opgenomen op de verbeelding;
    • 7. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 2' is in aanvulling op hetgeen is bepaald onder 1 en 2 tevens een nieuwe hooiberg toegestaan;

met dien verstande dat, indien de bestaande inhoud, hoogte of goothoogte van de woning groter respectievelijk hoger is, deze grotere of hogere maat maatgevend is.

b Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in artikel 6.2.1 onder b bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de hoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
6.3 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • a. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - 1' en 'specifieke bouwaanduiding - 2' een ander gebruik van de gebouwen dan het gebruik als bijgebouw ten behoeve van de bestemming 'Wonen'.
6.4 Voorwaardelijke verplichting

De gebouwen en de gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de in artikel 6.1 onder e genoemde doeleinden 'vergadercentrum' en 'bed & breakfast' worden gebruikt, indien en zolang de dubbele bladhoudende beplantingshaag als bedoeld in artikel 4.1 onder b en de parkeerplaatsen als bedoeld in artikel 6.1 onder f inclusief de bijbehorende beplanting aanwezig zijn en in stand zijn gehouden.

Artikel 7 Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied 1 ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

Op gronden met de bestemming ' Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied 1 ' mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan voor de andere voor deze gronden aangegeven bestemmingen:

  • a. indien het bouwwerken betreft waarbij de grondwerkzaamheden niet dieper reiken dan 30 cm of:
  • b. indien het bouwwerken betreft met geen grotere oppervlakte dan 1.000 m2; of:
  • c. indien het bouwwerk dient ter vervanging van een bestaand bouwwerk, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid; of:
  • d. indien het bouwwerk is gesitueerd binnen 3 m uit de fundering van een bestaand gebouw; of:
  • e. indien het betreft bouwwerken die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Omgevingsvergunning bouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in de bestemmingsomschrijving van dit artikel bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen, en uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de archeologische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden niet blijvend onevenredig worden geschaad, dan wel indien deze archeologische waarden kunnen en zullen worden veiliggesteld door het uitvoeren van een archeologisch onderzoek.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden binnen de gronden met de bestemming ' Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied 1 ' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren of het aanbrengen van drainage;
  • c. het verwijderen van bestaande funderingen;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel, of het rooien daarvan waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden/- banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
7.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 7.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld of werken en werkzaamheden die geen grotere oppervlakte betreffen dan 1.000 m2;
  • b. werken en werkzaamheden voor zover het betreft voortzetting van de bestaande agrarische teelt, of, indien (uit historisch (kaart)materiaal blijkt dat) sprake is van wisselteelt met een ten opzichte van het voorgaande gewas diepwortelender gewas, daardoor geen sprake is van een in verband met het archeologisch belang nadeliger verstoring van de bodem;
  • c. werken en werkzaamheden ten behoeve van laanboomteelt en fruitteelt;
  • d. werken en werkzaamheden die het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande oppervlakteverhardingen, beplantingen langs wegen en bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • e. werken en werkzaamheden, indien en voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een omgevingsvergunning is verleend;
  • f. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • g. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • h. werken en werkzaamheden die archeologisch onderzoek betreffen.
7.4.3 Verlening

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 7.4.1 , kan alleen worden verleend, indien uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de archeologische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden niet blijvend onevenredig worden geschaad, dan wel indien deze archeologische waarden kunnen en zullen worden veiliggesteld.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waterstaat - Waterkering ' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor:

  • a. het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken, dijksloten en andere waterstaatswerken.
8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder waterkerende functie bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag niet worden gebouwd.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van lid 8.2  onder c, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
  • b. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
8.4 Specifieke gebruiksregels

Het aanleggen en instandhouden van de waterkering geschiedt ter plaatse van de aanduiding 'dwarsprofiel' overeenkomstig de met de aanduiding 'dwarsprofiel' opgenomen dwarsprofielen. Met dien verstande dat:

  • a. indien op een locatie twee dwarsprofielen zijn opgenomen aanleg en instandhouding geschiedt overeenkomstig één van beide dwarsprofielen;
  • b. de hoogte van de waterkering bedraagt niet minder dan de op het dwarsprofiel aangegeven ontwerphoogte en niet meer dan de op het dwarsprofiel aangegeven hoogte danwel aanleghoogte.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels

De Minister kan bij omgevingsvergunning afwijken van lid 8.4 voor zover dit noodzakelijk blijkt te zijn voor de uitvoering van het project en mits vanuit een goede ruimtelijke ordening en de hydraulische taakstelling daartegen geen bezwaar bestaat. De Minister neemt daarbij de volgende regels in acht:

  • a. de hoogte van kunstwerken op de dijk wordt met ten hoogste 10% gewijzigd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Monumentale en karakteristieke bebouwing
10.1.1 Bestemmingsomschrijving

De als 'specifieke bouwaanduiding - monument' of 'karakteristiek' aangewezen bebouwing is, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding van de monumentale of karakteristieke hoofdvorm van de bestaande hoofdgebouwen.

10.1.2 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
a Vergunningplicht

Het is verboden bebouwing met de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' of 'karakteristiek' geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag.

b Uitzonderingen

Het in artikel 10.1.2 onder a vervatte verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
c Criteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de monumentale of karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
  • b. de monumentale of karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
  • c. de monumentale of karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
  • d. het delen van een hoofdgebouw betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
d Voorwaarde

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 10.1.2 onder a, kan alleen worden verleend indien, gehoord de gemeentelijke monumentencommissie is gebleken dat hierdoor cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende bouwwerken niet blijvend onevenredig worden geschaad, dan wel indien deze cultuurhistorische waarden kunnen en zullen worden veiliggesteld dan wel worden teruggebracht.

10.2 Overschrijding van bouwgrenzen

Van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mag met een omgevingsvergunning afgeweken worden van het bepaalde in Hoofdstuk 2 van deze regels, ten behoeve van tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits:

  • a. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
  • b. de bouwhoogte van entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het betreffende gebouw;
  • c. de breedte van entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de regels van dit plan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. gebruik als seksinrichting;
  • b. gebruik als escortbedrijf,
  • c. gebruik als smartshop;
  • d. gebruik als coffeeshop;
  • e. gebruik als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal gebruik;
  • f. het gebruik van gronden en opstallen voor de plaatsing van kampeermiddelen;
  • g. het gebruik als paardenbak, tennisbaan, vijver groter dan 10 m2, zwembad groter dan 10 m2 en (midget)golf;
  • h. het gebruik ten behoeve van een geluidzoneringsplichtige inrichting;
  • i. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en bedrijfsgebouwen voor bewoning.
11.2 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 11.1 , indien en voor zover strikte toepassing zou leiden tot een niet door dringende redenen gerechtvaardigde beperking van het meest doelmatige gebruik.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 milieuzone - teeltvrije zone
12.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding ' milieuzone - teeltvrije zone ' is het verboden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van productieboomgaarden;
  • b. het aanleggen van boomkwekerijen.
12.1.2 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.1.1 als door middel van onderzoek is aangetoond dat een aanvaardbaar woon- en leefmilieu bij de omliggende gevoelige functies kan worden gewaarborgd.

12.2 vrijwaringszone - dijk 1
  • a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ' vrijwaringszone - dijk 1 ' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de waterkering;
  • b. Ter plaatse van gronden met de gebiedsaanduiding ' vrijwaringszone - dijk 1 ' mag niet worden gebouwd;
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 12.2 onder b, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
    • 2. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
12.3 vrijwaringszone - dijk 2

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ' vrijwaringszone - dijk 2 ' zijn de gronden naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, aangeduid als buitenbeschermingszone van de waterkering.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de inrichting en het gebruik van woningen ten behoeve van bed & breakfast, waaronder wordt verstaan een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt en bedoeld voor kortstondig, wisselend recreatief verblijf, indien en voor zover:

  • a. het betreft een woning, die tevens bewoond blijft;
  • b. geen groter vloeroppervlak dan 60 m2 ten behoeve van bed & breakfast in beslag wordt genomen;
  • c. niet meer dan 3 slaapkamers, ten behoeve van maximaal 6 personen, van de betreffende woning worden ingericht en gebruikt voor bed & breakfast;
  • d. de bed & breakfast voorziening niet functioneert als een zelfstandige woning;
  • e. parkeren plaats vindt op eigen terrein;
  • f. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen of voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
13.2 Kleine uitbouwen woningen

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor de bouw van kleine uitbouwen aan woningen, indien en voor zover:

  • a. de overschrijding van een krachtens het plan aangegeven begrenzing niet meer bedraagt dan 2 m;
  • b. de oppervlakte van de uitbouw niet meer bedraagt dan 6 m2.
13.3 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de verbouw van een woning in verband met het verlenen van mantelzorg, indien en voor zover:

  • a. er, ingeval er geen ouder/kind relatie is, sprake is van een vastgestelde medische indicatie;
  • b. de verbouw noodzakelijk is om te voorzien in de behoefte aan inwoning ten behoeve van mantelzorg;
  • c. de inwoning plaats vindt in het hoofdgebouw en geen groter vloeroppervlak in beslag neemt dan 75 m2;
  • d. er sprake is van een gemeenschappelijke entree;
  • e. het verbouwde gedeelte voor inwoning technisch/functioneel altijd weer bij de oorspronkelijke woning kan worden betrokken;
  • f. indien in voldoende mate aangetoond kan worden dat geen (volledig) gebruik kan worden gemaakt van de woning, mag naast of in plaats van inwoning door verbouw van de woning ook inwoning plaats vinden in een bestaand bijbehorend bouwwerk, mits voldaan wordt aan het volgende:
    • 1. de vloeroppervlakte in gebruik ten behoeve van mantelzorg mag niet meer bedragen dan 60 m2; 
    • 2. de afstand van het bijbehorend bouwwerk tot de woning mag niet meer bedragen dan 12 m;
    • 3. de getroffen functionele voorzieningen worden na afloop van het gebruik verwijderd.
13.4 Aan huis gebonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten

Burgemeester, en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor een gebruik ten behoeve van aan huis gebonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten, indien en voor zover:

  • a. de desbetreffende woning bewoond blijft;
  • b. het vloeroppervlak van de gebouwen ten behoeve van het gebruik voor aan huis gebonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten niet meer bedraagt dan 50 m2;
  • c. het onbebouwde gedeelte van het perceel niet wordt gebruikt voor de beoogde activiteit, met uitzondering van parkeervoorzieningen;
  • d. de nevenactiviteit geen detailhandel betreft;
  • e. de beoogde activiteit geen ontwikkeling tot gevolg heeft waarop de bestaande nutsvoorzieningen, wegen en parkeervoorzieningen niet zijn afgestemd;
  • f. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen ontoelaatbare invloed heeft op het woon- en leefmilieu van de omliggende woningen.
13.5 Bijbehorende bouwwerken op een grotere afstand van de woning

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor de bouw van bijbehorende bouwwerken ten dienste van woningen, voor zover deze woningen in het plan zijn opgenomen met bestemming Wonen, indien en voor zover:

  • a. de afstand tot de achtergevel van het hoofdgebouw van de bijbehorende woning niet meer bedraagt dan 70 m;
  • b. de gronden waarop het bijbehorende bouwwerk wordt gerealiseerd in eigendom zijn of worden gepacht, waarbij ingeval van pacht sprake moet zijn van een bij de Grondkamer geregistreerd langlopend pachtcontract;
  • c. de gronden deel uitmaken van het bij de desbetreffende woning behorende en direct en ononderbroken aansluitende perceel;
  • d. de regels ten aanzien van bijbehorende bouwwerken zoals deze zijn opgenomen in de bestemming ' Wonen ' in acht worden genomen, met inbegrip van de mogelijkheden waarin de afwijkingsregels, met de bijbehorende voorwaarden, in de bestemming ' Wonen ' voorzien.
13.6 Evenementen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het gebruik van gronden voor het houden van meerdaagse evenementen, waaronder worden verstaan kermissen, jaarmarkten, tentfeesten en daarmee vergelijkbare evenementen.

13.7 Grenzen en aanduidingen

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van:

  • a. het afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende redenen zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer bedraagt dan 2,5 m;
  • b. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer bedraagt dan 2,5 m;
  • c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.
13.8 Monumenten
13.8.1 Omgevingsvergunning herstel / herbouw

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de instandhouding, dan wel het herstel of de herbouw van bouwwerken, indien en voor zover de instandhouding, dan wel het herstel of de herbouw, noodzakelijk is om te voldoen aan het bepaalde in de Monumentenwet, dan wel de gemeentelijke Monumentenverordening.

13.8.2 Omgevingsvergunning bouwwerken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het bouwen van bouwwerken op een erf dat behoort bij een Rijks- of gemeentelijk monument, mits:

  • a. de bouwwerken een meerwaarde geven aan de (het) aanwezige (ensemble van) monumentale bebouwing;
  • b. alle niet bij het monumentale karakter passende bebouwing wordt gesloopt;
  • c. de gemeentelijke monumentencommissie is gehoord en een positief advies heeft gegeven.
13.8.3 Omgevingsvergunning extra woning monument / karakteristiek pand

Het bevoegd gezag kan, gehoord de gemeentelijke monumentencommissie, eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de realisering van één extra woning, indien en voor zover:

  • a. de extra woning wordt gerealiseerd binnen de bestaande inhoud van een gebouw dat tevens is aangemerkt als Rijksmonument of gemeentelijk monument overeenkomstig de Monumentenwet of de gemeentelijke Monumentenverordening, dan wel is aan te merken als karakteristiek en wordt gerealiseerd met als oogmerk de karakteristiek van het desbetreffende gebouw in stand te houden, dan wel te herstellen, en;
  • b. de extra woning een inhoud heeft van tenminste 300 m3.
13.9 Nutsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van de bouw van bouwwerken voor nutsvoorzieningen zoals pompgemalen, verdeel-, regel- of transformatorruimten, telefooncentrales, telefooncellen, geldautomaten en abri's, waarvan de inhoud niet meer mag bedragen dan 50 m3 en de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 m, alsmede voor beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen met geen grotere hoogte dan 6 m en lichtmasten en vlaggenmasten met geen grotere hoogte dan 10 m.

13.10 Kleinschalige voorzieningen in de toeristische en recreatieve sector

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het gebruik van gronden ten behoeve van kleinschalige voorzieningen in de toeristische en recreatieve sector, mits voldaan wordt aan het volgende:

  • a. de voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied;
  • b. op eigen terrein dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon- en leefmilieu;
  • d. er vindt geen milieubelemmering plaats voor omliggende functies en bedrijven;
  • e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersveiligheid;
  • f. er ontstaat geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast voor de omgeving.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

14.1 Archeologische waarden
14.1.1 Verwijderen dubbelbestemming

Burgemeester en wethouders kunnen het plan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen ten aanzien van de gronden met de bestemmingen ' Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied 1 ', waarbij de bestemming geheel of gedeeltelijk vervalt indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

14.1.2 Toevoegen dubbelbestemming

Burgemeester en wethouders kunnen het plan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen waarbij gronden alsnog worden bestemd tot 'Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied 2', 'Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied 3' of 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied', indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

14.2 Nutsvoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen waarbij gronden worden bestemd voor de bouw van bouwwerken voor verdeel-, regel- en transformatorruimten, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  • b. de inhoud niet meer dan 150 m3 mag bedragen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
15.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
15.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 15.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 15.1.1 met maximaal 10 %.

15.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in artikel 15.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik
15.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

15.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 15.2.1 , te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

15.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 15.2.1 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

15.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in artikel 15.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening reparatie Rijnbandijk 163'.

30 september 2014.